Historisch Archief 1877-1940
12 Dec. '15. No. 2007
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
H
Nadruk verboden
De ledige plaatsen bij onze Parlements-zittingen
(Teekening voor de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek)
De metaalnood iniDuitschland (Punch)
DE VROUWEN : KIJK ... HET is WEER LEEG ... ZOUDEN wij DIE ONBEZETTE ZETELS NU NIET KUNNEN INNEMEN ?
Een oorlogstragedie In vier beelden (The Bystander)
HET MEISJE: O, Freddy, hoe HIJ : Inderdaad !
HET MEISJE: O, Freddy, hoe
goed zou de uniform je staan!
DE WERF-SERGEANT:
zou u aardig staan.
Het DE OFFICIER: Keurig hoor,
het staat je best!
Aan Dr. Fr. van Eeden
Aan de vrucht kent men den boom" zegt
een oud spreekwoord, en het komt mij voor,
dat dit nog steeds opgaat. Ik meen derhalve
het recht te hebben omtrent Uwe gezindheid
ten aanzien van Duitschland mijne besluiten
te trekken uit Uwe uitingen in woord en
daad. Zeer tot mijn leedwezen moet ik dan
verklaren, dat ik nog steeds het eerste woord
zoekende ben, gedurende den oorlog door
U geuit, waaruit eenige vriendschap voor
Duitschland blijkt. Want aan eene plato
nische verzekering van het bestaan van
zoodanig gevoel, evenals bij den schrijver
van j'accuse" kan toch moeilijk waarde ge
hecht worden, wanneer daar tegenover ette
lijke schrifturen aan te wijzen zijn, waaruit
alleen een gevoel van afkeer spreekt. Uw
optreden brengt mij voor den geest, wat
ieder meermalen zal hebbeh waargenomen
bij minder-gelukkige of liever hoogst onge
lukkige huwelijken. Een van beide
echtgenooten verzekert dan een derde voortdurend
toch p zooveel van de wederhelft te houden,
terwijl hij (zij) tevens in de voorafgaande
en het volgende oogenblik diens wezen grof
bezoedelt door het stellen van zijne (hare)
handelingen in het meest hatelijken en valsche
daglicht.
De oorlog, zoo wordt dikwijls beweerd,
heeft scheppende kracht en voorwaar ik
kan het nu volkomen beamen.
Hij heeft n.l. een nieuw type geschapen,
dat men het best den vijandigen vriend"
zou kunnen noemen. En zoo heel zeldzaam
is dit type niet. Naast u zijn daartoe o.a.
de schrijvers van j'accuse l" en die van het
artikel An unsre deutschen Freunde" in
,uw weekblad te rekenen, van wie dan de
laatstgenoemde de eer heeft het prototype
te zijn.
Nadat de Amsterdammer zijne serie arti
kelen over den oorlog en in het bijzonder
over de schending der Belgische neutrali
teit begonnen was, zond ik zijne redactie
een vrij uitvoerig stuk ter opname, waarin
ik een geheel van hare meening afwijkende
beschouwing verdedigde en de zaak van een
voor Duitschland veel minder bezarende
zijde bekeek. Dit schrijven werd mij als
ongeschikt voor plaatsing teruggezonden
omdat daarin geen nieuwe gezichtspunten
ontwikkeld werden". De afwijkende mee
ning was dus oud en de sterk
veroordeelende meening der redactie fonkelnieuw,
maar ik meende, dat de verhouding, althans
voor Holland, juist omgekeerd was.
Nog twee pogingen deed ik daarna in
meer bescheiden vorm om gedaan te krijgen,
dat althans voor nmaal een voor de
Duitschers minder bezwarend oordeel in
de Amsterdammer" tot uiting zou komen.
Ook deze werden beide afgewezen.
Nu kan ik mij zeer goed begrijpen dat
de Telegraaf" een dergelijke houding als
correct beschouwt, maar dat een redactie,
die waagt een artikel op te nemen onder
den titel An unsre deutschen Freunde"
aldus handelt, heeft mij doen besluiten, dat
er toch ten minste twee soorten van vriend
schap bestaan moeten, ne reeds in oude
tijden geëerd en geprezen, die met opoffering
van het eigen wezen desnoods bereid is,
het voorwerp der vriendschap in alle uren,
maar zeer zeker in die der beproeving bij
te staan, en een andere, geheel moderne,
welke juist zich daarin toont, dat hij be
doeld voorwerp zooveel mogelijk veiguist
en bekladt.
Ik vermoed natuurlijk wel de pointe Uwer
zaak. U beschouwt Uzelven als vriend van
Duitschland, maar niet van de Duitsche
Regeering, van het bekende veel gesmade
jonkerdom. Dit althans is de bewering van
n uit Uw gezelschap, van den schrijver
van j'accuse!" Maar indien mijne gedachte
juist is, dan zou voortdurend door Uwen
haat tegen dat jonkerdom heen, de minstens
even warme vriendschap voor het Duitsche
volk zich moeten doen gevoelen en dit is
nu juist, wat in Uwe artikelen ontbreekt.
Uwe geheele houding ten opzichte van den
schrijver van j'accuse!" is daarvan een
doorloopend bewijs. Ik veroorloof mij te
dien aanzien de volgende vragen te stellen
met het verzoek, deze te willen beantwoorden.
1. Is het niet waar, dat de schrijver van
j'accuse!" kon begrijpen ja zelfs met
zekerheid vaststellen dat zijn werk in
Duitschland niet gelezen zou kunnen worden?
Waar het u niet onbekend zal zijn, dat
zelfs in het vrije" Frankrijk de officieele
Duitsche communique's niet ter kennis van
de bevolking mogen komen en in het mis
schien nog vrijere" Engeland alleen, nadat
zij door de censuur verminkt zijn, is het
toch ondenkbaar, dat een werk als j'accuse!"
door de Duitsche Regeering in haar land
zal worden toegelaten.
2, Is het niet waar, dat de schrijver van
,,j'accuse!" moest weten, dat zijn werk alleen
in de vijandige en de neutrale landen zou
gelezen worden en alleen daar zou dienst
doen als een aanklacht tegen de regeering
van zijn vaderland ?
3, Is het niet waar, dat die schrijver moest
begrijpen daardoor uitsluitend den vijanden
van zijn vaderland steun te verleenen zonder
eenige kans zijne zaak voor het Duitsche
volk te brengen ?
4. Is het niet waar, dat elke schrijver de
macht bezit om voor de uitgave van zijn
werk die voorwaarden te bedingen welke
hem het best dunken en het meest ter harte
gaan?
Had derhalve de schrijver van j'accuse!"
niet de macht te eischen, dat de opbrengst
van zijn werk en van de vertaling ten bate
van zijn vaderland zou komen ?
5. Heeft dus die schrijver niet, waar hij
verzuimd heeft van die macht gebruik te
maken en daarentegen aan de vijanden van
zijn land de opbrengst der Hollandsche
vertaling deed ten goede komen, getoond
niet in de eerste plaats door liefde voor
zijn vaderland gedreven te worden?
6. Is het niet waar, dat op een schrijver,
die een aanklacht tegen de Regeering van
zijn vaderland uit, allereerst de zedelijke
verplichting rust, nauwgezet zorg te dragen,
dat zijn volk, dat hij immers zegt lief te
hebben, daarvan geen schade kan onder
vinden ?
7. Geldt datzelfde niet steeds van vriend
tot vriend en dus ook niet voor u, die
beweert vriend van Duitschland te zijn?
8. Is die verplichting niet meer bindend,
naarmate men in staat is meer invloed op
zijne omgeving uit te oefenen door intellec
tueel en moreel gezag?
Maar zoo hoor ik reeds zeggen, boven
alles gaat toch de waarheid; en u en de
schrijver van j'accuse!" waren dus aller
eerst verplicht te uiten hetgeen U als waar
heid beschouwt. Wie zal dit echter durven
volhouden, waar het een strijd op leven en
dood geldt, waarin volgens uw zeggen uw
vriend, voor den schrijver van j'accuse!"
zelfs zijn geliefd vaderland betrokken
is? Wij weten immers allen, dat de
waarheid niet bestaat, en zoodra men
dus gevaar loopt door het uiten van
de vermeende waarheid, heilige vriend
schapsgevoelens te kwetsen en het voorwerp
van vriendschap en liefde te benadeelen,
zonder eenig ethisch voordeel te kunnen be
reiken, mag men dan spreken zonder
dat dit gevorderd werd plicht achten ?
Mag ik ten slotte nog vragen, waarom u
in uw open schrijven aan mij niet de be
trekking van den schrijver van j'accuse!"
tot Ds. Qiran ter sprake gebracht heeft ?
Verklaarde deze laatste wellicht ook reeds
zich tot de vrienden van Duitschland te
rekenen, hij die bovendien, blijkens uw
schrijven van 11 September 1915 weigerde
de opbrengst van j'accuse!" voor de helft
aan Duitsche gewonden ten goede te doen
komen?
Het komt mij voor, dat de eenigszins
hooghartige houding in uw schrijven van
16 October aangenomen slecht gemotiveerd
is, en dat het dringend noodig is over uw
houding meer licht te verspreiden, indien
deze niet geheel onaannemelijk zal blijven?
Met de meeste hoogachting,
's Gravenhage.
Dr. P. MOLENBROEK
*
De Toekomst"
Mijnheer de Redacteur!
Met belangstelling en instemming las ik
uw artikel over De Toekomst", in De
Amsterdammer" van 5 Dec. Ik zou er alleen
de aandacht op willen vestigen, dat de acte
van oprichting der naamlooze vennootschap
Nieuwe Uitgeversmaatschappij", waarop de
verdedigers van De Toekomst" zich beroe
pen, weliswaar den 22sten Juni in de Staats
courant is gepubliceerd geworden, doch reeds
den 19en Mei is gepasseerd. Dit maakt wel
iswaar slechts weinig verschil voor uwen aan
val, omdat de oprichting van het blad toch
reeds geruimen tijd vroeger plaats had, en de
meeste nummers, waaruit zij aanhalingen doet,
ook reeds van voor dien datum dagteekenen.
Gewelddadige metaalvoorziening van de overheid.
Duitschland op weg (Ulk)
Vooruit koetsier! Ik moet nog even vór Kitchener in Egypte komen!
Passen (Punch) Wüson's leger (The Bystander)
BEAMBTE : Een oogenblikje, mevrouw!
Ik moet dezen heer helpen om zijn uiterlijk
te beschrijven.
De nota's
Maar het zou kunnen, dat men van den kant
der tegenpartij beproefde, daardoor misver
stand te wekken, en daarop zou ik uwe aan
dacht willen vestigen.
Hoogachtend
Uw getrouwe lezer
v. D. P.
Den Haag, 9 Dec. 1915
[De inzender heeft gelijk: de opmerking
verandert aan onzen aanval niets. De datum
der oprichting was ons bekend, maar in
verband met andere feiten, hechtten wij
aan die van de publicatie evenzeer
beteekenis. Aan den anderen belangstellenden
lezer, die hierover eveneens schreef, even
eens onzen dank. v. H.]
IIIIMIMIIIIIIIIHM
Redacteur: Dr. A. G. OLLAND
Predikheerenkerkhof l, Utrecht
PROBLEEM No. 32
VAN A. M. SPARKE TE LINCOLN
ZWART
f
a b c d e
WIT
Wit: Ka8, Dh7, Ta4 en f3, La6 en b4,
Pb5, pionnen d6 en g3.
Zwart: Kc4, Lel en f7, Pc6, pionen d5,
e5, f2 en g6.
Wit geeft mat in twee zetten.
Oplossing over 14 dagen.
OPLOSSING PROBLEEM No. 31
VAN W. DUNCKER
Wit: Ka6, Dh5, Td2 en el, Ld5 en h6,
Pf3 en f4, pion h3.
Zwart: Kf2, Tg2, Le4 en h2, Pe2 en gl,
pion g3.
1. Dh5?f7 Kf2Xf3, 2. Pf4Xe2f.
l Kf2-e3, 2. Pf4-d3f.
l Le4-d5(d3foff3:)2.Pf4?d3f
l L anders 2. Df7?a7f.
l PglXf3, 2. Td2Xe2f.
l PglXhS, 2. Pf4Xh3f.
Een niet gemakkelijke tweezet met fraaien
sleutelzet en verleidelijke schijnoplossingen,
welke inderdaad verschillende oplossers er
in lieten loopen. Zoo faalt 1. De5 alleen
door Ld5: en Le6 alleen door Lf5. We
hopen zeer, dat de componist ons spoedig
weer eens de gelegenheid geeft een probleem
van hem te publiceeren.
Goede oplossing ontvingen we van:
J. Koopmans te Amsterdam, M. L. Frijda
te Arnhem, H. Vos te Zutphen, M. Dolman
te Zeist, L. O. te Utrecht, G. A. C. te Ant
werpen, W. Free te Groningen, J. Torn te
Waalwijk, dr. M. B. Oerlemans te Heusden
en J. Rietman te Dieren.
Probleem No. 30 werd nog juist opgelost
door J. Rietman te Dieren.
CORRESPONDENTIE
Dr. M. B. O. te H. De eerste zet van een
probleem is zelden een zet, die schaak geeft;
verboden is dit niet, maar het wordt evenals
het nemen van een stuk op den eersten zet
terecht voor minder fraai gehouden, immers
Zwart wordt hierdoor in zijn verweer zeer
beperkt. De schoonheidsleer eischt, dat de
eerste zet den zwarten koning geen
vluchtvelden afsnijdt, tenzij daarvoor anderen in
de plaats gegeven worden en hem niet
dwingt tot een bepaalden zet, gelijk door
schaak geven natuurlijk steeds geschiedt.
Bij tweezetters wordt, wanneer de eerste
zet schaak geeft de moeilijkheid van het
probleem tot een minimum gereduceerd, bij
meerzettige problemen kan de moeilijkheid
in de volgende zetten blijven schuilen.
Beroemde componisten, zooals o.a. Samuel
Loyd, hebben dan ook niet zelden fraaie
problemen gepubliceerd van welke de eerste
zet schaak gaf of een stuk nam. Bij twee
zetters geeft de eerste zet wel nimmer schaak.
Prof. J. L. RICE t
Te New-York is den 2en November plotse
ling overleden de bekende schaak-Maecenas
J. L. Rice. Slechts eenige uren voor zijn
dood had de Manhattan Chess Club hem
tot eerelid benoemd. Vooral als uitvinder
van het z. g. Rice-gambiet heeft hij zich
naam gemaakt. Door groote sommen gelds
moedigde hij de meesters aan de korrektheid
van zijn gambiet in ernstige tournooien te
onderzoeken en nog onlangs gaf hij ? 2400
als bijdrage voor een schaak-tournooi in
Amerika, welk tournooi gehouden zal worden
om den twintigsten geboortedag van het
Rice-gambiet te vieren. Uitnoodigingen tot
dezen wedstrijd, welke den 8en Januari 1916
aanvangt, zijn o. a. gezonden aan Capablanca,
Marshall, Showalter, Kostics (Servië), Eduard
Lasker (Duitschland), Aljechin (Petrograd).
Op dezen wedstrijd zal nu de nagedachtenis
van Rice geëerd worden. De schaakwereld
en inzonderheid de schaakmeesters verliezen
veel door Rice's verscheiden.
Tweede partij (3de match)
gespeeld te Utrecht, 24 Augustus 1915
RUSSISCHE PARTIJ
Wit Zwart
Dr. A. G. Olland G. J. van Gelder
1. e2?e4 e7?e5
2. Pgl?f3 Pg8?f6
3. Pf3Xe5 d7?d6
4. Pe5-f3 Pf6Xe4
5. c2?c4