Historisch Archief 1877-1940
12 Dec. '15. No. 2007
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Bloemen schikken
NAJAAR
De bloemen in den tuin zijn verdwenen
en het hoekje bij het raam, waar ik den
heelen zomer mijn lievelingen schikte staat
leeg en verlaten. Heel dikwijls heb ik nog
roode en gele bladen mede naar huis gebracht
en ze in de vaas geschikt, zoodat een kleuren
pracht mijn kamer verlevendigde, sterker,
opvallender haast, dan de meest hel-gekleurde
bloemen.
Nu begint ook die laatste schittering te
verdwijnen en een buiten wandeling krijgt
alleen bekoring door de scherp afgeteekende
silhouetten der ontbladerde boomen en de
groote wijde lucht met donkere wolken
omrand met witten zoom.
Naar de lucht kijkt ons oog meer dan naar
den grond, het is of de afvallende bladen
onzen horizon verruimen en het landschap
wijder, breeder maken. Zoo liep ik voorbij
de schoonheid, die toch nog in het bosch
den bodem versiert, tot opeens mijn oog
viel op een prachtigen paddenstoel, waarop
juist het licht scheen. Groot was die, veel
grooter dan alle andere er omheen en
zonder lang bedenken, had ik hem in de
hand, er niet aandenkend, dat ik in dat ene
oogenblik dat stukje natuurschoon verwoestte,
dat ik den paddenstoel weg nam uit de om
geving van mos en boomstammen.
Onderzoekend bekeek ik hem, ik wist
dat het een Lepiota was met dien
duidelijken kraag en de karakteristieke schubben
op den hoed. De vrees voor vergiftiging
houdt steeds de kennismaking met de
zwammen terug en geen wonder; want
onbekendheid met die in n enkelen nacht,
spookachtig opschietende paddenstoelen, is
al aan menigeen slecht bekomen. En toch
welk een dwaasheid!
Bloemen en vruchten en bladen eten wij
toch ook niet zonder te weten welke te
kiezen, alleen onze voorouders hebben al
lang voor ons die keuze gedaan en de
paddenstoelen zagen zij aan met angstigen
vrees.
De heksenring in het bosch, deed hen
aan toovenarij aan een vreemde booze
geestenwereld denken.
Mij bekoorde die groote parasolzwam, ik
wilde vriendschap sluiten met de
zwammenwereld en ik keek in het rond.
Het was of allerlei andere donkere en
lichte, ronde en langgerekte paddenstoelen
opstaken uit den fluweeligen mosvloer;
alsof zij zich aanboden om ook gerukt te
worden van de witte draden, waarmee ze
verbonden waren met de donkere aarde.
Ik had een breede spanen-mand bij me,
waarmee ik zoo dikwijls naar buiten trek
om wat mee te brengen van de schatten
der natuur en ik schikte daarin de groote
parasolzwam en de geestige hel gele
zwavelkoppen daarnaast, die ik vond bij een
ouden boomstam. Met mos zette ik ze vast,
dat prachtige donker groene sterremos, dat
verzadigd van regen als honderden schit
terende groene sterretjes om den boomstam
stond.
Ik plukte nog meer mos; in korten tijd
had ik wel zes soorten bijeen, bladmos en
het witte korte korstmos, dat weer groeide
op die groene mostakjes, korte ver
molmde stokjes bedekt met korstige witte
Wintergroen
De voornaamste eigenschap van al die
cypres-achtige boomen en struiken is hun
schijnbare onveranderlijkheid. Zomer en
winter blijven ze hetzelfde, zoodat men ten
slotte met verwondering merkt, dat ze in
den loop der jaren toch nog belangrijk zijn
opgeschoten. De dennen en de sparren bot
ten in het voorjaar duidelijk genoeg uit en
bloeien met praal. Ook vertoonen ze duide
lijke tages voor den groei van ieder jaar;
men ziet dat er gang in zit. De
cypresachtige boomen echter laten hun kop altijd
min of meer hangen en verbergen hun stam
achter plakken van groen, waarvan de leek
meestal niet eens weet of hij ze takken of
bladeren zal noemen. In negenennegentig
van de honderd gevallen bekommert hij er
zich dan ook volstrekt niet om en 't is al
mooi als hij ze, alles over een kam sche
rende, thuja's" noemt. Ook is hij dan
doorgaans nog in het onzekere over de
spelling en uitspraak van dat woord.
Toch loont het ruimschoots de moeite,
om eens op die conifeertjes te letten; ze
komen uit verre landen en hebben allemaal
een geschiedenis. Ook blijkt bij nader toezien
dat ze wel degelijk bloemen en vruchten
voortbrengen en aan deze laatste zijn ze
in den wintertijd juist nog al in
hoofdtrekken gemakkelijk te onderscheiden.
Onze foto stelt een groep van thuja's voor
en wel meteen de grootste van alle, de
reuzen-thuja, T. gigantea. Deze boom wordt
in de Amerikaansche boeken Canoe cedar
genoemd, ook wel Red Cedar en Pacific
Vruchttwijgen van Reuzen-thuja
Arbor Vitae. Wij kennen den Rooden Cedar
nog wel uit onzen jongenstijd, een van de
geweldigste marqué's uit de boeken van
Aimard. 't Is echter te betwijfelen of deze
Thuja peet gestaan heeft bij dien held, want
de Amerikanen zijn met den naam wat
kwistig en er zijn nog wel een half dozijn
andere boomen die zoo heeten o. a. de groote
Juniperus-soorten, die haast opgebruikt zijn
voor potloodjeshout.
mossen in bladvorm, die zich in de rondte
uitspreiden als om het vermolmde hout te
bedekken en kleine grijze bekertjes, die in
vorm deden denken aan miniatuur
paddenstoeltjes.
Spoedig was de bodem van mijn mand
gedekt met een ondergrond, die getrouw
deed denken aan den boschgrond en ik stak
er de paddenstoelen in, alsof zij daar wer
kelijk gegroeid waren uit den groenen
ondergrond.
Ik wist, dat ik kon vinden plaat- en
buisen stekelzwammen en nieuwsgierig keek ik
onder den hoed om te zien welk soort ik
gevonden had.
Eigenaardig was het, dat ik geen groote
buiszwammen in handen kreeg alleen, de
donkere korsten van Polyporus versicolor
die op het doode hout zaten en zoo hout
achtig er uitzagen alsof zij altijd een deel
waren geweest van den boomstam.
Stekelzwammen vond ik ook niet, maar die zijn
ook nooit zoo sterk vertegenwoordigd, maar
naar de groote dikke Boletus, het
eekhoorntjesbrood zocht ik vergeefs.
Ik wist toch zeker, dat ze gestaan hadden
in het bosch, maar misschien waren ze door
de eekhoorn opgepeuzeld of door de vocht
der laatste regendagen geworden tot een
schimmelachtige massa, die uiteenvalt en
vergaat.
Maar de plaatjes-zwammen vond ik in
groote hoeveelheid, groot en hoog, klein en
nietig, paddenstoelen met afloopende plaatjes
als van de Russuia, plaatjes met omgebogen
voet, plaatjes die gesplitst waren in tweeën,
allemaal kenmerken van de verschillende
soorten.
Enkele met gele koppen, andere met
weinig opvallend bruinen kleur, n donker
paars getint de Amathistzwam die er al
even giftig uitziet als de roode Amanita,
die ieder kent.
Ik trok met al die schatten naar huis en
nam een grooten tinnen schotel. De
boschtinten van bruin en groen kwamen goed
uit boven den blauwglimmenden metaalglans
en de parasolzwam prijkte als koningin van
het woud boven al de kleinere soorten.
Een eikenblad, waarop twee galnootjes
zaten, was bij ongeluk mede uit het bosch
gekomen. Hoewel die galletjes niets te
maken hebben met de paddenstoelen-familie,
schikte ik die ook op den rand, omdat ze
zoo decoratief uitkwamen en ik zocht immers
niet een verzameling van aanverwante soor
ten ik zocht een combinatie van levend
materiaal, die een versiering kon geven van i
mijn huis.
En ze werden mijn vrienden, zelfs lang
zamerhand met hun Latijnsche namen,: de
Lepiota, Marasmius, Lactarius, Russulajen
Collybia evengoed als de Amanita, Boletus
en koraalzwam, die ik nog niet had mee
gebracht ; want toen mijn schotel eenmaal
bij het venster stond was mijn liefde voor
de paddenstoelen gewekt.
Telkens verfrischte ik het stukje bosch
dat ik naar huis had gedragen, de hoedjes
zakten schuin en vielen af, maar nieuwe
stelde ik in hun plaats.
Zoolang ik moest wachten op het komen
van nieuwe bloemen had ik een versiering
waar ieders oog met bewondering op viel.
En ik wist, dat ik «iet lang zou behoeven
te wachten, want de Kerstroos is in het
verschiet de Kerstroos, die het er op
gezet heeft juist in donkere winterdagen
haar bloemen omhoog te werken, omdat
de wereld niet lang verstoken zou zijn van
de bloemenpracht, die de aarde versiert met
een schittering van kleur.
A. BIENFAIT
De Vrouw in haar doen en denken
I
Er ligt een zekere bekoring in het trekken
van paralellen. De vergelijkingen kunnen
grappig, soms zelfs verrassend zijn, en
brengen onze gedachten weieens op een
nooit te voren betreden terrein. Wie overal
zijn oogen laat gaan en wie beide ooren
openhoudt, ziet dingen en neemt waar, wat
anderen verborgen blijft. Men mag terecht
spreken van opmerkingsgave, want dit kost
baar materiaal, waaruit wij onze gedachten
vermogen te spinnen, wordt ons in den
schoot geworpen. Men kan niet leèren op
merken. Men kan het aankweeken, maar
de kiem moet er zijn.
Als ik in Amsterdam loop, valt 't me
altijd op, hoe deze stad een gansch andere
psyche heeft dan den Haag, eveneens een
stad met druk verkeer. Dat is niets
bizonders, en een waarheid als een koe; men
Kleeding van de maand
Voor De Amsterdammer" geteekend
door Rie Cramer
A Meisjescostuum van gekleurd fluweel
met hooge skungskraag. Hoed van dezelfde
stof met skungsrand.
B Wit wollen jongenspakje met hooge
kraag. Witte hoed en witte broek met slob
kousen aaneen.
mist in den Haag den forschen polsslag van
den handel, die in Amsterdam klopt, en
omgekeerd mist men in Amsterdam de ver
fijnde beschaving van het coquette Haagje.
Maar er is meer, wat me trof. De vrouw
in den Haag is anders dan die in Amster
dam. Ik bedoel niet de mondaine vrouw,
die uitgaat, die zich kleedt voor shop
ping" of tea" de vrouw uit de bocht"
van de Heerengracht, want die vind ik niet
interessant meer. Die is, zooals ze was en
altijd wel blijven zal. Ik bedoel de wer
kende vrouw, de alleenstaande vrouw, die
zich heeft bekwaamd voor een of ander
vak, die haar eigen brood verdient, gedwon
gen door de harde noodzakelijkheid, omdat
ze een dochter is uit een familie van goeden
huize, waar het inkomen echter niet groeide
met de toename van het gezin, waar de
ouders op hun ouden dag moeten leven
van een pensioentje en aan de kinderen niets
meer kunnen nalaten dan een goede op
voeding en een onbesproken naam, maar...
daar kan je niet van eten. Het getal be
schaafde vrouwen, dat in den Haag en in
Amsterdam moet weiken voor haar brood
loopt in de duizenden, en percentsgewijze
is het getal in 't Haagje nog grooter, en
nu komt het eigenaardige men merkt
hier zoo hél weinig van ze. Als ik in
Amsterdam loop, zou ik ze dadelijk kunnen
aanwijzen, zij hebben een zeker cachet, ze
vormen er een apart type. Hunne heele
persoonlijkhetd spreekt, ook uiterlijke, van haar
arbeid. Hun kordate, zelf bewuste houding,
de practische, degelijke, eenvoudige, lang
niet altijd smaakvolle kleeding, de zelfstan
digheid, waarmee ze optreden, het
zelfredzame in alles wat ze doen, hun
kameraadschappelijke houding tegenover mannen, die
ze kennen, het geslachtlooze in heel haar
wezen, ziehier het type-kenmerk van de
Amsterdamsche vrouw, die werkt.
De Haagsche is zoo heel anders. Als je
's morgens ongeveer negen uur in de tram
stapt, dan vindt je daar tusschen de
krantenlezende heeren menig elegant meisje zitten,
handjes in een groote mof verstoken, kin
netje schuilgaand in een breede stola, ge
kleurde schoentjes, modieus rokje, groote
platte leèren tasch, of ze naar muziekles
gaat, hoedje met 't coquette randje scheef
op 't hoofd, dankbaar knikkend voor een
plaatsje door een heer afgestaan. En opeens
zie je telkens een van die figuurtjes de tram
verlaten en verdwijnen in de breeden ingang
van een kantoor, of ze wipt een departement
binnen, waar ze stenoot en tikt, of ze is
Deze Canoe-ceder groeit in Noord-Amerika
van Alaska tot in Californië en komt oost
waarts tot Montana. Hij wordt daar tot 75
meter hoog en draagt dus zijn
wetenschappelijken naam met eere. Bij ons heeft hij het
nog nooit zoover gebracht, maar hij maakt
toch meestal een zeer goed figuur tegenover
een anderen Amerikaan, de gewone Thuja,
die afkomstig is van de Atlantische kust, in
de Oostelijke Staten.
Voor een Amerikaan is 't nu wel een
beetje gek, dat die boom in de wetenschap
T. occidentalis heet, maar deze bijnaam
westelijke" is hem gegeven door Linnaeus,
die hem wenschte te onderscheiden van een
heel andere struik uit China en Japan, de
Biota orientalis.
Deze gewone Thuja komt men nu telkens
tegen in de boeken van Thoreau onder den
naam van Arbor vitae, levensboom. In zijn
Maine Woods" vertelt hij, hoe hij dagen
achtereen rondzwierf door de moerassige
Thuja-wildernissen van Maine en 't is heel
frisch om te weten dat de popperige struikjes
van onze parken en kerkhoven daar groote,
oorspronkelijke wouden vormen.
Het aan de vrucht zult gij ze kennen"
geldt in 't bijzonder voor deze conifeertjes,
want de groene schubjes die zij voor bla
deren hebben lijken op het eerste gezicht
veel op elkaar. De Thuja's hebben voor
vrucht kleine brui
ne kegeltjes, op
zijn best een paar
centimeter lang en
bestaande uit lang
werpige buigzame
platte schubben,
waartusschen hier
en daar kleine ge
vleugelde zaden
verborgen zijn. De
kegeltjes van de
Thujopsis. Vruchtkegel Reuzenthuja zijn
en onderzijde van twijg iets forscher dan
boekhoudster in een groote confectiezaak.
Daar wipt een ander op vlugge voetjes
een redactiebureau binnen, en zoo ontpop
pen die oogenschijnlijk zorgelooze nufjes
zich tot ernstig werkende vrouwen. Er is
bij veel overeenkomst veel verschil, Ze
hebben den schoonen schijn te lief, om dien
geheel van zich te werpen; ze schamen zich
niet voor hun eerlijk werk, maar ze willen
er toch niet mee te koop loopen. Ondanks
dat werk willen ze haar charme vast
houden, de charme van het echt-vrouwelijke.
Ze zijn bang te verliezen, wat een vrouw
juist zoo aantrekkelijk maakt, hare kinder
lijke bekoring, den blijden zorgeloozen drang
van mooi te willen zijn, van te willen be
hagen aan wien haar ziet. Een Haagsche
vrouw houd ik voor geen greintje
loszinniger of minder degelijk dan een Amster
damsche, maar ze voelt alleen meer voor
het schoone, dat met het nuttige kan samen
gaan. Ze ziet er geen heil in om het
schoon aan het nuttige op te offeren. Zie
daar bij zooveel gelijkheid in omstandig
heden het ontzachelijke verschil, dat me trof.
Aan den lezer om te beoordeelen, wat hij
den voorkeur geeft.
E. C. v. D. M.
# * ?
In zake Vrouwenkiesrecht
Het onlangs door de regeering ingediende
weloverwogen en voortreffelijk toegelichte
ontwerp van kiesrechthervorming, in plaats
van in de vrouwenwereld een stemming te
wekken van bewondering en tevredenheid,
nu haar daarin zoowel een passief als een
actief kiesrecht wordt in 't vooruitzicht ge
steld, heeft veeleer zekere fractie onder haar
aanleiding gegeven een algemeen vrouwen
kiesrecht te verlangen, en dat nog wel
vastgelegd in de Grondwet. Begrijpelijker
wijze staan daartegenover zoovele anderen
die, hoewel niet principieel gekant tegen
elk vrouwenkiesrecht, toch een dergelijke
oplossing van het vraagstuk allerminst
wenschelijk achten, hetzij dan omdat zij eene
te plotselinge snelle en sterke overgang zou
wezen uit den staat van stemloosheid, waarin
de vrouwen thans nog verkeeren, hetzij
omdat zij vreezen voor eenen te
overmachtigen invloed der vrouw bij de stembus.
Alsdan evenwel blijft natuurlijk de
moeielijkheid bestaan een redelijk en gebillijkt
criterium te vinden, dat aangeeft aan welke
vrouwen het stemrecht dan wél en aan welke
het niet ware toe te bedeelen. Het is te
verwachten, dat over dit punt de meeningen
later zeer zullen uiteenloopen en dat opnieuw
een heftige onderlinge strijd daarover zal
losbarsten, wanneer eenmaal de nadere
regeling zal moeten worden getroffen.
Nu komt het mij voor dat een algemeen
vrouwenkiesrecht ware in te voeren, zonder
dat daaraan de nadeelen verbonden waren,
die door de tegenstanders van zulk een kies
recht om herhaaldelijk aangevoerde redenen
geducht worden. Het zij mij daarom vergund
hier met enkele regelen een denkbeeld aan
te geven en aan het oordeel van meerbe
voegden te onderwerpen, dat, hoe eenvoudig
ook, ik tot mijn verwondering nergens
hoorde opperen, maar waardoor zoowel
aan de wenschen der voorstanders van alge
meen vrouwenkiesrecht zou worden tegemoet
gekomen, als de daartegen ingebrachte be
zwaren zouden worden ondervangen. De
oplossing, die mij hier voor oogen staat,
bestaat eenvoudig hierin, dat de gezamenlijke
vrouwen zonder medewerking der mannen een
beperkt en vooruit vastgesteld aantal der
afgevaardigden kiezen als hare vertegen
woordigers, terwijl dan alle overige afge
vaardigden uitsluitend gekozen worden door
het mannelijk deel der bevolking.
De voordeelen eener dergelijke regeling
waren m.i. de volgende:
1. Het gevaar voor eene o ver matige nacht
der vrouwen in de verkiezing der leden van
de Staten-Generaal zou vanzelf worden op
geheven door de beperking van het aantal
leden, op welke door haar een stem werd
uitgebracht.
2. Gelijk in de Kamers verschillende leden
zitting hebben als specialiteiten op een of
ander gebied, zoo zouden de speciaal door
de vrouwen afgevaardigde leden, wier aantal
natuurlijk niet zeer groot zou mogen wezen,
meer bepaaldelijk kunnen optreden als de
woordvoerders voor specifiek vrouwelijke be
langen, en door hen zou de vrouwenwereld
bij elk wetsontwerp hare eigen wenschen en
verlangens kunnen kenbaar maken.
3. De behartiging van de belangen der
vrouwenwereld zou zijn toevertrouwd aan
vertegenwoordigers, die door de vrouwen
Reuzen-thuja. Onderzijde van twijg, vergroot;
vruchtkegel en zaadje
die van de Gewone en hun schubben loopen
vaak in een punt uit. Ook zijn bij de
Reuzenthuja de bladeren, aan de onderzijde der
twijgen voorzien van witte wasplekjes, die
de Gewone Thuja mist.
Indien we nu naar die wasplekjes gaan
zoeken dan vinden we licht een conifeertje
met aan de onderzijde der twijgen buiten
gewoon mooie en groot wasfiguurtjes. Aan
zijn vruchten is echter duidelijk te zien, dat
we hier niet met een thuja te doen hebben
maar met een ander geslacht en wel Thu
jopsis, de Japansche Hiba een van de schoonste
sieraden van onze parken en tuinen en door
zijn forsche teekening en vooral aan de dikke
schubben van de vruchten gemakkelijk te
herkennen. In Japan groeit hij op tot een
forschen boom van wel 30 meter hoog, bij
ons heb ik ze niet hooger gezien dan 10 meter.
Al zoekende vinden we licht nog zoo'n
schubbsnconifeer met dikke kubusvormige
vruchten, maar kleiner dan die van de Hiba
en ook met smallere blaadjes. Dat is dan
hoogstwaarschijnlijk een van de ongelukkig
zoo genoemde dwergcypressen", het ge
slacht Chameacyparis. Het meest vinden
we Lawson's Cypres. Chamaecyparis
Lawsoniana, die wild groeit op de bergen van
zelven waren aangewezen, zonder in die
zelfkeuze te worden belemmerd door de
uitgebrachte steramen van meekiezende man
nen, zoodat die vertegenwoordiging een
zuiverder karakter zou dragen.
4. Omgekeerd zou de mannelijke bevolking
des lands in hare keuze en stemuitbrenging
niet worden tegengewerkt of gedwarsboomd
door een medestemmen van vrouwen of door
een bij de candidaatstelling gedwongen
rekeninghouding met speciale seksebelangen.
WIJNAENDTS FRANCKEN
NASCHRIFT
Vermoedelijk zal bovenstaand denkbeeld
ontwikkeld door dr. Wijnaendts Francken,
en aan het oordeel van velen onderworpen,
repliek uitlokken.
De verschillende meeningen dienaangaande
zullen in onze rubriek gaarne kenbaar wor
den gemaakt, mits:
Ie. Het antwoord kort en zakelijk wordt
behandeld en het maximum woorden van
200 niet overschrijdt.
2e. De onderteekening voluit geschiedt.
(Inzending Koniginneweg 93, Haarlem)
Van alles wat
Den 4en Augustus had te Pretoria de
groote Vrouwenbetooging plaats voor de
vrijlating van generaal de Wet en zijn mede
gevangenen. Uit Natal, de Kaap-provincie,
Transvaal en de Oranje-Vrijstaat kwamen
duizenden vrouwen te zamen.
Die Brandwag", het Zuid-Afrikaansche
blad, publiceert ter gelegenheid van dit feit
het volgende gedichtje:
Bij DIE VROUWE-BETOGING
Stil! Berei jul hart als ten gebede
en suiwer daaruit weg wat werelds is,
om aan te hoor die naam wat ik wil noem
die eerste hier op aarde na die naam
van God die skepper, God die albehoeder,
die naam is....Moeder!
Die grond is heilig waar haar voete
gaanop kamer-vloer, in moord-kamp, oor die
[straat,
want haar is Jesus' liefde-taak vertrouw,
wat offer breng van eie vlees en bloed.
Ik sien haar swijgend gaan op steile pad,
half duisel nog, van nagte deur-gewaak,
en wankel-tredend?elke tree 'n pijn
na soveel gaans aan liefde-werk gewij.
Ik sien haar wag, geduldig, sonder woord,
soos sij al honderd jaar gewag het en gelij,
Ik sien haar win, deur lije, net soos Hij.
Ik sien haar win, vir man en soon en broeder,
want haar naam
is Vrouw, en Moeder!
HUWELYKS-UITZETTEN
in
N'
t
l
1
l
de
'. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
COMP1 FFT,
volgende prijzen
.... /" 350
475.
025.
850.
1000.'... ? 1275
ItiOO
2200."
2750.
3500.srdar
iililMiiirTiMimiiin
Oregon en Californië en daar een hoogte
bereikt van 60 meter, wat voor een dwerg
nog zoo kwaad niet is. In 't Vondelpark
staan er een paar groote exemplaren *an,
maar die hebben nog niet eens het zesde
deel van hun wasdom bereikt.
Als deze soorten en nog een aantal ver
wante die ge zult aantreffen, zijn een ware
uitkomst voor de aanleggers van
stadstuinen en stedelijke plantsoenen. Ze zijn
namelijk bestand tegen al de ongerechtig
heden, die door het stoken van steenkool
de atmosfeer bezoedelen en die het onmo
gelijk maken, dat dennen en sparren in
drukke steden gedijen. Door hun dichten
groei vormen ze een prachtige beschutting
en geven ze schuilplaats en nestgelegenheid
aan allerlei vogels, in 't bijzonder aan
kneutjes en tjiftjafjes.
Ook hebben ze nog een aangename eigen
schap gemeen, ze verspreiden een beerlijken
pittigen geur. Wanneer we de kleine
schubvormige blaadjes door een loupe bekijken,
dan vinden we er kleine glinsterende
bobbeltjes op. Dat zijn harskliertjes of
oliekliertjes en die zorgen ervoor dat de plant
voortdurend gehuld staat in een mantel van
fijne geurige vluchtige dampen, die haar
misschien beveiligen tegen schadelijke in
vloeden op het gebied van licht en tem
peratuur. Een feit is het, dat ze zeer lage
temperaturen kunnen verdragen, alleen als
't heel hard vriest ziet ge de groene schubjes
een donkerder vaak bruine tint krijgen.
Wie in den wintertijd een paar uren er
aan heeft besteed om deze merkwaardige
coniferen wat nader te treden vindt in het
voorjaar zijn belooning in het waarnemen
van hun bloei. Want ten slotte bloeien ze
toch allemaal en zeer rijk ook en als je 't
goed bekijkt is de praal" van een bloeiende
Lawson's Cypres al even groot als die van
fijne spar of larix.
JAC. P. THIJSSE