De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 12 december pagina 5

12 december 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

12 Dec. '15. No. 2007 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bloemen schikken NAJAAR De bloemen in den tuin zijn verdwenen en het hoekje bij het raam, waar ik den heelen zomer mijn lievelingen schikte staat leeg en verlaten. Heel dikwijls heb ik nog roode en gele bladen mede naar huis gebracht en ze in de vaas geschikt, zoodat een kleuren pracht mijn kamer verlevendigde, sterker, opvallender haast, dan de meest hel-gekleurde bloemen. Nu begint ook die laatste schittering te verdwijnen en een buiten wandeling krijgt alleen bekoring door de scherp afgeteekende silhouetten der ontbladerde boomen en de groote wijde lucht met donkere wolken omrand met witten zoom. Naar de lucht kijkt ons oog meer dan naar den grond, het is of de afvallende bladen onzen horizon verruimen en het landschap wijder, breeder maken. Zoo liep ik voorbij de schoonheid, die toch nog in het bosch den bodem versiert, tot opeens mijn oog viel op een prachtigen paddenstoel, waarop juist het licht scheen. Groot was die, veel grooter dan alle andere er omheen en zonder lang bedenken, had ik hem in de hand, er niet aandenkend, dat ik in dat ene oogenblik dat stukje natuurschoon verwoestte, dat ik den paddenstoel weg nam uit de om geving van mos en boomstammen. Onderzoekend bekeek ik hem, ik wist dat het een Lepiota was met dien duidelijken kraag en de karakteristieke schubben op den hoed. De vrees voor vergiftiging houdt steeds de kennismaking met de zwammen terug en geen wonder; want onbekendheid met die in n enkelen nacht, spookachtig opschietende paddenstoelen, is al aan menigeen slecht bekomen. En toch welk een dwaasheid! Bloemen en vruchten en bladen eten wij toch ook niet zonder te weten welke te kiezen, alleen onze voorouders hebben al lang voor ons die keuze gedaan en de paddenstoelen zagen zij aan met angstigen vrees. De heksenring in het bosch, deed hen aan toovenarij aan een vreemde booze geestenwereld denken. Mij bekoorde die groote parasolzwam, ik wilde vriendschap sluiten met de zwammenwereld en ik keek in het rond. Het was of allerlei andere donkere en lichte, ronde en langgerekte paddenstoelen opstaken uit den fluweeligen mosvloer; alsof zij zich aanboden om ook gerukt te worden van de witte draden, waarmee ze verbonden waren met de donkere aarde. Ik had een breede spanen-mand bij me, waarmee ik zoo dikwijls naar buiten trek om wat mee te brengen van de schatten der natuur en ik schikte daarin de groote parasolzwam en de geestige hel gele zwavelkoppen daarnaast, die ik vond bij een ouden boomstam. Met mos zette ik ze vast, dat prachtige donker groene sterremos, dat verzadigd van regen als honderden schit terende groene sterretjes om den boomstam stond. Ik plukte nog meer mos; in korten tijd had ik wel zes soorten bijeen, bladmos en het witte korte korstmos, dat weer groeide op die groene mostakjes, korte ver molmde stokjes bedekt met korstige witte Wintergroen De voornaamste eigenschap van al die cypres-achtige boomen en struiken is hun schijnbare onveranderlijkheid. Zomer en winter blijven ze hetzelfde, zoodat men ten slotte met verwondering merkt, dat ze in den loop der jaren toch nog belangrijk zijn opgeschoten. De dennen en de sparren bot ten in het voorjaar duidelijk genoeg uit en bloeien met praal. Ook vertoonen ze duide lijke tages voor den groei van ieder jaar; men ziet dat er gang in zit. De cypresachtige boomen echter laten hun kop altijd min of meer hangen en verbergen hun stam achter plakken van groen, waarvan de leek meestal niet eens weet of hij ze takken of bladeren zal noemen. In negenennegentig van de honderd gevallen bekommert hij er zich dan ook volstrekt niet om en 't is al mooi als hij ze, alles over een kam sche rende, thuja's" noemt. Ook is hij dan doorgaans nog in het onzekere over de spelling en uitspraak van dat woord. Toch loont het ruimschoots de moeite, om eens op die conifeertjes te letten; ze komen uit verre landen en hebben allemaal een geschiedenis. Ook blijkt bij nader toezien dat ze wel degelijk bloemen en vruchten voortbrengen en aan deze laatste zijn ze in den wintertijd juist nog al in hoofdtrekken gemakkelijk te onderscheiden. Onze foto stelt een groep van thuja's voor en wel meteen de grootste van alle, de reuzen-thuja, T. gigantea. Deze boom wordt in de Amerikaansche boeken Canoe cedar genoemd, ook wel Red Cedar en Pacific Vruchttwijgen van Reuzen-thuja Arbor Vitae. Wij kennen den Rooden Cedar nog wel uit onzen jongenstijd, een van de geweldigste marqué's uit de boeken van Aimard. 't Is echter te betwijfelen of deze Thuja peet gestaan heeft bij dien held, want de Amerikanen zijn met den naam wat kwistig en er zijn nog wel een half dozijn andere boomen die zoo heeten o. a. de groote Juniperus-soorten, die haast opgebruikt zijn voor potloodjeshout. mossen in bladvorm, die zich in de rondte uitspreiden als om het vermolmde hout te bedekken en kleine grijze bekertjes, die in vorm deden denken aan miniatuur paddenstoeltjes. Spoedig was de bodem van mijn mand gedekt met een ondergrond, die getrouw deed denken aan den boschgrond en ik stak er de paddenstoelen in, alsof zij daar wer kelijk gegroeid waren uit den groenen ondergrond. Ik wist, dat ik kon vinden plaat- en buisen stekelzwammen en nieuwsgierig keek ik onder den hoed om te zien welk soort ik gevonden had. Eigenaardig was het, dat ik geen groote buiszwammen in handen kreeg alleen, de donkere korsten van Polyporus versicolor die op het doode hout zaten en zoo hout achtig er uitzagen alsof zij altijd een deel waren geweest van den boomstam. Stekelzwammen vond ik ook niet, maar die zijn ook nooit zoo sterk vertegenwoordigd, maar naar de groote dikke Boletus, het eekhoorntjesbrood zocht ik vergeefs. Ik wist toch zeker, dat ze gestaan hadden in het bosch, maar misschien waren ze door de eekhoorn opgepeuzeld of door de vocht der laatste regendagen geworden tot een schimmelachtige massa, die uiteenvalt en vergaat. Maar de plaatjes-zwammen vond ik in groote hoeveelheid, groot en hoog, klein en nietig, paddenstoelen met afloopende plaatjes als van de Russuia, plaatjes met omgebogen voet, plaatjes die gesplitst waren in tweeën, allemaal kenmerken van de verschillende soorten. Enkele met gele koppen, andere met weinig opvallend bruinen kleur, n donker paars getint de Amathistzwam die er al even giftig uitziet als de roode Amanita, die ieder kent. Ik trok met al die schatten naar huis en nam een grooten tinnen schotel. De boschtinten van bruin en groen kwamen goed uit boven den blauwglimmenden metaalglans en de parasolzwam prijkte als koningin van het woud boven al de kleinere soorten. Een eikenblad, waarop twee galnootjes zaten, was bij ongeluk mede uit het bosch gekomen. Hoewel die galletjes niets te maken hebben met de paddenstoelen-familie, schikte ik die ook op den rand, omdat ze zoo decoratief uitkwamen en ik zocht immers niet een verzameling van aanverwante soor ten ik zocht een combinatie van levend materiaal, die een versiering kon geven van i mijn huis. En ze werden mijn vrienden, zelfs lang zamerhand met hun Latijnsche namen,: de Lepiota, Marasmius, Lactarius, Russulajen Collybia evengoed als de Amanita, Boletus en koraalzwam, die ik nog niet had mee gebracht ; want toen mijn schotel eenmaal bij het venster stond was mijn liefde voor de paddenstoelen gewekt. Telkens verfrischte ik het stukje bosch dat ik naar huis had gedragen, de hoedjes zakten schuin en vielen af, maar nieuwe stelde ik in hun plaats. Zoolang ik moest wachten op het komen van nieuwe bloemen had ik een versiering waar ieders oog met bewondering op viel. En ik wist, dat ik «iet lang zou behoeven te wachten, want de Kerstroos is in het verschiet de Kerstroos, die het er op gezet heeft juist in donkere winterdagen haar bloemen omhoog te werken, omdat de wereld niet lang verstoken zou zijn van de bloemenpracht, die de aarde versiert met een schittering van kleur. A. BIENFAIT De Vrouw in haar doen en denken I Er ligt een zekere bekoring in het trekken van paralellen. De vergelijkingen kunnen grappig, soms zelfs verrassend zijn, en brengen onze gedachten weieens op een nooit te voren betreden terrein. Wie overal zijn oogen laat gaan en wie beide ooren openhoudt, ziet dingen en neemt waar, wat anderen verborgen blijft. Men mag terecht spreken van opmerkingsgave, want dit kost baar materiaal, waaruit wij onze gedachten vermogen te spinnen, wordt ons in den schoot geworpen. Men kan niet leèren op merken. Men kan het aankweeken, maar de kiem moet er zijn. Als ik in Amsterdam loop, valt 't me altijd op, hoe deze stad een gansch andere psyche heeft dan den Haag, eveneens een stad met druk verkeer. Dat is niets bizonders, en een waarheid als een koe; men Kleeding van de maand Voor De Amsterdammer" geteekend door Rie Cramer A Meisjescostuum van gekleurd fluweel met hooge skungskraag. Hoed van dezelfde stof met skungsrand. B Wit wollen jongenspakje met hooge kraag. Witte hoed en witte broek met slob kousen aaneen. mist in den Haag den forschen polsslag van den handel, die in Amsterdam klopt, en omgekeerd mist men in Amsterdam de ver fijnde beschaving van het coquette Haagje. Maar er is meer, wat me trof. De vrouw in den Haag is anders dan die in Amster dam. Ik bedoel niet de mondaine vrouw, die uitgaat, die zich kleedt voor shop ping" of tea" de vrouw uit de bocht" van de Heerengracht, want die vind ik niet interessant meer. Die is, zooals ze was en altijd wel blijven zal. Ik bedoel de wer kende vrouw, de alleenstaande vrouw, die zich heeft bekwaamd voor een of ander vak, die haar eigen brood verdient, gedwon gen door de harde noodzakelijkheid, omdat ze een dochter is uit een familie van goeden huize, waar het inkomen echter niet groeide met de toename van het gezin, waar de ouders op hun ouden dag moeten leven van een pensioentje en aan de kinderen niets meer kunnen nalaten dan een goede op voeding en een onbesproken naam, maar... daar kan je niet van eten. Het getal be schaafde vrouwen, dat in den Haag en in Amsterdam moet weiken voor haar brood loopt in de duizenden, en percentsgewijze is het getal in 't Haagje nog grooter, en nu komt het eigenaardige men merkt hier zoo hél weinig van ze. Als ik in Amsterdam loop, zou ik ze dadelijk kunnen aanwijzen, zij hebben een zeker cachet, ze vormen er een apart type. Hunne heele persoonlijkhetd spreekt, ook uiterlijke, van haar arbeid. Hun kordate, zelf bewuste houding, de practische, degelijke, eenvoudige, lang niet altijd smaakvolle kleeding, de zelfstan digheid, waarmee ze optreden, het zelfredzame in alles wat ze doen, hun kameraadschappelijke houding tegenover mannen, die ze kennen, het geslachtlooze in heel haar wezen, ziehier het type-kenmerk van de Amsterdamsche vrouw, die werkt. De Haagsche is zoo heel anders. Als je 's morgens ongeveer negen uur in de tram stapt, dan vindt je daar tusschen de krantenlezende heeren menig elegant meisje zitten, handjes in een groote mof verstoken, kin netje schuilgaand in een breede stola, ge kleurde schoentjes, modieus rokje, groote platte leèren tasch, of ze naar muziekles gaat, hoedje met 't coquette randje scheef op 't hoofd, dankbaar knikkend voor een plaatsje door een heer afgestaan. En opeens zie je telkens een van die figuurtjes de tram verlaten en verdwijnen in de breeden ingang van een kantoor, of ze wipt een departement binnen, waar ze stenoot en tikt, of ze is Deze Canoe-ceder groeit in Noord-Amerika van Alaska tot in Californië en komt oost waarts tot Montana. Hij wordt daar tot 75 meter hoog en draagt dus zijn wetenschappelijken naam met eere. Bij ons heeft hij het nog nooit zoover gebracht, maar hij maakt toch meestal een zeer goed figuur tegenover een anderen Amerikaan, de gewone Thuja, die afkomstig is van de Atlantische kust, in de Oostelijke Staten. Voor een Amerikaan is 't nu wel een beetje gek, dat die boom in de wetenschap T. occidentalis heet, maar deze bijnaam westelijke" is hem gegeven door Linnaeus, die hem wenschte te onderscheiden van een heel andere struik uit China en Japan, de Biota orientalis. Deze gewone Thuja komt men nu telkens tegen in de boeken van Thoreau onder den naam van Arbor vitae, levensboom. In zijn Maine Woods" vertelt hij, hoe hij dagen achtereen rondzwierf door de moerassige Thuja-wildernissen van Maine en 't is heel frisch om te weten dat de popperige struikjes van onze parken en kerkhoven daar groote, oorspronkelijke wouden vormen. Het aan de vrucht zult gij ze kennen" geldt in 't bijzonder voor deze conifeertjes, want de groene schubjes die zij voor bla deren hebben lijken op het eerste gezicht veel op elkaar. De Thuja's hebben voor vrucht kleine brui ne kegeltjes, op zijn best een paar centimeter lang en bestaande uit lang werpige buigzame platte schubben, waartusschen hier en daar kleine ge vleugelde zaden verborgen zijn. De kegeltjes van de Thujopsis. Vruchtkegel Reuzenthuja zijn en onderzijde van twijg iets forscher dan boekhoudster in een groote confectiezaak. Daar wipt een ander op vlugge voetjes een redactiebureau binnen, en zoo ontpop pen die oogenschijnlijk zorgelooze nufjes zich tot ernstig werkende vrouwen. Er is bij veel overeenkomst veel verschil, Ze hebben den schoonen schijn te lief, om dien geheel van zich te werpen; ze schamen zich niet voor hun eerlijk werk, maar ze willen er toch niet mee te koop loopen. Ondanks dat werk willen ze haar charme vast houden, de charme van het echt-vrouwelijke. Ze zijn bang te verliezen, wat een vrouw juist zoo aantrekkelijk maakt, hare kinder lijke bekoring, den blijden zorgeloozen drang van mooi te willen zijn, van te willen be hagen aan wien haar ziet. Een Haagsche vrouw houd ik voor geen greintje loszinniger of minder degelijk dan een Amster damsche, maar ze voelt alleen meer voor het schoone, dat met het nuttige kan samen gaan. Ze ziet er geen heil in om het schoon aan het nuttige op te offeren. Zie daar bij zooveel gelijkheid in omstandig heden het ontzachelijke verschil, dat me trof. Aan den lezer om te beoordeelen, wat hij den voorkeur geeft. E. C. v. D. M. # * ? In zake Vrouwenkiesrecht Het onlangs door de regeering ingediende weloverwogen en voortreffelijk toegelichte ontwerp van kiesrechthervorming, in plaats van in de vrouwenwereld een stemming te wekken van bewondering en tevredenheid, nu haar daarin zoowel een passief als een actief kiesrecht wordt in 't vooruitzicht ge steld, heeft veeleer zekere fractie onder haar aanleiding gegeven een algemeen vrouwen kiesrecht te verlangen, en dat nog wel vastgelegd in de Grondwet. Begrijpelijker wijze staan daartegenover zoovele anderen die, hoewel niet principieel gekant tegen elk vrouwenkiesrecht, toch een dergelijke oplossing van het vraagstuk allerminst wenschelijk achten, hetzij dan omdat zij eene te plotselinge snelle en sterke overgang zou wezen uit den staat van stemloosheid, waarin de vrouwen thans nog verkeeren, hetzij omdat zij vreezen voor eenen te overmachtigen invloed der vrouw bij de stembus. Alsdan evenwel blijft natuurlijk de moeielijkheid bestaan een redelijk en gebillijkt criterium te vinden, dat aangeeft aan welke vrouwen het stemrecht dan wél en aan welke het niet ware toe te bedeelen. Het is te verwachten, dat over dit punt de meeningen later zeer zullen uiteenloopen en dat opnieuw een heftige onderlinge strijd daarover zal losbarsten, wanneer eenmaal de nadere regeling zal moeten worden getroffen. Nu komt het mij voor dat een algemeen vrouwenkiesrecht ware in te voeren, zonder dat daaraan de nadeelen verbonden waren, die door de tegenstanders van zulk een kies recht om herhaaldelijk aangevoerde redenen geducht worden. Het zij mij daarom vergund hier met enkele regelen een denkbeeld aan te geven en aan het oordeel van meerbe voegden te onderwerpen, dat, hoe eenvoudig ook, ik tot mijn verwondering nergens hoorde opperen, maar waardoor zoowel aan de wenschen der voorstanders van alge meen vrouwenkiesrecht zou worden tegemoet gekomen, als de daartegen ingebrachte be zwaren zouden worden ondervangen. De oplossing, die mij hier voor oogen staat, bestaat eenvoudig hierin, dat de gezamenlijke vrouwen zonder medewerking der mannen een beperkt en vooruit vastgesteld aantal der afgevaardigden kiezen als hare vertegen woordigers, terwijl dan alle overige afge vaardigden uitsluitend gekozen worden door het mannelijk deel der bevolking. De voordeelen eener dergelijke regeling waren m.i. de volgende: 1. Het gevaar voor eene o ver matige nacht der vrouwen in de verkiezing der leden van de Staten-Generaal zou vanzelf worden op geheven door de beperking van het aantal leden, op welke door haar een stem werd uitgebracht. 2. Gelijk in de Kamers verschillende leden zitting hebben als specialiteiten op een of ander gebied, zoo zouden de speciaal door de vrouwen afgevaardigde leden, wier aantal natuurlijk niet zeer groot zou mogen wezen, meer bepaaldelijk kunnen optreden als de woordvoerders voor specifiek vrouwelijke be langen, en door hen zou de vrouwenwereld bij elk wetsontwerp hare eigen wenschen en verlangens kunnen kenbaar maken. 3. De behartiging van de belangen der vrouwenwereld zou zijn toevertrouwd aan vertegenwoordigers, die door de vrouwen Reuzen-thuja. Onderzijde van twijg, vergroot; vruchtkegel en zaadje die van de Gewone en hun schubben loopen vaak in een punt uit. Ook zijn bij de Reuzenthuja de bladeren, aan de onderzijde der twijgen voorzien van witte wasplekjes, die de Gewone Thuja mist. Indien we nu naar die wasplekjes gaan zoeken dan vinden we licht een conifeertje met aan de onderzijde der twijgen buiten gewoon mooie en groot wasfiguurtjes. Aan zijn vruchten is echter duidelijk te zien, dat we hier niet met een thuja te doen hebben maar met een ander geslacht en wel Thu jopsis, de Japansche Hiba een van de schoonste sieraden van onze parken en tuinen en door zijn forsche teekening en vooral aan de dikke schubben van de vruchten gemakkelijk te herkennen. In Japan groeit hij op tot een forschen boom van wel 30 meter hoog, bij ons heb ik ze niet hooger gezien dan 10 meter. Al zoekende vinden we licht nog zoo'n schubbsnconifeer met dikke kubusvormige vruchten, maar kleiner dan die van de Hiba en ook met smallere blaadjes. Dat is dan hoogstwaarschijnlijk een van de ongelukkig zoo genoemde dwergcypressen", het ge slacht Chameacyparis. Het meest vinden we Lawson's Cypres. Chamaecyparis Lawsoniana, die wild groeit op de bergen van zelven waren aangewezen, zonder in die zelfkeuze te worden belemmerd door de uitgebrachte steramen van meekiezende man nen, zoodat die vertegenwoordiging een zuiverder karakter zou dragen. 4. Omgekeerd zou de mannelijke bevolking des lands in hare keuze en stemuitbrenging niet worden tegengewerkt of gedwarsboomd door een medestemmen van vrouwen of door een bij de candidaatstelling gedwongen rekeninghouding met speciale seksebelangen. WIJNAENDTS FRANCKEN NASCHRIFT Vermoedelijk zal bovenstaand denkbeeld ontwikkeld door dr. Wijnaendts Francken, en aan het oordeel van velen onderworpen, repliek uitlokken. De verschillende meeningen dienaangaande zullen in onze rubriek gaarne kenbaar wor den gemaakt, mits: Ie. Het antwoord kort en zakelijk wordt behandeld en het maximum woorden van 200 niet overschrijdt. 2e. De onderteekening voluit geschiedt. (Inzending Koniginneweg 93, Haarlem) Van alles wat Den 4en Augustus had te Pretoria de groote Vrouwenbetooging plaats voor de vrijlating van generaal de Wet en zijn mede gevangenen. Uit Natal, de Kaap-provincie, Transvaal en de Oranje-Vrijstaat kwamen duizenden vrouwen te zamen. Die Brandwag", het Zuid-Afrikaansche blad, publiceert ter gelegenheid van dit feit het volgende gedichtje: Bij DIE VROUWE-BETOGING Stil! Berei jul hart als ten gebede en suiwer daaruit weg wat werelds is, om aan te hoor die naam wat ik wil noem die eerste hier op aarde na die naam van God die skepper, God die albehoeder, die naam is....Moeder! Die grond is heilig waar haar voete gaanop kamer-vloer, in moord-kamp, oor die [straat, want haar is Jesus' liefde-taak vertrouw, wat offer breng van eie vlees en bloed. Ik sien haar swijgend gaan op steile pad, half duisel nog, van nagte deur-gewaak, en wankel-tredend?elke tree 'n pijn na soveel gaans aan liefde-werk gewij. Ik sien haar wag, geduldig, sonder woord, soos sij al honderd jaar gewag het en gelij, Ik sien haar win, deur lije, net soos Hij. Ik sien haar win, vir man en soon en broeder, want haar naam is Vrouw, en Moeder! HUWELYKS-UITZETTEN in N' t l 1 l de '. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 COMP1 FFT, volgende prijzen .... /" 350 475. 025. 850. 1000.'... ? 1275 ItiOO 2200." 2750. 3500.srdar iililMiiirTiMimiiin Oregon en Californië en daar een hoogte bereikt van 60 meter, wat voor een dwerg nog zoo kwaad niet is. In 't Vondelpark staan er een paar groote exemplaren *an, maar die hebben nog niet eens het zesde deel van hun wasdom bereikt. Als deze soorten en nog een aantal ver wante die ge zult aantreffen, zijn een ware uitkomst voor de aanleggers van stadstuinen en stedelijke plantsoenen. Ze zijn namelijk bestand tegen al de ongerechtig heden, die door het stoken van steenkool de atmosfeer bezoedelen en die het onmo gelijk maken, dat dennen en sparren in drukke steden gedijen. Door hun dichten groei vormen ze een prachtige beschutting en geven ze schuilplaats en nestgelegenheid aan allerlei vogels, in 't bijzonder aan kneutjes en tjiftjafjes. Ook hebben ze nog een aangename eigen schap gemeen, ze verspreiden een beerlijken pittigen geur. Wanneer we de kleine schubvormige blaadjes door een loupe bekijken, dan vinden we er kleine glinsterende bobbeltjes op. Dat zijn harskliertjes of oliekliertjes en die zorgen ervoor dat de plant voortdurend gehuld staat in een mantel van fijne geurige vluchtige dampen, die haar misschien beveiligen tegen schadelijke in vloeden op het gebied van licht en tem peratuur. Een feit is het, dat ze zeer lage temperaturen kunnen verdragen, alleen als 't heel hard vriest ziet ge de groene schubjes een donkerder vaak bruine tint krijgen. Wie in den wintertijd een paar uren er aan heeft besteed om deze merkwaardige coniferen wat nader te treden vindt in het voorjaar zijn belooning in het waarnemen van hun bloei. Want ten slotte bloeien ze toch allemaal en zeer rijk ook en als je 't goed bekijkt is de praal" van een bloeiende Lawson's Cypres al even groot als die van fijne spar of larix. JAC. P. THIJSSE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl