De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 december pagina 12

19 december 1915 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Dec. '15. No. 2008 bestaat en zelfsbij de zeergrooteinkomens voor een zekere mate van degressie plaats maakt. En het wil mij verder voorkoman, dat de zware belasting van kleinere en middelmatig groote inkomens er ook toe zal leiden om de exodus van hen, die van een matig inkomen uit vermogen moeten leven, van de groote steden naar het platteland hoe langer hoe meer in de hand zai werken. Daardoor zal de oplossing van het vraag stuk der gemeentelijke financiën nog be zwaarlijker worden dan zij nu reeds is. Aan de eene zijde gestadige toevloeiing van min vermogenden, die hun evanredig deel in de stedelijke uitgaven gaan vorderen, zonder dat daartegenover noemenswaardige bijdra gen In de gemeentekas komen; aan den anderen kant het bovenbedoelde uittrekken uit de groote gemeenten van de meer gegoeden, dat het aantal contribueerenden In de gemeente-uitgaven voortdurend doet afnemen! Het is natuurlijk niet mogelijk precies aan te geven welk gedeelte vsn bepaalde inkomens, indien de voorgestelde belastingen tot wet worden verheven, aan stad en land zullen moeten worden afgedragen worden. Ruwweg genomen, geven de hier gemaakte becijferingen echter aanleiding om aan te nemen, dat dooreen men veroorlove mij nog de oude uitdrukking van directe belas tingen te gebruiken de directe belastingen op vermogen en de vruchten daarvan, met in begrip van de belasting op de meest nood zakelijke behoeften voor huisvesting, al zeer gemakkelijk voor inwoners van de hoofdstad voor inkomens van f 2500 tot f 5000 ca. 15 pCt. van dat inkomen zullen absorbeeren, terwijl die percentage voor de hoogere in komens tot meer dan 30 pCt. klimt. *) En wanneer dit reeds nu moet geschieden, waar wij gelukkig gespaard zijn gebleven voor de nog veel grootere uitgaven, die een direct gemengd worden in den oorlog na zich zoude gesleept hebben, daar mag wel gevraagd worden, waar moet het heen, wanneer wij door een zoodanigen ramp ge troffen worden? En dan rijst van zelf de vraag, of niet alvorens met een zoo diep ingrijpende herziening van het belasting stelsel te komen, had moeten begonnen worden met de heffing van eene oorlogs winstbelasting. Zooals reeds meermalen opgemerkt, zijn die oorlogswinsten zeer aanzienlijk geweest, maar tevens zeer onge lijk verdeeld over de geheele bevolking. Terwijl betrekkelijk weinige personen en instellingen ontzachelijke sommen verdiend hebben, staat daar tegenover, dat de groote meerderheid niet alleen geen winst ge maakt heeft, maar zelfs op allerlei wijzen oorlogsverliezen lijdt. Is het dan niet juister en billijker in de allereerste plaats die winsten te treffen, alvorens allen onverschillig of zij onder den tegenwoordigen toestand materieel voor uit of achteruit gegaan zijn gelijkelijk *) Opmerking verdient in dit opzicht, dat in Engeland, waar de incometax nog altijd feitelijk de eenige directe taxatie op ver mogen en inkomen is, de druk ondanks de aanzienlijke verhooging dier belasting onder den invloed van den oorlog vol strekt niet zwaarder is. Volgens een opgaaf in een der jongste nummers van the Econo mist bedraagt zij n.l. voor inkomens van 3000.- 546 of 18 pCt. 4000.- 779 19H 5000.- 1029 20'/a HET BLANKE STAAL Opgedragen aan Leopold van Hambeek, ter gelegenheid van de 20ste verjaring van zijne vestiging als schermleeraar te Amsterdam. Van Humbeek. Hebt ge er wel eens over nagedacht" vraagde peinzend mijn zwaarlijvige vriend" wat dit alles beteekent?" Hij tuurde over mijn schouder in het geïllustreerde blad, en ik gevoelde zijn onrustige ademhaling blazend in mijn hals. De plaat die hem deze opmerking deed maken, stelde een gevecht voor tusschen suffragettes en politieagenten; boven de worstelende massa zag men zwaaiende gummistokken en parapluie's. Mijn vriend pleegt altijd een zekeren mystiek in zijne vragen te leggen, die er de bekoring aan geeft, die de speeches van Tellegen, de levens herinneringen van Quack en de van Dag tot Dag's van Bossevain zoozeer hebben, door hunne rijke lardeering van persoonlijke erva ringen. Hoezoo, mijn waarde?" vraagde ik, denkend aan de vele gelegenheden waarbij mijn vriend het slachtoffer van dkrgelijke zwaaien de parapluie's en stokken geweest was, en die mijne lezers zich mis schien zullen herinEn Garde neren. Zijn enthousiasme verbaasde mij, toen hij voort ging: Het lijkt alles zoo ruw en wild zwaarder te belasten? En wanneer ook in dit opzicht psychologische" motieven in aanmerking genomen worden, dan mag daarbij nog op het volgende gewezen worden. In de eerste plaats is de mate van de oorlogswinsten thans nog beter controleer baar en eene belasting daarop ook gemak kelijker inbaar dan wellicht na eenige jaren, wanneer de groote Staatscommissie met haar onderzoek gereed zal zijn en een daarop betrekking hebbend wetsvoorstel zijn weg naar de wetgevende macht gevonden heeft. Thans is het nog eenvoudig na te gaan, hoeveel individueele handelaren in oorlogsartikelen verdiend hebben en zal de belasting ge makkelijker op hen te verhalen zijn Jdan later, wanneer de gouden tijd" voor hen voorbij is. Menschkundig gesproken gaat het hiermede als in het dagelijksche leven met iemand, die wanneer hij iets extra ver diend of gekregen heeft er licht toe over gaat, zich iets extra aan te schaffen en direct te betalen, maar leelijk staat te kijken, wanneer de rekening van het extra-aange schafte eerst na een jaar gepresenteerd wordt, als de extra-bate reeds geheel ver geten is. Dergelijke zaken en dus ook de oorlogswinstbelasting moeten heet van de naald" afgehandeld worden. Maar in de tweede plaats schijnt het bedenkelijk thans, nu wij nog te midden van de groote onzekerheid verkeeren omtrent hetgeen de toekomst zal baren, eene algemeene herziening ter hand te nemen, die uit den aard der zaak een blijvend karakter zal hebben en haar druk uitoefenen in tijden, waarvan men nu nog met geene mogelijkheid kan voorzien, hoe de econo mische verhoudingen in het land zullen zijn. Ten slotte nog eene algemeene opmerking. Wij leven in buitengewone tijden, die buiten gewone uitgaven vergen. Maar ook ten dien opzichte weder hetgeen ieder voorzichtig huisvader in het dagelijksch leven doet, tot voorbeeld nemende, zal men de teering naar de neering" moeten zetten en alle niet noodzakelijke uitgaven vermijden en zich zelfs zooveel mogelijk in de noodzakelijke beperken. En dat zulks thans in de staats huishouding geschiedt schijnt aan ernstigen twijfel onderhevig. Vele kleintjes maken een groote" en onder de tegenwoordige om standigheden is nog meer dan anders een nauwlettend toezien op de kleintjes gebie dend noodzakelijk. Nog veel meer zoude er over de nieuwe belastingwetten en meer bepaaldelijk over de ui t werking van de afzonderlijke ontwerpen te zeggen zijn, want ook in de technische uitwerking kleven aan enkele dier voorstellen ernstige gebreken. Ik heb echter reeds te veel ruimte gewijd aan de behandeling van dit onderwerp en meen althans voorloopig hiermede te moeten volstaan. Wellicht is er later gelegenheid, wanneer de voorstellen in een verder stadium van behandeling ge lreden zijn, op de technische gebreken van een of meer der ontwerpen terug te komen. J. D. SANTILHANO Nieuwe boeken van deze week: H. P. QEERKE en G. A. BRANDS, De Oorlog, 2e dl., 306 pag. Amsterdam, Meulenhoff & Co. ANNA VAN GOGH-KAULBACH, Binnen de Muren, dl. I en II, 430 pag. Amsterdam, P. N. van Kampen & Zn. Dr. E. D. BAUMANN, De Dokter en de Geneeskunde, dl. I De Wetenschap, dl. Il Maatschappelijk Leven (serie Nederl. Kulmaar voor mij is er toch een vleugje roman tiek in ... het doet mij denken aan de edele dagen van het blanke zwaard, van de steek spelen en godsgerichten. Hier zeide hij, mij de vele lidteekens tonende, die hij ver zameld had op onze gemeenschappelijke tochten daarop ben iktrotscherdan welke soldaat ook het zijn kan op zijne wonden van granaatsplinters of kogels. Dit aller herinnert mij aan de dagen dat er geen stikgassen of zware kanonnen noodig waren om de eer van een volk te verdedigen... Mijn zwaarlijvige vriend zeide nog veel meer, en het eind was, dat wij besloten ons gezamenlijk te gaan oefenen in het edel handwerk des zwaards. Wij beiden hoopten op deze wijze i iets bij te dragen i tot de handha ving van de neu traliteit van ons vaderland; wij zouden leeren i schermen. Het dient hier on middellijk ge zegd, dat het ' mijn vriend zeer tegen viel zijne : eerste lessen te moeten nemen in i een linnen cos; tuum, dat hem spande om zijne ; al te weelderige contouren,dat hij sandalen dragen ; moest, en dat ! men hem in stede j van een vliim! scherp slag' zwaard een lichte fleuret in de hand gaf. Desniettegen staande toonde hij zich een ijverig leerling, en het scheen zelfs of zijn uitval" die van zijn leermeester zou gaan evenaren ... het geen echter niet geschiedde dan ten koste van vele zweetdroppels, en veel gekraak van zijn grof-linnen schermbroek. Onze leermeester had, lange jaren geleden, in het Belgische leger gediend; nu was hij Nederlander en zijne verdiensten aan het nieuwe vaderland werden gemanifesteerd door het ordelint der Oranje-Nassau, dat fier streepte op zijn colbertje. En meer dan vele Nederlanders van geboorte heeft hij dan ook bijgedragen tot het versterken van onzen weermacht, want tallooze officieren te land en ter zee dankten aan hem hunne vaardigheid in het hanteeren van het blanke staal. Hij is geen soldaat meer onze leer meester hij zoude ook kwalijk passen in de huidige wijze van oorlogvoeren. Hij zou een machtelooze ridder zijn, want, indien hij tartend het zwaard zoude zwaaien aan den rand van een loopgraaf, zou hij geen tegenstand vinden dan dien van een suisenden kogel, een barstenden granaat, of een wolkje giftig gas, hem toegezonden uit een Rust! tuur Geschiedkundige Monographieën). Am sterdam, H. Meulenhoff. G. J. B. A. JANSSENS, Karakter en Psychose, 36 pag., f 0.40. Baarn, Hollandia-drukkerij. VICTOR IDO, De Paupers, 291 pag., f2.90. Amersfoort, Valkhoff & Co. Prof. C. L. DAKE, Aanteekeningen over Beeldende Kunsten, 203 pag. Utrecht, L. E. Bosch & Zoon. Dr. J. D. BIERENS DE HAAN, dr. H. J. F. W. BRUGMANS, dr. J. P. B. JOSSELING DE JONG, dr. A. J. C. SNIJDERS, R. CASIMIR en dr. H. U. MEIJBOOM, Geschiedenis der weten schappen, 242 pag. Baarn, Hollandia-drukkerij. Dr. G. KALFF, Studiën over Nederlandsche Dichters der 17e eeuw, 535 pag. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zoon. J. G. VAN DER HAAR, Uit Zomerzonnedagen, 50 pag, 's Gravenhage, Van der Haar en Van Ketel. JOSINE A. SIMONS-MEBS, Het Einde, 131 pag. Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Professor Steinmetz en de Vaderlandsche Geschiedenis Hooggeachte Redactie.' Professor Steinmetz komt in zijn Antwoord aan den Heer van H., geplaatst in uw blad van 5 Dec. II., o a. met deze bewering aan: Wij meenen, dat Frankrijk en Engeland ons eeuwen lang belaagd en geschaad heb ben en dat Duitschland en Pruisen ons daarentegen nooit naar het leven stonden en nog altijd geenerlei gevaar voor ons uitmaken", met die woorden willende sta ven de juistheid zijner opvatting, dat Neder land in het eerste tweetal ook heden nog vijanden van zijn belang, in 't tweede na tuurlijke vrienden heeft te zien. Voorafge gaan waren de uitdagend klinkende woor den : Meent de heer v. H. waarlijk, dat wij.... niet weten, wat wij schrijven ?'' Inderdaad, dat laatste moet iemand, die een weinig van onze geschiedenis kent, wel mee nen! Over welk Duitschland heeft Prof. Stein metz het eigenlijk? Het bestaande Keizer rijk, gesticht in 1871, bedoelt hij natuurlijk niet. Vór dien tijd was Duitschland" echter eeuwen lang niets dan een begrip, allerminst eene mogendheid, die ons of een ander voor- of nadeel kon toebrengen. Weet de Heer St. dat niet? Of verricht hij den goocheltoer, het oude Heilige Roomsche Rijk den argeloozen toeschouwer voor oogen te draaien als iets, dat zoo ongeveer hetzelfde was als het tegenwoordige Duitsche Keizer rijk ? 't Is nauwelijks denkbaar. Bedoeld zal wel worden Pruisen (Brandenburg) en an dere Duitsche Staten of iets dergelijks. Dan vermeldt de historie, dat Oostenrijk, de voornaamste dier Duitsche Staten, welks vorst als Roomsch Keizer toch altijd nog de roeping had, over de Nederlanden, deel van het Rijk, als beschermer op te treden, als Spanje's bondgenoot ons herhaaldelijk be laagde"; dat Spanje, als het ons in het benarde jaar 1629 den doodsteek had kunnen geven, den Keizer voor handlangersdieristen zeer verre verte, die zijn zwaard niet vermag te bereiken. Hij propageert in dagen van ruw geweld een strijdwijze, die noodzakelijk verworden moest tot een sport... maar een sport die in zich draagt een vleugje van die roman tiek, van dat edele gebaar, van die ridder lijke gebruiken en convenances, die wjj zoo geneigd zijn als onpractisch en omslachtig te gaan beschouwen. Wij gaan het schermen beoefenen als een sport, en langzaam aan worden wij ons pas bewust van de moreele beteekenis ervan ; het snelle besluit, de onmiddellijke actie, het buiten gesloten zijn van listige practijken, en de kweeking van het vertrouwen in ons zelve. Zoools men zich zou kunnen voor stellen, dat een ongeloovige in een onder zekeren drang of door vage behoefte geadopteerden godsdienst de schoonheden en wijze voorschriften zal gaan waardeeren en be minnen,... zoo zal ook de schermer in zijn sport het vaag arorna gaan bespeuren van oude ridderlijkheid, zelfvertrouwen en moed... altemaal zaken die in het moderne leven geworden zijn: fair-heid, zelfbewustheid, en doorzettingskracht... variaties op een oud en eeuwig thema. Onze leermeester behoort in zijn schermzaal: op de smalle loopers, tusschen de spichtig reeksende wapenrijen langs de wanden, temidden van de portretten en opdrachten zijner oude leerlingen, wier toe wijding hij een nieuwe generatie voorhoudt. Hij viert zijn feest in merkwaardige dagen : geen sprake is er van internatio nale Assauts, de herinneringen aan Ostende en Parijs en Brussel lijken bespottin gen ... Maar in zijn huis verzamelt hij de buitenlandsche elementen: daar kruisen de Brusselsche en de Argentijnsche schermer hun degens, daar klettert de kling van den Amsterdamschen kantonrechter tegen dien van den Antwerpschen professeur, en daar trekt" de Fransche journalist tegen den hartelijken dank^had behooren te brengen. Prof. Steinmetz echter schijnt niet te weten, dat het Duitsch-keizerlijke benden waren, die toen in Gelderland en Utrecht brandden en plunderden en doodschrik tot in het Gooi brachten; dat het de keizerlijke veld heer Pappenheim was, die Frederik Hendrik in den rug viel, toen deze in 1632 Maastricht belegerde. Pruisen (Brandenburg) is in de oor logen tegen Lodewijk XIV eenige malen onze bondgenoot geweest. Maar laat Prof. Steinmetz nu in een goed boek eens na lezen, wat die hulp eigenlijk voor ons beteekend heeft; hij zal dan ras begrijpen, waarom het te-laat-kornen dier hulp spreek woordelijk werd. En de grootste der Hohenzoliern's, Frederik 11 ? Die maakte van de gelegenheid, dat onze toch reeds slappe krachten door den Oostenrijkschen successie oorlog in beslag waren genomen, gebruik, om in 1744 van de Staten Generaal de terugroe ping te verlangen van de Nederlandsche garnizoenen in Emden en Leeroord. Verder heeft hij er zich mee tevreden gesteld, den draak met ons landje te steken 't had ons slechter kunnen vergaan van de zijde van een vorst, die bij zekere gelegenheid verkondigde, dat en fait de royaume on prend quand on peut et qu'on n'a jamais tort quand on n'est pas obligéde rendre"! Maar wij naderden het jaar 1787. Ik zie professors gelaat reeds opklaren ; toen heb ben immers troepen van Frederik Willem II (een friste sire, die in onze geschiedenis boeken door een gril van het lot als edel moedig wreker der aangerande onschuld figureert) de gevluchte stadhouderlijke familie naar Den Haag teruggebracht en orde en recht hersteld! In het midden latende of zij met het herstel van Willem V onze Republek inderdaad een dienst bewezen hebben, moet ik den heer Steinmetz toch even vertellen, dat die Pruisen hier te lande toen dusdanig hebben huisgehouden 1), dat des Stadhouders warme vriend Mr. Bilderdijk, die bij die gelegenheid als wegwijzer gefungeerd had, achteraf geen beter beeld van hun optreden meende te kunnen geven, dan door hen te vergelijken met een zwerm sprinkhanen, op Holland's beemden neergestreken. Op Pruisen's hulp bij onze bevrijding van de Fran sche overheersching kan natuurlijk gewezen worden, maar dat wij die bevrijding in zeker niet mindere mate danken aan ... Rusland en Engeland, datza\ Professortoch wel weten l Resumeerende: geschaad heeft Pruisen ons wel eens; baat heeft het ons ook wel eens gebracht, maar den eenigen keer, dat die bate iets te beteekenen had, dankten wij die mede aan Rusland en Engeland! Van andere Duitsche potentaten hebben wij bepaald zeer onvriendelijke bejegingen ondervonden. Weet Prof. St. niet, dat in 1665 1666 de strijdvaardige Bisschop van Munster onze vijand was en in 1672 nog eens, tóen verbonden met den Aartsbisschop van Keulen, Keurvorst van het Heilige Rijk? Weet Z.H.G. ook niet, dat in het gejuich, dat op 28 Augustus van het laatstgenoemde jaar te Groningen opsteeg, toen de Duitsche troepen het beleg der stad opbraken, ons ook iets tegemoet klinkt van de ontzetting, die in onze Oostelijke provinciën herhaalde lijk verspreid was door de soldaten van een' kerkvorst, die de treurige reputatie ge niet, de stinkbommen te hebben uitgevonden? En nu onze belagers en schadebrengers. Ongetwijfeld heeft Frankrijk in de 17e eeuw onze onafhankelijkheid ernstig bedreigd en haar ons in het begin der 19e ontnomen. Er staat echter nog al wat tegenover. Weet Prof. Steinmetz dat nu in het geheel niet ? Is het hem onbekend, dat, indien n land ons steun van eenige beteekenis gegeven heeft in onzen onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje, het Frankrijk is geweest? Weet hij ook niet, dat de Republek in 1648 hare belofte aan Frankrijk gebroken heeft door een afzonderlijken vrede te sluitenfen daar door al konden ernstige staatkundige en economische belangen die woordbreuk ver goelijken eene zeer begrijpelijke verbitte ring bij die mogendheid heeft opgewekt, die later op voor ons gevoelige wijze tot uiting is gekomen ? Heeft Z.H.G. er nooit iets van vernomen, dat het Lodewijk XIV was, die ons in 1665 hulptroepen zond, wier nadering er in sterke mate toe bijdroeg, BommenBerend" van Munster zijn biezen te doen pak ken ? Wie beschermden in den 4en Engelschen oorlog onze Kaap-kolonietegendeEngelschen en heroverden onze door dezen in bezit ge nomen Westindische bezittingen? H-;t waren de Franschen, n'en déplaise a Prof. Steinmetz. Zij waren het ook, die terzelfdertijd voor ons in de bres sprongen legen de aanmati gingen van een Duitsch vorst: Keizer Jozef II. Engeland stond sedert den 3den Engelschen oorlog tot 1780, ruim eene eeuw, aan onze AMSTERDAM RóKtwH& DEK HAA<5.NooRDEiNDË202. De schermzaal van Leopold van Humbeek. Zaanschen industrieel. Het is een strijdbeeld en een vredesbetooging, een sporlfeest en een zwaardgevecht. Al deze beschouwingen, waarde lezer, gaven mijn zwaarlijvige vriend en ik ten beste, toen wij onlangs het assaut d'entrainement bijwoonden, waarmede onze leer meester zijn 20-jarig jubileum vierde. Gedurende de huldiging propte mijn vriend zijn mond vol met sandwiches en taartjes, om vervolgens in luid gejuich uit te barsten, aldus instemmende met de overige leeilingen. De jubilaris zelve was daardoor mér en heviger getoucheerd", dan ooit een degen of sabel dit had vermogen te doen... En ten slotte vonden wij den teekenaar Joan Collette bereid, om eenige krabbels te maken van Leopold van Humbeek en diens schermzaal, die zich zoozeer in de gunst mogen verheugen van: Melis Stoke en diens zwaarlijvigen vriend. Slot De les.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl