De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 december pagina 7

19 december 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

19 Dec. '15. - No. 2008 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Anton Averkamps jubilee Een Bach-avond en een Palaestrinamiddag Ik schold wel eens op het Concertgebouw. Maar men kan de dingen bekijken zonder liefde en met liefde. Ik kan mij verplaatsen in de gevoels-sfeer van een Amsterdammer, die de fijnste en teerste emoties van zijn jeugd geassocieerd voelt aan die groote zaal, dat rood fluweel, dat podium met groene palmen versierd, het scheemerige licht, het menschengeruisch, het stemmen der instru menten alles voorbereiding tot de heer lijkste uuren uit meenig jongamsterdamsch leeven, alles verheerlijkt door de wijding van de eerste vreemde en geheimzinnige ANTON AVERKAMP (Geteekend voor de Amsterdammer" door Joan Collette) muziekale ontroeringen, daar genooten en daar telkens weer gezocht. Zoo trachte ik nu deere maal dat zoo beschimpte Concertgebouw te zien, ver fraaid door liefdevolle herinneringen, en z trachte ik de bekooring er van te begrijpen. De jubilaris van den avond scheen me in meenig opzicht een benijdenswaardig man. Hij heeft door yijfentwintigjarigen geduldigen arbeid een instrument gebouwd, koste lijker en fijner dan de beste viool, een instrument samengesteld uit leevende eenheeden, die hij stuk voor stuk heeft moeten onderrichten en vormen en aanvuuren, en die wel het zuiverste en meest harmonische instrument vormen dat men op aarde kan bouwen, een koor van schopn-stemmige, goedgeschoolde en door heilig vuur be zielde zangers. Op zulk een zelf-vervaardigd instrument met de grootste zeekerheid, met volkoomen beheersching dag aan dag te kunnen speelen en er de muziek op te maken die men zelf het hoogste en zuiverste vindt is dat niet een bizonder en be nijdenswaardig voorrecht ? Ik behoef hier niet uit te weiden oover de bizondere feiten van den avond. Ik behoef Het Corps Mariniers Op den lOden December heeft het korps mariniers den dag herdacht, waarop vór 250 jaar het eerste regiment zeesoldaten werd opgericht. In dien tijd bestond het mindere personeel van 's lands vloot uit bootsgezellen, waar noodig aangevuld door soldaten van de krijgsmacht te land. Deze soldaten ver tegenwoordigden aan boord het militaire element, waren bestemd voor het doen van eventueele landingen en hadden in het ge vecht ter zee voornamelijk tot taak om den vijand door geweervuur nadeel toe te bren gen. Bij de gevechten van dien tijd, toe de schepen dikwerf boord aan boord streden speelde dit geweervuur een groote rol. Het gebruik van landsoldaten ter zee vol deed echter op den duur niet aan de ver wachtingen, iets wat vooral in den eersten Engelschen oorlog duidelijk aan het licht trad. Daarom werd op den lOden December 1605 door de Staten van Holland, voorna melijk op advies van den luitenant-admiraal de Ruyter, besloten om de toen bij de vloot ingedeelde soldaten te ontslaan en dadelijk een regiment der marine met eigen officieren op te richten. Dit regiment werd gesteld onder bevel van den kolonel Willem Joseph baron van Ghendr, telde 3 hoofdofficieren, 16 kapiteins en 2330 man en werd verdeeld in 19 compagniën. Het werd samengesteld uit bevaren lieden en moest, behalve aan boord, ook aan den wal dienst doen. De naam regiment der marine is later ver anderd in die van korps mariniers, doch overigens is er sinds de oprichting noch in den aard, noch in de bestemming van het korps iets veranderd. Reeds in den tweeden Engelschen oorlog bewezen de mariniers groote diensten; hun hoofdofficieren waren toen commandant van een oorlogsschip, terwijl de naam van hun commandant Van Qhendt onafscheidelijk verbonden is aan den tocht naar Chattam, toen hij het bevel voerde over eene vlootafdeeling, bestaande uit fregatten. In 1669 werden 20 compagnieën der landmilitie, die van af 1666 bij de vloot waren ingedeeld, door de Staten van Holland vereenigd tot een tweede regiment mariniers; bovendien waren ook door de Staten van Zeeland en door die van Friesland compag nieën mariniers opgericht. Bij de oorlogsverklaring van Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen in 1672 lieten de Staten van Holland nog 29 compagnieën mariniers aanwerven, zoodat er in de jaren 1672?73 ongeveer 94 compagnieën aan de verdediging van ons land, zoowel te land als ter zee hebben deelgenomen. In den slag bij Solebay (7 Juni 1672), sneuvelde de sedert tot luitenant-admiraal bevorderden commandant van het eerste regiment baron van Qhendt. Hij werd be graven in de domkerk te Utrecht, waar door de Staten van Holland een praalgraf voor hem werd opgericht. De van 1679?1699 genomen proef, om het zonder mariniers te doen, mislukte, waarop wederom 3 regimenten mariniers werden opgericht. Na het sluiten van den vrede in 1713 gin gen de Vereenigde Nederlanden een tijdperk tegemoet, waarin vloot en leger verwaar loosd werden, zoodat er in 1740 nog slechts n regiment mariniers bestond. In de jaren 1764?1777 werden de mari niers eenige malen gebruikt in de koloniën, o.a. voor het dempen van negeropstanden, terwijl zij in de jaren 1803?1806 onder den naam van koloniale mariniers, bestaande uit infanterie en artillerie, tot na de capitulatie dezer kolonie, medewerkten bij de verdedi ging van de Kaap de Goede Hoop. Bij de reorganisatie van onze land- en zeemacht in 1814 werd n bataillon mari niers opgericht, waarvan de sterkte in het begin der 19e eeuw geleidelijk werd opge voerd, na 1844 wederom verminderd en ten slotte bepaald op 2200 man, om in den laatsten tijd opnieuw te worden verminderd. niet te vertellen of de zangers soms een kleine fout maakten, of de dirigent alles geheel beheerschte, of de solisten teegen hun taak opgewassen waren dat laat ik oover aan deskundigen. Alleen heb ik wel recht tot de opmerking dat een klein koor, van zeer goede stemmen en zeer muziekale zangers, meer kracht heeft, ook in deeze groote zaal, dan een geweldig koor van tienmaal zooveel zangers -?zooals we dat op sommige Mengelberg-concerten hooren, waarbij wel het geraas grooter is maar de intensiteit van de muziek niet wordt verhoogd. Zonder twijfel zou Bach zelve ook het kleine koor verkoozen hebben. Met het aantal zangers stijgt toch ook meestal het aantal slechte zangers en het gevolg is mér gerucht, maar minder muziek. Van alles wat in het tweedaagsch jubileum ten gehoore is gebracht, scheen mij de Mis van Palaestrina verreweg het zuiverste en het schoonst. Ik wil daarmee niet zeggen, dat ik deeze kerkmuziek hooger stel dan al wat er later gekoomen is. Maar voor dit koor, onder deeze leiding scheen, mij Palaestrinamuziek de allerbeste die ze kunnen bereiken. Het is muziek uit de oude doos, maar in zijn soort volmaakt, het meest harmonisch aandoende van al wat ten gehoore werd gebracht. Ook meer harmonisch dan de Bach'sche werken. Ik had Zaterdagnamiddag, in een kamer, door een gevoelig dilettant, een suite van Bach hooren speelen, en ik was toen heeviger ontroerd dan op den ganschen avond. Het kwam mij vór, dat er iets was als een vergissing, een misverstand omtrent het ware weezen van Bach's kunst. Vooral bleek dat uit de poogingen die men doet om de in den tekst uitgedrukte gevoelens in de muziek terug te vinden. Mij komt dat voor als een ijdel zoeken. Bach was zonder twijfel een vroom, gods dienstig man, hij gevoelde den goddelijken aard zijner muziekale inspiratie en zocht daarom naar religieuze teksten voor zijn composities. Maar het komt mij als een geweldige vergissing voor, het religieuse weezen van Bach's muziek in verband te brengen met de conventioneele godsdiens tige begrippen van het midden van de acht tiende eeuw, waarin Bach leefde, en waaruit hij zijn teksten kreeg. Bach is het grootste muziekale wonder der waereld, en het heeft een diepe, tot nog toe ondoorgronde beteekenis, dat deeze onuitputtelijke bron van welluidendheid, deeze stortvloed van harmonieën de menschheid heeft gezeegend toen ze stond voor haar needergang tot diep geestelijk ver val, in het begin van de achttiende eeuw. De pruikentijd, de vooravond van de Frafsche revolutie, de eeuw voorafgaande aan dien meest decadente en kunstelooze aller eeuwen, de negentiende eeuw die ziet den man gebooren worden die meer muzie kale gedachten had, die gemakkelijker met harmonie en ritme werkte, die rijkelijker putte uit den mystieken bron aller muziek, dan welk ander componist ook. Maar juist daarom moeten wij vermijden samenhang te zoeken tusschen de gedachtensfeer waarin Bach leefde, en zijn muziek. Het verband is veel losser en oppervlakkiger dan meestal gedacht wordt. Om een voorbeeld te noemen, het motief uit de derde cantate *), dat ook voorkomt in de H. moll mis, staat daar volstrekt niet met dezelfde gevoelens in verband. De tekst is daar geheel anders (Agnus Deï). Zoo is dat onbeschrijfelijk lieflijke koor uit de Mattheus passion, dat Ruhe Sanft" zingt, eigenlijk in 't geheel niet in ver band te brengen met den tekst. En ge lukkig, want wat is er onzinniger dan de Godheid, die hier toch in Jezus wordt toe gezongen, een rust zacht" toe te roepen! Ik heb eens de stoutheid gehad te beweeren, dat ik beeter den aard en het weezen van Wagner's muziek begreep dan Wagner zelf. Omdat hij verheeven muzikale gedachten koppelde aan een veel lager soort drama tische tekst. *) Lobet Gott in Seinen Reichen." De texten zijn niet alleen literair zwak, maar zelfs bespottelijk en onzinnig. Zoowel gedurende den veldtocht tegen België, als gedurende de vele militaire expe dities tegen verschillende deelen van ons koloniaal bezit is meermalen door de ma riniers een roemrijk aandeel in de krijgsverrichtingen genomen. Sedert dien is er echter veel veranderd. Want toen er gaandeweg verandering kwam in den aard van onze matrozen, toen de mariniers als steunpilaren voor de handha ving van de tucht aan boord niet langer onmisbaar werden geacht, begon het marinebestuur te betwijfelen of de vloot nog wel behoefte had aan een afzonderlijk korps zeesoldaten. En zulks te meer, omdat het gevecht op korten afstand uit den tijd was geraakt en door de mariniers, die geen op leiding tot kanonnier (zeeartillerist) hadden genoten, feitelijk niet anders dan handlan gersdiensten werden verricht. Een en ander leidde er toe, dat In het jaar 1906, door den toenmaligen Minister van Marine bij de Staten-Generaal een wetsontwerp werd ingediend tot verminde ring van de sterkte van het korps en ver vanging der officieren door zeeofficieren, welk wetsontwerp echter door de Tweede Kamer werd verworpen. Gelijk lot onderging in 1907 een voorstel van denzelfden Minister om het korps op te heffen. Intusschen was althans voor het korps mariniers op dat oogenblik de kiem voor verval reeds aanwezig, omdat sedert dien geen aanvulling van het officierscorps meer heeft plaats gehad. Want met recht kan men het zijn vroegeren commandant, den gepensionneerden kolonel der mariniers J. R. J. P. Cambier nazeggen: een korps zonder eigen officieren is onbestaanbaar en ten grave gedoemd." En in een artikel, dat ter herdenking van het 200-jarig bestaan van het korps door dien gepensionneerden hoofdofficier in het Marineblad" f4e afl. jaarg. 1915-16) is geschreven, stelt hij zich de vraag, of het wel in 's lands belang zal wezen, als dit korps opgeheven is? Ook wij willen dit artikel niet besluiten, alvorens op die vraag een antwoord te hebben gezocht. Toen, in de jaren 1906 en 1907, de beide hierboven genoemde wetsontwerpen door de Staten-Generaal werden verworpen, gelets dergelijks is omtrent Bach te zeggen. Wij, die in elke modulatie, in elk accoord, in elke polyphonie van Bach, de stem men der zaligen en de mystieke sfeer van hooger harmonie herken nen, wij vinden het stuitend als hij met dien reegen van heilige wel luidendheid, tri viale zaken?zoo als een kop koffie en een pijp tabak omsproeit. Voor Bach zelf was dat niet zoo erg. Hij had altijd muziek, voor alles, en het felle contrast tus schen de hoogere waereld waar |ze van daan kwam, en de triviale pruikenwaereld om hen heen. voelde hij niet als wij. Daarom is die zoogenaamde waereldlijke cantate, de strijd tusschen Phoebus en Pan, tot een raar onding geworden, waar mee wij verleegen zitten en dat we maar liever met rust moesten laten. De hoorders verneemen de eigendommelijke modu laties en harmo nieën die voor hen altijd met reli gieuze gevoelens zijn geassocieerd, en daarbij geeft het tekst-boekje hen gedachten, die er in 't geheel niet bij hooren. Niet te verwonderen dus dat ze eenigszins onrustig en verleegen rondkeeken, onzeeker welke stem ze vertrouwen, welke schoonheid ze bewonderen moesten. Bach spreekt het beste tot ons in zijn meest eenvoudig-muzikale intensiteit. Willen wij bekende menschelijke smart en weemoed, waarbij woord en muziek harmonisch samen gaan, dan luisteren we liever naar Wolff sche liederen, vooral als die zoo schoon worden weergegeven als door mevrouw StronckKappel in de ronde Luthersche kerk. F. v. E. Liederenavond door JOHANNA ZEOERS DE BEIJL (Concertgebouw kleine zaal) Les absents ont toujours tort, zegt h«t spreekwoord; dit voor de muziekliefhebbers, die Dinsdag 1.1. niet aanwezig waren op den Hederenavpnd van mejuffrouw Johanna Zegers de Beijl. Was het misschien haar goedklinkende Hollandsche naam die onze brave Amsterdamsche Concertbezoekers af schrikte ? Het is wederom bewezen dat deze Nederlandsche zangeres niet ten achter be hoeft te staan bij verschillende buitenlandsche beroemdheden" die we hier te hooren kregen. Voor het kleine aandachtig luisterend publiek was deze avond een openbaring. Reeds dadelijk bemerkten wij bij de meesterlijke wedergaye van Beethoven's Concertaria: Ah Perfido" dat wij met een hoogst artistieke, intelligente zangeres |te doen hadden, die tevens beschikt over een warme, omvangrijke altstem. Er zijn maar weinig zangeressen die voldoende stemmiddelen bezitten om deze technisch en muzikaal veel eischende aria zóte kunnen weergeven; vastheid van toon, hoogheid van stijl en roerende emotie wist zij hierin te leggen, zoodat zij reeds bij het begin van den avond haar publiek veroverd had. schiedde zulks in hoofdzaak op grond van de overweging, dat men het niet in het /a/zrfsbelang achtte om een zoo goed ge oefend, voor allerlei werk geschikt en be trouwbaar gebleken korps vrijwilligers te doen verdwijnen, al was het dan ook voor de vloot misschien niet langer noodig. En ook nu nog zijn er, naar ons wil toeschij nen, geen overwegende redenen om tot dezen maatregel niet over te gaan. Voor de vloot zelf kunnen de mariniers, dit zij hier op de voorgrond gesteld, althans naar onze meening, zeer goed worden gemist. Zij bewijzen wel is waar, vooral bij de verschillende opleidingen, ook nu nog zeer nuttige diensten en men vindt onder hen, die hiervoor speciaal zijn opgeleid, soms goede kanonniers, maar onmisbaar zijn zij niet. Want de ervaring leert dat hun werk aan boord op zeer voldoende wijze door de tegenwoordige matrozen en de daaruit voortgekomen onderofficieren kan worden verricht. Maar naast het marinebelang is er nog een landsbelang, hetwelk vordert dat er ten allen tijde voor de bezetting van strategisch gewichtige punten aan de kust een goed geoefende kern beschikbaar is, die de noodige kennis van oorlogsschepen bezit en hunne bewegingen kan beoordeelen. Door te ver onderstellen, dat wij in het z.g. blijvend gedeelte onzer kust- en pantserfortartillerie een zoodanige kern bezitten, wordt dit leert de ervaring wel een schromelijke vergissing begaan. Het is dan ook volstrekt geen geheim, dat op het oogenblik voor de bezetting van verschillende belangrijke punten aan de kust op ruime schaal wordt gebruik gemaakt van marinepersoneel en dat de mariniers hiervoor bij uitstek geschikt zijn gebleken. En hoe kan het ook eigenlijk anders. Wat den matroos of marinier als het ware spelenderwijs wordt bijgebracht, n.l. de kennis van oorlogsschepen en van hunne bewegingen, is aan verreweg het grootste deel onzer kust- en pantserfortartilleristen onbekend. Bovendien is het zeer moeielijk, zoo niet vrijwel onmogelijk gebleken om voor zulk een bestaan zonder afwisseling de onmisbare kern van vrijwilligers te vinden. De betrekkelijk korte duur van den tijd Het concert in de Luthersche Kerk (Teekening voor de Amsterdammer" van Joan Collette) Met goede voordracht en teedere intenties werden de liederen van Schubert en Schumann gezongen. Bij het lied Sand" van Bungert overviel ons eene intense ontroering. Het is merk waardig dat het stemmingsvolle teere lied: Schnee" v. Sigurd Lie door deze tempe ramentvolle vrouw zoo subtiel en beheerscht gezongen werd, waarbij wij haar fijn mezzavoce bewonderden. De eenvoudige fijn genuanceerde liedjes van Kees Andriessen werden juist weerge geven evenals het minder belangrijke wijsje van P. Hamees. Wij hebben het Air de Venus" van Lully wel eens eenvoudiger gehoord, maar respecteeren haar meer dramatische opvat ting; het lied past overigens in het donkere timbre van haar stem. Het glanspunt van den avond was echter de wedergave van de drie Russische zangen van Moussorgsky, deze melancolieke, meesleepende muziek werd innig doorvoeld; het hartstochtelijk: Hopak" was pakkend van uitbeelding, doch vooral de voordracht van de Berceuse" (een Slavische Erlkönig) kan men geniaal noemen. De moeilijke harmonieën kwamen alle tot hun recht; Sindings: Ein Weib" op woorden van Heine deed ons huiveren, en Strausz' effectvolle lied: Kling" bracht ons weder blijmoedige stemming. Deze zeer dramatisch aangelegde kunste nares heeft bewezen een eerste concert zangeres te zijn. Op uitnemende wijze weet zij zich in de verschillende stemmingen te verplaatsen. Wij roepen haar een hartelijk: tot weer ziens" toe, ook in de groote zaal van het Concertgebouw. W. ?i" MMMimiHhlmMIIMIimimilllÜHIHIIHimiHMIIUIMIMMMmlMIIIIMIIIIII van eerste oefening, het veel minder ont wikkeld accomodatievermogen en het althans voor een zeer groot gedeelte minder goed onderlegd en gediciplineerd zijn van het kader van (ie landmacht, zijn bijomstandigheden, die men hierbij niet over het hoofd mag zien. Met het volste recht kan de gep. kolonel der mariniers Cambier er in zijn artikel ter herdenking van het 250 jarig bestaan van het korps dan ook op wijzen, dat dit korps tijdens de mobilisatie belangrijke diensten heeft bewezen en nog bewijst. Zoowel de hoofd- en subalterne officieren, als de onderofficieren hebben zich in alle opzichten opgewassen getoond tegen hun taak en zich door plichtsgevoel, offervaardigheid en toe wijding onderscheiden, ook wanneer zij bij onderdeden Van het leger waren ingedeeld. Waar een hoogst nuttige werkkring voor het korps mariniers voor het grijpen ligt en ook voor vredestijd het bezit van een be trouwbaar korps vrijwilligers, zoowel hier te lande als voor de koloniën, geenszins ver werpelijk is te achten, daar wil het ons toe schijnen, dat het niet verantwoord is om tot de opheffing over te gaan. Georganiseerd tot een korps marineartilleristen, dat zooals de naam aanduidt een onderdeel behoort te vormen van het personeel der Marine, om op de vloot de behandeling van het geschut te leeren en te onderhouden, zijn de mariniers naar onze meening voor de verdediging van het Rijk onmisbaar. Hunne plaatsing aan boord krijgt dan uit den aard der zaak een eenigszins ander karakter, omdat die plaatsing dan alleen geschiedt met het oog op hunne opleiding voor den dienst op de kustversterkingen. Zij zullen er niet te min even goed bruikbaar zijn als thans. Maar men kan deze richting niet uitgaan, zonder aan het korps de eigen officieren terug te geven. '?NEPTUNUS"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl