De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 december pagina 9

19 december 1915 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

19 Dec. '15. No. 2008 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Heraldische Tentoonstelling te Rotterdam Zoowel de inrichting van de tentoonstelling, als het gehalte der geëxposeerde voorwerpen hebben mijne verwachting verre overtroffen. Met oordeel en met smaak is hier alles geëtaleerd en gearrangeerd, terwijl voor den liefhebber van de wapenkunde een afzonderlijk zaaltje! is ingericht, waar hij zijn hart kan ophalen aan een keur-collectie op 't gebied van Heraldische litteratuur. Wat mij persoonlijk betreft heeft deze wetenschap en kunst sedert mijn prille jeugd waarlijk een magische bekoring op mij uit geoefend. Dat ik deze verzameling dus met een ander, een meer waardeerend oog bekijk dan een leek, zal geen verwondering kunnen baren. Doch, wanneer de leek" zich eenige moeite wil getroosten, dan zal ook hij spoedig ervaren, dat hem hier interessante zaken worden voorgezet, waarvan hij het bestaan nimmer vermoedde... allén hij dient zich wat in te spannen, iets van zijn geest te vergen. Victor Hugo heeft het zoo fraai gezegd: Pour qui sait Ie déchiffrer, Ie blason est une algèbre, Ie blason est une langue. L'histoire entière de la seconde moitiédu moyen age est crite dans Ie blason, comme l'histoire de la première moitiédans Ie symbolisme des glises romanes. Ce sont les hiéroglyphes de la féodalitéaprès ceux de la théocratie"... Ja! voor hem die de heraldiek te ontcij feren vermag, spreekt zij een eigen taal. Dat de wapens, uit de middeleeuwen, behooren tot het arsenaal van lang vervlogen tijden behoeft geen betoog. De weinige overgebleven echte voorwerpen zijn met een lantaarntje te zoeken. Maar, als wetenschap (hulpwetenschap der historie) en als kunst bezit de heraldiek nog onbetwist hare rechten. Indien onze Sierkunstenaars" zich eens de moeite getroosten wilden, met aandacht de heraldische vormen, (vooral uit het Gothische tijdperk) te bestudeeren, dan zouden zij een onuitputtelijke bron van de fraaiste modellen vinden, en... er zouden minder flaters worden begaan op wapenkunstig gebied. Er zijn, zooals wijlen Koopmans zeer terecht schreef teekenaars die prachtig naar pleistermodellen werken, maar op he raldiek gebied met moeite iets dragelijks voor den dag brengen, hetgeen wel beschouwd VANVLA ANDEREN Aan België o Heilig Lam met bloed bemorst, gekneusd, gekwetst, geschonden, nog zijn uw diepe wonden geronnen noch gekorst; Onnoozel Lam met bloed omschorst en van uw bloed omwonden, nog bloedt ge om onze zonden en gulpt uw teêre borst... En 'k hoor u heel verlaten droef op de wereld blaten vol groote pijn 'dat toch een goede Herder u vinden mocht en verder uw Drager zijn. KAREL VAN DEN OEVER «itiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii tiiiiniiiiiiiiiiiiiiiii' Vlaamsch Tooneel Fientje Beulemans, blijspel in 3 bedr. door FRANS FONSON en FERNANDWICHELER (N. V. Het Tooneel). Nog steeds is Fientje Beulemans voor het gezelschap van Royaards een succesvol werk en geregeld ziet men den sappigen en zoeten naam van des grooten Beulemans' dochter op de aanplakbiljetten van de N. V. Het Tooneel" nu reeds sedert mér dan een jaar verschijnen en de menschen tot een avondje van gezonden humour en hartelijke vreugde uitnoodigen. En die uitzonderlijke bijval in Holland van het vroolijke zedenstuk van Fonson en Wicheler, door Toon Moortgat uit het Fransen vertaald en voor de Nederlandsche opvoeringen omgewerkt, is wel van aard om aan vele Vlamingen voldoening te verschaffen. Want zooals zoo vele gemoedelijke verzen van onze volksliteratuur brengt dit glimlachend tooneelstukje het publiek van Noord-Neder land inniger in aanraking met den aanleg, de gaven, de eigenaardigheden van hetVlaamsche broeder-ras. Zoo Fientje Beulemans een caricatuur moet geheeten worden, toch is 't Rococo-stijl (Teekening van J. E. van Leeuwen) zonderling is, daar hun teekenkunst tot eene hoogere orde behoort, wat de technische moeielijkheden aangaat. De wapenkunst is bepaald een slag, dien men zich eerst moet eigen maken, maar die dan ook tijd en moeite daaraan besteed rijkelijk loont. Dat het vak ook in ons land thans nog vele beoefenaars telt, daarvan getuigen de talrijke hier aanwezige wapenteekeningen. Te betreuren valt het, dat er van den heer J. A. Koopmans, den schrijver van een voor treffelijke handleiding (?Het teekenen en kleuren van Wapens") niet vollediger proeven aanwezig zijn. Misschien dat de tentoon stelling in dit opzicht nog kan worden aan gevuld, indien eigenaars bereid worden gevonden een door dien heraldicus geteekend wapen in bruikleen af te staan. Van twee andere overledenen, de heeren Lion en Van der Muelen, vinden wij hier aquarellen aanwezig. Bovendien exposeeren hier jhr. Flugi van Aspermont, C. Köffler, jhr. Storm van 's-Gravesande, J. E. van Leeuwen, Pfannstieht, jhr. Graafland, Van der Laars, Steenkamp, H. H. van Dam C.Hzn en schrvijer dezes. Fraaie stalen van lederwerk werden ge zonden door Jos. Merckelbach en mejuffrouw M. Slager (Rotterdam). Laatstgenoemde leverde een mooi specimen vooreen lederen zitting, waarop gepolychromeerd het Neder landsche wapen voorkomt, zeer verdienstelijk Leest oiize aanbieding op pagina 2 van den omslag betreffende ons Kerstnummer. Abonnementsprijs f 'T'.öO per jaar. cr Renaissance-stijl (Teekening van J. E. van Leeuwen) gestileerd. Over de toepassing van wapens op voorwerpen van kunst, kan men zich op deze expositie een goed denkbeeld vormen. Er bestaat een bijna onuitroeibare dwaling ten opzichte van wapens, waartegen behoort te worden gewaarschuwd. Velen namelijk (zoo schreef Rietstap) beschouwen een wapen als een bewijs of ten minste als een vermoedelijke aanduiding van adeldom. Geene meening is mér van grond ontbloot; het bezit van een wapen geeft zelfs geen presumtie van adel, want het getal der wapens, door onadellijke ge slachten gevoerd is verreweg grooter dan getal der wapens van adellijke familiën. Weinige Nederlandsche familiën toch, die op eenige deftigheid aanspraak maken, zijn zonder wapen en zoo is het ook in alle andere landen. Onder de koesterende zon der vrijheid tijdens het vroegere republikeinsche bestuur ten onzent, waar men van herauten noch heraldische colleges wist, zijn de wapens als champignons opgeschoten en in de geslachten, adellijk of niet, erfelijk geworden. Zij zijn daarom niet minder echte en werkelijke wapens, blijvende onderschei dingsteekenen der geslachten die er zich van bedienen: alleen zij zijn niet officieel erkend. Dit voorrecht genieten alleen de adellijke wapens, zooals een koninklijk besluit ze noemt, ofschoon de rede ons zegt, dat wél geslachten en personen.maar geen wapens Overgang Nieuw-Gothische tot Renaissance-stijl (Teekening van J. E. van Leeuwen) adellijk kunnen zijn. Die wapens dan, wapens van adellijken, zijn bij den Hoogen Raad van Adel geregistreerd; de overige worden, officieel, geïgnoreerd. Fantaisiewapens, waarvan men wel eens hoort spreken, bestaan niet. Zoodra men een wapen ontwerpt en aan neemt, is het een wapen, geen fantaisie. Het spreekt van zelf dat niet alle voorwer pen, die hier aanwezig zijn, afzonderlijk kunnen worden besproken. Op enkele nummers wil ik de aandacht vestigen. De heer Van Dam maakte een aardig miniatuurtje op een zilveren snuif doos (wapen Carp) No. 22. Onder het fraaie porcelein en aardewerk treft ons o.a. een curieus bord, (z.g. familie rose) met het wapen der O. I. C. en 't jaartal 1728, terwijl op den rand de spreuk: Concordia resparvae crescunt" is geschil derd. De Oostersche versierder zal wel nimmer een goed model van een heraldischen leeuw onder de oogen hebben gehad. En de leeuw in het schild, n de beesten als schildhouders zijn alle even potsierlijk. zij vormen een overgang van aap tot leeuw of omgekeerd (No. 288). No. 298 geeft een bizonder fraai kannetje van Rouaansch aardewerk te zien met het wapen der stad Rennes. ARM SERVI (Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck) n penneveeg der geschiedenis, doet Rijken en Tronen verdwijnen een zachte, een goedwillige, een genegen caricatuur. En alhoewel de schrijvers niet aarzelen heel fijntjes maar ook zeer scherp den spot te drijven met de zeden van zekere hunner landgenoten met de verwaandheid en de achterlijkheid, met de enggeestigheid, met de kibbelzucht en in 't bezonder met het potsierlijk Fransch-doen" van onzen middenstand zoo komen op den v rgrond van dit zachtmoedig tooneelspel mér nog dan die belachelijkheden de vele uit stekende hoedanigheden van ons Vlaamsche volk: de gulheid, de eerlijkheid, de rond borstigheid en ook ? onder harde korst en een beetje ruwe manieren en lichtelijk brutale woorden verborgen de fijngevoelige aan doenlijkheid en de zeer innige goedheid, de trouwe verknochtheid en den gemoedelijken geest van solidariteit, welke dit uitbundig volk eigen zijn. Want de schrijvers raken voornamelijk in dat, ondanks hun bedoeling, zoo weinig sati risch stuk, en geezelen, en hekelen: de f ranskiljonistische modedoenerij van een gedeelte der Vlaamsche burgerij.... die onzinnige meening dat menschen van goeden stand gedwongen zijn Fransen te spreken, tegen heug en meug, en de mode van Parijs te volgen... en die dan het gekke en pijnlijke schouwspel te weeg brengen van mannen en vrouwen, die tegen hun eigen aard en het hun overgeleverd volkinstinct gedurig te kampen hebben, die tevergeefs trachten te verzaken aan hunne taal en hunne eigen zeden en verworden tot halfslachtige, pot sierlijke wezens, die geen Vlamingen meer zijn, die nog geen Franschmannen zijn ge worden, die allén Beulemansen zijn en zullen blijven. In onbegrijpelijk bargoensch, in eene zonderlinge taal vol letterlijk in 't Fransch vertaalde maar niet vertaalbare uitdrukkingen en wendingen van Neder landsche afstamming, luchten deze onnoozele schepselen de kluchtigheid van hunnen wangroei en belijden de onmogelijkheid van met eenen voet op Latijnschen en met den anderen voet op Germaanschen grond te staan... En zoo is Fientje Beulemans een practisch betoog ten voordeele van de moedertaal geworden, eene onverholen flamingantische les. En deze les weze met aandrang aan de aandacht van de Neder landers aanbevolen... Royaards heeft al de Vlaamsche krachten van zijn gezelschap voor Fientje Beulemans beschikbaar gesteld. Magda Janssens is een verrukkelijk Fientje, levensdartel en blij, uiterlijk en innerlijk schoon, vol lichtgeroerde fijngevoeligheid en toch kranig, moedig en hartelijk, een vrouwtje om eiken avond smoorlijk op te verlieven. Karel van Rijn beeldt een prachtig-moedwillige, een ideaalbrompotterige maar hemelsch-goedhartige Beulemans uit, een figuur die leeft, die groeit, die steeds aan levensvolheid en levenseenvoud wint. En ook Marie Verstraete, als mama Beulemans, zet de beste Vlaamsche traditie voort: een uitstekende huisvrouw, zorgzame echtgenoote, een beetje naïef, een beetje maniakkerig, gedwee en teeder... En al de anderen Julia de Gruyter en Domien de Gruyter en J. Gobau en Louis de Vriendt en Aug. Meyers zijn hier tehuis, in een echt-Vlaamsch stuk zóge worden door de vernuftige bewerking van Toon Moortgat en halen hun hart op in rollen, die met hun temperament opperbest stroken en waar ze aan hunne natuur maar vrijen teugel hebben te laten om den waren toonaard te raken en om in eigendommelijken en oorspronkelijken stijl te spelen. ANDRK DE RIDDER J. Raedecker MODERNE KUNSTKRING AMSTERDAM Niet lang geleden wees ik in de Amster dammer op het werk van den beeldhouwer Raedecker. Het leek mij toe, dat ik in hem een talent zag opstijgen; dat, tusschen al lerlei invloed, zijn persoonlijkheid zeker was, gewis. De Tweede tentoonstelling van den Modernen Kunstkring vermindert deze gewisheid niet. Naast het bekende werk geeft het nieuwe hetzelfde vertrouwen. In het oude zoowel als in het latere werk is kracht, die sober kan modelleeren, den voren groot kan houden, en erin is de kracht, die van binnen komt. Ge gevoelt in deze koppen, verscheiden van behandeling, verschillend van materiaal, verschillend van stemming, een innerlijkheid, die geen theorieën zoekt, en in het werk zelve haar inzichten doet zien. Het is te hopen, dat hierin geen ver andering komt. Met dezen wensch is geen afkeer van theorieën bedoeld. Ieder spel van den zuiveren geest, iedere kristallisatie uit dezen zuiveren geest, is een winst maar iedere definitie is een beperking en een uitsluiting; kan dat ten minste zijn. Dat is het gevaar van te vele theorieën, dat zij den daimoon in ons zouden kunnen knotten. En dit is verlies. Want kunst is geordende ontroering, maar hoe grooter, ongeknot, deze laatste rijst hoe rijker het kunstwerk kan zijn. En Raedecker is in een midden, waarin de theorieën niet geschuwd worden; hij zie toe, dat zijn kracht, en zijn innerlijkheid, geen schade lijde. PLASSCHAERT Oud-Gothische-stijl (Teekening van J. C. W. P. A. Steenkamp) Ook NOS. 286 en 287 verdienen de aandacht. De heer Wagner zond (No. 302) een lijstje met zeven superbe miniaturen van Duitsche familiewapens, die uit den bloeitijd van heraldisch teekenwerk stammen n.l. uit 1633. Heraldische attributen worden op allerlei voorwerpen aangebracht; op gedenkpennin gen, als doop-, huwelijk- en begrafenispennin gen, op cachetten (zegels), op zegelringen, op goud- en zilverwerk, op livreiknoppen, op rijtuigen, op grafzerken, op schrijfpapier, op aardewerk, porcelein enz. Een goed gestileerd, fraai gekleurd familie wapen, passend geëncadreerd kan een ware versiering aan den waud zijn. Ook op Ex Libris" (bibliotheekmerken) komen veelvuldig wapens voor. En hiermede vermeen ik voldoende de aandacht te hebben gevestigd op eene ten toonstelling van voorwerpen, die met zorg en toewijding zijn bijeengebracht en opgesteld. Mogen zoowel den heeren van Dam als Unger en Van Mens, door een druk bezoek het bewijs worden geleverd, dat hun arbeid op prijs wordt gesteld. Driebergen, 8 Dec. 1915 C. W. H. VERSTER De Bloeiende Bongerd. Bloemlezing, een inleiding tot de literaire kunst door dra. W. C. RENQERS HORA SICCAMA en HERMAN POORT. Twee deelen a ?2.25. J. B. Wolters Groningen. Bij een vorige gelegenheid heb ik op het eerste deel van deze uitgave in een noot bij een artikel terloops de aandacht geves tigd. Nu ook het tweede deel is verschenen, wensch ik allen mannen en vrouwen, die onze jongens en meisjes het gebied der Nederlandsche letterkunde moeten binnen leiden, met nadruk te verzoeken, dit boek niet ongebruikt te laten. Maar dan vooral ook de enkele wenken uit de beide voor berichten op te volgen. De schrijvers kennen hun pappenheimers; hoe kort de voorbe richten ook zijn, er staat heel veel tusschen de regels. Het boek wil een literatuurboek zijn, enkel en alleen gericht op de aesthetische vorming der leerlingen." Vooral geen leerboek dus, geen kort begrip van de letter kunde of van.. . derzelver geschiedenis. Tusschen de uitgekozen stukken in, komen hier en daar korte beschouwingen van de schrijvers voor, die ongemeen frisch aandoen en ons doen betreuren, dat in onzen jongen tijd wij bij eiken schrijver ons moesten tevreden stellen met een korte droge levens schets, een vermelding van zijn voornaamste werken en daarmee uit. Of neen, daarmee niet uit, want liefst moesten die aanteekeningen uit het hoofd worden geleerd. Deze schrijvers zeggen: denkt er om, daarvoor zijn onze opmerkinge.n niet bestemd; gij kunt ze zelfs geheel overslaan. En dan deze verklaring, die mij uit het hart gegrepen is: we durven omtrent het gebruik geen nadere aanwijzingen geven, daar wij overtuigd zijn dat er tusschen den leeraar en zijn klasse geen plaats is voor een derden persoon, dus ook niet voor den samensteller van het leesboek!" Als dat nu door alle leeraren en leeraressen goed wordt begrepen, dan gebruiken zij de aanteekeningen wel, maar ieder doet het op zijne wijze en zoo, dat het uur letterkunde een oase van geestelijke verkwikking is in het helaas vele dorre, dat nog op onze mid delbare scholen moet worden onderwezen. En wie onder de ouderen zichzelf nog eens op letterkundig gebied wil opfrisschen, hij geve deze beide deelen in zijn boekenrek een plaatsje dicht bij de hand; hij zal er vaak naar grijpen. TH. M. K. *** Eugène Brieux, door CORA WESTLAND. C. L. G. Veldt, den Haag 1915. De schrijfster van Levenswond" heeft in bovenstaand boekje wierook gebrand en, somtijds wel wat al te rhetorische, loflie deren gezongen voor den Kunstenaar Apostel", zooals zij den franschen tooneelschrijver Eugène Brieux noemt, wiens stoere kunstgewrochten" zij tot de hoogste kunst" rekent, namelijk de kunst der gemeenschap". In haar groote liefde en vereering voor haar apostel der hoogste kunst" ligt op zichzelf iets warms en weldadigs, dat ons het ietwat geëxalteerde van haar aanbidding doet vergeven, en ook de al te groote woor den van haar pathetische ontboezemingen, en haar maatstaf voor hoogste kunst." Haar boekje geeft ons eerst eene levens beschrijving van Brieux, vervolgens een chronologische lijst van zijn tooneelwerken, en eindelijk een gedetailleerd exposévan elk zijner voornaamste stukken, met frag menten er uit in het fransen. Het is een zeer practische en bruikbare handleiding voor hen, die gaarne een volledig overzicht van Brieux Oeuvre" bij de hand hebben om het te kunnen opslaan, vór zij een zijner tooneelstukken gaan zien. HENRI BOREL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl