Historisch Archief 1877-1940
26 Dec. '15. No. 2009
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
Op liet Congres van TsTederlandsolie KLnnstenaren
eteekend voor de Amsterdammer" door Martin Monnickendam
?* **"".!?-«?""^-S^Tïx^
j****' ., «^W^raSsS^V^^
.?^a-^8^-^-^
,' 7«* ^**%u ~
^
<vfs.
^^a&jjo
?7 ,?*"
Dr. Jan Kalf
Dr. Jan Veth
Kerstnachtgeluiden 1915
Voor Frederik van Eeden
De klokken luiden door de nacht
en een soldaat op wacht
zegt zacht:
«J'entends de Noël l°s Cloches!''
(dan geeft hij vuur.)
Crevez donc, sales Boches !"
De klokken luiden door de nacht
en een soldaat op wacht
zegt zacht:
Weihnachtsgelaute zieht duren die Lut't!"
(dan geeft hij vuur.)
«Stirb, englischer Schuft!"
De klokken luiden door de micht
en een soldaat op wacht
zegt zag c:
l hear the lovely Chrismasbell!"
(dan geeft hij vuur.)
Bloody Hun, go to heil!''
JOHANNES LABASKI
IIMII1IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IMIIIIIMIIIIIIIIIIIEIIIMIIII
ONZE TOONEELMENSCHEN
OVER ZICHZELVEN
Naverteld door NAN ZUIKERBERG
ESTHER DE BOER-VAN RlJCK
Op 18-jarigen leeftijd
Och God, lieve kind, wat mot ik je nou
eigenlijk vertellen 't is allemaal al zoo
dikwijls gezegd; op m'n woord, 't wordt
zoo akelig. Ik weet niks, wat ze niet al
hebben opgeschreven bij m'n
vijf-en-twintigste n m'n vijf-en-dertigste jubileum. Mot
dat nou nog 's herhaald bij m'n veertigste,
dat eigenlijk m'n n-en-veertigste is ? Want
verleden jaar, in mobilisatietijd, stond mijn
hoofd niet naar jubelen.
Goed dan! Omdat je 't vraagt en wér
vraagt wil ik je dan wel vertellen: Dat ik
wel eens vervelend ben; wel eens driftig
ook; dat ligt ligt zoo in m'n aard en
dat ik nooit een tooneeljeugd heb gehad,
omdat ik al n-en-twintig was, toen ik
voor 't eerst m'n voeten op de groote plan
kenwereld zette; en nu twee-en-zestig ben.
Moeder 'en vader hadden een hok vol
kinderen. Veertien maar eventjes. Ik was
nummer laatst. Dertien, hebben ze zeker
gedacht is een ongeluksgetal en toen
werd Esther nog geboren, die bij moeder
op het atelier kwam en die heel wat mooie
japonnetjes heeft helpen maken voor jonge
en oude Rolterdamsche dames.
Ik deed, zoo tusschen ateliertijd door, aan
tooneelspelen. Kreeg in Mei van 1873 een
verguld zilveren medaille van de Rederijkers
kamer Nut en Genoegen" in Gorkum, toen
dat gezelschap het tienjarig bestaan vierde
en een internationale tooneelwedstrijd uit
schreef. Ik was toen lid van het Rotterdamsch
dilettantentooneelgezelschap Olympia" en
trad op als Mathilde in Mathildéof een
Vrouwenhart". Dat heeft 'm den doorslag
gegeven. Want Willem van Zuijlen en Jaap
Haspels, tooneeldirecteuren, met Legras,
kwamen naar me kijken, toen ik later in
Delfshaven Mathilde" speelde. Of ik aan
hun gezelschap wou komen?
En ik zei ja.
Maar moeder was niet zoo vlug met haar
toestemming. Verheel je eventjes. Vrome
moeder zou 't maar zoo goedvinden, dat ik
tooneelspeelster werd. Dat was niets netjes
voor een fatsoenlijk meisje. Zoo'n kind van
een-en-twintig bij al die vreemden. Enfin,
dat 't toch gebeurde behoef cahier niet nader
R. N. Roland Holst
III1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1MIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIII
Nieuwe boeken van deze week:
PETER ROSEGQER, De Landsvorstin Martin
der Mann", vertaald door J. KUYLMAN, 270
pag. Amsterdam, Mij. voor Goede en
Goedkoope Lectuur.
W. A. W. MOLL, Verstandelijke en Zedelijke
Vorming, 140 pag., f 1.25, geb. f 1.75. Zutphen,
W. J. Thieme & Cie.
Dr. A. KUYPER, Nadere toelichting op het
program van de anti-revolutionaire partij,
aflevering 4. Kampen, J. H. Kok.
J. G. SCHREUDER, Onderzoek naar het oude
strafrechtsgehruik volgens hetwelk eenen ver
oordeelde kwijtschelding kon worden verleend
wanneer eene vrouw hem wilde huwen, (dis
sertatie). Amsterdam, A. H, Kruyt.
J. J. HAGE, Onderlinge Verzekering, (disser
tatie) 184 pag. Rotterdam, W. L. en J. Brusse.
Frans Bastiaanse
Herman Robbers
uitgelegd. Ik zei moeders atelier vaarwel
voorgoed! Al heb ik later ook nog steeds
geprofiteerd van haar goede lessen en al m'n
tooneeljurken zelf gemaakt. En die waren
keurig in orde. Ik kreeg wat vaak compli
mentjes voor mijn mooie ingenue-toiletjes.
Nu maak ik nog wel eens kleertjes. Maar
dan zijn ze voor m'n kleinkinderen voor
Hesje, die naar grootmoeder heet of voor
driejarige Martijntje.
'k Ben vél jaren bij Legras, Van Zuylen
en Haspels geweest. Met onderbreking van
een half tooneelseizoen. Toen was ik in
Antwerpen, bij Driessens, maar ik ben er
weggeloopen; verdwenen met de stille trom,
omdat ik heimwee naar Rotterdam had.
Met m'n gepakte boeltje kwam ik weer bij
moeder aan en daarna weer terecht bij
Legras.
Later, in Amsterdam, toen ik al getrouwd
was, eerst een paar jaren bij Bamberg en
Charlier; toen bij de Tooneelvereeniging,
zoolang die heeft bestaan.
Wat heb ik 't daar altijd gehad. Wat had
den we 't prettig onder elkander; wat was
de stemming altijd best en tevreden, al
kregen we er ook niet ons geld. En wat
hebben we er mooi werk gespeeld! Ja,
en nu kom ik natuurlijk op Kniertje; ik
heb nu precies m'n vijfhonderd vier en
negentigste Op Hooo van Zegen" achter
den rug. Da's gén peulschilletje, wat? Ik
ben dan ook tegenwoordig zwaar lijdende
In Ghetto
aan een chronische kwaal, 'k Heb de
Hoopziekte. Niet van 't spelen van de
Kniertjerol. Van 't repeteeren! Als ik u ga
opsommeu, dat ik als reeder heb gehad:
Ternooy Apèl, Holtzers, Van der Veer, Erfmann
en Buderman; als Geert: Henri de Vries,
Lex Paassen, Louis de Vries, Rienk Brouwer,
Piet Bron en Maurits de Vries; alsBarend's:
Lex Paassen, Cor van der Lugt, Gilhuijs,
Jacques van de Poll, Carel Rijken, Frits
Bouwmeezter, Maurits de Vries en wér
Charles Gilhuijs: als Jo: Mien van der
Voorst, mevrouw Ternooy, mijn dochter,
toen al mevrouw De Vries-De Boer (zij nam
indertijd de rol op voor mevrouw Ternooy
om die in de gelegenheid te stellen, haar
stervenden man niet te verlaten en haar
gage niet te verliezen), Mien Erfmann, Julie
Cuypers. Als ik u daarbij vertel, dat al de
andere rollen even dikwijls, of nog vaker
van vertolker wisselden. Als ge dan begrijpt,
dat voor elke nieuwe bezetting een serie
repetities noodig zijn, dan weet ge ook, dat
ik niet overdrijf, als ik u verzeker, dat ik
Kniertje een paar duizend keer bijkans heb
gespeeld. Kunt ge u nu ook voorstellen, dat
ik souffreer aan de Hoop-ziekte ?
En wat is 't aliijd een succes gebleven
dit Heijermans-stuk ! We hebben dat verleden
jaar nog ondervonden, bij de 500ste tournee
door 't heele land. Overal toch zoo'n ge
weldig enthousiasme! Eigenlijk wel gek,dat
ik indertijd, toen het stuk in studie ging,
en terugkomende van de lezing, zoo
heelemaal geen vedutie in die rol had.
"Fie", zei ik tegen m'n kind, 'k had vél
liever de rol van Saart gespeeld". Die was
toen aan mevrouw Kiehl?Hiezelaar gegeven.
En nu, over tournee sprekende, herinner
ik me een reis uit vroeger jaren, toen ik
nog in Rotterdam speelde. We gaven in
Dordrecht een afscheidsvoorstelling voor
Jeanette Heilbron, die naar Parijs ging, en
voerden op de Kalkoenhoedster, prachtrpl
van mevrouw Heilbron, 't Was in 't hartje
van den winter. Met de boot waren we naar
Dordt gevaren er liepen nog geen treinen
op het traject Rotterdam - Dordrecht. En
toen, in n nacht is 't zoo bar gaan vriezen,
dat de Maas potdicht lag. We konden niet
met de boot terug en hoe 't nou precies in
z'n werk is gegaan, dat herinner ik me niet
meer, maar ik wét, dat we over Maastricht
naar Rotterdam terugreisden ; dat we onder
weg zoo'n honger hadden, dat we lootten,
wie geslacht moest wordtn. 't Lot viel
op Bamberg, den kapper?Om tien
minuten over zevenen kwamen we dien
avond aan 't Maasstation aan. Rijtuigen
brachten ons naar de comedie en daar
stonden zorgende moeders en vrouwen te
wachten met potjes en pannetjes vol eten.
Gauw zoo'n warm hapje naar binnen ge
werkt ; dan in de kleedkamers. Om acht
uur ging De twee Weezen" voor'n stamp
volle zaal.
Er zijn van dat gezelschap niet veel over
levenden meer, die zich dat alles zullen
herinneren. Maar Mien Buderman en haar
man weten 't
nog wél. En
Willem van
Korlaar en Nel
de Heer en
Wilhelmina
Kleij k. En
Louise
Larondelle?Bouw
meester, als ze
dit leest, zal 't
zich zeker nog
herinneren.
Ja, je hebt
wel veel schik
op reis. Maar
ookveelmisère.
Kleedkamer
misère in de
eerste plaats.
Maar laat ik
j _ . . hier meteen
bijIn t Zevende Gebod voegen, dat,
dank zij de voortdurende bemoeiingen van
onzen Bond, daarin steeds betere toestanden
komen.
In Schiedam was een nieuw schouwburg
gebouw gezet, 't Was er om te sterven van
de kou. We komen niet meer terug" klaag
den wij. En nu hoor ik, dat er centrale
verwarming komt. Ik geloof, dat ons
Bondsbestuur met de Schiedamsche heeren heeft
gesproken. Met prachtig resultaat. Is dat
niet heerlijk?
In Delft is 't eenvoudig... beestachtig in
de kleedkamers, 't Water druipt er langs de
muren. In Tiel net zoo! Daar tocht het
zoo door reten en kieren, dat je voeten als
verstijfd zijn. Dat je op stoelen en
kleedbanken klimt en je handen in de hoogte
steekt om een beetje warmte te hebben.
In Sappemeer! Groote help! Daar stuift
de sneeuw onder de deuren door. Daar is
de toestand zó, dat, bij erge kou, de man
nelijke collega's eenvoudig weigerden zich
te schminken.
En in Enkhuizen is 't k bar. Enfin, we
weten, dat de Bond niet stil zit! Dat is een
groote geruststelling.
En nu ga ik jubelen. Waarin ? Dat is mij
nog niet bekend t Ik zou dat wel het aller
liefst doen in het stuk, dat nog voor mij
in de pen is en dat zeker ook karakterwerk
zal worden. Ik speel het liefst
Hetjerman's stukken, Winterslaap van Gerlach,
Spaansche Brabanner, De erfgenamen van
Raboudin. O, zulk werk spelen is heerlijk!
Ik zag dergelijke rollen ook zoo zielsgraag
van Catharina Beersmans, voor wie ik een
afgodische vereering had. Ook van Dirk
Haspels!
Hè, u wét niet, hoe ik verlang naar
nieuw werk! Na drie jaar eindelijk eens
een nieuwe rol van beteekenis te mogen
spelen. Ik hunker er gewoonweg naar. Want
al het nieuwe gaat feitelijk zoo heelemaal
buiten me om. Ik speel maar en speel maar
in de bijna klassiek geworden repertoire
stukken met af en toe een aanval van de
//oop-ziekte...
Dat is al! Nee, toch niet! U gaat mijn
verhaal in de Groene" plaatsen ? Kijk, ik
heb zoo goed als geen krantenknipsels be
waard. Daar doe ik niet aan. Maar eens
heeft me een onbekende, dat is nu bijna 35
jaar geleden, een krantenknipsel gestuurd.
Het was op karton geplakt in een krans van
gedroogde bloemen, omlijst, en achter glas
gezet. Ik heb het neg! Het was een recensie
door Alberdinck Thijm geschreven in no. 255
van de Amsterdammer, Weekblad voor
Nederland", dat verscheen op 25 December
1881 over De wereld, waarin men zich
verveelt". Ik zal u laten zien, wat over mij
werd gezegd. Hier volgt het:
Maar een lauwer vonr Mevr. de Boer van Rijk'
Zij heei'L de rol van Suzanna met ongemeen veel talent
gespeeld, /.ij was geheel in het charnkter doorgedrongen
en heelt Poillerons beminnelijke schepping op treffende
wijze aanschouwelijk gemaakt. Van het begin tot het
einde heelt deze kunstenaresse met de grootste
konseq-uentie in de fijnste schakeeringen, ons het chai'akter
van Suzanne de Villiers voorgetooverd; en men weet
niet wat meer te bewonderen, de luimige ol'de gevoelige
oogenblikken
ALB. Til.
Weet je wat nu aardig is ? Dat ik je toch
allemaal dingen heb zitten vertellen, die
anderen nog nooit van me hoorden. Ik was
alleen maar zoo bang, dat je allemaal jaar
tallen zou vragen; en de namen van
honderd en n stukken, waarin ik gespeeld
heb. En of ik er al aan denk, te gaan rusten ?
in de eerste tien jaar vast nog niet als
onze lieve Heer me gezond laat.
Jongste portret