De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 26 december pagina 3

26 december 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

26 Dec. '15. No. 2009 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND *t Afscheid van 'n Marrejenier door J. H. SPEENHOFF. Bij de ophel'ling van het corps naiiniers. Afju-vaarwel, me gane je verlate' 'T is gedaan met ons as zee-soldate' We vare' nie' meer langs die hooge zee Wij marjeniers me magge' nie' meer mee ' T geeft ons niks of dat we nou al treure' ' T is beroerd maar ach 't mot gebeurë Atju vaarwel, me gaan de valreep af Ons korps verdwijnt, we motte' in 't graf. We stonde'klaar, twee honderdvijftigjare' We vochte' mee in alderlei gevare' We ware' kattedarrem en koksmaat We ware' oppas, kever en soldaat En as we in ons houte' kissie legge' Dan hoore' me de Jantjes nie' meerz/'gge' Een marjenier, 'n mokkel en de stip Dat zijn de p... op ieder oorlogschip. Maar als t'r in die Oost wat viel te knokke' Dan ronsde' we de blauwe' van de sokke' We brachte' uit de bentings op Atjeh 't Ridder en de berry berry mee Maar ach, me magge' nou niet langer diene' 'T is gebeurd me gaan uit de Merine We trekke fijn ons poüetiekie an Atju vaarwel, gedenk ons nou en dan. De meide' zelle nog wel traantjes late' En treure' om d'r fijne zee-soldate' Ze k'ijge' ons nie' meer as passagier Ze danse' nie' meer met t'r marjenier En as de ekiei>ages ekserseere' Dan zien ze ons nie' meer voor op marsjeere Ze knikke' ons niet stiekum-meer bczjoer We zijn gedaan als pijper en tamboer. T is nou uit met onze brani-pette' Met onze kromme sabelbajonette' Sjako, patroontasch alles alles vort Geen rotmok, snert; geen raasdonders en gort We hoeve nie' meer op parade komme En niet meer eenzaam in de pot gaan bromtne'. Atju vaarwel nou eindig ik maar hier Dit is 't afscheid van de marjenier. Une Page d'Amour" door JOHAN DE MEESTER Aa-i een bestuurslid vün Dict'ndo i>/s< ;//K(.S te Gromugeii Met dankbaar genoegen, Waarde Heer K., denk ik aan onzen avond terug: aan den avond n aan het stukje nacht! Qijlieden hebt mij van u zelven, van uwe leden, uwe introducé's, het maximum eener vleiende belangstelling willen geven, door er op aan te dringen, dat ik de bedoelingen met mijne boeken uit mijn wezen verklaren zou; te liever heb ik dat voor u gedaan, omdat, wat ik van het leven geleerd, mét wat ik van het leven aanschouwd heb, kunsteloos vaak, doch eerlijk altijd, in mijn vertelwerk neergelegd is; en ik dus wat ervaring k >n brengen aan u, die zoo veel meer onderwijs krijgt dan mij ten deel is mogen vallen. Toch hebt gij, lei wijl ik alleen aan het woord was en onder het kouten aan uw feestmaal, motten bespeuren, dat ook ik ver boven de dwingende ega ervaring, de onver getelijke geliefde stel, die illusie-van-onzen jongelingstijd heet ; haar, die ons ongerept gtkend, en alles, alles van ons geduld heeft. Beleediging van bevriende Staats hoofden tijdens onze Republiek Zooals men weet, en onlangs nog weder heeft kunnen ervaren, bevat art. 117 van ons Wetboek van Strafrecht een afzonder lijke bepaling omtrent op/.et lelijke beleediging een regeerend vorst of ander hoofd van een beviienden staat aangedaan, ten dergelijk gruwzaam feit kan gestraft worden met een gevangenisstraf van vier jaar. d.w.z. «ven zwaar als diefs al, bigamie of koppe larij gepieigd door vader of moeder, duhbil zoo ZAaar als omkooping van een ambtenaar terwijl de wetgever dit misdiijf vier maal ernstiger schijnt te achten als lijkendiefstal of eenvoudige bat knreuk, en acht maal erger d.»n e< n eenvoudig tweegevecht, over spel of eindelijk beleediging van een gewoon Sterveling. Het schijnt duidelijk dat een dergelijke buiten iedere verhouding zware strafbedrei ging gein weerklank vindt in ons rechtsbewustzijn, maar dat zij alleen haar recht vaardiging kan vinden in politieke motieven; het geval kan zich misschien voordoen dut redenen van Hoog Staatsbelang vorderen dat ten einde toorn van den vreemden potent iat te verzoenen, de ongelukkige dader voor eenige j-iren moet woiden gekerkerd. Wanneer men zich weder eens aan een vervolging op grond van art. 117 W, v. S. ergert, kan het misschien tot eenigen troost strekken dat ook in den goeden ouden tijd van onze repuhliek, gedurende de Gouden Eeuw, het beleejigen van bevriende staats hoofden tot de ongeoorloofde vermaken behoorde. Art. 177 vindt zijn historische afkomst nu eens niet alleen in het Duitsche Strafgezetzbuch, noch zelfs in den Cude pénal. Art. 117 kan bogen op een lange reeks van voorouders in de gedaante van ouJe Plakkaten. Weinig artikelen schijnen te voorzien in een zoo lang gevoelde be hoefte. Interessante bijzonderheden omtrent dezen stamb 'om k n men aai.treffen in het geschrift van Mr. W. P Sautijn Kluit, Geschiede' is der Nederlandsche Dagbladpers tot 1913, Gretig heb ik naar u allen geluisterd, nu en dan niet zonder iets als weemoed Doch op eenmaal gaaft gij mij een blijde ont roering, door wat te zeggen, dat mij verraste. Het was, toen gij over Zola begon; toen gij bleekt, hem te kennen, hem lief te hebben. Ik voelde plotseling, mij jonger; er was dus niet zooveel veranderd, daar neg een jongeling dweepte met hem. Waarschijnlijk hebt gij nooit de folianten op een registratie-kantoor bekeken. Deze vol te pennen geweldigheden, welke, met de belangen des rijks, die van den burger ver zekeren, beveiligen makkelijk een roman: zij zijn voortreffelijke schilden; n hunner was 't eens voor L'Assommoir. Gebeurt het u nooit, dat, tusschen de zware en dikke boeken uwer belangwekkende studie, een roman onbeschaamd verdoold komt te liggen ? Doch wat beteekent deze verleiding voor een, feitelijk vrij levend en werkend student; vergeleken bij de magnetische werking van een eersten roman van Zola onder een register vol extracten uit gerechtelijke of notarieele akten! Gij spraakt van Une Page d'Amour. Ja, dat heb ik toen ook gelezen. En daar gij den titel vormdet, besefte ik, dat gij, jongere, met dat enkele woord naar een bladzijde weest uit mijn levensboek: de bladzij van een groote liefde. Het is nu alles Flaubert, wat men leest of hoort. Dirk Coster zet Stendhal naast hem Een tijd lang was het aldoor Goncourt. Waarom zijn Maupassant, Daudet en Zola vergeten ? Uw tintelend jongelings-oog zei: neen! En... ja, alle liefde is inkonsekwent! Naar Groningen was ik immers gekomen om, als iemand die ook wel boeken schreef, jongere landgenooten waarschuwend te vertellen van het pessi misme, dus Twijfel: zijn gevaarlijken trots, den hachelijken weemoed ; en hoe het ons vasthield, het leer van den hartstocht" Wie heeft hierin mij sterker gevoed dan Zola ? ... Niettemin, bij dien flits in uw oog ik ried a niet: Kie^ gezonder" lektuur!... Natuurlijk wist gij vór mijn komst, hoe de Twijfel hetft huisgehouden, na Schopenhauer, Darwin, Taine. Ook, dat Zola's werk van den eersten tijd en immers is dat z'n mooie werk voor droefgeestigen eene andere beteekenis heeft gehad dan die, welke de schoone lyriek van Van Deyssel's harts tocht er uit heeft verkondigd. Moet het hier thans worden verzekerd? Uw woorden van liefde gaven het antwoord. Bijna veertig jaar na mijn eigen ontroering heb ik die bij u gevoeld. Zola heef* in uw geest une page d'amour" ... Weet gij nog, dat wij spraken van Reims, dat ik u van mijn bezoek vertelde: hoe ik in '87 de messo de minuit mocht hooren in de thans vernielde kerk ? ... Andere ont roering dan bij Zola! Doch is de grootschmedelijdende, die G-crminal schreef, niet heden de dichter van Le kftre? Voor vele menschen van mijn generatie, niet enk' l hen, die droomden van schrijven", is het Woord- uit- Frankrijk het woord geweest. Waarschijnlijk is het diit niet meer voor u. Doch dat het jongere geslacht er nog altijd naar luistert, heeft de klank van uw stem mij gezegd. Nog zijsi de xele boeken hier welkom; nog doorleven wij daar, wat we nergens doorleven ; nog juicht onze geest, dankbaar: Vive la France !'! Rotterdam, 12 Dec. Onze Schilders XI JAC. VAN LOOY Merkwaardige figuur in onze kunstwereld. Geboren in 1855 te Haarlem, verliest hij op vijfjirigen leefiijd zijn ouders en komt in het Burgerweeshuis alJaar. Als jongen van 11 jaar wordt hij letterzetlersmaatje bij van Asperen van der Velde (firma A. C. Kruseman), doch geeft daar spoedig de brui aan, om zich te bekwamen als huis- en rijtuigschilder. De win eravonden worden gebruikt voor 't bezoeken van de Burgeravondschool en krijgt er teekenonderricht van den kunstschilder D. J. H. Joosten. Zooals de weesmeisjes een kijk hadden waaraan wij ons veroorloven (hans een en ander te ontieenen. Reeds z-'tr vroeg schijnt bij de vaderlandsche journalisten de verderfelijke neiging te hebben bestaan om zich deprecieerend o.er bevriende S'aatshoufden uit te laten welke voor de ondergane beleedigingen ook toen reeds zeer gevoelig waren. Zoo be klaagde zich omstreeks 1646 een hier te lande vertoevend Russisch gez-intsctv.p dat de Hollandsche couranten nog steeds spraken van oen Gtootvorst van Moscovië, terwijl deze toch reeds lang den meer wijdschen titel van Czaar had aangenomen. In 1666 werd deze klncht herhaald, en in 1670 moest Johan de Witt a's raadpensionaris aan de Staten van Holland een schrijven mede deilen van den heer Hetjns, Extraordinaris. Envoyéder Staten bij den Czaar van Mi'SCuvië, inhoudende hoe men zich in Moscou sterk biklaagd had dat de courantiers bin nen de provincie Holland doorgaans in hunne couranten aan Sijne Czaar^che Majesteit de titel gaven van Grootvorst van Moscovië, 't welck al 'aer voor schimpelijck opghenomen wierde." Thans besloten de Siaten in te grijpen: en formeel werd aan alle courantiers aangezegd dat zij voortaan niet meer mochten spri ken van den Grootvorst van Moscovië. doch uisluitend van ,,den Grooten Heer Czaar van Moscoviën" of van ;,Syne Czajrsche Majestiyt", onder waar schuwing dat tegen overtreden van der Stalen goede bedoeling als tegen weerspannigen aan hunne bevelen zou worden ge procedeerd. Einigen tiid later, in 1079, was het de Fui ische gezant, graaf d'Avaux, die namens zijn meester Lodewjjk XlV, klaagde over La Gnzette d'Amste dam. 7oo volgzaam toonden zich de Staten (het was slechts n jaar na den vrede van Nijmegen) dat zij besloten, dat bij Piacaet sou werden ve'boden het drucken van eenige Fransche Couranten alomme binnen deze Provincie; ende dat de Duytsche Courantiers soude werden gelast wel toe te sien" niemand aans'oot te geven, op poene van daer over arbitralijcken gecotrtieert te werden, sooals naer txigentie van saecken bevonden soude op den mensch, immmers aan van Looy zou je een goeie man hebben", zówas 't doorzicht van dien eersten leermeester en den knnstschilder H. J. Scholten, (te dien tijde conservator van het Teylersmuseum), in den veelbelovenden jongen. Door hun bemoeiingen en invloed wordt de belangstelling van vermogende ingeze tenen gewekt en met een klein jaargeld trekt hij op zijn 22ste jaar naar de Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hier is 't professor August Allebé, toen nog geen directeur, die voelt, dat er in dien jongen iets meer dan gewoons zit, geeft hem zijn bijzondere belangstel! ng en door de jaren heen zijn door van Looy zoo zeer op prijs gestelde vriendschap. Medeleerlingen en tijdgenooten, onder wie Witsen en der Kinderen, begrijpen niet minder met een knappen jongen en n van karakter te doen te hebben. Hij is de eerste, die na de weder instel ling der Frist de Rome" in de/en prijskamp winnaar is en volgen in 1884 zijn reizen «aar Italië, Spanje en Tanger (Marocco). Dat 't plezier van dergelijke studiereizen niet onvertnengd is, heeft hij als schrijver wel uitgesproken iri zijn Gekken". Toch ?moet veel op rekening komen van den tijd waarin hij die reizen maakte, een tijd waarin een nieuwe kunst zici" baan brak, zooveel nieuwe gedachten leefden, of zooveel oudeop nieuwe wijze weer gezegd werden. Door "t onderhouden van briefwisseling niet de vrienden, bleef van Looy al dat gewoel en gezoek irs 't moederland mee leven, wordt zijn evenwicht meermalen verstoord en de rustige studie onderbroken. Ook de te kleine janrlijksche toelage van het Tr,Uc (nadien heel veel verbeterd), werkte niet mee on: 't reizen een beeije zorgen vrij 1e maken. Van zijn Prix de Rome", getuigen de uitrekende copiëen naar Michel Angelo en Velasuuez, in 't bez-t van de Rijkï-Academie van Beeldende Kunsten. Na zijn terugkeer in 't vaderland werkt van Looy in Amsterdam en hier ontstaan zijn ze!f gedachte schilderijen, als: Reizi gers' , Dans", Het wonderkastje", Vrouw met kat", Het Oranjefetst", 't Café" enz. Na zijn huwelijk vestigt hij zich buiten en wordt bezield door "t bloemenleven, de bloennenwereld om zijn huis en trekt hij met de maaiers mee van land tot land in 't heete van den zorr.erdag. Al deze schil derijen 'heeft Arti" de eer gehad in 1901 in haar zalen tentoongesteld 1e zien. Een gelukkige gebeuitenis want daardoor zullen velen zich verheugd hebben, door eigen aanschouwing hun waardeering te voegen bij die van zijn tijdgenooten. Te meer, omdat vór en na dien lijd, van Looy weinig of niets van zich laat zien. worden te behooren." Het merkwaardige is echter dat de Fransche couranten kalm door bleven gaan met te verschijnen, zcifs toen het Placaet eenige malen hernieuwd was. Op 31 December 1704 was het weder eens de Extr.ioidinaris Fnvoyévan den Koning die zich bij eene in het Latijn ge stelde memorie bij de Staten-Generaal bekliagde over de eenzijdigheid en partijdig heid der Courantiers hier te lande in het bijzonder van zekere Fransche '}azette" ten r-adeele van genoemden vorst. De StatenGeneraal zonden ten uitvoerige memorie vo! excuses terug, met vermelding dat de drukker berispt was en bevolen het bericht in kwestie ie herroepen en zich van herhaling te ont houden. Maar tevens wezen de Staten-Gene raal er op, dat de gezant, geabuseert (was), als hij van gedachten (scheen) te zijn alsof Couranten en andere dicrgelijke Schriften met publicque authoriteyt souden werden gedruckt, want dat de Drucker van de Couranten wel permissie (hadden) om de selve te drucken, maar dat alle het geene sy daer in (stelden), niet anders geconsidereert (konde) worden als advisen van private Personen, die tot hare particuliere verantwoordinge (stonden), en die door de generale permissie aen haer verleent, om Couranten te drucken, geensints eenige authoriteyt (verkregen)." Op 29 Mei 1744 moesten de Staten-Generaal weder in een resolutie constateeren dat de courantiers zich de licentie gaven, in haare Couranten te doen induceren, Nauvelles en reflexen, die voor Souvereinen, Vrienden en geallieerden van den Staat en andere odieus (waren) en veel ongenoegen teegen den Staat (kwamen) te verwekken, gelijk daar over ook veeltijds, en noch laast en korteling xwaare klachten van het Hof van Vrankrijk zijn voorgekomen. Nauwelijks echter had men weder eenige j resoluties aangenomen om aan de bezwaren j van het Hof van Vrankrijk tegemoet te komen, toen op 23 November 1744 de Pruisische i Gezant Graaf von (3 alev.ils, een in zeer j krasse termen gestelde memorie bij den Staten-Generaal indiende, alweder over den j ielfden teen des aanstoots: Le Roi jttgeLIBCRTY eASYCHAIRS COMFORTABCLen DCCORATICF ' SHAKCSPCARe" BCKLeCD MCI TAPeSTRY OF SHADOWIAFFeiAS A4.5O PMTR M6T PAARD6HAAR CCSTOFFeeRD in eiKeii-Noren OF MAHomeHoui BYROM BCKteeD M6T TAP6STRY A4ÏO P.MTR MÉT PAARDG HAAR CeSTOFFCeRD IM -MOTCN OF MAHONienoui FI. F.39AMSTERDAM Zijn Reizigers'' herinner ik mij van een drie-jaarüjksche tentoonstelling op dePijpenmarkt te Amsterdam, 't Is een derde klasse wagen uit dien tijd, met drie afdeelingen; op den voorbank zit een jongetje inén gedoken, een harmonica naast zich. Achter hem reizigers, onder meer een man met een pet op, die kijkt naar 't wisselende landschap en met de anderen ons van 't eigenaardig gedommel en gestommel in zoo'n wagen vertellen, 't Is echter vooral 't jongetje dat hoofdzaak en met liefdevolle aandacht en doorschouwing gegeven is. Niet minder dichterlijk is: Het wonder kastje"; waarschijnlijk een oud-zeeman houdt voorzien, het kastje, dat zoo geheel een wonder was voor kinderoogen, en waarvan ook spreken de kinderen, die er naar kijken en belangstelling van anderen voor vragen. Het ora jefeest" roept herinneringen op aan van Looy ais schrijver van de nacht cactus." Die aanhotsende troep van vrouwen, die opdringende feestvierende menschenmenigte in 't licht en donker van 't stoffigrossig lantaarnlicht is ais dien droom en men hoort ze blèren wij gaan niet dood." Trouwens zijn schilderen is zijn schrijven en omgekeerd. Evenmin als zijn maaier" in Feesten", vergeet je zijn maaier" als schilderij en teekening, Eén der laatsten zag ik nog in 't kort bij den heer Frans Mijnssen. Hoe voel je ook uit die teekening 't mee leven met zijn menschen. 't Is geen pose, 't is de hetle beweging; van 't zijn zwaai nemen tot 't afsnijden van 't lange gras, strook na strook, 't c'éne land voor, 't andere na. Ook uit dien tijd dagteekenen zijn schil derijen en teekeningen van huis en hof en bloemen: groote doeken als: O jst-Indische kers", wonderlijk van verbeelding. Toch is van Looy mij als schilder van menschen en kinderen *t Hefst en zag ik zijn schetsen en teekeningen naar Arabieren, bij zijn tweede bezoek vele jaren later aan Spanje en Marokko gemaakt, rnet zoo heel veel genoegen. Die teekeningen, soms met JL1. A. HOETING, ^^fes, tfjjijjljy HOPJUWELIBR> KONI^CSPLEIN. Diamant. Paarlen. Paarlencolliers. GOUD en ZILVER. Kerstgeschenken. rait indigne de son attention la licence effrenée de ces malheureux, si l'impunit dont ils jouissent, malgréles Loix de l'Etat, ne donnant lieu de croire que c'est avec 1'approbation, ou du moins la connivence du Gouvernement, qu'ils osent pousseraussi loin leur impudence". Zooals men ziet, ver schilt dit niet veel van een ultimatum. De Staten-Generaal haastten zich om nog den zelfden dag te antwoorden, dat haar Hoogh Mogende ten hoogste desavoueerden en disapprobeerden de licentie die eenige Couran tiers of andere Nieuwschrijvers sigh souden moogen hebben geemancipeert, om in haare Couranten of Nieuwspapieren te laaten influeeren eenige periodes die aan hooghstgedachtesijne Majesteyt onaangenaam souden rnoogen sijn, dat sij al te veel hooghaghtinge hadden, voor hooghstgedachte sijne Majesteijt en voor sijne vriendschap, als dat sij de minste intentie zouden hebben om sulcks te comiveeren of toe te laaten, en dat sij oock al te vaste vertrouwen hadden op sijne Majesteyts vriendschap en affectie veor den Staat, als dat sij souden kunnen gelooven dat sijne Majesteyt, om de buitenspoorigheid van eenige Particulieren, sijne geneegentheyd aan den Staat zoude willen onttrecken, dat haar Hoogh Mogende reeds soo veel moogelyck ordre hadden gestelt, om de al te groote licentie van de Couran tiers en andere Nieuwsschrijvers in te binden, en deselve te verplighten om sigh te houden binnen de paaien van het respect dat aan Souvereinen veischuldight 'was, en dat zij bij continuatie souden traghten daer tegen alle meest t ficacieuse voorsieninge te doen". Op 20 Januari 1745 verscheen, zeker naar aanleiding van deze onaangename corres pondentie een nieuwe Publicatie van den Hove van Holland, teegen het maaken, druk ken, verkoopen en dissemineeren van Ge schriften, welke aans'ootelijk zijn voor ge kroonde Hooiden, en andere uitheemsche hooge Personagiën." En zoo ging de zaak voort. Men ziet thans wel hoe de loop der dingen tijdens de oude Republiek was. Zoodra een buitenlanclsch vorst kwam k'agen over een hem aangedane bekediging, waren de Hoogmogende Heererf levensgevaar gekrabbeld, zijn van een raak heid en scherpte van opmerken, dat t te betreuren valt. niet meerderen en vooral de jongeren ze zien. Ouderen toch weten, dat van Looy, ook als schilder een bijzondere en afzonderlijke plaats inneemt, krachtig en sterk; alleen dat schildert, waartoe zijn hart hem beweegt, geheel in werken opgaat en door niets en niemand wil gestoord worden. Te verwachten van een dergeliik ernttig; kunstenaar, een dergelijk eerlijk karakter. F. BOBELDIJK. er onmiddellijk bij om excuses aan te bieden en een nieuw Plakkaat tegen de overtreders uit te vaardigen. Juist uit het feit echter, dat die Plakkaten telkens herhaald moesten worden, blijkt met volkomen duidelijkheid, dat met de praktische tot passing daarvan vele accommodements' werden getroffen; blijkbaar was bij de lagere autoriteiten het respect voor de buitenlandsche potentaten minder groot in verhouding tot den toen gelijk ook nu iederen Nederlander aange boren eerbied voor het vrije woord. Prak tisch scheen de toestand wel zoo te zijn, dat de pers volkomen vrij gelaten werd. Onder dit régime zijn wij den nieuweren tijd ingegaan, en dit is een factor, die bij de beoordeeling van hedendaagsche over tredingen van art. 117, niet uit het oog mag worden verloren. De strafbedieiging van art. 117 ligt volkomen in de historische lijn; maar een gestrenge toepassing van het artikel zou in flagranten strijd zijn met de vaderlandsche tradities. Gelukkig dat dit in de jurisprudentie tot dusverre niet al te zeer uit het oog is verloren. Wanneer in onze dagen de Hoogmogende Regeeringeen klacht van een buitenlandschen potentaat zou ontvangen over de ondeugendheden onzer Courantiers en helaas is er maar weinig reden om aan te nemen, drtt al geen enkele potentaat ooit een dergelijke plainte deponeert, noch ook dat onze Re geering die klachten in den wind pleegt te slaan clan mist de Regeering de gemak kelijke wijze van satisfactie om maar weer een nieuw Plakkaat uit te vaardigen; onze veranderde mani r van wetgeving laat dit niet toe. Het heeft er allen schijn van, alsof in de plaats hiervan thans gekomen is de strafvervolging met zoo noodig preventieve hechtenis; maar ook weten we nu dat Hj het vermijden van de buitenlandsche scylla de binneniandsche Chaiybdis rabij is Laat ons hopen, dat het Ministerie ht t Schip van Staat met bdeid langs beide gevaren zal weten te sturen naar c!en behoudt n haven. Amst. 15 Dec. h>15 Mr. K. JANSMA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl