Historisch Archief 1877-1940
26 Dec. '15. No. 2009
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
*t Afscheid van 'n Marrejenier
door J. H. SPEENHOFF.
Bij de ophel'ling van het corps naiiniers.
Afju-vaarwel, me gane je verlate'
'T is gedaan met ons as zee-soldate'
We vare' nie' meer langs die hooge zee
Wij marjeniers me magge' nie' meer mee
' T geeft ons niks of dat we nou al treure'
' T is beroerd maar ach 't mot gebeurë
Atju vaarwel, me gaan de valreep af
Ons korps verdwijnt, we motte' in 't graf.
We stonde'klaar, twee honderdvijftigjare'
We vochte' mee in alderlei gevare'
We ware' kattedarrem en koksmaat
We ware' oppas, kever en soldaat
En as we in ons houte' kissie legge'
Dan hoore' me de Jantjes nie' meerz/'gge'
Een marjenier, 'n mokkel en de stip
Dat zijn de p... op ieder oorlogschip.
Maar als t'r in die Oost wat viel te
knokke'
Dan ronsde' we de blauwe' van de sokke'
We brachte' uit de bentings op Atjeh
't Ridder en de berry berry mee
Maar ach, me magge' nou niet langer diene'
'T is gebeurd me gaan uit de Merine
We trekke fijn ons poüetiekie an
Atju vaarwel, gedenk ons nou en dan.
De meide' zelle nog wel traantjes late'
En treure' om d'r fijne zee-soldate'
Ze k'ijge' ons nie' meer as passagier
Ze danse' nie' meer met t'r marjenier
En as de ekiei>ages ekserseere'
Dan zien ze ons nie' meer voor op
marsjeere
Ze knikke' ons niet stiekum-meer bczjoer
We zijn gedaan als pijper en tamboer.
T is nou uit met onze brani-pette'
Met onze kromme sabelbajonette'
Sjako, patroontasch alles alles vort
Geen rotmok, snert; geen raasdonders
en gort
We hoeve nie' meer op parade komme
En niet meer eenzaam in de pot gaan
bromtne'.
Atju vaarwel nou eindig ik maar hier
Dit is 't afscheid van de marjenier.
Une Page d'Amour"
door JOHAN DE MEESTER
Aa-i een bestuurslid vün Dict'ndo
i>/s< ;//K(.S te Gromugeii
Met dankbaar genoegen, Waarde Heer K.,
denk ik aan onzen avond terug: aan den
avond n aan het stukje nacht! Qijlieden
hebt mij van u zelven, van uwe leden, uwe
introducé's, het maximum eener vleiende
belangstelling willen geven, door er op aan
te dringen, dat ik de bedoelingen met mijne
boeken uit mijn wezen verklaren zou; te
liever heb ik dat voor u gedaan, omdat, wat
ik van het leven geleerd, mét wat ik van
het leven aanschouwd heb, kunsteloos
vaak, doch eerlijk altijd, in mijn vertelwerk
neergelegd is; en ik dus wat ervaring k >n
brengen aan u, die zoo veel meer onderwijs
krijgt dan mij ten deel is mogen vallen.
Toch hebt gij, lei wijl ik alleen aan het
woord was en onder het kouten aan uw
feestmaal, motten bespeuren, dat ook ik ver
boven de dwingende ega ervaring, de onver
getelijke geliefde stel, die illusie-van-onzen
jongelingstijd heet ; haar, die ons ongerept
gtkend, en alles, alles van ons geduld heeft.
Beleediging van bevriende Staats
hoofden tijdens onze Republiek
Zooals men weet, en onlangs nog weder
heeft kunnen ervaren, bevat art. 117 van
ons Wetboek van Strafrecht een afzonder
lijke bepaling omtrent op/.et lelijke
beleediging een regeerend vorst of ander hoofd
van een beviienden staat aangedaan, ten
dergelijk gruwzaam feit kan gestraft worden
met een gevangenisstraf van vier jaar. d.w.z.
«ven zwaar als diefs al, bigamie of koppe
larij gepieigd door vader of moeder, duhbil
zoo ZAaar als omkooping van een ambtenaar
terwijl de wetgever dit misdiijf vier maal
ernstiger schijnt te achten als
lijkendiefstal of eenvoudige bat knreuk, en acht maal
erger d.»n e< n eenvoudig tweegevecht, over
spel of eindelijk beleediging van een gewoon
Sterveling.
Het schijnt duidelijk dat een dergelijke
buiten iedere verhouding zware strafbedrei
ging gein weerklank vindt in ons
rechtsbewustzijn, maar dat zij alleen haar recht
vaardiging kan vinden in politieke motieven;
het geval kan zich misschien voordoen dut
redenen van Hoog Staatsbelang vorderen dat
ten einde toorn van den vreemden potent iat
te verzoenen, de ongelukkige dader voor
eenige j-iren moet woiden gekerkerd.
Wanneer men zich weder eens aan een
vervolging op grond van art. 117 W, v. S.
ergert, kan het misschien tot eenigen troost
strekken dat ook in den goeden ouden tijd
van onze repuhliek, gedurende de Gouden
Eeuw, het beleejigen van bevriende staats
hoofden tot de ongeoorloofde vermaken
behoorde. Art. 177 vindt zijn historische
afkomst nu eens niet alleen in het Duitsche
Strafgezetzbuch, noch zelfs in den Cude
pénal. Art. 117 kan bogen op een lange
reeks van voorouders in de gedaante van
ouJe Plakkaten. Weinig artikelen schijnen
te voorzien in een zoo lang gevoelde be
hoefte.
Interessante bijzonderheden omtrent dezen
stamb 'om k n men aai.treffen in het geschrift
van Mr. W. P Sautijn Kluit, Geschiede' is
der Nederlandsche Dagbladpers tot 1913,
Gretig heb ik naar u allen geluisterd, nu en
dan niet zonder iets als weemoed Doch
op eenmaal gaaft gij mij een blijde ont
roering, door wat te zeggen, dat mij verraste.
Het was, toen gij over Zola begon; toen
gij bleekt, hem te kennen, hem lief te hebben.
Ik voelde plotseling, mij jonger; er was
dus niet zooveel veranderd, daar neg een
jongeling dweepte met hem.
Waarschijnlijk hebt gij nooit de folianten
op een registratie-kantoor bekeken. Deze vol
te pennen geweldigheden, welke, met de
belangen des rijks, die van den burger ver
zekeren, beveiligen makkelijk een roman:
zij zijn voortreffelijke schilden; n hunner
was 't eens voor L'Assommoir. Gebeurt het
u nooit, dat, tusschen de zware en dikke
boeken uwer belangwekkende studie, een
roman onbeschaamd verdoold komt te liggen ?
Doch wat beteekent deze verleiding voor
een, feitelijk vrij levend en werkend student;
vergeleken bij de magnetische werking van
een eersten roman van Zola onder een register
vol extracten uit gerechtelijke of notarieele
akten!
Gij spraakt van Une Page d'Amour. Ja,
dat heb ik toen ook gelezen. En daar gij
den titel vormdet, besefte ik, dat gij, jongere,
met dat enkele woord naar een bladzijde
weest uit mijn levensboek: de bladzij van
een groote liefde. Het is nu alles Flaubert,
wat men leest of hoort. Dirk Coster zet
Stendhal naast hem Een tijd lang was het
aldoor Goncourt. Waarom zijn Maupassant,
Daudet en Zola vergeten ? Uw tintelend
jongelings-oog zei: neen! En... ja, alle
liefde is inkonsekwent! Naar Groningen was
ik immers gekomen om, als iemand die ook
wel boeken schreef, jongere landgenooten
waarschuwend te vertellen van het pessi
misme, dus Twijfel: zijn gevaarlijken trots,
den hachelijken weemoed ; en hoe het ons
vasthield, het leer van den hartstocht"
Wie heeft hierin mij sterker gevoed dan
Zola ? ... Niettemin, bij dien flits in uw oog
ik ried a niet: Kie^ gezonder" lektuur!...
Natuurlijk wist gij vór mijn komst, hoe
de Twijfel hetft huisgehouden, na
Schopenhauer, Darwin, Taine. Ook, dat Zola's werk
van den eersten tijd en immers is dat
z'n mooie werk voor droefgeestigen eene
andere beteekenis heeft gehad dan die, welke
de schoone lyriek van Van Deyssel's harts
tocht er uit heeft verkondigd. Moet het hier
thans worden verzekerd? Uw woorden
van liefde gaven het antwoord. Bijna veertig
jaar na mijn eigen ontroering heb ik die
bij u gevoeld. Zola heef* in uw geest une
page d'amour" ...
Weet gij nog, dat wij spraken van Reims,
dat ik u van mijn bezoek vertelde: hoe ik
in '87 de messo de minuit mocht hooren in
de thans vernielde kerk ? ... Andere ont
roering dan bij Zola! Doch is de
grootschmedelijdende, die G-crminal schreef, niet
heden de dichter van Le kftre?
Voor vele menschen van mijn generatie,
niet enk' l hen, die droomden van schrijven",
is het Woord- uit- Frankrijk het woord geweest.
Waarschijnlijk is het diit niet meer voor u.
Doch dat het jongere geslacht er nog altijd
naar luistert, heeft de klank van uw stem
mij gezegd. Nog zijsi de xele boeken hier
welkom; nog doorleven wij daar, wat we
nergens doorleven ; nog juicht onze geest,
dankbaar: Vive la France !'!
Rotterdam, 12 Dec.
Onze Schilders
XI JAC. VAN LOOY
Merkwaardige figuur in onze kunstwereld.
Geboren in 1855 te Haarlem, verliest hij op
vijfjirigen leefiijd zijn ouders en komt in
het Burgerweeshuis alJaar. Als jongen van
11 jaar wordt hij letterzetlersmaatje bij van
Asperen van der Velde (firma A. C.
Kruseman), doch geeft daar spoedig de brui
aan, om zich te bekwamen als huis- en
rijtuigschilder. De win eravonden worden
gebruikt voor 't bezoeken van de
Burgeravondschool en krijgt er teekenonderricht
van den kunstschilder D. J. H. Joosten.
Zooals de weesmeisjes een kijk hadden
waaraan wij ons veroorloven (hans een en
ander te ontieenen.
Reeds z-'tr vroeg schijnt bij de
vaderlandsche journalisten de verderfelijke neiging
te hebben bestaan om zich deprecieerend
o.er bevriende S'aatshoufden uit te laten
welke voor de ondergane beleedigingen ook
toen reeds zeer gevoelig waren. Zoo be
klaagde zich omstreeks 1646 een hier te
lande vertoevend Russisch gez-intsctv.p dat
de Hollandsche couranten nog steeds spraken
van oen Gtootvorst van Moscovië, terwijl
deze toch reeds lang den meer wijdschen
titel van Czaar had aangenomen. In 1666
werd deze klncht herhaald, en in 1670 moest
Johan de Witt a's raadpensionaris aan de
Staten van Holland een schrijven mede
deilen van den heer Hetjns, Extraordinaris.
Envoyéder Staten bij den Czaar van
Mi'SCuvië, inhoudende hoe men zich in Moscou
sterk biklaagd had dat de courantiers bin
nen de provincie Holland doorgaans in hunne
couranten aan Sijne Czaar^che Majesteit de
titel gaven van Grootvorst van Moscovië,
't welck al 'aer voor schimpelijck
opghenomen wierde." Thans besloten de Siaten
in te grijpen: en formeel werd aan alle
courantiers aangezegd dat zij voortaan niet
meer mochten spri ken van den Grootvorst
van Moscovië. doch uisluitend van ,,den
Grooten Heer Czaar van Moscoviën" of van
;,Syne Czajrsche Majestiyt", onder waar
schuwing dat tegen overtreden van der
Stalen goede bedoeling als tegen
weerspannigen aan hunne bevelen zou worden ge
procedeerd.
Einigen tiid later, in 1079, was het de
Fui ische gezant, graaf d'Avaux, die namens
zijn meester Lodewjjk XlV, klaagde over
La Gnzette d'Amste dam. 7oo volgzaam
toonden zich de Staten (het was slechts
n jaar na den vrede van Nijmegen) dat
zij besloten, dat bij Piacaet sou werden
ve'boden het drucken van eenige Fransche
Couranten alomme binnen deze Provincie;
ende dat de Duytsche Courantiers soude
werden gelast wel toe te sien" niemand
aans'oot te geven, op poene van daer over
arbitralijcken gecotrtieert te werden, sooals
naer txigentie van saecken bevonden soude
op den mensch, immmers aan van Looy
zou je een goeie man hebben", zówas
't doorzicht van dien eersten leermeester
en den knnstschilder H. J. Scholten, (te
dien tijde conservator van het
Teylersmuseum), in den veelbelovenden jongen.
Door hun bemoeiingen en invloed wordt
de belangstelling van vermogende ingeze
tenen gewekt en met een klein jaargeld
trekt hij op zijn 22ste jaar naar de Academie
van Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Hier is 't professor August Allebé, toen
nog geen directeur, die voelt, dat er in dien
jongen iets meer dan gewoons zit, geeft
hem zijn bijzondere belangstel! ng en door
de jaren heen zijn door van Looy zoo zeer
op prijs gestelde vriendschap. Medeleerlingen
en tijdgenooten, onder wie Witsen en der
Kinderen, begrijpen niet minder met een
knappen jongen en n van karakter te doen
te hebben.
Hij is de eerste, die na de weder instel
ling der Frist de Rome" in de/en prijskamp
winnaar is en volgen in 1884 zijn reizen
«aar Italië, Spanje en Tanger (Marocco).
Dat 't plezier van dergelijke studiereizen
niet onvertnengd is, heeft hij als schrijver
wel uitgesproken iri zijn Gekken". Toch
?moet veel op rekening komen van den tijd
waarin hij die reizen maakte, een tijd waarin
een nieuwe kunst zici" baan brak, zooveel
nieuwe gedachten leefden, of zooveel
oudeop nieuwe wijze weer gezegd werden.
Door "t onderhouden van briefwisseling
niet de vrienden, bleef van Looy al dat
gewoel en gezoek irs 't moederland mee
leven, wordt zijn evenwicht meermalen
verstoord en de rustige studie onderbroken.
Ook de te kleine janrlijksche toelage van
het Tr,Uc (nadien heel veel verbeterd),
werkte niet mee on: 't reizen een beeije
zorgen vrij 1e maken.
Van zijn Prix de Rome", getuigen de
uitrekende copiëen naar Michel Angelo en
Velasuuez, in 't bez-t van de Rijkï-Academie
van Beeldende Kunsten.
Na zijn terugkeer in 't vaderland werkt
van Looy in Amsterdam en hier ontstaan
zijn ze!f gedachte schilderijen, als: Reizi
gers' , Dans", Het wonderkastje", Vrouw
met kat", Het Oranjefetst", 't Café" enz.
Na zijn huwelijk vestigt hij zich buiten en
wordt bezield door "t bloemenleven, de
bloennenwereld om zijn huis en trekt hij
met de maaiers mee van land tot land in
't heete van den zorr.erdag. Al deze schil
derijen 'heeft Arti" de eer gehad in 1901
in haar zalen tentoongesteld 1e zien. Een
gelukkige gebeuitenis want daardoor zullen
velen zich verheugd hebben, door eigen
aanschouwing hun waardeering te voegen
bij die van zijn tijdgenooten. Te meer,
omdat vór en na dien lijd, van Looy weinig
of niets van zich laat zien.
worden te behooren." Het merkwaardige
is echter dat de Fransche couranten kalm
door bleven gaan met te verschijnen, zcifs
toen het Placaet eenige malen hernieuwd was.
Op 31 December 1704 was het weder
eens de Extr.ioidinaris Fnvoyévan den
Koning die zich bij eene in het Latijn ge
stelde memorie bij de Staten-Generaal
bekliagde over de eenzijdigheid en partijdig
heid der Courantiers hier te lande in het
bijzonder van zekere Fransche '}azette" ten
r-adeele van genoemden vorst. De
StatenGeneraal zonden ten uitvoerige memorie vo!
excuses terug, met vermelding dat de drukker
berispt was en bevolen het bericht in kwestie
ie herroepen en zich van herhaling te ont
houden. Maar tevens wezen de Staten-Gene
raal er op, dat de gezant, geabuseert (was),
als hij van gedachten (scheen) te zijn alsof
Couranten en andere dicrgelijke Schriften
met publicque authoriteyt souden werden
gedruckt, want dat de Drucker van de
Couranten wel permissie (hadden) om de
selve te drucken, maar dat alle het geene
sy daer in (stelden), niet anders
geconsidereert (konde) worden als advisen van private
Personen, die tot hare particuliere
verantwoordinge (stonden), en die door de generale
permissie aen haer verleent, om Couranten
te drucken, geensints eenige authoriteyt
(verkregen)."
Op 29 Mei 1744 moesten de Staten-Generaal
weder in een resolutie constateeren dat de
courantiers zich de licentie gaven, in haare
Couranten te doen induceren, Nauvelles en
reflexen, die voor Souvereinen, Vrienden en
geallieerden van den Staat en andere odieus
(waren) en veel ongenoegen teegen den
Staat (kwamen) te verwekken, gelijk daar
over ook veeltijds, en noch laast en korteling
xwaare klachten van het Hof van Vrankrijk
zijn voorgekomen.
Nauwelijks echter had men weder eenige j
resoluties aangenomen om aan de bezwaren j
van het Hof van Vrankrijk tegemoet te komen,
toen op 23 November 1744 de Pruisische i
Gezant Graaf von (3 alev.ils, een in zeer j
krasse termen gestelde memorie bij den
Staten-Generaal indiende, alweder over den j
ielfden teen des aanstoots: Le Roi
jttgeLIBCRTY
eASYCHAIRS
COMFORTABCLen DCCORATICF
' SHAKCSPCARe"
BCKLeCD MCI TAPeSTRY OF
SHADOWIAFFeiAS A4.5O PMTR
M6T PAARD6HAAR CCSTOFFeeRD
in eiKeii-Noren OF MAHomeHoui
BYROM
BCKteeD M6T TAP6STRY
A4ÏO P.MTR MÉT PAARDG
HAAR CeSTOFFCeRD IM
-MOTCN OF MAHONienoui
FI.
F.39AMSTERDAM
Zijn Reizigers'' herinner ik mij van een
drie-jaarüjksche tentoonstelling op
dePijpenmarkt te Amsterdam, 't Is een derde klasse
wagen uit dien tijd, met drie afdeelingen;
op den voorbank zit een jongetje inén
gedoken, een harmonica naast zich. Achter
hem reizigers, onder meer een man met
een pet op, die kijkt naar 't wisselende
landschap en met de anderen ons van
't eigenaardig gedommel en gestommel in
zoo'n wagen vertellen, 't Is echter vooral
't jongetje dat hoofdzaak en met liefdevolle
aandacht en doorschouwing gegeven is.
Niet minder dichterlijk is: Het wonder
kastje"; waarschijnlijk een oud-zeeman
houdt voorzien, het kastje, dat zoo geheel
een wonder was voor kinderoogen, en
waarvan ook spreken de kinderen, die er
naar kijken en belangstelling van anderen
voor vragen.
Het ora jefeest" roept herinneringen op
aan van Looy ais schrijver van de nacht
cactus." Die aanhotsende troep van vrouwen,
die opdringende feestvierende
menschenmenigte in 't licht en donker van 't
stoffigrossig lantaarnlicht is ais dien droom en
men hoort ze blèren wij gaan niet dood."
Trouwens zijn schilderen is zijn schrijven
en omgekeerd. Evenmin als zijn maaier"
in Feesten", vergeet je zijn maaier" als
schilderij en teekening, Eén der laatsten zag
ik nog in 't kort bij den heer Frans Mijnssen.
Hoe voel je ook uit die teekening 't mee
leven met zijn menschen. 't Is geen pose,
't is de hetle beweging; van 't zijn zwaai
nemen tot 't afsnijden van 't lange gras,
strook na strook, 't c'éne land voor, 't andere
na. Ook uit dien tijd dagteekenen zijn schil
derijen en teekeningen van huis en hof en
bloemen: groote doeken als: O jst-Indische
kers", wonderlijk van verbeelding.
Toch is van Looy mij als schilder van
menschen en kinderen *t Hefst en zag ik zijn
schetsen en teekeningen naar Arabieren, bij
zijn tweede bezoek vele jaren later aan
Spanje en Marokko gemaakt, rnet zoo heel
veel genoegen. Die teekeningen, soms met
JL1. A. HOETING,
^^fes,
tfjjijjljy HOPJUWELIBR>
KONI^CSPLEIN.
Diamant. Paarlen.
Paarlencolliers.
GOUD en ZILVER.
Kerstgeschenken.
rait indigne de son attention la licence
effrenée de ces malheureux, si l'impunit
dont ils jouissent, malgréles Loix de l'Etat,
ne donnant lieu de croire que c'est avec
1'approbation, ou du moins la connivence
du Gouvernement, qu'ils osent pousseraussi
loin leur impudence". Zooals men ziet, ver
schilt dit niet veel van een ultimatum. De
Staten-Generaal haastten zich om nog den
zelfden dag te antwoorden, dat haar Hoogh
Mogende ten hoogste desavoueerden en
disapprobeerden de licentie die eenige Couran
tiers of andere Nieuwschrijvers sigh souden
moogen hebben geemancipeert, om in haare
Couranten of Nieuwspapieren te laaten
influeeren eenige periodes die aan
hooghstgedachtesijne Majesteyt onaangenaam souden
rnoogen sijn, dat sij al te veel
hooghaghtinge hadden, voor hooghstgedachte sijne
Majesteijt en voor sijne vriendschap, als dat
sij de minste intentie zouden hebben om
sulcks te comiveeren of toe te laaten, en
dat sij oock al te vaste vertrouwen hadden
op sijne Majesteyts vriendschap en affectie
veor den Staat, als dat sij souden kunnen
gelooven dat sijne Majesteyt, om de
buitenspoorigheid van eenige Particulieren, sijne
geneegentheyd aan den Staat zoude willen
onttrecken, dat haar Hoogh Mogende reeds
soo veel moogelyck ordre hadden gestelt,
om de al te groote licentie van de Couran
tiers en andere Nieuwsschrijvers in te binden,
en deselve te verplighten om sigh te houden
binnen de paaien van het respect dat aan
Souvereinen veischuldight 'was, en dat zij
bij continuatie souden traghten daer tegen
alle meest t ficacieuse voorsieninge te doen".
Op 20 Januari 1745 verscheen, zeker naar
aanleiding van deze onaangename corres
pondentie een nieuwe Publicatie van den
Hove van Holland, teegen het maaken, druk
ken, verkoopen en dissemineeren van Ge
schriften, welke aans'ootelijk zijn voor ge
kroonde Hooiden, en andere uitheemsche
hooge Personagiën."
En zoo ging de zaak voort. Men ziet thans
wel hoe de loop der dingen tijdens de oude
Republiek was. Zoodra een buitenlanclsch
vorst kwam k'agen over een hem aangedane
bekediging, waren de Hoogmogende Heererf
levensgevaar gekrabbeld, zijn van een raak
heid en scherpte van opmerken, dat t te
betreuren valt. niet meerderen en vooral de
jongeren ze zien. Ouderen toch weten, dat
van Looy, ook als schilder een bijzondere
en afzonderlijke plaats inneemt, krachtig en
sterk; alleen dat schildert, waartoe zijn hart
hem beweegt, geheel in werken opgaat en
door niets en niemand wil gestoord worden.
Te verwachten van een dergeliik ernttig;
kunstenaar, een dergelijk eerlijk karakter.
F. BOBELDIJK.
er onmiddellijk bij om excuses aan te bieden
en een nieuw Plakkaat tegen de overtreders
uit te vaardigen. Juist uit het feit echter,
dat die Plakkaten telkens herhaald moesten
worden, blijkt met volkomen duidelijkheid,
dat met de praktische tot passing daarvan
vele accommodements' werden getroffen;
blijkbaar was bij de lagere autoriteiten het
respect voor de buitenlandsche potentaten
minder groot in verhouding tot den toen
gelijk ook nu iederen Nederlander aange
boren eerbied voor het vrije woord. Prak
tisch scheen de toestand wel zoo te zijn,
dat de pers volkomen vrij gelaten werd.
Onder dit régime zijn wij den nieuweren
tijd ingegaan, en dit is een factor, die bij
de beoordeeling van hedendaagsche over
tredingen van art. 117, niet uit het oog mag
worden verloren. De strafbedieiging van
art. 117 ligt volkomen in de historische lijn;
maar een gestrenge toepassing van het
artikel zou in flagranten strijd zijn met de
vaderlandsche tradities. Gelukkig dat dit in
de jurisprudentie tot dusverre niet al te
zeer uit het oog is verloren.
Wanneer in onze dagen de Hoogmogende
Regeeringeen klacht van een buitenlandschen
potentaat zou ontvangen over de
ondeugendheden onzer Courantiers en helaas is er
maar weinig reden om aan te nemen, drtt
al geen enkele potentaat ooit een dergelijke
plainte deponeert, noch ook dat onze Re
geering die klachten in den wind pleegt te
slaan clan mist de Regeering de gemak
kelijke wijze van satisfactie om maar weer
een nieuw Plakkaat uit te vaardigen; onze
veranderde mani r van wetgeving laat dit
niet toe. Het heeft er allen schijn van, alsof
in de plaats hiervan thans gekomen is de
strafvervolging met zoo noodig preventieve
hechtenis; maar ook weten we nu dat Hj
het vermijden van de buitenlandsche scylla
de binneniandsche Chaiybdis rabij is Laat
ons hopen, dat het Ministerie ht t Schip van
Staat met bdeid langs beide gevaren zal
weten te sturen naar c!en behoudt n haven.
Amst. 15 Dec. h>15 Mr. K. JANSMA