Historisch Archief 1877-1940
26 Dec. '15. No. 2009
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
KERSTMIS 1915
Teekening voor De Amsterdammer
' van Nico de Laaf)
C4IIIIIIIMIIIIII
Boven den Waterval
door AART VAN DER LEEUW
Schuimend langs de steile rotsen
Ijlt de witte waterval;
Met de blokken die hem trotsen
Worstlend onder donderschal.
Van de droppelen, wier beven
Uit het bruisen stuift omhoog,
Bouwt de speelsche zon, bedreven,
Een volkomen regenboog.
Die met zijne zeven kleuren
Oalm en kolk zógansch omspant,
Dat zijn welving zich doet beuren
Weerzijds door een oeverkant.
Hoe? ik weet niet welk een lokken,
Huivrend langs den golvenrug,
Roept mij, met gelui van klokken:
Klim op onze tooverbrug."
Win vertrouwen, waag te stijgen
Glanswaarts met gewiekten voet;
Als het vogelvolk de twijgen
Wiegen wij uw overmoed.
Boven ondergang n trede,
Maar gij wandelt, danst en zweeft
p het teeken van Gods vrede,
Kom, r hebt gij niet geleefd
Ik gehoorzaam; frisch bepareld,
In een hemelsch evenwicht,
Met beneden mij de wereld,
Zing ik dit verrukt gedicht.
.?£4-*^-^/
«S *
Zij die wachten
door CYRIEL BUYSSE
Talrijk heb ik ze dezen zomer gezien, in
allerlei plaatsen, zij die wachten ...
Velen zaten op de hei en in de bosschen,
maar de meesten waren nog aan zee, alsof
ze daar werden getrokken door de wijdte
van het water en de verre breedte van den
horizont, waaruit het beeld, de hersenschim,
?de illuzie van hun verwachting op zou
doemen.
Ik heb ze gezien op de banken langs den
Scheveningschen strandmuur en tusschen
de helmbeplanting op de toppen van de
hoogste duinen; maar 't meest vond ik ze
zitten op den Pier", zich koesterend in de
zon, starend, starend in de verre verte naar
dingen die zij alleen schenen te zien.
Het waren mannen en het waren vrouwen.
Doch mér mannen dan vrouwen. Het waren
ook gezelschappen van vrouwen en mannen
onder elkaar; en opvallend was het dan,
dat de mannen veel sterker en inniger
schenen te staren en te wachten dan de
vrouwen. De vrouwen schenen haar obsessie
?even te vergeten en deden levendig en
schaterden en lachten. De mannen niet:
zij glimlachten wel eventjes mee en gaven
luchtig een antwoord; maar dadelijk weer
greep de peinzende ernst hen aan en zaten
zij te staren, te staren halsstarrig wachtend
ie staren naar de verre verten van het water
«n den horizont.
* , *
Het zijn de bannelingen uit het ongelukkig
Belgenland l Zij zijn gevlucht voor de ge
varen en de verschrikkingen van den
oorTOT MOEDER AARDE
door NOTO SOEROTO
Aan F. VERSTEEG
Uw boezem beeft en bonst, o moeder Aarde,
bij 't woedend wentelen van 't oorlogswee;
het schor gebriesch der schuimbekkende paarden
dreunt door de lucht als 't bruischen van de zee.
De wereldbrand gaat door uw adem loeien
met feilen glans van bliksemende zwaarden
en rossen gloed van vuren, die verschroeien
uw velden, dorpen, steden, moeder Aarde.
En telkenmaal doorvaart een huivering
de wijde hemellucht als het gekreun
van wien een namelooze pijn beving:
zoo rilt gij, moeder, door 't kanongedeun.
Wijl dus uw kindren heir aan heir zich schaarden
tot broederkrijg en Dood hen stort in 't niet,
blijft gij maar eeuwig zwijgen, moeder Aarde,
in eeuw'gen lach en eeuwig-vreemd verdriet;
toch blijft gij eeuwig-schoon van zonneschijnen
wijl zooveel levens, liefde en jeugd vergaan;
toch blijft uw avondhemel zachtjes kwijnen
in 't week geblink der droeve, bleeke maan.
Het kleine menschenhart, dat lusten gaarde
uit vrede en arbeid in klein zelfgeneugt,
het voelt zich plots gesmeten, moeder Aarde,
in wilden werveldans der Wezens-vreugd.
Want 's menschen smart-en-vreugde neemt geen deel
aan 't ziels-verbijstrend schoon der scheppingsblijheid,
zooals der kindren wil vaak niet geheel
omvat de vreemde vreugd van vaders wijsheid.
Het kinderhart wil steeds zijn eigen wegen
en smeedt zich eigen blijheid en verdriet;
het geeft niet om des vaders woord of zegen,
wiens liefde-en-goedheid 't heil der kindren ziet.
Mijn Vader heeft mijn hart tot woon gekozen,
maar dit vergeet mijn zelfgenoegzaamheid;
mijn hart is waanwijs, trotsch, maar laf en booze
en sloot voor zijnen Heer zijn heiligheid.
Nu smeek ik angstig-eenzaam voelt zich 't kind
in 't ondoordringbaar-duister harts-heelal
den Vader, ten bewijs, dat Hij mij mint
om eenig teeken, roep of toorngeschal.
Want troostloos dwalend tast ik als een blinde
en stoot mijn handen tegen Waan aan bloed.
O, waar zal 'k ooit mijn Vriend, mijn Vader vinden;
waar toch mijn Toeverlaat ik zoeken moet?
Vertwijflend-wreed is 't duister, doelloos Leven.
Dat dan een bliksemstraal dit duister kliefde,
die mij gelijk een blad doe siddrend beven
en laat mij dan stil zijn in Zijne liefde!
Zoo zij Zijn teeken: dood en oorlogszengen,
dit angstgeschrei van wie zijn wreed vertreden;
zoo zullen duizendtallen tranen plengen
uit hun door Waan omfloersdë oogeleden.
Als moeder , vrouwe' en kinderharten braken:
een poel van bloed en tranen leek de grond,
dan heeft zich haat-en-vrees met eigen kaken
het blinde hart tot nieuw Besef verwond.
Wanneer dan Vrede's gloren op komt dagen
na duistren nacht van volkren-grootheidswaan,
dan zal Deemoedigheid den menschen vragen:
Ziet gij uw God, uw Vader, voor u staan?"
Want als de menschheid diep verslagen staarde
naar 't heilloos werk van 't donkre-machten heir,
dan zal uit de eeuwenoude vruchtbare aarde
een kroost ontspruite' in Liefde en Schoonheid weer.
En klinkt dat alles wreed, o moeder Aarde,
benauwend ver van menschlijk goed-zijn af,
uw zwijgen zegt, dat 't godlijk Plan op aarde
nooit iets om 's menschen kleine wenschen gaf.
De Heilige Fiskus en de Dichter
door G. VAN HULZEN
Dichter (beschroomd) Ik werd hier
ontboden.
Fiskus 't Is over tijd... om tien werd
u opgeroepen.
Dichter (aarzelend) Ik woon ver weg...
had vannacht laat gewerkt... en men heeft
vergeten een tramkaartje in te sluiten.
Fiskus (verbaasd) Wat zegt u ... ?
Dichter Dat ik vannacht laat gewerkt
heb en nog wat moe ben van die lange
wandeling...
Fiskus O, gaat u zitten!
Dichter O ik wandel heel graag...
alleen de zolen verslijten er van en de
schoenlapper is duur.
Fiskus (tuurt in zijn papieren) U meent
bezwaren te hebben tegen d'aanslag... ?
Dichter Ja juist meneer!
Fiskus En op welke gronden ... hebt
u alle bescheiden meegebracht... uw boeken
over de laatste drie jaren?
Dichter 't Staat alles reeds in mijn
log; gevlucht onder het dreunen der kanonnen,
gevlucht toen hun stad of dorp reeds brand
de, gevlucht over de puinen en de lijken,
met voor eeuwig in hun diep-geschokten
geest het gruwelbeeld van wat zij zagen en
meeleefden; en nu wachten zij hier, nu
wachten zij, sinds weken en sinds maanden,
naar het einde van den oorlog en het
komen van den vrede.
* * *
Hun gansche leven is niets anders meer
dan n aanhoudend staren en wachten.
Velen onder hun landgenooten hebben zich
in den vreemde nuttig gemaakt, zich een
werkkring geschapen, die hun lange, droeve
dagen van ballingschap vult; maar zij, zij
die wachten, zij die niets anders doen en
kunnen doen dan hopeloos starend wachten,
zij zitten daar in machtelooze stilte hunke
rend te lijden en ik heb medelijden met hun
levens-doelloosheid, omdat ik weet aan welke
kwaal zij lijden: het heimwee, het droevigst
leed der aarde, dat in den mensch alle energie
eu veerkracht doodt.
*
?
Ik heb met hen gesproken, getracht hen
op te beuren. Ik heb hen het voorbeeld
genoemd van zoovelen onzer landgenooten,
die door wilskracht in nuttigen arbeid hun
droevig lot verzachten, 't Geeft niets. Zij
zouden ook wel willen, maar zij kunnen
niet. Zij kunnen niets dan wachten, droevig
warend wachten. Niets boeit hen, niets in
teresseert hen: noch het nieuwe van een
onbekende omgeving, noch de schoonheid
der natuurtafereeien, noch het karakter van
het volk waaronder zij nu tijdelijk leven:
dat alles is dood voor hen, het bestaat
niet; alleen bestaat wat zij verloren hebben
en waar zij dag en nacht naar hunkeren en
snakken.
-:?:? ^ *
Zij zitten met hun zakken vol couranten,
die zij reeds gelezen hebben: Fransche,
Engeische, een heel enkelen keer ook
Nederlandsche. Nooit zag ik hen couranten lézen.
Altijd hadden ze die reeds gelezen. Want
dat is wel het eenige wat hen hier in hun
ballingschap interesseert: de lezing der
couranten.
Zij lezen er in alles wat hun hoop kan
koesteren. Zij gelooven vast en trouw ieder
gunstig bericht en hun gretige verbeelding
en hun vurig-groot verlangen maakt het nog
mooier dan het er staat. Slechte berichten
gelooven zij niet, willen ze niet gelooven.
Zij slaan ze over of houden er bespiege
lingen bij, die het slechte weer goed moeten
maken. En zoo redeneeren zij als
allerwonderbaarste optimisten, terwijl zij in hun
gansche levensopvatting en zieletoestand
van het zwartste pessimisme zijn.
* . ?
Zoo zitten zij daar, sinds dagen en weken
en maanden. Hun geld raakt op, hun kleeren
oud en versleten; op allerlei manieren moet
worden uitgezuinigd en gespaard. Tot nog
toe kregen zij, min of meer geregeld, be
richten over familieleden en vrienden uit
het vaderland, maar ook dat wordt met den
dag steeds moeilijker, is, voor sommigen,
gansch opgehouden. En zoovelen van hun
landgenooten zijn reeds weg, terug naar
wat nog overblijft van goed en haven, terug
ondanks den gruwel van den oorlog en
de afschuwelijke overheersching van den
verweerschrift vermeld ... hier hebt u de
uitvoerige staat.
Fiskus (verbaasd) Dus, u verdient niet
meer... ?
Dichter Helaas neen meneer!
Fiskus Maar, daar kunt u niet van
leven...!
Dichter Neen meneer, daar kan ik niet
van leven !
Fiskus Dat bedrag voor uw maal
tijden ... en voor uw kleederen en uw
schoeisel, dat lijkt naar niets...
Dichter Neen, dat lijkt naar niets!
Fiskus Uw inkomsten móten toch
mér bedragen ... ?
Dichter Ja, dat zoüen ze móten!
Fiskus Dus ...
Dichter Genoteerd over de laatste drie
jaren... en door elkaar genomen zooals
u ziet beneden het minimum, dus nood
wendig vrij van belasting. Zooals ik trouwens
heel nadrukkelijk en naar waarheid op het
vervullingsbiljet vermeldde ...
Fiskus Jawel... jawel, alles heel best,
maar van zoo'n onmogelijk klein bedrag
kunt u niet rondkomen.
Dichter Ik vrees, er zijn er die het met
nog minder moeten stellen... ik behoor tot
de zeer enkelen die niet te klagen hebben.
Ons volk, zeer nationaal, houdt de eigen
kunst in hooge waarde en beloont vorstelijk,
dat wil zeggen, beneden het minimum,
waarvan men belastingen heft...
Fiskus (vervalt opnieuw in gedachten,
en bekijkt de cijfers door dichter verstrekt).
Dichter Weet de fiskus dit algemeen
bekend feit dan nog niet, dat in het rijke
Nederland geen dichter of verhaalschrijver
van zijn pen kan leven...? En ik, die
meende, dat men bij Belastingen zoo goed
was ingelicht...?
Fiskus Maar, u verdient toch zeker
wel op andere wijze erbij... 't is niet aan
nemelijk dat...
Dichter Dat talent of genie niet vol
doende zijn en dat men er nog een vak bij
moet beoefenen, b.v. 't glazenmaken erbij,
of het koekbakken ... of klerk bij een nota
ris. Of... wie weet, bij belastingen?
Fiskus Neen, dank u wel, wij kunnen
geen menschen voor de fantazie gebruiken ...
Dichter Daar hebt u 'tal!! Heel fraai
gevonden en waardig gezegd ... in 't land
der koeien misstaat de ranke hinde en 't
geeft geen melk. Toch geven dichters en
verhaalschrijvers heelwat meer aan 't volk
dan ...
Fiskus Dan belastingmannen, wilt u
zeggen...
Dichter Zijn ook nuttige menschen...
ik herinner me uit mijn jeugd, dat mijn
vader er een moest laten dagvaarden. En
uit weelde laat men het zoover niet komen...!
Als u straks mijn inktkoker en penhouder
wilt hebben ... ?
Fiskus Maar u houdt er dan toch een
zekere stand op na.
Dichter Zeker, ik geef dat gaarne toe...
men moet zich naar alle zijden bewegen en
dat kan men niet als men aan de zelfkant
staat...
Fiskus En volgens dien stand wordt
u aangeslagen.
Dichter Neen meneer, volgens mijn
inkomen.
Fiskus Nu ja, men kan geen stand op
houden zonder de daaraan geëvenredigd
uitgaven.
Dichter Uitgaven staan niet gelijk met
inkomsten. Er zijn dichters, die, hoe meer
boeken ze uitgeven hoe minder inkomsten
ze trekken.
Fiskus U schijnt niet te willen be
grijpen wat ik bedoel... als u b.v. in een
fijn restaurant eet...
Dichter Ha - ha!
Fiskus Dus, u geeft toe... ?
Dichter Dat is eens 'n enkele keer...
zeker!
Fiskus En dat u zelfs automoleert... ?
Dichter (glimlachend). Ook dit: ja, mijn
vrienden zijn lankmoediger dan belasting
ambtenaren. Als die me bij zich willen zien
laten ze me geen anderhalf uur ver te voet
komen.
Fiskus (onverbiddelijk voortgaande) men
treft u ook nog al eens in een schouwburg...
Dichter (niet toestemmend).
Fiskus In evening dress... en in ge
zelschap van...
Dichter ga door... ja zeker !
Fiskus Neen neen, zoo armzalig schijnt
u het toch niet te hebben.
Dichter Gelukkig niet. Ik kom weinig
te kort, heb evenwel niet waarop de fiskus
zijn verhaal kan hebfien... mijn aardsche
bezittingen zijn gering, de ideëele wel wat
ruimer...
Fiskus Hum, de vrouwtjes dan... als
u naar restaurant of schouwburg gaat... ?
Dichter Wel, die loopen op haar eigen
voeten...
Benijd u mij ? Als men de koesterende
warmte van het gezin moet missen, zou
vijand. Zij worden steeds minder in getal
en voelen zich steeds eenzamer en
verlatener, en toch blijven zij daar zitten treuren
en gaan niet, alsof de doorgestane beproe
vingen en angsten voor altijd alle wil en
kracht in hen gedood hadden.
* *
*
Zij zijn als 't ware lam geworden: willoos
lam-gestaard op een verleden, waaruit zij
de toekomst verwachten. Voor hen is wat
eenmaal geweest is het eenige wat ook
verder kan bestaan en zij willen maar niet
begrijpen dat, hoe de strijd ook verloopt
een nieuwe wereld uit den wreeden chaos
der verwoesting zal moeten ontstaan. Zij
zijn dubbel ongelukkig: ongelukkig door
wat zij onherroepelijk verloren hebben;
ongelukkig door het duister voorgevoel van
wat er, ook al werd de vijand uit het land
verbannen, in de plaats zal komen. Zij
voelen instinctmatig dat het oude voor altijd
uit en dood is, en zij willen het niet voelen.
. ,
Zij wachten ... Gansche dagen blijven
hun droeve, strakke blikken peinzend op
den verren horizont gevestigd en eiken dag
staat de zon op en gaat zij slapen zonder
het door hen steeds verwachte wonder be
schenen te hebben. Er zijn menschen onder
hen van nog betrekkelijk jongen leeftijd.
Te oud misschien om het geweer op te
nemen en den vreeselijken strijd in de loop
graven mee te maken; maar zeker niet te
oud om nog vele jaren, voor zichzelf en
hun gezin, een nuttig doel te betrachten en
te bereiken. Waarom doen ze 't niet?
Europa sterft in dezen oorlog. Maar Europa
is slechts een klein gedeelte van de groote,
men zich dan niet mogen koesteren in de
warmte van anderen?
Fiskus Nu maakt u grapjes!
Dichter Integendeel, ik ben geheel ernst.
De glimlach van een reine vrouw is nos,
niet belastbaar!
Fiskus Af en toe schijnt u nog al be
langrijke reizen te ondernemen, ten minste
te oordeelen naar uw boeken. En daarvoor
is toch geld noodig !
Dichter (Verrast) u leest mijn werken...?
Fiskus (Wat bedremmeld). Dat is te
zeggen...
Dichter Durft u dit niet te erkennen?...
(in vervoering). Heerlijk... hebt u ze alle
maal. .. en staan ze op een rijtje in uw
monumentale boekenkast? Ja, wij zijn een
groot volk. In ieders woning staan de
Nederlandsche letteren op de eereplaats, boven
dat van vreemde bodem, natuurlijk. En de,
ondankbare, die afgeeft op dorre
bureaukreten op schraperige handelaren. O, dat
ik u omhels...!
Fiskus (afwerend). St... kalmeer een
beetje, zoo is het niet bedoelt... we moeten
natuurlijk ingelicht zijn, daarom.
Dichter (wat angstig). Ga door!
Fiskus Liet ik dit deel vanmorgen uit
de bibliotheek halen...
Dichter (onthutst). Voor vijf cent... ?
Fiskus (niet toestemmend).
Dichter Voor vijf cent!
Fiskus En dit deel kreeg ik van een
van onze klerken.
Dichter Van een uwer klerken?... Die
had het dan tenminste gekocht.
Fiskus Och ja, zoolang die lui jong zijn...
Dichter Ja, zoolang men jong is.. en
hij is jong, de jongste misschien...?
Fiskus Vermoedelijk!
Dichter De minst betaalde! Natuurlijk,
daar heb je het. De gegoede, volgegeten
burgerij erkent geen verwantschap met een
arm dichter, koopt enkel wat, streelt of
striemt, wat in de mode is.
Fiskus (in de rede vallend). Om op
uw reizen terug te komen ... als u zoo krap
zit, hoe doet u dat dan ?
Dichter. Hoe ik reis ? Wel, ik denk als
iedereen ... meent u soms, dat ik als wijlen
Scartus vleugels aanschiet.
Fiskus. Ik meen niets, ik stel u vragen...
U reist dus.
Dichter - Zooals ieder meneer... per
spoor. Te voet duurt veel te lang.
Eiskus Maar, daar moet ik dan toch
middelen voor hebben !
Dichter Ongetwijfeld!
Fiskus (ongeduldig). Nu dan !
Dichter U is niet zeer scherpzinnig.
Voor hazepeper heeft men haas noodig, voor
reisbeschrijving iemand die met de pen kan
omgaan... de hazepeper en dichter dekken
zich dus voortreffelijk. Met dit luttele ver
schil dat de eene spijs peperduur is en ge
de andere kunt krijgen... en vijf cent uit
de bibliotheek.
Fiskus (uit de hoogte). Dus, u rijst
in auto ?
Dichter Van mijn vrienden.
Fiskus Dineert in fijn restaurant ?
Dichter Ja, maar zes cent boontjes
smaken ook lekker.
Fiskus Gaat naar schouwburg in
eveningdress ?
Dichter Om u morgenochtend een
verslag ervan bij uw boterham te bezorgen.
Fiskus U reist... ?
Dichter Om de bibliotheken te helpen
vullen, de drukkers, zetters, binders, uitge
vers aan werk te helpen. En van die allen,
o Fiskus kunt u meer belasting heffen!
Fiskus Baadt u in de gunst der
vrouwtjes...?
Dichter Dat is wel wat te letterlijk
opgenomen, maar laat ik erkennen, dat wij
arme dichters en verbaalschrijvers daarin
niet te kort komen ...
Fiskus Nochtans beklaagt u zich.
Dichter Ik beklaag me niet. De geheele
wereld weet dat we niet van onze pen
kunnen leven; alleen de heilige Fiskus niet...
heb ik nu recht op mijn naamkaartje of
niet?
Fiskus Ondertusschen, u slaat maar
overal het uwe uit!
Dichter Zeer juist meneer.^Ook uit dit
gesprek, naar ik hoop.
Fiscus (in schrik). U wilt toch niet...?
Dichter (genadig). Een eenakter er van
maken ... 't in een revue brengen?... Stel
u gerust, dan zou u van die een akter nogeens
belasting gaan heffen!
Het doek valt,
Opvoeringsrecht niet toegestaan, uit louter
opstandigheid tegen de Heilige Fiskus, die
jolige grappenmaker!
ruime wereld en nog zooveel schoone, rijke
landen liggen over de wijde, verre zeeën,
waar miljoenen en miljoenen menschen in
ongestoord geluk en vrede leven.
Ligt daar hun toekomst niet! Rijst daar
niet, ginds verre, in zachte en teere nevelen,
het verwezenlijkte droombeeld, waarop zij
zich hier suf zitten te staren!
Ik wou dat enkelen het voorbeeld gaven.
Ik wou dat wie niet meer den moed heeft
of de kracht om met de wapens te gaan
strijden, of wie het leven niet kan dragen
onder de dwingelandij van den vijand, of
wie ook adders voor zijn land en volk niet
meer van nut kan zijn, toch voor zichzelf
den moed nog had om dat nutteloos en
verlammend wachten naar een hersenschim
van zich af te schudden en, werkdadig op
staande, alle banden met een dood verleden
afbrak en in een nieuwe wereld een her
schapen bestaan ging beginnen.
Maar helaas !... ze zitten hier veel te
dicht bij hun droevig, ongelukkig vader-,
land! Het heimwee kwelt en trekt; en zij
wachten maar en blijven wachten, doelloos
en nutteloos, hoeveel weken, maanden, hoe
veel jaren nog?