De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 9 januari pagina 1

9 januari 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 9 Jaimari AVUW AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. O R O B I O DE C A S T R O Jr. en Dr. F R E D E R I K VAN E E D E N Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12* UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 0.30 Reclames, per regel 0.40 Bladz. 1: Eerbied voor de Wet, door Frederik TUI Eeden. Ons Eigen Boode Kruis, door Tribunus III. Buitenlandeen Overzicht, door O. W. Kernkamp. Confetti. i: De Sociale Verzekering, I, door dr. J. v. Hettinga Tromp. Once Ambulance-Trein. In Vetten, door J. H. Bpeenhoff. Aalmoezenieraweeshnis en Inrichting TOOT Stadsbestedelingen, door W. F. van Voorst. S: Nienwjaarswensch yoor Ned-Indië, door Baden Booang. Feuilleton: De Handen, door B. Btolk Qflsbreght Tftn Aemstel, teekening van Johan Braakrasiek. 5: Voor Vrouwen, door Elis. K. Bogge. Herinneringen nit mijne Kindei jaren aan Oarl Spitteler, door Adrienne Lantere. 6: Oude Hollandsehe Teekeningen te Leiden, door W. Martin. Leo Gestel, door Alb. Plasschaert. Nieuws over Jaeqnes Perk? I, door Willem Beoh en en Vietor E. van Vriesland. 7: De New-Yorksohe Driekleur, door O. de Waard. Open Speelplaatsen EN Gymnastiekzalen, door W. P. Hnbert van BUJenbnrgh, 8: De Persia" getorpedeerd, teekening Tan Oeorge van Baemdonek. BQmpjes en Aftelrijmpjes. Jozef Pembaner, door Panl Oronheim. KJoris en Boosje, door J. H. Bössing. 9: Albert Nenhmya, door Alb. Plassohaert. Een actnerle" Bosboom, door W. Martin. De Zacht zinnige Letterkundige Kritiek, door G. van Halzen. Andréde Bidder, Cyriul Buyese's Oorlogsvizioenen. 10: Belasting op Kunstwerken. 12: Financiëele en Economische Kroniek, door J. D. Santilhano. Leekenapiegel en Spreekzaal. 13 Sohaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Damrnbriek, red K. O. de Jonge. Ontslagkwestie by de Amsterdamsche Waterleiding, teekening van Joh. Braakensiet. Bijvoegsel: Wederversohljning van den U'bret in Albanië, teekening van Johan Braakeosiek. llllllltlllllllHlllllllllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII EERBIED VOOR DE WET .Want, bedrieg u niet! als gij de witten schendt, zult gij noch uw eigen zaak noch die der uwen rechtvaardigen of heiliger maken, hetzij bij uw leeven ? of na uw dood. Maar als gij sterft,, dan sterft gij als slachtoffer, niet van de onrechtvaardige wetten, maar van de ' ' onrechtvaardige menschen. Onttrekt gij u door vlucht laaghartig aan de wet, keert gij onrecht door onrecht en ver geldt gij kwaad door kwaad dan breekt gij uw woord, dan schaadt gij tallooze menschen die dit niet van u verwachten, dan benadeelt gij ons, uw vrienden en .uw vaderland." (SOCRATES tegen CRITO) Socrates herhaalt hier teegen Crito de woorden die de wetten van Athene teegen hem, Socrates zelve, zouden zeggen, wanneer hij gehoor gaf aan Crito's voorstel om te ontvluchten, nadat de Atheensche rechters hem ter dood hadden veroordeeld. Socrates was revolutionair en werd door de machthebbers gevreesd en ge haat. Hij ging oppenlijk en onbevreesd voort in de richting die hem recht'toe scheen. Hij werd gevat en veroordeeld volgens eene wet, die onrechtvaardig werd toegepast. Socrates nam geen woord terug, deed geen enkele pooging om het onrecht dat hem werd aangedaan te ontwijken of te.verzachten, offerde dus zichzelven op, maar bleef de wet eer biedigen. Zóis de bewonderenswaardige ethische schoonheid van^deezen mensch, die ook ons ten voorbee'ld blijft strekken. Nu moet men in aanmerking neemen, dat het voor een Griek uit den tijd van Socrates, veel minder vreemd was dan voor ons, om Wetten, eevenals Uuren voor te stellen als leevende, zelfstandige weezens van Goddelijken aard. Wij, met onze averechtsche natuur- en waereldbeschouwing, zitten met zulk een voor stelling geheel verleegen. Eevenwei is ze veel minder absurd, veel minder onweezenlijk, dan het ons voorkomt. De Atheensche wetten verteegenwoordigden eevenals de Atheensche Gooden, de menschengroep, die zich in de Atheensche republiek vereenigde. Daarom waren ze heilig, en de eerbied voor de wet was een godsdienstige eerbied. Dit is niet bijgeloof, en eevenmin barbaarschheid. Wat een vast-aaneengeslooten menschengroep verteegenwoordigt is een weezen van hooger Orde, en kan ook door ons, eevengoed als door de oude Grieken en Romeinen, heilig" genoemd en als goddelijk geëer biedigd worden. Wij onderscheiden ons ecbter van de antieken door ons bijna algemeen er kennen van de menschheid" als de hoogste eenheid. Het geloof aan een locale godheid, een stam-god" als Ammon-Ra of Jahwe, is wel niet geheel verdweenen en vertoont zich nog wel in nationalistische geestdrift, zooals in dien van den Duitschen Keizer maar teegen de suprematie van zulk een groepsgod komt toch vrij wel de geheele ooverige waereld in verzet. Christendom en Islam hebben geleerd dat alleen aan den God der gansche menschheid de onbetwistbare suprematie 'toekwam, en de Oostersche en Westersche mystieken hebben deezen groeps God der mensch heid vereenzelvigd ,met den Oergrond aller dingen. Zij hebben echter alleen de suprematie, maar niet het bestaan van lagere groeps-gooden geloochend. Zooals het monotheïsme het veelgoodendom verdringt, zoo verdringt ook het Volkenrecht, de universeel-menschelijke Wet, de wetten der locale, nationale groe pen. Wie monotheïsme wil, wil daarmee eenheid der volkeren en eerbied voor het Recht en de Wet, die de menschheid verteegenwoordigen. Alleen met dit inzicht schijnt het mij moegelijk de gezindheid van Socrates te begrijpen en te deelen. De wet was nooit onrechtvaardig, omdat zij was de Wet, de heilige uiting des gemeenschap. Men kon haar veranderen maar moest haar steeds eerbiedigen, ze verdroeg wijziging, maar geen ongehoorzaamheid. Nu mag het ons wonderlijk voorkoomen in alles wat Wet" heet, tot zelfs in een gemeentelijk politie-reglement, iets heiligs en eerbiedwaardigs te zien toch is er iets in de antieke opvatting dat ook voor ons geldt. En dat zal men eerder begrijpen als men denkt aan zulke diepe en van af komst onnaspeurlijke be ginselen als geweetensvrijheid" die toch ook in de Wet, en daarin alleen, hun vastheid en hun uiting vinden. De religieuse heiligheid", die men in Athene toekende aan de wetten, werd door minder hoogstaande menschengroepen toegekend aan een persoon van algemeen erkende, of wel geüsurpeerde goddelijke afkomst, dan een Vorst. Een gewoonte die nog voortleeft in de on schendbaarheid"' van onze constit tionéele vorsten, maar die zonder twijfel, in vergelijking met de Atheensche op vatting, bijgeloovig en barbaarsch mag heet en. Het is hooger en eedeier, religieuze eerbied te betoonen aan de Majesteit van Recht en Wet, dan aan een door niets zich in weezen van anderen onder scheidend individu uit de groep. En tot de allereerste voorwaarden, waarop de Eerbied voor de Wet gehand haafd kan worden behoort haar recht vaardige toepassing doorde regeerders, de groeps-leiders. Toen onze Nederlandsche regeering het noodig achte een Nederlandsch jour nalist gevangen te neemen, toen deed ze dat zonder twijfel op wettelijke en juri disch correcte gronden. Niettemin deed zij hiermeede een daad waardoor de eer bied voor de wet werd geschaad. Ik heb getracht dat duidelijk te doen uitkoomen door te ve'zeekeren dat ik neiging gevoelde tot een of andere oovertreeding, die de regeering zou dwingen, om consequent zijn, ook op mij de wet op dezelfde wijze toe te passen. Men heeft dit niet recht begreepen en gemeend dat dit ironie of een onbedacht zaamheid was. Hoe paradoxaal het echter mooge klinken, ik deed het uit eerbied voor de wet, die mij voorkwam ernstig door zulk een regeeringsdaad te worden bedreigd. De wet is niet onrechtvaardig, en ze werd correct nageleefd, naar de letter. Maar de toepassing was onrechtvaardig, en dat heeft het volk gevoeld. Het gaat niet aan te zeggen: het motief voor de inhechtenis neeming was juridisch volkoomen juist, maar de zaak is zoowel door ons volk als door het buitenland geheel verdraaid en verkeerd opgevat". Het weezen eener daad omvat niet enkel de motieven er toe, maar ook de uitwerking. Onvoorzichtigheid wordt ge heel anders beoordeeld al naarmate ze een andere uitwerking heeft. De daad der regeering was onrecht vaardig omdat ze ooveral begreepen moest worden als een schending van de geweetens-vvijheid, onder invloed van de vrees om een machtigen nabuur te mis hagen. Of dit nu al of niet in de -bewuste be doeling van de verantwoordelijke per sonen is geweest, dat doet er niets toe. Een regeerder is geen notaris-klerk of politie-agent die zich verontschuldigen kan door te zeggen dat hij zich strikt aan zijn instructies heeft gehouden. Een regeerder moet de Wet in haar weezen begrijpen, en zorgen dat zij blijft wat zij moet zijn: een heilige uiting van de groepsoovertuiging. Hij mag des noods de letter forceeren, als hij aan den geest maar getrouw blijft. En wat was hier het groote gevaar, waarop ik door mijn persoonlijke uiting het duidelijkst de aandacht wilde vestigen? Dit: dat de straf zou,worden be schouwd als een eer. Hetgeen ook inder daad is geschied. Dit is altijd het gevolg van onrecht vaardige wets-toepassing. De groep ge voelt dat haar geest niet langer wordt verstaan door den leider, en het gevolg is een verschuiving van waarde, een nieuwe waardebepaling,, het gevaarlijke begin van een verandering," die op wan orde en anarchie zou kunnen uitloopen. Wat schande was, de kerker-straf, wordt eer. Wie men bedoelde te doen beklagen wordt toegejuicht en benijd. De waar schuwing wordt verleiding. De werking der wetten, wordt, door onverstandige toepassing, ontkracht en de eerbied er voor verzwakt. De goed-willende mensch voelt dan in zich de neiging juist datgeene te doen waarvoor de Wet hem dreigt te straffen. Welk eedel-gezinde is er thans nog, die niet liever in de plaats van Socrates zou zijn geweest dan in die van zijn rechters? Onze regeering voelde zich gehoond en gesmaad en teegenoover't buitenland verdacht gemaakt. Stellig op onbillijke wijze, en met onverdiende scherpte. Als een particulier zoo werd aangepakt, zou hij alle. reeden hebben gehad, recht kwaad te worden. Maar een regeering moet toch begrijpen dat zij hooger staat en anders moet handelen dan een particulier. Zij weet toch wel dat haar taak niet gemakkelijk is, en dat zij nooit een algemeene erken ning en dankbaarheid mag beoogen of kan verwachten. Eenstemmig heeft men Haar geroemd om haar arbeidzaamheid, haar voor zichtigheid, haar handigheid. Maar er zijn toch nog andere eigen schappen noodig om een volk te leiden, vooral een volk als het onze. Er moeten toch ook hoogere kwaliteiten bij koomen, zooals geduld, en moed, en zelfverloochening, en wijsgeerig inzicht en eedel, belangeloos karakter. Of zijn dat al te idealistische ver langens ? Dan zou het tijd worden dat, zooals Plato het wenschte, de wijsgeer met den koning ging, of zooals wij zouden zeggen: de dichter met den man van zaken. De begane fout is er eene van angst valligheid, vreesachtigheid, prikkelbaar heid en kortzichtigheid. Zij zal het volk niet blijvend van zijn leiders vervreemden, wanneer die leiders van eigen fouten willen leeren. Een ver loochening die ook voor den hoogstgeplaatste geen schande is. En dan alleen zal het gelukken [de wet te doen eerbiedigen, wanneer men haar begrijpt met diep wijsgeerig inzicht en toepast met mild en ruim verstand. FREDERIK VAN EEDEN III IIIIIIIIIIIIMIIIIIIMHIIIIIHIMIIIIIIII ONS EIGEN ROODE KRUIS In het hoofdartikel van 2 Jan. 11. over Ons Eigen Roode Kruis" is een hinderlijke fout geslopen. In de tweede kolom onderaan staat: de eenige belangrijke ingrijping van het Hoofdcomité, enz." Men leze: voor het Hoofdcomitél Niet het Hoofdcomitéals zoo danig, maar een viertal warme RoodeKruismannen (zie Het Reddingwezen", afle vering Jan. '16, orgaan van het Nedcrl. Roode Kruis) hebben het gebouw aangekocht. Een tweede correctie, die ik verplicht ben aan te brengen op grond van nadere infor matie betreft de samenstelling van de te benoemen Reorganisatie-Commissie uit 5 Hoofdcomitéen 4 andere leden. De eenzijdige opbouw dier Commissie gaf mij aanleiding te twijfelen aan de veelzij digheid van hare te leveren prestaties. Er wordt mij medegedeeld dat het Hoofdcomit zelve verdeeld is wat opvatting over wat de taak der Vereeniging behoort te zijn, en over zijn eigen gedragslijn. Een belangrijke fractie, die zich niet vereenigen kan met den gang van zaken, is vertegenwoordigd in de voorgestelde Reorganisatie-commissie. Het gaat dus in die Commissie niet om Stegen 4, maar een verhouding, die een onafhan kelijker standpunt waarborgt ten opzichte van de gestes der meerderheid in het Hoofd comité. Aan de strekking van mijn artikel: dat in mobilisatie , dat is dus in te duchten oor logstijd, de belangen van het Nederl. Roode Kruis meer gediend worden door een krachtig Hoofdcomitédan door wetten en reglementen wordt geenerlei afbreuk gedaan. Urgenter dan een reorganisatie der Ver eeniging is een reconstructie van het Hoofdcomité. TRIBUNUS III intifi Ksiai /^v/cn vir'UT FX*'J L"i"i'J ss\ rü^ QVtlRZICnT (aai isi^ TS^^r^iOFF^^PPfi1!1'^^^ .1 TTS^TT .,ri"llliii,lll ""r.,*",, .?r1""»,,,, 7t?rr7 ? Het zal er dan eindelijk toe komen. Van daag heeft Asquith het lang verwachte wets ontwerp ingediend, dat een einde zal maken aan de vrijheid van den Engelschman om zich te onttrekken aan de vervulling van den hoogsten plicht tegenover zijn land. Voor eenige weken scheen het nog, alsof het vrijwilliger-stelsel zou kunnen worden gehandhaafd. De werfcampagne van Lord Derby heette zulk een groot succes te zijn, dat men niet behoefde over te gaan tot de invoering van dienstplicht. Nu men de cijfers kent, kan inderdaad niet worden geloochend, dat men het met de werving van vrijwilli gers een heel eind ver gebracht heeft. Toen Derby zijne campagne begon, waren er in Engeland, Wales en Schotland Ierland valt er buiten; daar zal ook geen dienst plicht worden opgelegd ruim 5 tnillioen mannen van den leeftijd tusschen 19 en 40 jaar, die zich nog niet hadden aangemeld om te dienen. Daarvan hadden zich, aan het einde der campagne, 2.800.000 opge geven een respectabel getal, ook al moet men daarbij in het oog houden, dat zij niet in den strikten zin van het woord als vrij willigers" zijn te beschouwen; er is pressie van allerlei aard uitgeoefend; maar toch wie absoluut weigerde, kon niet worden gedwongen. Zulke dienstweigeraars" zijn'er geweest ten getale van 2.182.000; daaronder ruim l millioen ongehuwden; daarvan waren er echter 378.000 werkzaam in allerlei bedrij ven, waar zij niet gemist konden worden, zoodat er ruim 650,000 ongehuwden over bleven, die alleen bij het leger konden wor den ingelijfd, zoo de wet hen daartoe dwong. Dit aantal zal dan vermoedelijk nog tot 4 a 500.000 slinken, na aftrek van lichamelijk ongeschikten. Deze half millioen mannen zijn het, aan wie het Engelsche volk den dienstplicht zal hebben te danken. Immers, Asquith had beloofd - niet officieel, namens de regee ring ; maar hij had geen eerste minister kun nen blijven, wanneer hij zijn woord had ge broken dat de gehuwde mannen, die zich hadden aangemeld, niet zouden worden op geroepen, zoolang een aanmerkelijk aantal ongehuwden zich buiten schot hielden. Nie mand zal durven beweren, dat het aantal ongehuwden, die geen lust hebben om sol daat te worden niet aanmerkelijk" is. Zoo kon Asquith zich er niet aan onttrekken, zijn woord in te lossen. Althans wanneer de meerderheid van het ministerie hem niet in den steek liet. Men wist, dat er onder zijne collega's ver scheidenen waren, die van geen dienstplicht wilden weten. Sommigen uit principe; an deren om practische redenen. Lloyd George heeft indertijd gezegd, dat Engeland op drie wijzen zijn verplichtingen tegenover zijne bqndgenooten kon vervullen: Ie door mees ter te blijven van de zee; 2e door een groot leger op de been te brengen, zooals de mo gendheden van het vasteland hadden gedaan; 3e door het financieren van den oorlog, door zijne bondgenooten dus in de eerste plaats te helpen aan geld, maar verder ook aan andere benoodigdheden, met name aan mu nitie. Voor de heerschappij ter zee had Engeland van den beginne af gezorgd en zou het tot het einde van den oorlog blijven zorgen; maar indien het zich verder ook belastte met den aanmaak van munitie en met het verschaffen van geld en levensmid delen, dan zouden zooveel handen noodig zijn voor handel en bedrijf, dat het onmo gelijk zou blijken, tegelijk ook een groot leger uit te rusten. Van twee ministers heeft het geheeten, dat zij, om de redenen, indertijd door Lloyd George aangevoerd, zich verzetten tegen de invoering van dienstplicht; van Mac Kenna, die Lloyd George is opgevolgd als kanselier van de schatkist, toen deze zich alleen met den aanmaak van munitie ging bemoeien, en van Runciman, den minister van handel; die twee dus, die elk in zijn departement hadden kunnen bespeuren, welke hooge eischen het financieren van den oorlog en het zooveel mogelijk in gang houden van het zakenleven stelden. Maar ten slotte schijnen zij toch in de dienst plichtwet te hebben berust; misschien wel alleen, omdat zij ervan overtuigd waren, dat Asquith niet als premier kon worden gemist. De eenige minister, die is heengegaan omdat hij uit beginsel dienstplicht afkeurt, is Sir John Simon, de minister van binnenlandsche zaken een radicaal. De Engelsch radicalen hebben altijd veel gevoeld voor de traditie voor deze traditie n!., dat geen vrij man mocht worden gedwongen soldaat te worden. Ook Lloyd George is iemand uit die ge lederen. Maar hij heeft al heihaaldelijk ge toond, dat het belang van zijn land hem boven beginselruiterij gaat; de wet op den aanmaak van munitie is wel een bizonder froote inbreuk op de vrijheid" van den ngelschen werkman. Van iemand, die zulk een wet indiende, kon worden verwacht, dat hij ook geen bezwaar zou maken tegen de invoering van dienstplicht voor het leger. Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: .Confettf'. In de Toekomst schrijft de heer P. Molenbroek: Niet minder dan drie nieuwe Nederlandsche tijdschriften De Toekomst, Dietsche Stemmen en Ons Land, hebben hun ontstaan te danken aan de vraag, welke houding voor ons volk in de internationale moeilijkheden de aange wezene geacht moet worden." De schrijver heeft zich hier versproken! f De Toekomst heeft haar ontstaan te dan ken aan eene intrige voor Duitsche belan gen! En al wie het mooier voorstelt, helpt aan deze intrige mee. .De commissie voor de posterijen en telegrafie uit de Amsterdamsche Kamer van Koophandel heeft een ontwerpschrijven opgesteld aan den directeurgeneraal der posterijen en telegrafie. Het Alg. Hbl. vermeldt, dat daarin o.a. gezegd wordt dat zoowel de franc als het pond sterling thans zeer belangrijk van den parikoers afwijken." Inderdaad is dit het geval, maar ten aan zien van het pond sterling toch minder belangrijk dan in vredestijd! In Amerika stelt men tegenwoordig vrouwen en kinderen aan als consuls. Aan boord van de Persia bevonden zich 87 vrouwen en 25 kinderen onder wie drie Amerikanen. Een van deze laatste was de consul van Aden. Uit de Telegraaf 2 Januari 1916. llllllllltllllllltlllltllimilllUIIIIIIIIIHIHHIHIIHIIHHIimillllllllllllllllllll Trouwens, dat heeft hij zelf reeds te ken nen gegeven in een redevoering, die hij in. Juni 1915 te Manchester heeft gehouden om de werklieden te winnen voor zijn plan tot regeling van den munitie-aanmaak. Men kan die rede o. a. vinden in het boekje, getiteld Through terror to triumph" een verzameling van de redevoeringen, door Lloyd George sinds het begin van den oor log uitgesproken; een boekje, waarop ik in het voorbijgaan gaarne de aandacht vestig, omdat ook zij, die het voorrecht missen een speech van Lloyd George te hebben gehoord, zich dit genoegen bijna kunnen verschaffen door het bedoelde boekje te koopen; de redevoeringen zijn in hare soort zoo voortreffelijk, dat men ze bij het lezen hoort uitspreken. Voor zijne toehoorders te Manchester dan heeft Lloyd George ongeveer dit gezegd over het dienstplicht-vraagstuk: Dit vraagstuk is geen quaestie van prin cipe, maar van noodzakelijkheid. En zeg vooral niet, dat de invoering van dienst plicht een anti-democratische maatregel is. Bij meer dan ne gelegenheid hebben wij in dit land door gedwongen militairen dienst onze vrijheden behouden of veroverd (hier zal hij wel gedacht hebben aan de tijden van Cromwell, the New Model Army, het door Cromwell georganiseerde leger, waarmede de oorlog tegen de aanhangers van Karel I werd gevoerd, bestond voor een groot deel uit gepreste manschappen). Frankrijk deed hetzelfde in de dagen der groote Revolutie. In den Amerikaanschen burgeroorlog hebben de Noordelijke Staten tot dit middel hunne toevlucht moeten nemen om de zaak der vrijheid te doen zegevieren. Maar het is een wapen, waarvan men alleen in de uiterste noodzaak gebruik moet maken. Op dit oogenblik bieden zich nog genoeg vrijwilligers aan meer dan wij kunnen uitrusten; ik vertrouw, dat dit zoo zal blijven; het zou een ding zijn om trotsch op te gaan, wanneer wij bij het einde van den oorlog konden zeggen: wij hebben iets gedaan wat geen volk ter wereld heeft kunnen doen, wij hebben den grootsten oorlog, dien wij ooit te voeren hadden, ge wonnen met een leger van vrijwilligers." Zoo sprak Lloyd George nog op 3 Juni 1915. Maar sedert heeft hij ook de nood zakelijkheid van dien diensplicht leeren in zien. Het aanbod van vrijwilligers is niet ge stegen met de behoefte, althans niet in die mate, dat een leger alleen van vrijwilligers de geweldige taak zou kunnen vervullen, waarvoor Engeland nu, een half jaar later, gesteld is. Het komt er thans op aan, alle lichamelijk geschikte mannen, die maar eenigszins gemist kunnen worden, onder de wapenen te brengen; Engeland moet thans het middel vinden om de drieledige oorlogstaak, waarvan Lloyd George vroeger heeft gezegd, dat zij niet in haar vollen omvang zou kunnen worden volvoerd, vol ledig ten uitvoer te brengen. In het Lagerhuis zal de dienstplicht-wet worden bestreden door een aantal radicale afgevaardigden en door vertegenwoordigers der arbeiders. Maar de laatsten zullen mis schien minder bezwaar hebben tegen de legerwet dan tegen de wet op den munitieaanmaak en vooral tegen de wijze, waarop deze laatste wet wordt in practijk gebracht. Lloyd George heeft nog onlangs ondervon

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl