Historisch Archief 1877-1940
9 Jan. '16. - No. 2011
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Een herinnering
Mr. J. J. VAN QEUNS t
Naar aanleiding van het overlijden van
mr. Van Qeuns, zou ik een klein voorval
willen verhalen, dat bij mij voorgoed
eengevoel van groote sympathie voor dezen
veelszins merkwaardigen magistraat heeft
gewekt. Het werpt zulk een aardig licht op
het humaan karakter van dezen bijzonderen
man; ook nog op een anderen overledene,
en tevens kan ik de gelegenheid gebruiken
om aan een derde recht te doen wedervaren.
Ik behoef nauwelijks te herinneren aan een
in mijn oogen zeer nietige, maar toen ter tijde
zeer opgeblazen voorval, de woorden door
den advocaat-generaal, mr. Reitsma, gespro
ken, naar aanleiding van mijn eerste pleidooi
voor het Hof. Ik geloof, dat ik toentertijd
die woorden beter begrepen heb, en mis
schien ook heb kunnen begrijpen, dan iemand
anders. Ik was jong en zonder eenige erva
ring en ik ben er zeker van, dat ik alle
fputen maakte, die in die omstandigheden
te maken zij»; maar n ding kon ik van
mezelf getuigen: dat ik met een heiligen
ernst voor mijn taak bezield was, aan niets
anders dacht, dan dat de redding van een
jong leven aan mij was toevertrouwd; ik
had zoozeer mijn aandacht op de zaak ge
spannen, dat alle personen daarbij voor mij
niet bestonden.
Ik herinner mij dan ook zeer duidelijk.
hoe ik schrikte toen Mr. Reitsma, zijn requi
sitoir met een uitwijding over de vrouw
advocaat" begon, en ik vreesde te moeten
antwoorden op een paar vriendelijke zin
netjes; ik was zoo heelemaal niet in de
stemming om. mij met mijn eigen persoon
bezig te houden; en hoe verlicht ik
was, toen het op iets heel anders dan een
persoonlijk komplimentje uitdraaide, en ik
tegen mijzelf zei: daar hoeft ge niet op te
antwoorden, gelukkig! Maar evenzeer als
ik zelf geheel met de zaak vervuld was,
evenzeer nam ik dat van den
advocaatgeneraal aan; ik heb dan ook van 't eerste
oogen.blik af gevoeld, en ben er tot den
huldigen dag' toe overtuigd van gebleven,
dat er geen de minste gedachte in hem was
om mij persoonlijk onaangenaam te zijn of
mij van mijn stuk te brengen. Dat daar
alleen was de eerlijke overtuiging van een
wellicht conservatief man, dat wat hij daar
aantrof: de vrouw als pleitster in de recht
zaal, verkeerd was. En, misschien kon nie
mand die meening zoo goed begrijpen en
billijken als ik. Want van den beginne af
heb ik de bezwaren van die voor een vrouw
zoo uiterst moeilijke en pijnlijke carrière
diep gevoeld. En ik erken eerlijk, dat het
voor mij, al weet ik, dat ik toch eens wat
goeds heb kunnen doen, al heb ik
oogenblikken van diepe bevrediging gehad, nog
altijd een vraag is, of het goed is, dat de
vrouw dezen weg inslaat. Dergelijke vragen
raken zoo het diepste van het verschil in
het wezen tusschen man en vrouw, dat ze
niet doctrinair op te lossen zijn. En het is
heel iets anders als onderdeeltje van pu
bliek" het wel aardig te vinden een vrouw
in een toga te zien staan, dan zelf het eigen
persoonlijk leven aan een dergelijke loop
baan aan te passen.
Het is ons een voldoening ook thans nog
eens Mr. Reitsma op dit punt recht te laten
wedervaren. Trouwens ik heb aan dien dag
voor het Hof wel van de beste herinnerin
gen behouden die ik uit het nu afgesloten
tijdperk van mijn leven heb meegenomen.
Humaner rechter was toch niet denkbaar dan
het Hof in zijn toenmalige samenstelling,
onder het presidium van Mr. Karsten, het
tegenwoordige Hooge Raadslid, een man
wiens zachtzinnigheid tegenover den be
klaagde mij zeer trof. Helaas, hoe kort is
die zitting nog geleden en hoevelen van
hen, die het Hof toen samenstelden, zijn
HiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiliiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiftHimiimiiiiiiiiiiiiiii
Herinneringen uit mijne Kin
derjaren aan Carl Spitteler
Mijn ouders maakten dien zomer een reis
door Duitsch?Zwitserland. Zij hadden mij
medegenomen. Ik was een kind van zeven
jaar ongeveer. Wij waren in de buurt van
Luzern in een plaatsje, aan het meer gelegen,
waar Zwitserlands nationale held gevierd
werd. Het was namelijk een Wilhelm Tells
herdenking.
In den tuin van het hotel, waar wij logeer
den, had midden op den dag een groot lan
delijk feestmaal plaats.
Mijne ouders vonden het aardig dat ee«s
bij te wonen, en zoo gingen ook wij zitten
aan de groote gedekte tafel onder de groene
boomen.
Ik zou u niet precies meer kunnen ver
tellen want het is al bijna twintig jaar
geleden hoe het er toeging. Maar wel
weet ik, dat er veel landwijn gedronken,
veel gepraat, getoast en gelachen werd; het
laatste ook door ons, en dat aan het dessert
een jolig nichtje, dat met ons meereisde,
haar glas ophief en lachte tegen een haar
geheel onbekenden heer met een sympathiek
gezicht en langen baard. En hij, gevleid door
deze vrouwelijke geste, hief ook zijn glas in
de hoogte, vriendelijk eerst haar, en dan ons
allen, toeknikkend.
Die man met het opgewekte gezicht en
den langen baard was de Zwitsersche dichter
Carl Spitteler, die in den zomer van 1915
publiek voor de Belgen partij getrokken
heeft, en daarmee zoozeer Duitschland ont
stemde, dat het waarschijnlijk voor eenigen
tijd alle litteraire waarde aan zijn in het
Duitsch geschreven werken zal ontzeggen.
Van die eerste ontmoeting met den grooten
man herinner ik mij alles zeer vaag; ik
weet alleen nog, dat hij van den algemeeaen
disch opstond en naar ons toe kwam.
Heb ik U niet Hollandsch hooren
spreken?" vroeg hij aan mijn ouders en na
hun bevestigend antwoord vertelde hij, dat
hij met een Hollandsche vrouw getrouwd
was, in Luzern woonde, en twee dochtertjes
had, waarvan eene van mijn leeftijd.
Wij kregen allen een invitatie hem te
komen opzoeken. Dit gebeurde. Ik knoopte
vriendschap aan met het oudste dochtertje
'van den dichter en bracht, toen mijn ouders
een voor mij te vermoeienden tocht
onderreeds heengegaan, Mr. Sannes, Mr. Star
Busman, Mr. van Doorn en Mr. Reitsma.
Maar het voorval waarom het mij ten
slotte hier te doen is, is gauw verteld, en
toch zeker het merkwaardigst van de heele
geschiedenis.
Men zag '(m. i. ten onrechte, maar dat
doet er niet toe) in mr. Reitsma's optreden
een onvriendelijkheid. En ik was nauwelijks
thuis of ik vond twee briefjes; het eene
van den te vroeg ontslapen Jhr. Mr. J. van
Doorn, wiens fijne, vriendelijk gestelde vragen
mij op de zitting zoozeer getroffen hadden;
het andere van Mr. van Qeuns, den president,
die in de zaal aanwezig was geweest, waarin
op de ridderlijkste en vriendelijkste manier
mij een hart onder den riem gestoken werd,
mij gezegd werd dat ik steeds en overal
op een hoffelijke en volkomen mijn optreden
eerbiedigende bejegening kon rekenen. Het
was de ridderlijke, gentlemanlike bedoe
ling dezer briefjes, die mij toen zoo diep
getroffen heeft; en ik zal ze daarom
nooit vergeten. Met hoe weinig aanspraken
ik ook tegenover de menschen stond, hoe
zeer ik van n ding vervuld was, dat ik
te geven had zonder veel te vragen, het
was toch een moeilijke tijd voor mij, en
men moet zulk een tijd hebben doorgemaakt
om te beseffen hoe een dergelijk woord
van steun dan treft.
Nog ns heb ik een briefje van Mr. va
Qeuns gehad; het was, om er mij op te
wijzen, dat ik ergens in een stuk een vreem
den term gebruikt had, waar ik een
Hollandschen had kunnen bezigen!
Typeeren deze beide te zamen niet een
paar kenmerkende karaktertrekken van dezen
man? Zijn ingeboren goedhartigheid en
zijn sterk rechtsgevoel, want daaruit ont
sprong Mr. v. Geuns' jurisme: het recht
moest voor het volk ook werkelijk recht
zijn, en een eerste eisch was daartoe, dat
het in door het volk verstaanbare taal ge
geven werd.
llllltllMIIIIHIKIIIIIIIIIIIIflMHIIIIIII
E. C. VAN DORP
Illlllllllllllllllllllllllltllllllll
Brieven aan Puella
I
1. Het is, Puella, (waarom noemde uw
vader u niet met den teederen naam van
Catullus: Puellula?) het is een tijd van
nieuwe psychologieën, van Couperus, van
belastingen, en van den grooten Servischen
heldenmoed. Deze is eene der nieuwe psycho
logieën. En deze is eene die noch gij, noch
ik mogen en kunnen vergeten, want hij is
ons aangewezen ter herdenking, wij zouden,
op dezelfde schroomeloos dappere wijze,
tot de laatste verbittering moeten vechten,
wijken, weer aanvallen, iedere stoot moeten
pareeren en ieder terrein moeten benutten
als zij. Wij zouden een nieuw merel veld
hebben moeten als zij, (wanneer zal voor
hen van dit vogelveld de gevederde over
winning weer stijgen?) en een even koele
en kloeke weigering om te capituleeren als
zij hebben, tegen wie ons door macht van
lililimiiiiliiiiiiiiliiililllllllliiililliiliiiiiiimitiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiliiii
namen, een geheelen dag bij de familie door.
In Holland teruggekeerd, zette ik de cor
respondentie met mijn nieuw vriendinnetje
voort, totdat ik op ongeveer twaalfjarigen
leeftijd door haar ouders te logeeren werd
gevraagd en er een zomer vertoefde. Van
dit bezoek zijn mijn herinneringen iets
helderder. '
Reeds toen grifde zich duidelijk een beeld
van de woonplaats en omgeving van Carl
Spitteler in mijn geest. Het was een poëtisch
beeld, dat op mijn toen zeer droomerig
kinderbrein sterken indruk maakte.
Een witte villa hoog gelegen, even buiten
Luzern, aan de oevers van het meer, met
een groot balkon op elke tage, waarvan
men een prachtig uitzicht had pp de bergen,
op Pilatus en Rigi, en soms bij zeer helder
weer heel in de verte de witbesneeuwde
toppen van enkele der Berner Alpen kon
onderscheiden.
De villa was met den weg langs het meer
verbonden door een flinken tuin, die vrij
stijl afliep, en waarin de dichter zich met
hart en ziel kon bezighouden; er groeiden
bloemen en eenige exotische planten in, die
hij liefhad en zelf verzorgde.
De magnolia bloeide er pachtig; bijna
dagelijks ging hij met een grooten schaar
gewapend den tuin in. Dikwijls kwam hij
met zoo'n sterk riekende blanke bloem
in de hand de kamer bij ons binnen, en
bood de bloem aan zijn vrouw met een
mij toen reeds opvallende hoffelijkheid in
bewegingen en woorden.
Ik was in dien tijd wat bang voor hem.
Hij zei dikwijls dingen, die ik niet begreep,
en lachtte soms mét een harden gezonden
lach om gezegdes die ik vol ernstige
bedoelingen uitte. Hij was groot, forsch,
rustig in zijn bewegingen en had een melo
dieuze intonatie, of hij Duitsch of Fransch
sprak.
Hij kende alle dialecten van Zwitserland
en deed ze allergrappigst na. Zijn humeur
was zeer gelijkmatig. Als iets hem niet
beviel, zweeg hij en keek ernstig.
Dikwijls onderbrak hij de eentonige ge
regeldheid van het dagelijksch huiselijk
leven door uitstapjes met zijn kinderen te
ondernemen. Hij ging naar ZUrich, naar
Bern, naar Milaan, waar de Scala hem zeer
aantrok, want hij hield van muziek, van dans,
van alles, wat harmonie en gratie vertoont.
In Parijs vertoefde hij elk jaareenige weken.
geschut zouden willen vernietigen en door
macht van manschap zouden willen onder
den voet loopen. Het lijkt me dat Holland
te koel is tegenover dit vechten en toch
is deze Servische oorlog een der oorlogen
van de kleine naties en wij zijn een der
kleine naties.
2. Een tweede psychologie is die der
Franschen, zij is nieuw voor den meesten,
die slaaprig waren geworden in Holland
onder den in- en in den overvloed der
Duitsche boeken en van het zoo geheeten
Duitsche genie. Ik weet, dat deze psycho
logie voor ons niet nieuw is maar zij is
het voor de meesten. En wat bekent deze
psychologie? Zij bekent een volk, dat het
genie is onder de naties en dat (enkel door
Joffre, den opvoeder?) sober is van volhar
ding, sober van uitdrukking in de rapporten,
dat eerder te weinig vermeldt dan te veel,
dat vroolijk is in de loopgraven, niet te
weerstaan als het uit deze op-springt, dat
den smaad van 1870 gewroken heeft door
zijn weerstand en dat als een kostbaren
rijkdom de overwinning ziet en voelt komen.
Het is dat volk dat slap heette en sterk was,
dat een volk van woorden heette en van
praten en dat zwijgt en dat zijne be
schaafdheid vertoont zooals anderen hun
cultuur, hun Hochkultur. Dit laatste is een
superlatief en cultuur is juist zij die over
zich zelvt geen superlatieve gebruikt. Zij
lacht, waar anderen schateren, zij spreekt
waar anderen roepen. Cultuur is geen jas,
geen loden, geen duffel van geleerdheid,
van weten, maar zij is iets in het druischend
bloed, zij is de vrijheid en de handeling, en
eene, die andere niet stoort al handelend.
Zij is een schoone orde in de gebaren, in
de elocutie, schriftelijk en van uit de lippen.
Ge weet het, cultuur is zij, die ge glimlachend
ontmoet in Frankrijk.
3. In Holland is het de tijd van Couperus,
hij leest in Groningen en in Maastricht,
maar hij is de Hagenaar van voor twintig
jaar in zijn spreken. In zijn kleedij die
den nieuwen Rotterdammer in zijne onwe
tendheid verrukt (en die zuiver is op de te
groote zakdoek na) is hij Haagsch en
buitenlandsch. Ik heb hem nu verscheidene
keeren gehoord. Hij leest niet, hij draagt
voor. Eerst hoort ge drie minuten zijn stem,
dan hoort ge niets meer dan de voordracht.
Hij, met zijn welbewuste rankte, geeft in
een enkele stand de worstelaars, ook Le
Lion du littoral (hoeveel I's in deze uitdruk
king!) En hij is een dier soort dandy's, in
Holland werkelijk zeldzaam, die sterk zijn.
jk heb hem dikwijls zitten bezien. Hoe sterk
is het gedeelte om 't oog. Hoe ziet het, en
hoe leeft het, hooghartig! Hoe is hij de
ironische drentelaar soms, in de landen
der gevoelens en hoe is hij, Eline Vere's
schrijver, bij verre het beste in de stukken
niet als psyche, maar in die van psychisch
realisme. Geloof nooit in zijn zwakte of
in zijn zakdoek, geloof in zijn ironie en in
zijn oog en drink thee met hem waar
ge wilt. Laat zijn stem soms dun slijferen
hij leest twee uren achter mekaar en aan
't eind kan hij een volksmenigte laten roepen!
4. Puella, ik wilde u n;og schrijven over
de lieve overbodighedeh van-öe tegenwoor
dige kleeren. Niet van ons, van Theophrastos
en van de anderen, maar van de anderen
dan Theophrastos. Ik had u nog willen
schrijven over de Haagsche theehuizen waar
ge de meisjes en moeders ziet, die met
spitse vingers een petit-four eten; over de
psychologie van de Russen, (die zeediepte,
die kinderlijkheid, die zachtheid en dat
christendom) maar het zou hier te veel en
overbodig worden, als voornamen dat zullen
zijn voor de nieuwe wet. Wij heeten nu
(wie 't gelooft) Thomas, Jan, Henk en Karel,
anders kost het geld en ik vrees dat als ik
bij den burgerlijken stand ingeschreven
moest worden met mijn naam (waarom ook
niet ongewone namen belast?) dat ik dan
duur zou zijn voor mijn familie. Want wie
dan ik, heet er nu
THEOPHRASTOS
Hij was zeer Fransch-gezind, sprak graag
Fransch en op onberispelijke wijze. Dien
zomer naai hij ons verscheidene malen mee
op zijn tochtjes in de omstreken van Luzern.
Ik herinner mij, hoe wij langzaam de Rigi
opwandelden, achter elkaar, hoe hij dan om
het kwartier bezorgd vroeg of wij niet moe
waren, drinken voor ons bestelde. Hij legde
ons vele dingen uit van wat wij in de natuur
zagen en praatte in hun dialect met de
bergbewoners, die wij tegenkwamen. Als wij op
onze wandelingen een tijd lang niets gezegd
hadden, liet hij een kort en krachtig was?"
hooren, wat beteekende: Gaat het goed?"
en waarop een van ons dan ook was" ant
woordde ! en dan gingen wij weereen poosje
verder, totdat het was" opnieuw vór af
achter in de rij weerklonk. Hij imponeerde
mij zó, ik had zóweinig menschenkennis
en zag zótegen dezen eenzaam wonenden,
veel belezen en diep denkenden Germaan
op, dat ik hem toen nooit heb Curven vra
gen, wat dat kleine woord van n letter
greep eigenlijk beteekende
s *
Toen ik weer naar Luzern kwam, was ik
bijna zeventien, en zou in den herfst naar
Parijs gaan om voor mijn baccalaurëat te
studeeren.
Toen de dichter hoorde, dat ik naar het
door hem zoo geliefde Parijs zou gaan, keek
hij mij met groote oogen aan: Ah! elle va
deyenir une Parisienne, notre petite princesse".
Hij noemde mij altijd zoo, zeker omdat hij
mij nogal een verwend kind vond.
Naast de oudste dochter van mijn gastheer
leek ik mij zelve zeer dom en onbeteekenend.
Zij en haar jongere zuster hadden een degelijke
opvoeding ontvangen, waarmede hun vader
zich bemoeid had. Zelf pianist, groot muziek
liefhebber liet hij haar een goede muzikale
opleiding geven; zij speelden beiden aardig
piano en hadden de werken van ernstige
schrijvers gelezen, ook de boeken van hun
vader, die altijd beweerd heeft, nooit iets te
zullen schrijven, wat zijn kinderen niet
mochten lezen.
Ik kreeg toen voor het eerst toegang tot
de studeerkamer van mijn gastheer. Het ver
trek zag uit op het meer, dat schitterde
achter de hooge boomen in's dichters tuin.
Bij het open raam stond een groote vleugel.
Dfearop speelde Carl Spitteler dagelijks eenige
uren van zijn geliefkoosde componist Beet
hoven. In het midden stond zijn schrijftafel,
Volkszang
De heer Hombergh, hoofdonderwijzer 2e
Openb. L. S. te Venlo, vraagt in een schrijven
naar aanleiding van bovengenoemd artikel
van Marie Berdenis van Berlekom geplaatst
in het Weekblad van 31 Oct. 11.:
Zoudt u me enkele mooie liederen kunnen
noemen, om gezongen te worden door kin
deren van de 6e klasse eener Lagere School ?
Waar zijn de liederen van Dalcroze,
Hendrika.van Tussenbroek en Catharina van
Rennes uitgegeven? Zijn er ook mooie
Fransche liederen voor deze kinderen?"
Mej. Marie Berdenis van Berlekom ant
woordt daarop:
Mag ik deze vraag, met eene andere vraag,
beantwoorden ?
Zou het niet mogelijk zijn, dat de
vereeniging: Eenheid in den Volkszang," eenen
tweeden bundel samenstelde, bevattende
eene bloemlezing uit de werken van moderne
componisten, o.a. van de auteurs, hierboven
genoemd ?
Hunne werken, van zoo hooge waarde
voor het kind, zijn toch te kostbaar uitge
geven, om op de scholen ingevoerd te
kunnen worden. Ik voeg hierbij dat de uit
gever van Dalcroze, Jabin et Co. Lausanne,
reeds zangpartijen a 10 et. verkrijgbaar stelde,
van verschillende liederen van Dalcroze, in
't Hollandsch vertaald door Nina Gorter.
Mag ik tevens aandringen op het vervan
gen van de viool, op de volksschool, door
eene piano. Bij "het lied met pianobegeleiding
kan toch de zang van deze laatste niet ge
scheiden worden; daarbij is de viool een
ongeschikt instrument tot begeleiding van
den zang. Haar doordringende klank komt
te veel op den voorgrond, de klank der
stemmen wordt naar den achtergrond, ge
drongen. Het .is onmogelijk om zoodoende
op dezen acht te geven.
Een goed zangohderwijzer; een liederen
bundel, kunst bevattend; eene piano, hoe
zou de volkszang op de scholen, met deze
drie gegevens, bloeien!
MARIE BERDENIS VAN BERLEKOM
? ? *
INGEZONDEN
In zake Vrouwenkiesrecht
Naar aanleiding van het artikel van dr.
Wijnaendts Francken en de reeds ingekomen
bestrijding het navolgende. Vast staat dat
het toekomstige V.K. slechts kan zijn een
V.K. waarbij noch belasting, noch rang of
stand, noch kennis maatstaf kan zijn, omdat
bij al deze voorwaarden de lijn nooit zuiver
kan worden getrokken. Maar vast staat,
dunkt mij, eveneens dat wij van dit minis
terie en nog minder van deze kamers een
A.V.K. gelijkwaardig aan dat der mannen
kunnen verwachten. Hoe gaarne wij dan ook
A.V.K. zouden wenschen, wij moeten mid
delen zoeken een gelijk werkende beperking
voor alle vrouwen te vinden.
Allén aan alle getrouwde vrouwen of
Allén aan alle ongetrouwde vrouwen of
Aan alle vrouwen boven een hooger dan
bij de mannen te stellen leeftijd.
Ook kan de beperking worden gezocht door
vrouwen alleen toe te laten bij de verkiezing
voor den Gemeenteraad of alleen voor de
Tweede Kamer. Maar ook kan de beperking
worden toegepast op de wijze als door mij
ruimer werd omschreven in de Ploeger van
Juli 1.1. Het stembillet zelfs is slechts mid
del, geen doel.
Doel is om macht te kunnen oefenen.
Wij kunnen de beperking ook zoeken in de
uit te oefenen macht. Geef de vrouw
vporloopig een halve stem, liefst met de tijds
bepaling, wanneer deze halve stem een volle
stem zal worden, en, behoudens de niet
gelijk machtige stem als die van den man,
zijn alle moeilijkheden en bezwaren van
de andere stelsels verdwenen. Vooral bij
het, in te voeren evenredig kiesstelsel
zullen de vrouwen met de reeds zeer veel
gelijkdenkende mannen, macht kunnen oefe
nen om haar belangen te behartigen.
O. R. BARENDS
en tegen den muur hingen portretten van
bekende artisten, o.a. van een leerling van
Lizst, in Miinchen wonend, bij wie zijn oudste
dochter eenige maanden les zou gaan nemen.
Het was omstreeks dien tijd, dat Carl Spit
teler, wiens grootste werk Olympischer
Frühling" nog niet was verschenen, erkend
en bekend begon te worden.
Er was anders niets veranderd in zijn
huiselijk leven, het ging er nog precies zoo
toe als vier jaar geleden. De meubels stonden
nog in eet- en huiskamer en in de salon
op precies dezelfde plaats. De spijzen waren
op dezelfde manier toebereid, en pp dezelfde
uren opgediend. De dichter at zijn soep nog
steeds a l'Itaiiennne" en 's Woensdags
kregen wij de Fransche pot au feu".
Evenals vroeger speelden wij nog croquet
in het vlakke gedeelte van den tuin,
en maakten wij de wandeling langs de
kade in het mondaine Luzern vór twaalf
uur 's morgens en na de thee. De
oudste dochter van den dichter bemoeide
zich nu alleen meer met het huishouden n
werd als groot" behandeld, evenals ik. Wij
werden meegenomen naar de uitvoeringen
in het Casino, zaten altijd op de eerste rij
en bij het ballet, dat gedanst werd door
Milaneesche sterren" moesten wij flink
applaudiseeren het voorbeeld van den dichter
volgend, die luide brava" riep.
Maar nog altijd stond ik als niet begrijpend
kind tegenover dezen grooten man. Hij
praatte veel met mij over mijn Parijsche
toekomst; ik aanschouwde dat voor mij
staande leven in het zonnige licht van de
fraaie taal, die hij altijd sprak, vol luchtige
gracieuse beelden, en gebaseerd op het even
wichtig optimisme der sterke naturen, waartoe
Carl Spitteler behoort.
Ik zag dit laatste toen nog niet in. Ik was
een mensch in wording en verschrikkelijk
met mij zelve vervuld. Van den schepper
van het groote werk Olympischer Frühling",
dat toen bijna geschreven moest zijn, leerde
ik de meest gebruikelijke uitdrukkingen van
het argot". Geestige, vroolijke, luchtige
gezegden, gratie in bewegingen en in
kleeding waren hem sympathiek. Hij lachte
om de rake antwoorden van zijn jongste, die
op hem geleek, een krachtige gestalte, met
gezonden, pittigen geest en een teeder hart.
Eenige jaren later, publiceerde ik mijn
eerste bundel verzen. Ik bewaar zorgvuldig
den opgetogen brief, waarmee Carl Spitteler
Teekening voor De Amsterdammer"
van Hanna Lamberts.
Hoe men in 't voorjaar de bontpelerine
draagt, naar mate de wind waait.
VERBETERING
De beide vorige nummers van ons Week
blad hebben heel wat spoedwerk vereischt.,
Vermoedelijk is daardoor tot ons leedwezen
in het betoog van dr. Wynaendts Francken
(zie vorig nummer) de tekst bij het afdruk
ken dooreengeraakt. De 11 eerste regels van
de tweede kolom moeten n.l. volgen op den
eersten regel van de derde kolom. Wij twij
felen echter niet of de belangstellende lezer
zal de fout ontdekt en den draad niet ver
loren hebben. E. M. R.
IIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinillllltllllllllllll
H. MEIJER
KONINGSPLEIN
AMSTERDAM
MJU1ÜG
VOORTZETTING
VAN DE
INVENTARIS
OPRUIMING
EXTRA VOORDEELIGE PRIJZEN
mm inn
MIIIIIIMIMIIIIIIIIMMIMMIIMIIIHIIMMHIIIIHIIIIIHIIt
de Aphrodite-sonnetten begroette, die in Hol
land, naar mij medegedeeld is, zoovele men
schen hebben geshockeerd. Kort daarop
bracht ik nog een zomer bij den dichter
door. Zijn roem stond vast, niet in Frankrijk,
waar men hem toen nog niet kende, maar
in Duitschland en in zijn eigen land.
Olympischer Frühling" was verschenen.
Ik zag voor het eerst de groote menschelijke
waarde in Carl Spitteler, niet omdat ik zijn
werken uit het hoofd kende of zooveel meer
zielkunde had opgedaan, maar waarschijnlijk
omdat mijn vrouwelijke intuitie ontwaakte.
Ik voelde nu pas, als twee en twintig-jarige,
welk een diepe, rijke bron de ziel van dezen
man was geworden. Als hij in zijn studeer
kamer tegenover mij zat, na het middagmaal
een kopje koffie drinkend en een sigaar
rookend, voelde ik, terwijl ik met hem sprak
of naar hem keek, iets rustigs over mij
komen. Het was of daar voor mij zat een
krachtig, vroolijk, moedig godenmensch
zooals die, welke door hem op den hoogen,
zonnigen Olympus geschapen werden.
Hij sprak nooit veel over zijn werk of over
zichzelf. Hij sprak over kunst in het alge
meen, over muziek en ook over menschen;
dit laatste met een buitengewone lankmoe
digheid. Wat hem bovenal in de menschheid
bezig hield was de vrouw, hare schoonheid,
haar karakter. Hij omringde haar wezen met
die belangstelling, Latijnsche volken eigen,
en daarbij nog met die helaas! wat
ouderwetsch geworden galanterie" (in het Fransch
heeft dat woord nu ook zijn goede beteekenis
verloren) die men nog maar heel zelden
aantreft.
Ik heb hier slechts eenige mijner herinne
ringen aan den grooten Zwitserschen dichter
willen opteekenen. Het is wel vijf jaar ge
leden sinds ik hem het laatst ontmoette.
Zoo ik hem nu wér zag, zou het beeld,
dat mijn geheugen van hem bewaart, ster
ker, dieper, oneindig compleeter zijn.
Dat Carl Spitteler voor België partij trok,
was te verwachten. Iemand met een edel
verstand en karakter als hij bezit, zal steeds
het recht verdedigen, de misdaad brand
merken.
Ik heb slechts n wensch: dat Frankrijk
dezen grooten denker zal leeren waardeeren.
Reeds heeft onlangs de Académie Fran^aise
hem, ter eere van zijn zeventigsten verjaardag
openbaar hulde gebracht.
ADRIENNE LAUTÈRE