De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 9 januari pagina 6

9 januari 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERL AN D 9 Jan. '16. Nö. 2011 *.', Oude Hollandsche TeekenJngen te Leiden 1915, 15 Dec.-15 Jan. 1916. Het Rijks-Prentenkabinet te Leiden bezit een reeks zeer goede teekeningen van Hol landsche meesters uit de zeventiende en achttiende eeuw. Gedeeltelijk behooren deze tot den kern, waaruit het prentenkabinet ontstond: de verzameling N. de Gijzelaar. Voor een ander deel zijn zij aangekocht omstreeks 1897 tot 1901 door den toenmaligen waarnemenden Directeur F. G. Waller, op veilingen van bekende verzame lingen gelijk die van den atlas Wurfbain. W. F. Piek enz. Een keuze van zestig teekeningen is thans, tot 15 Januari e. k., tentoongesteld in het Stedelijk Museum te Leiden. Het is een fiaaie verzameling, waarvan wij hierbij'een viertal exemplaren afbeelden. , Het begin der zeventiende eeuw, toen er eenerzijdsrtiet italianiseerenden zwier, ander-' z^jds met bewonderende Voorzichtigheid geteekend werd, is vertegen woordigd door tee keningen van Karet van Mander, Abraham Bloemaert, Buytewech en Goltzius eenerzijds, terwijl Wierix, Esaias van de Velde en Hendrik Avercamp de tweede groep typeerern Van van Mander is er een gemerkte, 1597 ge dateerde cartouche. Bloemaert's teekeningen zijn met de pen gedaan en opgewasschen: ooievaars ? op hun nest, een soldaat, drie stuks met kluizenaars. Hendrik Goltzius' grijsaard, een zwartkrijtteekening op grauw papier met hoogsels in witte olieverf, toont ons den meester van zijn besten romani seerden kant; terwijl van Buytewech is ten toongesteld de fraaie, uit de collectie Wurfain afkomstige qnt werp-teekening voor de eerste uitgave van Breero's Alle de Spelen" (Rot terdam, P. van Waesberge 1622). De twee portretjes van Wierix (van 1612; Afb. l: HENDRICK AVERKAMP, Visscher op het ijs Teekening in 's Rijks Prentenkabinet te Leiden Afb. 4: J. DE WIT, Engelenkopje Teekening in 's Rijks Prentenkabinet te Leiden man en vrouw in ovaal, borstbeelden met de pen op perkament) behooren tot diens allerbeste werk. De Esaias van de Velde, die een reis wagen voorstelt (heel zeker is de toeschrij ving niet) is bijna even conscentieus gedaan als de fijne gekleurde teekening van Hendrik Avercamp, die wij hierbij afbeelden. Hoewel zij 's meesters merk niet draagt, is zij toch zókarakteristiek voor hem, dat aan de eigen handigheid niet valt te twijfelen. Trouwens, dit was ook nooit het geval. Het fraaie blad", 9X 12 cM. groot, komt uit de verzameling W. F. Piek (verkocht 1897). Het meeste is er, uitteraard, uit den bloei tijd onzer .oude kunst' Wij noemen allereerst de kleine, doch krachtige penteekening van Rembrandt: Samson en Delila. Dan de zwartkrijtteekening met wit, op blauw papier, een zittende vrouw voorstellend, door C. Beea; vervolgens een prachtige vlotte roodaard-teekening van Berchem: hertenjacht (deze beide behooren reeds sinds jaren Afb. 2: ANDRIES BOTH, De Kiezentrekker 's Rijks Prentenkabinet te Leiden «iiHjiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMimmiiiiiiiiiim IIIIHIIIIIIIIIII iiiiiiiiiiiniiiiiiitiiiiiMiiiiiiiiiiiiii Nieuws over Jacques Perki? door WILLEM BECH en VICTOR E. VAN VRIESLAND I In een artikel Nieuws over Jacques Perk" bespreekt Dr. J. B. Schepers 1) de nieuwe uitgave verkapte uitgave door A. C. J. A. Greebe, van Perk's Mathilde?Cyclus. Hoewel het stuk van den heer Schepers ons door een toeval eerst thans in handen kwam, willen wij nog protesteeren tegen de wijze waarop hier de schrijver zijn betoog voerde. Volgens dr. Schepers bleef het Neder landse beschaafde publiek" sceptisch tegen over Perk staan, zoolang deze slechts uit de 1ste editie van Kloos bekend was, terwijl ook latere drukken niet voldeden, net of het bij instinkt gevoelde: dat is niet de echte mens-Perk, die daar uit die verzen omhoog stijgt". Afgescheiden daarvan, dat wij dit taaltje van het beschaafde publiek, op wiens beschaafde instinct we nooit zoo veel fiducie hadden, zelfs vór den oorlog, niet gaarne voor onze rekening zouden willen nemen, betwijfelen we de mededee ling zelf. Het is onjuist dat Perk voor het verschijnen van Greebe's boek bij het lezende publiek niet populair was; dat dit lijvige werk, overigens, tot Perk's roem niet zal bijdragen, zal in het volgende nog duidelijk worden. De beschaving zooals de heer Sch. zich die hier dacht, blijkt met kunstzinnigheid in scherpe tegenstelling te zijn. Al zou het waar zijn dat Gr.'s werk dit publiek, deze beschaving, de gewenschte Perk-handleiding geeft, dat het dus deze beschaving, om zoo te zeggen, vertegenwoordigt, dan nog heeft de dichter van Bragi als hij Gr.'s stelling overneemt, dat WiHem Kloos niet compe tent is, de verzen van Jacques Perk op be vredigende wijze uit te geven, eene foute stelling fout verdedigd. Schepers neemt het op voor de beschaving tegen de kunstzin nigheid : niet zonder een zekere welwillende neerbuigendheid spreekt hij over de menschen die van versregels en klankmooi hielden", tegenover het Nederlandse be schaafde publiek." Vanuit deze mentaliteit wordt Greebe's Perk-verhandeling verdedigd met middelen, haar waardig. De voornaamste en gedurig terugkeerende beschuldiging van Greebe, door Schepers overgenomen, is deze, dat Kloos in zijn editie naar eigen inzicht afgeweken is van de Perk-handschriften, die onder hem be rusten. In de 1ste druk zou hij van de drie bestaande handschriften zijn afgeweken, in de 4e en volgenden van de twee hss. die hij daarna nog slechts tot zijne beschikking had (door Gr. hs. A en hs. B genoemd). Het derde manuscript, dat in Vosmaer's bezit kwam (door Gr. C genoemd) werd Greebe vojr de samenstelling van zijn boek ter hand gesteld. De gedachtengang nu van Greebe is, kort samengevat, deze. De uit gave van Kloos verschilt op vele punten met hs. C. Ik neem aan, dat hss. A en B., in Kl.'s bezit, van hs. C. niet veel afwijken. Hieruit leid ik dan af, dat Kloos, tegen Perk's bedoeling in , op eigen verant woording tekst, volgorde en samenhang der sonnetten gewijzigd heeft. Nu Greebe's bedoeling ons duidelijk is, zullen wij nagaan hoe Schepers deze theorie heeft overgenomen en ver dedigd. Greebe (heeft) waarschijnlijk ge maakt", zegt hij, dat de andere handschrif ten (A en B), die Kloos in zijn bezit heeft niet veel afwijken in tekst van dit, dat hij Hschr. C noemt". Dit schreef de heer Sch. vór hij kennis nam van de artikelen van Dr. Aegidius W. Timmerman in de Nieuwe Gids 2), waarin deze 3) uit de hss. A en B voor zeventien van de achttien afwijkingen van Vosmaer's hs. die Gr. in de Kloos-editie signaleert, aanwijst dat ze wel degelijk in n van die beide hss. voor komen 4). In zijn Naschrift" nu herroept de heer Sch. dit niet en zegt alleen punt 2 moet herzien worden". Wel wijst hij er, aan het einde van zijn Naschrift" terloops op, dit evenwel zonder ook maar in 't minst iets van de herhaaldelijk gesuggereerde vele veranderingen" terug te nemen, - dat Gr., alvorens Kloos de schuld te geven, de mogelijkheid had behooren te overwegen dat de door hem p. 64?71 genoemde verschilaan het prentenkabinet). Een studie van een staanden man, in een mantel gehuld, is aan Gerard Terborch toegeschreven. Dat zou heel wel de juiste naam kunnen wezen, want zij lijkt veel op de teekening van 1633 in het prentenkabinet te Berlijn, die eveneens een in een mantel gehulden staanden cavalier te zien geeft. Het is een genoegen, hier de prachtige (hiernaast afgebeelde) penteekening van Andries Both (kiezentrekker) terug te zien, eveneens indertijd door den heer Waller gekocht. Van Andries' broer Jan is er een gewasschen boomstudie. Jan de Bray leert men kennen door een 1665 gedateerde mythologische teekening; van Cats is er een boschweg, van Lambert Doomer een gezicht op den Pont Neuf te Angers. De mooiste landschappen zijn die van Jan van Goyen (teekeningen van 1631 en 1653 en een vlotte krabbel aan de vaart"), Jan Lievens (een pracht van een penteekening Overtoom [veiling Fred. Muller 5 Juni 1905] en de ruïne van de abdijkerk te Egmond, (een wat bleeke penteekening) en Cornelis Saftleven (?): een heel mooi berglandschap met knoestigen boom en waterval". Daarbij sluiten zich aan : de begrafenis op een dorps kerkhof, door Allard van Everdingen (veiling Piek), Roeland Roghman's ruïne der abdij kerk te Egmond, Willem Schellinx's trappen van het Oude Stadhuis te Amsterdam en twee aan Adriaen van Ostade toegeschreven stadsgezichten, waarvan een voorstelt Rhenen (penteekeningen). De hierbij afgebeelde magistrale pentee kening van dezen meester, in vakkringen sinds lang bekend als een der fraaiste stukken die Leidens prentenkabinet bezit, is tevens tentoongesteld. Dan is er nog een gezicht op de kerk te Katwijk aan Zee, door Chr. Liefrinck 164', een vlotte landschapstudie (gemerkt) van Knibbergen een teekening van G. de Heer (pen op perkament), een meisjesportret van J. Thopas, een uitvoerige teekening van A. v. d. Venne (deel van het be leg van den Bosch, ontwerp voor de prent van Savery) en eindelijk zijn verscheiden opmer kelijke teekeningen uit het einde der 17e en uit de 18e eeuw geëxposeerd; o.a. een prachtige naaktstudie (liggende vrouw) van Adriaen van de Velde (gemerkt), teekeningen van Constantijn Huygens den jonge (den secre taris van Frederik Hendrik), Jan van Huchtenburgh, Hackaert, Troost, G. de Lairesse (roodaard naaktstudie), Willem van Mieris' zelfportret, een portret door Schalcken enzoovoorts. Het vlot geteekende engelenkopje van de Wit, de aantrekkelijkste der 18e eeuwsche teekeningen, beelden wij hierbij af. Voorwaar, er is hier een zeer goede keus gedaan uit de wel niet groote, maar toch verre van onbelangrijke verzameling van het Leidsche prentenkabinet. Deze tentoonstel ling doet naar meer verlangen. Het is zeer juist gezien van den Directeur van het Ge meentemuseum, dat er op deze wijze door samenwerking met den Directeur van het Prentenkabinet (dat te klein behuisd is om binnen de eigen muren een tentoonstelling te kunnen houden) iets schoons kan worden aangericht *). Naast de Indische kunstten toonstelling in 's Rijks Ethnographisch Mu seum valt er nu ook in de Lakenhal" omtrent Nieuwjaar kunst te genieten. Een bezoek aan Leiden loont dus thans voor wie artistieken honger" heeft, terdege de moeite. W. MARTIN *) Een tekortkoming in den overigens zeer nauwkeurigen catalogus is, dat de her komst der teekeningen niet is vermeld, wanneer die bekend is. Afb. 3: ADRIAEN VAN OSTADE, Boerenvechtpartij 's Rijks Prentenkabinet te Leiden plaatsen tusschen de Kloos-editie en hs. C op de beide andere hss. berusten. Terwijl hij echter tegelijk Gr.'s houding tracht te vergoelijken door te zeggen dat hij zich door zijn toorn (liet) beheersen". Bovendien ook vór kennis te hebben genomen van T.'s onthullingen had Sch. dit kunnen ver klaren. Vindt ge zelf niet, Schepers, dat ge daarna erbij hadt hooren te zeggen dat dan ook inderdaad de beide andere hss. die lezing hadden ? Dat wat Greebe hier beweert ten eenenmale met de werkelijkheid in strijd blijkt, hetgeen voortkomt uit Greebe's botweg ignoreerende geringschatting van het niet bereikbare materiaal" ? 5). Sub 1. beweert Sch. dat vaststaat dat in de eerste druk van Perk's gedichten veel eigenmachtige wijzigingen (zijn) aange bracht". En ibid. Veranderingen in de verzen zijn er gemaakt." Van al de plaatsen die Greebe in het eerste gedeelte van zijn boek (p. 64?71) opnoemt als eigenmachtige wijzi gingen van Kloos, in de 72 sonnetten van de 1ste druk, heeft Timmerman laten zien hoe zij op de handschriften A en B berusten, op eene eigen lezing van Perk dus (C 30 Kl.i 21 ; C 33-Kl.i 18; ibid.; C40-KU37; C 48?Kl.i 30.). Wat blijft blijft er nu over om de twijfel aan de juistheid van de 'tekst der 1ste druk te rechtvaardigen ? Dat die 1ste druk van de vierde in spelling, in terpunctie, rangschikking... en aantal der sonnetten" 6) verschilde, wisten we toch reeds. Toch herroept Sch. ook na lezing van T's stuk zijne aantijging niet. Ook punt 4 van zijn betoog waar Sch. het alleen heeft over 32 nieuw toegevoegde sonnetten , wordt onjuist als hij, sprekend van opzettelike veranderingen", ook na T's artikelen gelieft de waarschijnlijkheid te negeeren dat deze varianten op hss. A en B. berusten. Dat voor den heer Sch., naar hij zegt (sub 1) nu, na Gr.'s onderzoek vast staat dat in de 1ste druk uit ruim honderd, er 72 gedichten geschift" zijn, pleit niet voor de belangstelling, waarmede hij de litera tuur over Perk gevolgd heeft. Dit Nieuws over Jacques Perk was... oud nieuws. 7) Immers het was een lang voor het ver schijnen van Greebe's boekske" algemeen bekend feit, dat de eerste druk wel als bloemlezing moest verschijnen, omdat de uitgever, die wel gaarne Vosmaer een ge noegen wou doen, maar die toch voor alles een practisch man bleef, aandrong op eene zoo groot mogelijke beknoptheid." 8) Het feit van deze eclectie in de l ste druk hoeft voor Sch. dus niet eerst nu, door Greebe's dissertatie, vast te staan. De gerechtvaardigd heid ervan Sch. laat zich daar wijselijk niet over uit wordt door Gr. natuurlijk weer in twijfel getrokken, in een zinnetje, zókarakte ristiek van opzet dat we het den lezer nietwillen onthouden: 9) Daar de eerste druk van den vierden verschilde en op de vraag (se. aan Kloos. B. en v. V.) welke der beide uitgaven de ware mocht heeten, geantwoord was, dat de uitgever der eerste uitgave be knoptheid had geëischt, was het vanbelang te weten, dat deze repliek een vergissing... was" 10). Over de psychologie van het geval is elk commentaar overbodig. Bij Greebe, overigens is allerminst bewezen dat Kloos' mededeeling betwijfelbaar is. ' Bij punt 3 willen we alleen dit aanteekenen, dat, naar wij verwachten, de recensent van de eerstvolgende studie over Perk ge heel soortgelijke opmerkingen over Dr. Greebe's werk, als thans de heer J. B. Sche pers over Dr. Nyland en Dr. van der Valk, zal maken. Sub 6 is het weer wonderlijk dat de heer Sch. zich niet verplicht acht in zijn Naschrift op zijne bewering terug te komen om te erkennen dat door T. 11) met volledige do cumentatie zonneklaar" bewezen is, dat Jacques Perk zelf nu eens zoo, dan weer anders over de samenstelling van zijn cyclus gedacht heeft, en er dus een strakke draad in de opeenvolging der sonnetten nooit bestaan heeft," een bewijs waardoor de Vooys 12) meer dan te voren overtuigd" was. De heer dr. J. B. Schepers maakt een geheel en gelukkig laatste punt (sub 9) van deze belangrijke mededeeling: Greebe omlijnde nader dit Johanna-ideaal, zoodat ik ook Ms beter kan begrijpen." Onzerzijds willen wij volstaan met erop te wijzen, dat deze nadere omlijning" in strijd is met Leo Gestel (te Middelburg) Een en zestig teekeningen van de Vlucht uit België laat Gestel hier zien, een en zestig teekeningen van de schriklijke exodus. Ge zoudt ze naar hun verschijning in twee groepen kunnen tverdeelen: in die waar de massa, de menigte heerscht en in die waar de fijne kleur, modern, toch niet schril, maar teeder leeft. Natuurlijk is deze ver deeling gedeeltelijk onjuist; ook in het grijs der niet-gekleurde werken vindt ge de luchtige fijnheid, die ge in de geschakeerdere, kleuriger aantreft. Maar gedeeltelijk blijft deze scheiding in twee groepen toch te handhaven. De meest belangrijke teekening van den Uittocht is No. 3, de Vluchtelingen' Zij be hoort tot die, waar de menigte zich op beweegt. Ge ziet vooraan het hortend ge woel, en als om kantigheid te geven, bij droeve kleur, is tegen een roode lucht het scherp contour getrokken van de meetrek kende karren. Naast deze No. 3 is No. l te noemen. Niet zoo in-énen gegeven, niet zoo overtuigend als deeerstvermelde Vlucht" is deze tweede, met haar spel van vele grijzen, een teekening die kunnen vertoont, en ontroering inhoudt. Om een zelfde ge aardheid zijn bij deze groep te voegen: No. 14, de Vlucht uit België, waar de lang zaamheid aangeduid is, die bij het vlieden van zulke massaas ontstaat, en No. 8, Uittocht. De tweede groep is die waarin de kleur ten eerste treft. De kleur van Gestel is hier luchtig, toch niet onscherp, modern in haar schakeering (ze gaat naar die schakeeringen toe, waar de kleur lijkt te kantelen in het ijle); ze is zwierig, zwaarteloos, vol piquante gratie. Tot deze tweede afdeeling behoort de bizarre kermis, die het kampement van Belgische Vluchtelingen te Bergen op Zoom lijkt te zijn (No. 2); de teekening die Bouw grond te koop heet en waar ironisch in alle onrust, een aanplakbord zijn kleur vertoont tusschen de massa (No. 20); No. 23 langs den straatweg naar Roosendaal, waar de even geschetste boomen de vaart der menschen accentueeren; 't Kamp te Putten met de paarden en hun ijle kleur; de Vlucht l (No. 28) om den drift er in, de Vlucht II; 't Droevig wachten, om de lijn der zittenden die uitdrukkingsvol is; No. 46 groep rustende vluchtelingen met het paardje en de balen, waar, in weinig partijen gegeven, déteeke ning groot is gehouden; No. 57 Vluchte lingen en 3. Een derde groep zoudt ge nog kunnen afzonderen, die waar overeenkomst met Steinlen te vinden is (54, 58, 60, 61) maar deze, minder oorspronkelijk, kan den indruk niet verflauwen der overigen. Als geheel blijkt bij vernieuwde en be zonnen beschouwing, deze serie teekeningen een der belangrijkste, in Holland ontstaan, in den tijd van oorlog. Door twee dingen blinkt zij bij voortduring uit, doordat zij de Menigte kon geven, en door dat anderzins, in kleur zij eigenaardig en zuiver is. PLASSCHAERT * * * MuiiiMmiitiimmiimiittHmmtniiHiHiMitimmiHiimiiiiiiiiHiiim* Perk's eigen mededeeling 13), en het ervoor noodig is, dat 14) de heer Greebe ook Jacques Perk, zooals hij het Willera Kloos doet, voor een leugenaar houdt" 15). Overi gens misgunnen wij Schepers het genoegen niet, dat hij nu ook Iris beter kan begrijpen". Hoe nu doet Schepers als hij het vaak benauwende" van Kloos' vriendschap voor Jacques wil bewijzen ? Hij verwijst, in een voetnoot naar een plaats in Perk's brieven, die hij in zijn stuk reeds in zijn geheel ge citeerd heeft; dan naar een vrij onbegrijpelijken zin in die brieven 16), en tenslotte naar de Nagelaten Sonnetten van Perk 17). Sch. vond het veiliger uit deze laatste maar niet te citeeren ; wie evenwel de moeite neemt ze ter plaatse nog eens na te lezen, ziet de aard van deze achter alles lichtende vriendschap wel anders in 18). 1) De Amsterdammer No. 2006, p. 7-8. 2) XXXe Jaarg. 6e, 8e en 9e afl., Juni, Aug. en Sept. 1915. Zonder nadere opgave wordt door ons van de N. G. de jaargang 1915 geciteerd. 3) Juni p. 925-'30. 4) Terwijl van de achttiende afwijking waarschijnlijk wordt gemaakt, dat de lezing in A (bij Timm. G.) te vinden geweest is. 5) Gelijk prof. dr. C. G. N. de Vooys in zijn voortreffelijke Perk-studie" het noemt ; de Nieuwe Taalgids, 1915 p. 266. 6) Gr. p. VIII. Over interpunctie zie T., Juni p. 928. 7) Evenals de sensationeele onthulling over verschil in interpunctie enz. van 1ste en 4e dr. bjeek te zijn. 8) Kloos: Nieuwere Literatuurgeschiedenis IV, p. 91 Jacques Perk en Frits Lapidoth". 9) Gr. p. VIII. 10) Wij cursiveeren. 11) Aug. p. 235. 12) N. Taalg., l c. p. 304. 13) Gr. p. 333. 14) Ibid., voetnoot. 15) Juni p. 915, noot 2. 16) Betsy Perk: Jacques Perk enz. 1902 p. 153, bedoeld is blijkbaar 152. 17) N. G. 1894. 18) Zie speciaal XI, XVII, XVIII. * 9

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl