Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Jan. '16, No. 2011
K"w
het zegel van het Mayorshof, en het zegel,
«gewoonlijk genoemd het zegel van
hetMayortfSChap, zulten respectiyeljjk veranderd
workdtn op de yolgende wijze, dat is te zeggen,
,/4at het Insigne respectivelijk op de gezegde
tegels voorstellende een keizerskroon, zal
«worden vernietigd en dat in plaats daarvan
igesteld zal worden de bekroning van het
«?wapen van den Staat New-York, dat wil
«WCgen een voorstelling van een halve globe
riinet een zich verheffenden adelaar
daarboven, en dat de Mayor geautoriseerd wordt
,4e gezegde respectivelijke zegels
dienovereenkomstig te doen veranderen". Ook het
gebruik dier zegels verdient de aandacht.
De afdruk van het stadszegel op plaat IV,
die hier is overgenomen, vertoont een schild,
dat een windmolen draagt, bevers en meel
tonnen; de rechterschildhouder, een zeeman
in lange broek, die een peillood houdt; de
linkerschlldhouder een Indiaan met haartooi
vol van veeren, houdende een dubbel ge
kromde boog (die de Algonquin Indianen
Biet gebruiken); de bekroning een naar rechts
opvliegende adelaar, de datum ook weer
1886 en de inscriptie: Sigitlum Civltat. Nov.
Eborac. Aan weerszijde van de bekroning,
spruitende uit de hoeken van het schild, is
een rijs of tak, die een soort van bloem of
vrucht draagt. De Jacóbsstaf is boven den
zeeman weggelaten.
(Slof vo/er) C. DE WAARD
, MiilnwilimiuiiiniiHihttlliiiiHiliiuiii
iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiin
MUZIEK
Pembaur als Beethoven-vertolker
De pianist Josef Pembaur heeft in betrek
kelijk korten tijd in Nederland roem en
bewondering verworven. Met name zijn
Ltezf-vertolklng geldt hier als voorbeeldig.
Inderdaad mag men hem een apostel van
'??;, - den groeten Abbénoemen. Minder om zijn
schitterend virtuoos en technisch volmaakt
spel; dit kon men ook van andere
Lisztspelers, van Busoni, Carreno, d'Albert, zeggen.
Pembaur echter deed meer. Pembaur heeft
Liszt juist bevrijd van den vloek des
bravourkomponisten", die bij uitstek geschikt is,
een langdradig piano-recital met een liefelijke
scène d'amour en een ruischende rapsodie
ten slotte nog tot een goed.eind te brengen.
Pembaur heeft ons voor 't eerst in Liszt
den' grooten verbeelder, droomer en mysticus
getoond: Wie van.ons had, eer Pembaur
tot ons sprak, kunnen vermoeden, dat de
Dante-Fantasie en de tweede
Franziskuslegende beelden van zoo zeldzame
grootschheid bevatten? Hetgeen Liszt in 't scheppen
is, vertegenwoordigt Pembaur in 't vertolken:
eenzelfde droomer, mysticus en verbeelder.
Wat wonder, dat zijn Liszt-wedergave ons
allen overtuigt, dat men hierover slechts
lof en bewondering vernam ?
r Anders luidt het oordeel over Pembaur's
Beethoven-vertolking. Deze wordt, elders
zoowel als. ten onzent, hevig bestreden, als
ongepermitteerd subjectief en als een onduld
baar afwijken van de klassieke traditie
verfoeid.
'Is dit oordeel rechtvaardig?
Ik wil deze vraag thans niet nader onder
zoeken ; Pembaur zelf heeft in een zooeven
In München verschenen geschrift *) zijn
opvatting ten aanzien hiervan uitvoerig
uiteengezet en verdedigd; het boekje zal
binnenkort ook ten onzent verschijnen, en
alsdan zal deze vraag nog aanleiding genoeg
tot discussie geven.
Slechts dit: indien eens kunstenaar's spel,
niet een, maar honderden kunstenaars ge
lukkig en dankbaar stemt is zijn
wedergave daarmede niet reeds gerechtvaardigd ?
Den eersten Kerstdag vertolkte Pembaur
In den Haag o.m. Beethoven's Sonate Opus
90 (in E mineur).
Zonder twijfel wordt dit opus door Lamond
soberder, door Schater eenvoudiger, door
Friedberg meer in .klassieken trant" gespeeld.
Nochthans vraag ik u: hebt gij ooit ge weten,
welk een schat van weenen en van lachen
dit opus bevat ? Hebt ge ooit vermoed, dat
r; , achter een stille vriendelijke glimlach zoo
,.,."? een heel-diep-wroegend leed kan schuilen?
jfv' Maar zoodra de vertolker het tweede gedeelte
/", inzette, het lichte E-majeur, nicht zu
gev-.f, schwlnd und sehr singbar vorzutragen"
' scheen het u toen niet, alsof alle onderdrukte
Tj smart en weemoed in een stille, innige
beT rusting vervloot, alsof de last van deze
V' tijd, die nu al maanden op ons drukt,
begon te wijken? Namen wij allen niet
v' deel aan die groote goedheid, vroomheid en
vrede, die van schepper en herschepper uit
stroomden? En voelden wij allen niet, toen
Pembaur vol ontroering die heel verre, heel
stille en heel innige slottonen zong, dat er,
boven alle gebeurtenissen een sfeer is, waar
. ' al het geleeden leed smelt tot harmonie"?
Ongetwijfeld zullen aanstonds de critici
komen en verkondigen, dat Pembaur den
eersten Kerstdag Beethoven's Sonate Opus 90
ongehoord subjectief en in strijd met alle
beproefde traditie vertolkt heeft, en dat men
tegen zulke verkrachting, met klem zijn stem
moet verheffen.
Ik heb het voorrecht gehad, gedurende 3
jaren in Leipzig met Pembaur te mogen
musiceeren. Ik heb zelden een kunstenaar
gevonden, die met zoo heiligen ernst, die
met zulken : eerbied zin en ziel van een
kunstwerk te naderen streefde. Ik weet, dat
hij voor Beethoven buigt, gelijk hij knielt
voor het altaar van de kerk in zijn Tiroolsch
geboortestadje. Zoo iemand zal nooit zijne
heiligen verkrachten.
Acht men dan niets deze vroomheid en
goedheid, maar bovenal dezen eerbied in zijn
vertolking? Mag niet een groot en erkend
kunstenaar, die sinds 25 jaren niets anders
doet, dan zijnen Beethoven zoeken, van ons
verlangen, dat wij niet zonder meer zijn
. vertolking afwijzen en verfoeien, al wijkt zij
l ook aanmerkelijk af van den klassieken
4 trant", dat wij althans het recht erkennen
?f , " van eigen opvatting en duiding, mits zij
slechts voortvloeit uit een gevoel van ernst,
;' overtuiging en noodzakelijkheid, en niet het
*' product is van willekeur en effectbejag?
; ' En dat dit laatste niet het geval blijkt te
zijn dat zal niemand meer loochenen, die
jdtt concert van Pembaur in den Haag bij
woonde. Uit zijn Beethoven-vertolking klonk
een heerlijke berusting, rees vertrouwen en
geloof. Had hij, in dit guur getij, een koste
lijker kerstgeschenk kunnen brengen ?
PAUL CRONHEIM
*) Josef Pembaur: Beethoven's Sonaten
Op. 31 No. 2 nd Op. 57,
WunderhornVerlag, München.
Kloris en Roosje
De Amsterdamsche Muziekbeoordeelaar
der Nieuwe Rotterdamsche Courant" kant
zich tegen de verhandeling van De Bruiloft
van Kloris en Roosje" in het Centraaltheater
te Amsterdam. Hij komt in vuur wegens de
schennis aan het landelijk karakter en neemt
het op voor de lieve muziek en verwerpt
de onzuivere er niet bij behoorende
bestanddeelen.
Hij begeeft zich uit liefde voor het
boerenoperaatje even op historisch terrein.
Een enkele toevoeging zij veroorloofd.
Hij spreekt zeer juist van dien grooten zin
voor de opera in 1772. Dat was al veel
vroeger. Aan het einde der 17de eeuw
deed men pogingen voor een Opera. De
groote voorstander was D. Buyzero, aan wien
vrij zeker het aanbegin van Kloris en Roosje
te danken is. De grondslag is zijn: Vrijadje
van Cloris en Roosje," vertoond in muziek
en gekomponeerd door Servaas de Koning.
Hieruit zijn ontstaan de bewerking van De
Bruiloft" door A. Rijndorp, directeur der
Leidsche. en Haagsche Schouwburgen, vrij
zeker daarin geholpen door zijn vriend, den
muzikalen D. Buyzero. De directeur zal voor
den toen nog al platten tekst hebben ge
zorgd, de ander voor het muzikaal gedeelte.
Deze Bruiloft" kwam in 1707 in het licht,
waarschijnlijk omdat een acteur van den
Amsterdamschen Schouwburg Thomas van
Malsem zonder vermelding van zijn
naam bekend met den tekst en misschien
wel in het bezit van een regieboek der
Leidsche en Haagsche Schouwburgdirectie
in 1704, de Bruiloft" had in het licht ge
geven, niet zonder enkele wijzigingen.
Thomas van Malsem heeft zich het vader
schap laten aanleunen, zoodat velen hem
niet vór letterdief hielden, en Arend Fokke
'nog in den aanvang der 19e eeuw
aanteekende: Het kluchtspel: Kloris en Roosje"
is in den jare 1704 door den te dier tijde
beroemden komischen acteur en dichter
Thomas van Malsem vervaardigd, die de
rol van Thomasvaer in hetzelve ook aller
eerst vervuld heeft, en zijne mede-acteurs
en actrices, die er met hem in speelden,
hunne eigene namen Het behouden. Pieternel
was eene actrice, genaamd Pieternelletje
Kroon, Krelis mede een acteur, genaamd
Cornelis, zoo ook Elsje, enz.
De legende gaat, dat met De Bruiloft van
Kloris en Roosje de acteur Thomas van
Malsem met de actrice Petronella Kroon
hun eigen groene bruiloft op het tooneel van
den Amsterdamschen Schouwburg gevierd
hebben.
Tegen de letterdieverij van Thomas van
Malsem kwam al spoedig de acteur H.
Koning op. In de voorrede van zijn Zang
en treurspel: Azterminia zegt hij, dat het
vaderschap van de Bruiloft aan den heer
Buyzero toekomt, maar vooral aan geen
van Malsem."
De vriend van Jacob van Reyndorp, de
Haagsche tooneeispeler J.van Hoven, wenschte
Thomas v. Malsem's doen reeds eerder te
brandmerken. Hij gaf De Bruiloft", zooals
die door Jacob v. Ryndorp met D. Buyzero
was gemaakt, in 1707 uit, met dit vers:
Dus Boere Bruiloft, die voor dezen,
Door Jacobs Rijmpen kwam in 't licht
Komt weer herdrukt en als verrezen,
De kunstenaars voor het gezigt,
Niets minder zal het nu behagen
Als toen het eertijds is gespeeld
Op ons Tooneel in vroeger dagen,
Wijl 't oog en ooren zaamen streelt:
Ontvang dit stukje, in 't nieuw gestoken,
Schoon van een kleinen omtrek, 't zal,
Schoon Rijndorp's oogen zijn gelooken,
Zijn maker roemen overal;
Wiens oogmerk was, in alle zaaken,
So wel te stichten, als vermaken.
De componist van De Bruiloft van Klo
ris en Roosje" kent men niet. Waarschijnlijk
is, dat D. Buyzero zelf veel aangevuld heeft,
wat ontbrak. Want de liedjes in Kloris en
Roosje', waren al van vroeger bekend, voor
dat het zangspelletje gedicht werd. B.v.
Goeden avond, mijn zoete Troosje" zal
zijn op de wijs van het bekende liedje:
Ik sey goeden avond, lieve Joosje", dat bijna
gelijkluidend te vinden was en is in het
Groot Hoorns, Enkhuyzer, Alkmaarder en
Purmerender Liederboek," (blz. 290).
Het liedje: Al die niets meugen, o, vrolijke
Baas, die lekkere teugen, zijn suffent of
dwaast" zal wel ontleend zijn aan G. Bidlo's
Opera." Silenus zingt daarin: Al die niet
meugen, o vrolijke God! die lekkere teugen,
zijn suffende of zot. Uw kannen te leegen,
uw glazen te veegen is 't eenige goed, is 't
eenige zoet. O Botrys! wil Bachus met dennen
begroeten. Ik kan, ik kan niet meer staan op
mijn voeten." Deze muziek was, zooals prof.
Dr. Jan te Winkel meedeelt, door Joan Schenk
gecomponeerd.
Eindelijk de slotzang:
Wat wordt ons al vreugd gegeven in 't vermakelijk
buitenleven l'
't Is zo aardig, 't is zo zoet, alles wat de landman doet.
komt ook voor in het vervolg op het
Groot Hoornsch Liederboek.
Van de muziek en zang, zooals die oor
spronkelijk waren zal veel gevolgd zijn ook
na het verbranden der regieboeken in 1771.
De liederen waren bekend en de tooneelisten
zullen het den orkestdirecteur Ruloffs
voorgezongen hebben, voor zoo ver hij zelf de
oude wijzen niet kende.
Reeds in 1746 werd na Gysbreght" ge
speeld en gezongen: De Bruiloft van Kloris
en Roosje."
J. H. RÖSSING
IIIIIIIMIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIinillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Over het Schenden van België's
Neutraliteit
Onwillekeurig komt ons gevoel in opstand
dat België door den Germaanschen indringer
het mishandelde kind van de rekening is
geworden. Of het zijn neutraliteit met meer
beleid had kunnen handhaven wil ik buiten
bespreking laten. Maar alleen zij 't mij ver
gund te verwijzen naar een artikel voorko
mende in de Illustration" van het jaar 1865
hoe toenmaals over de waarde van de vesting
Antwerpen werd gedacht. Genoemd tijd
schrift wijst er op dat vijftig millioen francs
welke sedert 1860 aan de vestingwerken
van de Scheldestad werden besteed het land
van niet veel nut kunnen zijn, terwijl zij
feitelijk min of meer een vijandige gedachte
aan het adres van Frankrijk insluiten. Ook
vermeerderen die doode weermiddelen niet
de weerkracht van het land en brengen zij
weinig tot zijn veiligheid bij; eerder zullen
zij voor België een gevaar opleveren, door
DE PERSIA" GETORPEDEERD
(Teekèning voor De Amsterdamnier" van George van Raemdonck)
DON QUICHOTTE?WILSON, de bedwinger der onderzeeërs.
iiHiiiiiiiiiiiiiiiilimiiiimiiiiiiiimmiiHi
IIIIIIIIIIHIIIIIIIIIHII
het van zijn hechtste bolwerk te berooven,
namelijk van zijn neutraliteit. Uit dit artikel
blijkt tevens, dat Frankrijk bevreesd was, dat
wanneer Pruisen België's neutraliteit mocht
schenden, het dan trachten zou zich van
Antwerpen meester te maken, hetgeen voor
Frankrijk een bedreigd punt kon worden.
Wat voor een halve eeuw geschreven werd
is bewaarheid: de Scheldestad is Duts" en
België een verarmd menschonteerend mis
handeld land geworden.
Curieus is wel wat in het Dagboek van
keizer Friedrich van 1870 *) staat
aangeteekend over een brief van koning Leopold
II van België, waarin deze na Frankrijk's
vernedering, zijn blijde voldoening uitspreekt
over het plan om Duitschland tot een
keizerrijk te verheffen. Op 28 December 1870
leest men dienaangaande: Brief van den
koning van België, vol sympathie voor
Keizer en Rijk en vol groote verwachtingen
van beiden; hij ziet daarin het herstel van
de orde en het rechtsbewustzijn in Europa
en noemt hetaarlcjiat nu begonnen moet
worden inderdglBpün heerlijk werk. Hij legt
er zich op toe/zijn- neutraliteitsplichten eer
lijk te vervuilen, maar vindt de voordeelen
van dien toestand niet onvermengd met
ernstige lasten en bezwaren."
Wat verder volgt: Bismarck spreekt met
waardeering over dien brief van Leopold en
verzoekt mij in mijn antwoord te wijzen op
den waarborg, die voor België in een sterk
gelegen Duitschland is, omdat het van Duitsch
land niets te vreezen heeft en, zoo lang dit
rijk sterk is, ook niet van Frankrijk."
Kan het geruststellender klinken? Of de
Duitschers nu uit nooddwang dien inval
deden is nog niet voldoende opgelost. Maar
op een hardnekkigen tegenstand hadden zij
stellig niet gerekend.
Voorheen werd in militaire kringen steeds
de stelling verkondigd dat, indien Duitsch
land met kans van slagen Frankrijk wilde
aanvallen, zijn leger coüte que coüte door
België zijn weg moest banen. Het drama,
alleen uit een strategisch oogpunt begrij
pelijk, heeft zich afgespeeld en hierop kan
met het volste recht worden toegepast de
uitspraak van Napoleon I over het
fusilleeren van den hertog van Enghien, dat het
gedane onrecht is un crime et non pas
une faute." f)
C. F. GlJSBERTI HODENPIJL
*) Haarlem 1888.
t) Du Mesnil Mémoires sur Ie Prince
Lebrun duc de Plaisance. Paris 1828.
Rijmpjes en Aftelrijmpjes
(uit Het smokkelt, het zegent" door Fabiës.)
I
Bom, bam beieren,
Michel lust geen eieren... ??
Wat lust hij dan?
Spek uit de pan,
Daar wordt Michel vet van,
Hoe kwam hij er an?
Vraag dit Holland man!
Dat weet er meer van Jan.
Paardje rijden, pakjes dragen,
Borreltjes drinken,
Rijden wij naar de grenzen toe,
Smokk'len biggetjes en koe.
Vaatjes margarine,
Vet en ook benzine,
Tien uren, tien uren,
Smokkelen mag duren,
'n Koperen en een blikke gieter,
'n Minister is geen tinnegieter,
Laat je nu niet knippen,
Hanen zijn geen kippen!
Daar zit er n op 'tRooie dorp,
Die kan praten, die kan schrijven,
Die kan ons de oogen openen,
Mag ik de waarheid zeggen? Neen!
Mag ik de waarheid schrijven ? Neen!
ik zal den veldwachter kloppen,
Die zal jou den bak in stoppen,
Die man zal meegaan.
iiiiiiiiiiimiimiiiiiMiiiiiiiiiiiiiii
Nieuwe boeken van deze week:
Dr. A. PANNEKOEK, De Wonderbouw der
Wereld. De grondslagen van ons
sterrekundig wereldbeeld populair uiteengezet,
406 pag. Amsterdam, S. L. van Looy.
Album van Rotterdam, 's Gravenhage, W.
Ringlever.
IIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIItHllllllllllllllllllllllllllllllllinilllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllll
BENEDICTUS DE SPINOZA, Ethica, bewerkt
door jhr. dr. Nico VAN SUCHTELEN, 346
pag. Amsterdam, Mij. voor Goede en
Goedkoope Lectuur.
W. J. STEENHOFF, Nederlandsche schilder
kunst in het Rijksmuseum, 2e deel, A, 178
pag. Amsterdam, Mij. voor Goede en
Goedkoope Lectuur.
Illustraties behoorende bij STEENHOFF,
Nederl. Schilderkunst, 2e deel, B. Amsterdam,
Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur.
EMILE DOUMERGUE, L'Allemagne Religteuse
(Editions de Foi et Vie) 64 pag. Paris,
Librairie de Foi et Vie, 48 Rue de Lille.
EMILE DOUMERGUE, Le Droit et La Force
(Editions de Foi et Vie) 110 pag. Paris,
Librairie de Foi et Vie, 48 Rne de Lille.
Réponse a l'Appel Allemand aux Chrétiens
Evangéliques de l'Etranger, 14 pag. Paris,
Librairie Fischbacher.
JOHAN BEEN, Uit het Hebreeuwsche
Herdersleven; leesboek voor school, huisgezin,
catechisatie en 'Zondagsschool, 2e druk, 128
pa?., f 0.40. Groningen, J. B. Wolters.
K. VELDKAMP, Twintig Spreeklessen, 104
pag., f 0.90. Groningen, J. B. Wolters.
H. J. C. G. EILBRACHT, c.i., De evenredige
verdeeling der zetels in de vertegenwoordi
ging en het Verslag der Staatscommissie
voor evenredig Kiesrecht", 86 pag. Arnhem,
S. Gouda Quint. "
ANVLA ANDEREN
Cyriel Buysse's Oorlogsvizioenen *)
Het derde Vlaamsche oorlogsboek: na In
Oorlogstijd van Stijn Streu vels en In't Gedrang
van Maurits Sabbe, de Oorlogsvizioenen
van Cyriel Buysse. En 't zijn drie van onze
eerste literaire krachten, die zich aan oor
logsliteratuur hebben gewaagd. Maar 't werk
valt niet mede. Hoe het komt? Ik voel allén
dat al die literatuur zoo ver beneden de
hui verwekken de tragiek van deee ure blijft,
dat ze zóklein is naast de verschrikkelijke
werkelijkheid, zoo arm, schraal, dof... Wat
dan zeer velen niet het minst heeft verbaasd,
is het feit dat van deze drie boeken, twee
min of meer humoristisch van opzet zijn,
de bundels van Sabbe en Buysse
rustig-gemoedelijk, en spelend met spottende
gulheid en dartelheid langs de zijpaadjes
van het oorlogswee, dat over Vlaanderen
kwam, zoo deerlijk. Men heeft er reeds
vreemde en betreurenswaardige conclusies
uit getrokken, voor wat het karakter van
den Vlaming betreft, zijn vaderlandsliefde,
zijn gevoeligheid, zijn ernst. Schrijvers zoo
als Maurils Sabbe en Cyriel Buysse zouden
nochtans boven dergelijke kleineerende en
al te voorbarige verdenkingen moeten ver
heven zijn. Maar deze tijd verguist alles;
heeft men ten rechte of ten onpas van een
uur van schifting" gesproken?
Al te vele lezers laten zich vangen door
den schijn der dingen. Is hij steeds
blijgestemd, die glimlacht? Beseft dan iedereen
niet de wrangheid van den lach soms, de
ontnuchtering en den weemoed van zekeren
spot, de wanhoop dikwijls van de ironie?
En is droef en angstig hij, die een bitter-ge
plooid masker op zijn gelaat zet en grijnst ?
Al te vele komedianten halen hun hart op,
gedurende dezen verschrikkingstijd, en heb
ben woorden van heldenmoed op hunne
veege lippen, en groot-sprakenge zinnen in
hun leugen-mond. Nooit is er zooveel valsch
pathos, zoovele helklinkende rethoriek als
onvruchtbaar zaad gevallen in het oor der
menigte. En overal gaapt verdachtmaking,
wordt twist aangewakkerd, tweedracht ver
wekt. Boven al die laffe zieleskleinheid,
boven al het luid en gek gekir der ver
metele zedemeesters, der haatstokers en der
huichelaars, moet rijzen het werk van een
Cyriel Buysse, boven den enggeestigen
blaam, boven den onverantwoordelijken
smaad...
*) Oorlogsvizioenen, door Cyriel Buysse.
Uitgave van C. A. J. van Dishoeck, Bussum.
En ik betreur dat de schrijver zelve het
noodig heeft geoordeeld openlijk zich een
weerlegging van zekere dier ongare
oorlogspraatjes" te getroosten.
Dit gezegd zijnde, beken ik zonder aar
zeling dat ook ik in het boek Oorlogsvi
zioenen mijn voorkeur geef aan het ernstiger,
tragischerschrijven van Buysse, aan de enkele
korte schetsen, die met sober-epischen
zin en krachtig besef maar met warme aan
doening ook het leed van Vlaanderen ver
tolken... en dat deze kleine schetsen me
grootscher, vollediger, gevoeliger schijnen dan
de drie lange novellen, die schier dit
gansene boek vullen, en die min of meer
als het bizare en overtollige smink zijn op
het gelaat van een weenende, aan wiens
droefheid men niet twijfelt, als de
detoneerende zang van iemand, die lijdt in de
diepte van zijn hart...
Men voelt wel achter de kleine gebaartjes,
de deemoedige woordjes van al die arme,
uit hun gewoon leven geschudde
menschjes als de twee heeren Bollekens, als
meneer Cathoen, als de gepensioneerde
generaal, zijn vrouw en zijn schoonzuster
iets van de afschuwelijkheid van het gevaar,
dat dreigt, iets van de ontzettende kracht
van vernieling, die woedt over de wereld,
maar men hoort het heel in de verte, zooals
een verwijderd onweer rolt of zooals men
in den diepen nacht den stormwind hoort
loeien langs de gesloten vensters van een
warme, nel-verlichte kamer.
De tragiek grijpt u niet vast, schudt u
niet wakker, slaat u niet neer. En wat staan
ze kleintjes, gekjes in den baaiert van het
leven die twee heeren Bollekens, waarvan
de oudste alleen het Duitsche bier betreurt
en de jongste slechts met de meid is be
kommerd, of die twee vrouwen, die geen
nijpender zorg kennen dan het lot van Rikiki,
hun belachelijk, pieterig en lawaaierig hondje.
Menheer Cathoen, die van verdriet verkwijnt
vór de grenzen van het land, dat hij heeft
moeten verlaten, staat reeds een trede hooger
in menschelijke waarde, een beetje dichter
bij het collectief wee van zijn vojk, bij het
leed en den angst. De voortdurende, niet
door den oorlog, ook niet in de luttelste
passie van hun leven, gedoode eenzelvig
heid der anderen stelt ze buiten het bereik
van de groote, schoone ontroering des lezers.
't is in een korte schets zooals De Vlucht
of Singen, Singen! dat Buysse de ware,
boeiende en pakkende toonaard heeft ge
troffen en niet vruchteloos een beroep heeft
gedaan op ons medelijden, onze deernis en
onze liefde, op onze milde sympathie, op
ons lijdend gemeenschapsgevoel.
Ook in De Varkenskar, In de Vuurlinie,
De Vrijwilliger, De Moeder en De Terugkeer
beeldt hij uit, met nederige trekken, n
voor n, in stilte, eenvoudig en traag?zoo
als een beeldhouwer kneedt met langzame
vinger-duwen in het klei een smartvol
Madonna-hoofd de beeltenis van droeve
Moeder Vlaanderen.
ANDRÉDE RIDDER
Abonnementeprrjs fV.SO per jaar.