De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 16 januari pagina 9

16 januari 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

16 Jan. '16. ,No. 2012 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND iQ UTERAIRE BESCHOUWINGEN l Toen 't zaadjèn star f in-'s aardrffks schoot, n scheen vergeeten en verlooren, toen groenden 't bloempjen door dien dood, en kwam gelijk een nieuw gehoor en uu-duistre aarde in 't schoone licht, om reuk en verven voor te draagen. .Begroet van 's hemels aangezicht, met daauw en zonneschijn in 't dagen; zoo wast de nieuwe (creatuur als eigen wil gaat in 't verderven in dood en graf, al smaakt het zuur. Daar groent een leven door dat sterven ; een bloem in 't Paradijs'zoo schoon, al zien't geen werelds blindgebooren, staat hij voor God en zijnen Zoon en ruikt door aller engelen kooren. O, Jezus lief, o eeuwig goed! Hoe vuurig lust het mij te worden een bloempjen aan Uw roozenhoed, daar nooit een loovertjen verdorden f o, Heere Jezus voert mij aan om altijd in den dood te gaan. Het blijkt mij uit ontvangen brieven, dat de zinnebeelden van Luiken in prent en vers door de leezers van De Groene gewaardeerd worden. Een der leezers schreef mij, dat hij teder maal uitzag naar een Luikens-prentje en dat het hem dan was als zag hij een roozeblaadje drijven op een wilden, troebelen vloed. En doet ook niet de kalme gerust heid deezer verzen en de heerlijke naïeve fijnheid van de teekening weldadig aan te midden van het verwarde leeven en het moordgerucht in deezen tijd ? Is er iets beminnelijkere denkbaar, dan deeze afbeel ding van Jezus als een ernstig kind in teeder peinzende houding, met de bloemkrans en Se stralenkrans om het hoofd ? En doet het niet goed te eezen, hoe deeze man oover i"<J$* dood schrijft, uu juist het doodgaan als een schrikbeeld voor jong en oud de ?geheele menschheid met angst en woede vervalt,? F. v. E. iiifftiiiiiiiiiiiiiiiiitfiiiimiiiiin iiimiiiiiiiiiiiiiimmimii GDFEÖKD In 't Concertgebouw hoorden we onlangs eene symphonie (F. gr. t.) van Herman Qoetz. Het jongere geslacht der toonkunst beoe?iiiiHMMuiiiltHiniiMHiliiiiiiiiliiilMliiiiilinmiHHMimiiMMiMmuimi* N. V. Tooneelvereenlging Liliom, legende van Franz Molnar In Heijermans is poëzie. Poëzie in den zin van: verteedering langs den weg van geloovige verbeelding. Het is niet de poëzie van een Boutens, het is de poëzie van een kindergebed. Ik weet eigenlijk geen Hol landsen auteur in wien dit sentiment, dat aan sentimentaliteit raakt, doch geen senti mentaliteit is, zó, bijna aandoenlijk sterk leeft als -in Heijermans. Kweekte het de joodsche huiskamer... ? Willem Schiirmann had ervan... Over de grenzen denken wij dadelijk aan Dickens. In dit verband is het wel natuurlijk, dat juist Heijermans greep naar Molnar's legende, pleidooi voor het zwakke, om koestering van het alledaagsche en half-verlorene, met den glimlach van het al-verheffend begrip. De mensch Heijermans hield van dit werk, hij bewoog den tooneeldirecteur er zijn krachten aan te wijden, en samen bereikten zij iets, dat zijn Joon vindt in zichzelf. Zówillen wij het bezien, en dankbaar aanvaarden ook wat onze bewondering niet won. Want het gaat toch feitelijk niet, deze goedhartige vermenging van realiteit en droom op het tooneel, al zouden we het wel willen. Het ging niet met Jantje en de zwaan, het gaat niet met den teruggehemelden Liliom. Bij de opening van elk tafereel, dat weer in tegengestelde sfeer voerde, wierp ons verzet zich op. En dan was het telkens weer de goede wil" die er ons overheen hielp, zoodat we ons allengs aan elke situatie leerden aanpassen, om eindelijk, zélf verteederd, toch tets liefs te genieten. Molnar's filosofie wortelt niet diep, maar hij is een ruim en mild-voelend mensch. Uit de sensationneele opvoering van zijn Duivel" is daarvan in ons land niets ge bleken, doch wien de zacht-aardige ernst van dezen Duivel", voor wien ons die per wezen bloot ligt, desondanks niet is ontgaan, die herkent ook in Liliom" ter stond den eerbied van dezen auteur voor het menschelijke, voor de liefde als het uitfenaren zal wellicht den naam niet meer gekend hebben van den man, die door zijne opera Die wiederspenstige Zahmung," het Dujtsche komische opera-repertoire, dat aan waarlijk goede werken niet zoo rijk is als het Fransche, een werk schonk, dat nog tot het hedendaagsche repertoire behoort. Goetz was eji kind van zijn tijd en ware hem een langer leven beschoren geweest, zijne nalatenschap had ons misschien iets duurzamers geschonken dan zijne symphonie. D^eze bevat goede welluidende muziek, waarvan het Intermezzo een frisch Webersch getint stuk mag heeten en het Adagio on danks veel sentimentaliteit van goede me lodische gave getuigt. De beide hoekdeelen van het werk, vooral het finale, zijn sterk verouderd. G. was als echt romanticus blijkbaar meer de man voor den liedvorm, zooals zijne grootere tijdgenooten uit de periode na Beethoven. Het werk werd door Dopper zeer zorg vuldig en met frissche kracht uitgevoerd, evenals de kleinere werken, die deze sym phonie 'omlijstten. De ouverture Husitska" is niet een van Dvorak's sterkste scheppin gen en zal wellicht een korter leven deel achtig worden dan de muzikaal belangrijkere in der Natur." De koraalachtige inleiding doet zeer Russisch-kerkelijk aan, zoodat Tschaikowsky, wiens Casse-Noisette suite het tweede deel opende, een goede schakel in 't programma vormde, ook door de stij gende belangrijkheid van hetzelve, want deze juweeltjes van korte doorzichtige kabinetstukjes zullen steeds hunnen bekorenden invloed in de concertzaal weten te behouden, evenals de darteltintelende, als een frissche bergstroom ruischende ouver ture, die verkaufte Braut" v. Smetana, den nationalen componist, die, als geen ander, ons de wonderen Aus Böhmens Hain und Flur" wist te ontsluiten. (Welk kamermuziekensemble voert hier eens diens prachtig klaviertrio uit?). Ook deze werken werden door Dopper met echte, eenvoudige muzi kaliteit en veel fijnheid en glans, waar zulks paste, uitgevoerd. Ik hoop dat wij in 't vervolg tusschen belangrijker werk meer zulke programmas te hooren krijgen, die ons werken brengen, die, hoewel niet op onsterfelijkheid aanspraak makende, een muziekaal publiek een paar uren aangenaam kunnen bezig houden. Een zeer afwisselend repertoire is voor een publiek, dat in n seizoen van meer dan 60 concerten kan genieten, van groote nood zakelijkheid, wil het zelve blijvend zijne be langstelling toonen. Dit begrijpen m.i. zoowel de heeren Cornelis als Dopper, minder de heer Mengelberg, die zich blijkbaar moeilijk uit den kring Beethoven, Brahms, Strauss, Wagner, Mahler en Debussy kan losworstelen. Zulk een repertoire zal voor de muzikale ontwikkeling en tevens voor het onbevoor oordeeld zuiver genot van het muzieklievend publiek van grooter belang zijn, dan eene kunstmatige propaganda voor de onsterfelijkverklaring van enkele moderne componisten, over wier onsterfelijkheid de tijd slechts vermag te beslissen. VAN LEEUWEN Sonatenavond Dirk Schater en Aldo Antonietti Een subtiel genot bieden dergelijke sonatenavonden aan de hoorders. Ik kan mij niet voorstellen, dat men de door Schafer en Antonieiti uitgevoerde sonates van Bach (no. 3 E. gr. t.) en Beethoven (no. 7 opus 30) volmaakter kan hooren. Beide artisten zijn doordrongen van een aristocratisch musicalen geest. Vol klassieke rust en ingeto genheid, doch tevens met glans en innig heid gaf Antonietti zich in zijn spel, te zamen met Schafer, wiens meesteihand de Bechstein dwong tot volkomen harmonie met de viool. Inderdaad: we hebben wederom in Antonietti een groot violist gehoord, wiens toon aangrijpt en uit wiens spel men het edele gevoel steeds meer tot zich voelt komen. Welk een innigheid b.v. in hetaanvangsadagio uit Bach's sonate, 't Was een miilliliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiii gangspunt aller dingen. In de Duivel" gaf hij de macht dezer liefde, in Liliom" de tóvermacht, in de klap die geen pijn doet". Tegenover het leven staat enkel de liefde. Het leven is machtiger dan wij, maar de liefde is machtiger dan het leven. Door het geheele, onder kermisklanten spelende werk gaat de bede om vergiffenis voor onze daden in verhouding tot onze betere bedoeling. Och," zegt Julie, Liliom's meid, van de schel dende vrouw Hollunder: ze is zoo kwaad niet, ze is alleen maar een beetje kwaad met haar mond." Vrouw Muskat, de mallemode-madam, houdt van Liliom, haar knecht n haar meester, dddrom behandelt ze ieder die haar in den weg komt, ook hém, slecht. Maar bij zijn lijk, op het oogenblik dat haar hart breekt, valt de harde bast van de kern en haar eerste daad is dan: Liliom's lief (haar rivale) de hand toe te steken. En zoo is ook Liliom: een mensch als een ander mensch, een stroomend water, dat van alles aanslibt, een Elckerlyc". Hem, heeft in tegenstelling met vrouw Muskat het succes beduveld". De liefde in hem vond te gemakkelijk onthaal en bereikte haar opperste spanning niet. Toen kreeg het leven de overmacht over zijn ziel, en de liefde bood een te zwak verweer. Bij elke opflikkering van dit betere" in hem (zijn vreugde om het kind, dat Julie van hem verwacht, is als een vlam) tracht hij langs allerlei omwegen het leven alsnog te over winnen, naar het parool der zwakken: een nieuw leven" te beginnen. Maar de kracht, de kracht-door-liefde, ontbreekt hem. Hij kiest de misdaad, die voor de hand ligt, boven den eerlijken arbeid, welke hij zou moeten zoeken en aanpakken. Weer is de bedoeling goed, hij wil Julie, en vooral het kind, een beter bestaan bereiden, maar voor het middel (de berooving van een bankier) deinst hij niet voldoende terug. Als .misdadiger (hij wordt gesnapt en sterft door zijn eigen mes) verschijnt hij in het naspel aan de poort des hemels en God's dienaar vraagt hem rekening en verantwoor ding zijner daden De zachte kern in dezen zondaar erkennend, vergunt deze hem nog eenmaal, na een retraite van 16 jaren, naarde aarde terug te keeren om door een goede daad" zijn ziel te ontlasten. En weer zijn wij er (in een nogal gewilden opzet) getuige van hoe hij, met de beste bedoeling toegerust, nog altoos de ware liefdekracht mist. Door een teleurstelling gefnuikt, slaat hij het kind, zijn dochtertje, dat hij had willen liefkoozen. Het is deze klap, die geen pijn doet, gelijk ook de moeder van het kind (Julie) innerlijk zang, vol wijding. Beethoven's sonate voerde ons meer naar het artistieke, uiterlijke, vooral in de beide laatste gedeelten* Wat doet 't eigenlijk er toe, dat Schafer's talent zich meer uit door accentueeren en forschheid dan dat van Antonietti ? Indien' tulke mees ters tesamenwerken prikkettlhet opmerken hoe de samenspelers trachten tot elkaar te komen en de verschillen in hunne uitingen te verzachten, niet minder de belangstelling. De compositie van Schafer (sonate no. 4) gaf een bizondere beteekenis aan dezen avond. Ge wordt door haar niet onweer staanbaar medegevoerd naar hoogere sfeeren, ge wordt niet opgetogen noch ontroerd. Maar wel wordt ge getroffen door de voor naamheid van den bouw en door de ongemeene, weldadige klankeffecten, die ze be vat. Zonder gekunsteld te zijn geeft de sonate blijk van diep nadenken en verwer ken en van een hoog musicaal voelen. Het aanhooren biedt geen moeilijkheid: de sonate treedt u vriendelijk en natuurlijk tegemoet. Met dankbaarheid en voidaanheid hoort ge haar aan, vooral vertolkt als ze werd door deze eersterangskunstenaars. Zij maakten de sonate tot een bron van nobele klanken, die met bewondering vervulden voor den voor namen scheppenden kunstenaar, wiens uitin gen altijd waarde hebben. VAN GEER DR. A. BREDIUS. Künstler-Inventare. Erster Teil. Haag, Martinus Nijhoff, 1915. Sinds jaren laat Dr. Bredius, voornamelijk in het tijdschrift Oud Holland, een groot gedeelte afdrukken van hetgeen hij bij zijn nasporingen in onze oude notarieele archieven vindt met betrekking tot onze kunstenaars. De oogst is echter zoo ont zaglijk groot, dat de heer Bredius terecht gemeend heeft, bovendien in boekvorm te moeten uitgeven hetgeen hij vond. Zoo ontstond de uitgave der inventarissen van kunstenaars-inboedels, waarvan het eerste deel, met medewerking van Dr. O. Hirschmann persklaar gemaakt, dezer dagen ver scheen. Er zullen drie deelen komen. De kunstenaars-nalatenschappen behooren aldus Dr. Bredius in het voorbericht tot de meest leerrijke resultaten van het archiefonderzoek. Zij geven ons een kijkje in het huis der kunstenaars, toonen ons hun maatschappelijke positie, hun welvaart of ellende, hun familie enz. Helaas zijn zulke inventarissen tamelijk zeldzaam. Toch wist Dr. Bredius er nog, na jaren lang zoeken, verscheidene te vinden. Behalve de inven tarissen drukt hij telkens, in aansluiting daaraan, de oorkonden af, die hij verder over diezelfde kunstenaars vindt. In het voorbericht brengt de schrijver dank aan Dr. Hofstede de Groot en aan zijn gewaardeerden medewerker Dr. Hirschmann. Uit den rijken inhoud van het 368 blad zijden bevattende deel tfbettïeft wij o. m. den inventaris van hetgeen Jan Miense Molenaer naliet; de opsomming van de massa's kunst werken uit Dusart's boedel, waarbij zich de moeili'ke kwestie voordoet van de door Ostade onvoltooid achtergelaten en later door Dusart voltooide schilderijen. Verder worden o.m. van Lambert Doomer, Cornelis de Bie, Cornelis Doeck, Jacob Marrell, Esaias Boursse, Jan Bassé. Philips Koning's weduwe, Adr. van Nieuwlandt, Jan Lievens, Cornelis Meerbeecq, Claes Moeyaert, e.a. de nalatenschap inventarissen gegeven. Van anderen worden inventarissen van hun bezit gepubliceerd, zelfs wordt de lijst van een schilderijenverloting, in 1626 te Delft gehouden, medegedeeld. De volg orde is in den beginne alfabetisch, verderop niet meer. T.,l van facsimiles van handiiimiiiiiMiiiii teekeningen zijn tusschen den tekst gevoegd, terwijl twee schilderijen zijn afgebeeld wegens hun zeldzaamheid: een stuk van Meerbeecq en een kruisiging door Pieter Quast. Het boek bevat een schat van gegevens voor de studie op het speciale gebied, waar over het loopt. Het is nog niet zóge makkelijk in den bruik als men zou wenschen, want het heeft noch register, noch inhoud: die komen eerst aan het eind van het derde deel. Wij wenschen den schrijver toe, dat hij met dezelfde volharding zal mogen door werken ter algeheele voltooiing van dezen omvangrijker! arbeid. W. MARTIN llllllllllllllllllllflIIIIIIIIIIIIIHItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIHt Larensche Kunsthandel Tentoonstelling Boasson Januari 1916 Een der jongere Amsterdamsche kunst handels introduceerde ongeveer een jaar geleden een onzer jongere, niet van talent ontbloote, kunstenaars door eene tentoontoonstelling. De catalogus werd ingeleid door uitvoerige beschouwingen over het werk van den delinquent. De voortbrengselen der grootste quattrocentisten Signorelli, Melozzo da Forli, Piero della Francesca bleken nauwelijks groot genoeg om een maatstaf te zijn voor de waardeering van den kleinen, beginnenden, twintigste-eeuwschen Hollander. Dezelfde twijfel die toen opkwam aan het nut van eene dergelijke in-de-lucht-stekerij, doemt op bij het lezen van de inleiding tot den fraai uitgevoerden catalogus dezer ten toonstelling. Zeker heeft zulk een voorwoord zijn beteekenis en behoort zelfs niet te ontbreken. Maar het kan moeielijk objectief en beknopt genoeg zijn. Het blijve beperkt tot het vol komen zakelijke: waar en wanneer de kun stenaar werd geboren, welke zijne opleiding was, wier" invloed hij onderging, welke be langrijke werken hij tot dusver schilderde, of hij ook etste, lithografeerde. Deze en dergelijke gegevens kunnen ren blijvenden legger vormen voor de kennis en de beoordeeling van den knnstenaarin kwestie en den lateren belangstellende, indien zij betrouwbaar zijn, veel zoeken besparen. J Daartegenover mist een reeks subjectieve overwegingen van welke hand dan ook die, ook al om de plaats waar zij voorkomen en het doel waarmee ze geschreven zijn, niet veel anders kunnen bevatten dan lof en nog eens lof, in dubbelen zin haar doel. De argelooze wordt er meer dan noodig is door geimponeerd en loopt gevaar zijn natuurlijke reserve aan goeden smaak ongebruikt te laten. De meer critisch aangelegde wordt wrevelig als hij ten slotte de vrucht proeft, die hem als zoo zoet was aangeprezen. Of wat moet hij denken van dat ongemeene en sprekende werk dat den sugge stieven en zeer juist karakteriseerenden titel draagt van Pau dela" en dat zou zijn een der merkwaardigste en ongemeenste werken in de laatste jaren in ons land ontstaan," wanneer hij er eindelijk voorstaat. (Catalogus No. 39.) Sneller en hartgrondiger dan anders komen hem de woorden smakelooze bombast" over de lippen. De heer Boasson is iemand die schildert met groot gemak en die eene opmerkelijke gave heeft om zich n de visie n de fac tuur van prijzenswaardige voorgangers eigen te maken. Hij doet in een breed en met brio geschilderden voorgrond aan Daubigny, in een boschkijkje aan Diaz, bij een moeras aan Duprc denken. Een enkele maal schijnt hij aan Monticelli verwant. Het is alsof hij de uitkomsten dier schilders gebruikt om zich zelf de studie van, het zich verdiepen in de natuur te besparen. Hij schijnt arrangemen ten, parafrases, potpouri's te maken van de vondsten van anderen. Men kan zijn groote vaardigheid en zekeren smaak hierin er kennen en het toch van harte betreuren. Men kan zich ook begrijpen dat een der gelijke schilderijen-vervaardiging die op niets zoozeer steunt als op handigheid, op den duur verveelt. Het strekt den schilder tot eer dat hij meer en beter gewenscht heeft. Minder gelukkig is de wijze waarop hij dit tracht te bereiken. In een weinig suggestief, door de maan beschenen, sneeuw.landschap, schildert hij rechts op den voor grond een kale boom en een taklooze knotwilg; links op den achtergrond plaatst hij klein en groen: de dood. Er onder schrijft hij weer meer suggestief danse macabre." De heer Boasson verwacht toch niet, dat het publiek zich op den duur door zoo iets bij den neus laat nemen. Iedereen weet dat voor een danse macabre meer noodig is dan wat schaarsche toepasselijke attributen in een luguber landschap en wei nigen zullen zich laten, wijsmaken dat eenige besneeuwde bergtoppen of wat daarvoor doorgaat en een zeer blauw meer iets te maken hebben met de visie van welk au dela" dan ook. De heer Boasson is blijkbaar zie zijn portret door Annie de Meester. nog jong. Hij kome dan tot inkeer, werpe veel oude plunje overboord, vergete veel wat hij ge.leerd heeft en bedenke v. oral dat niets hem zoo schadelijk kan zijn als overdreven lof, gelijk niets op den duur zoo hinderlijk is als vertoon en aanstellerij. Eigenaardig doen, na het bezien dezer dikwijls omvangrijke schilderijen, de be scheiden teekeningen voor Hahns prenten in een zaaltje afzonderlijk geëxposeerd. Men is geneigd ze te overschatten, zoo aangenaam treft hier de wijze zelfbeperking, de sobere verdeeli"g van zwart en wit, de overeen stemming tusschen bedoelen en bereiken. Soms zijn ze meer goedmoedig en grappig dan fel en diep en niet in gelijke male voelt men achter elke prent, de inspiratie. Maar zij zijn steeds de onopgesmukte en beheerschte uiting van.een oprecht gevoel, zij zijn altijd en overal echt. H. niet geleden heeft onder de oppervlakkige slagen van de hand, die haar, ondanks alles, lief was. De goede bedoeling geldt hier voor de goede daad. Meent Molmar dat we het nu eenmaal niet veel verder kunnen brengen in de wereld dan tot goede bedoe lingen?" Dat de bedoeling ten slotte even- , redig is aan de, door aller!t i omstandigheden { beïnvloede daad ? Het komt mij voor dat hij uit de vertroebeling der twee laatste tafereelen zelf niet recht wijs is kunnen worden. Liliom incarneert in zijn oude ge daante en doet zich aan de beide vrouwen (de verouderde Julie en het na zijn dood geboren dochtertje) als een bedelaar voor. Terwijl we de gedaante, (die niet verschilt van den Liliom der vorige aardsche tafe reelen) daar bij voorkeur wegdenken, zoe ken wij naar zijn geest. Doch deze geest overheerscht het tafereel niet. De trouw van Julie krijgt daar een plotseling relief. Door de oude moraliteit Elckerlyc' liep een lijn. Elckerlyc daalde in den put, en ontsteeg hem aan de hand van zijn Deugd". In Molnar's legende is het de deugd" van anderen (van de trouwe vrouw en van het argeloos kind) die Liliom zou moeten zui veren van zijn zonden ? Men zou zoo opper vlakkig zeggen, dat Molnar in het laatste tafereel, theosophisch, aanneemt, dat onze nagelaten betrekkingen beschikken over het wel en wee onzer gebannen ziel. Ja, nu, mij lijkt dit alles een beetje pour Ie besoin de la cause, en ik betwijfel of Liliom op grond j van deze ervaringen, te elfder ure, langs den met goede voornemens geplaveiden weg, alsnog in den hemel zal belanden. Bij veel, aannemelijk en niet-geheel-aannemelijk, verzinsel, rijgt zich door dit merkwaar dig werk,én zuivere ontroering, en aangezien dit zeer-ontroerende in de twee laatste tafe- j reelen uitloopt, zouden wij deze tafereelen, ' hoe ook, niet gaarne missen. Ik bedoel: de vadervreugde van Liliom om het verwachte kind van Julie. Deze is ook doordat de bekentenis er op zulk een schrijnend oogenblik invalt en in zoo kiesche aan duidingen is gevat een motief, dat j aan het geheele stuk een bijzonderen klank j geef'. In Liliom's verbrokkeld leven is deze ' alledaagsche gebeurtenis iets onomvatbaar grootsch, iets zeldzaam positiefs, het is de aanraking met de natuur zelve. De gedachte . alleen al maakt hem klein en hulpeloos-blij. En niet minder mooi is zijn houding in het hemelsch gerechtshof, in verband met dit beste, hem overheerschend geluk. Geen verwijt, geen bedreiging, geen goed woord van den richtenden hemelswaphter heeft vat op hem, hij staat verstokt. Totdat hij eensklaps denkt: maar die kerel weet alles! en de voorlig gende vraag hem over.de lippen komt: Is 't een jongen of een meisje" ? De strenge hemel wachter babbelt niet... Maar in den loop van het verdere gesprek ontvalt hem de aanwijzing: Wanneer uw dochtertje 16jaar oud zal zijn." 't Is een meisje!" springt Liliom bijkans den hemel uit. En nu hij dit weet, wil hij wel alles, berouw, boete en weer naar die vervloekte aarde terug, om zijn goede daad te doen, best,, hij is bereid, want dit dochtertje, zijn dochtertje, een meisje", wil hij zien ! Dit is de naïeve schoonheid van het werk en ik vergeet er gaarne het mindere om. En bij al wat ik op de, veel te naturalistisch opgevatte vertooning tegen heb, blijft de dankbare erkenning dat deze schoonheid eruit, en tot ons is gekomen. Heijermans heeft, naar mijn meening, met deze opvoering het primitieve niet aangedurfd. Hij heeft ge bruik willen maken van de, een hedendaagsch regisseur ten dienste staande middelen, ons zelfs op een changement a vue onthaald. Het kinderlijke werd bijgevolg kinderachtig en er was geen eenheid, uiterlijk noch inner lijk. Zoo kregen we in het voorspel een volledig uitgewerkte kermis. In het eerste tafereel daarentegen een zeer sobere aan duiding: een geschilderd bosch-actiterdoek met bank en brandende lantaarn. In 3 een wederom vrij-volledig kermis-interieur, waar achter een geschilderde woonwagen (een lap) onze verbeelding tartte. Het 4e tafereel (de aanranding bij den spoordijk) keurig geëta leerd spoorwegmateriaal, zou ik, ware ik de regisseur geweest, vrijmoedig hebben ge schrapt. Zelfs als melodrama deed het niets. De hemel" gaf een nabootsing van wolken, en het landhuisje waar Julie haar laatste levensdagen slijt, werd aanleiding tot een berg-panorama, waaraan slechts het hoekje met Edelweisz" ontbrak om het als prentbriefkaart in den handel te brengen. Ik heb de beste stuurlui staan aan wal en gemakkelijk op te lossen was dit hete rogene stuk alles-behalve tusschen deze bi drijven gedacht aan de vertooning van Marieken van Nimwegen" door de onderwijzerstooneelvereeniging. Ook die was door den toenmaligen regisseur (Regoor) natu ralistisch opgevat, maar Regoor, over weinig middelen beschikkend, had zich moeten behelpen met wat hij krijgen kon. En juist dit behelpen", waarbij ook onze verbeelding zich van het begin tot het einde behielp", redde de vertooning. Heijermans beschikte over te weinig goeden maak en over te veel decor-middelen. Ook in het spel ontbrak: maatgeyoel, de zin voor, in de eerste plaats: rust-in-dezebeweeglijkheid. Er was niets weggedoezeld, en niets opgehaald. Een episodisch optreden van bijv. een fotograaf, beheerschte door het te uitgewerkt spel van den vertolker en van het paartje dat gefotografeerd moest worden, het geheele tafereel. De boef Fiscur", die Liliom aanzet tot de misdaad, kreeg, schoon op zichzelf goed gespeeld (Jurgens) te veel relief tegenover het innerlijk proces, dat zich inmiddels in Liliom voltrekt. Van de sterfscène was een te lange, te uitgesponnen opzet gemaakt. Rienk Brouwer bracht voor Liliom niet de onweerstaanbare Mooie Karel1' physionomie mede, die hem voor deze rol zou hebben aangewezen. Maar van binnen uit heeft hij de rol sterk beheerscht: sober, zuiver, nergens lachwekkend, aldoor aan nemelijk. Zijn vadervreugde, het hem als het ware omstralende, kroppende geluk, dat hij met een van blijdschap zinderende stem eindelijk over de daken schreeuwt, blijft ons in het geheugen. Ook van juffrouw van Kuijk was dit, de schuchtere bekentenis, het goede moment Voor her overige onderschrijf ik wat Berckenhoff onlangs opmerkte in HetTooneel." dat men een rol bij voorkeur niet moet op dragen aan een acteur of actrice, die de eigenschappen voor deze rol al in haar wezen meebrengt. De pathetische juffrouw van Kuijk in de gedaante der grienende" Julie laadde het een op het ander en bedolf ons onder smartelijkheid. De rol van het tengere, hulpbehoevende kind Julie, wier naïeveteit een man als Liliom boeit, lag ge heel buiten het tranenrijk dezer heelemaalniet-naieve-actrice. Mevrouw Marie Paassen (vrouw Muskat) was uiterlijk een prachtmadam, en in het gevoelig oogenblik, bij het lijk van Liliom, gaf zij, inderdaad: gevoel. De stem van Qod's portier" klonk fraai en boeide. Het paartje" (Hesje Rijken en Jac van Hoven), van beteekenis in het stuk als symbool van het bekrompen en soliede geluk tegenover het romantisch ongeluk, (Liliom en Julie) speelde hevig komedie". Doch wie deze voorstelling gaat zien, en ik hoop dat velen haar als een ernstige poging zullen onder scheiden, doet goed niet te veel critiek te lezen. Want juist zijn onbevangenheid is zijn schild. TOP NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl