Historisch Archief 1877-1940
16 Jan. '16. ,No. 2012
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
iQ UTERAIRE BESCHOUWINGEN
l
Toen 't zaadjèn star f in-'s aardrffks schoot,
n scheen vergeeten en verlooren,
toen groenden 't bloempjen door dien dood,
en kwam gelijk een nieuw gehoor en
uu-duistre aarde in 't schoone licht,
om reuk en verven voor te draagen.
.Begroet van 's hemels aangezicht,
met daauw en zonneschijn in 't dagen;
zoo wast de nieuwe (creatuur
als eigen wil gaat in 't verderven
in dood en graf, al smaakt het zuur.
Daar groent een leven door dat sterven ;
een bloem in 't Paradijs'zoo schoon,
al zien't geen werelds blindgebooren,
staat hij voor God en zijnen Zoon
en ruikt door aller engelen kooren.
O, Jezus lief, o eeuwig goed!
Hoe vuurig lust het mij te worden
een bloempjen aan Uw roozenhoed,
daar nooit een loovertjen verdorden f
o, Heere Jezus voert mij aan
om altijd in den dood te gaan.
Het blijkt mij uit ontvangen brieven, dat
de zinnebeelden van Luiken in prent en vers
door de leezers van De Groene gewaardeerd
worden. Een der leezers schreef mij, dat hij
teder maal uitzag naar een Luikens-prentje
en dat het hem dan was als zag hij een
roozeblaadje drijven op een wilden, troebelen
vloed. En doet ook niet de kalme gerust
heid deezer verzen en de heerlijke naïeve
fijnheid van de teekening weldadig aan te
midden van het verwarde leeven en het
moordgerucht in deezen tijd ? Is er iets
beminnelijkere denkbaar, dan deeze afbeel
ding van Jezus als een ernstig kind in teeder
peinzende houding, met de bloemkrans en
Se stralenkrans om het hoofd ? En doet het
niet goed te eezen, hoe deeze man oover
i"<J$* dood schrijft, uu juist het doodgaan als
een schrikbeeld voor jong en oud de
?geheele menschheid met angst en woede
vervalt,?
F. v. E.
iiifftiiiiiiiiiiiiiiiiitfiiiimiiiiin
iiimiiiiiiiiiiiiiimmimii
GDFEÖKD
In 't Concertgebouw hoorden we onlangs
eene symphonie (F. gr. t.) van Herman Qoetz.
Het jongere geslacht der toonkunst
beoe?iiiiHMMuiiiltHiniiMHiliiiiiiiiliiilMliiiiilinmiHHMimiiMMiMmuimi*
N. V. Tooneelvereenlging
Liliom, legende van Franz Molnar
In Heijermans is poëzie. Poëzie in den
zin van: verteedering langs den weg van
geloovige verbeelding. Het is niet de poëzie
van een Boutens, het is de poëzie van een
kindergebed. Ik weet eigenlijk geen Hol
landsen auteur in wien dit sentiment, dat
aan sentimentaliteit raakt, doch geen senti
mentaliteit is, zó, bijna aandoenlijk sterk
leeft als -in Heijermans. Kweekte het de
joodsche huiskamer... ? Willem Schiirmann
had ervan... Over de grenzen denken wij
dadelijk aan Dickens.
In dit verband is het wel natuurlijk, dat
juist Heijermans greep naar Molnar's legende,
pleidooi voor het zwakke, om koestering van
het alledaagsche en half-verlorene, met den
glimlach van het al-verheffend begrip. De
mensch Heijermans hield van dit werk, hij
bewoog den tooneeldirecteur er zijn krachten
aan te wijden, en samen bereikten zij iets,
dat zijn Joon vindt in zichzelf.
Zówillen wij het bezien, en dankbaar
aanvaarden ook wat onze bewondering niet
won. Want het gaat toch feitelijk niet, deze
goedhartige vermenging van realiteit en
droom op het tooneel, al zouden we het
wel willen. Het ging niet met Jantje en de
zwaan, het gaat niet met den
teruggehemelden Liliom. Bij de opening van elk
tafereel, dat weer in tegengestelde sfeer
voerde, wierp ons verzet zich op. En dan
was het telkens weer de goede wil" die
er ons overheen hielp, zoodat we ons allengs
aan elke situatie leerden aanpassen, om
eindelijk, zélf verteederd, toch tets liefs te
genieten.
Molnar's filosofie wortelt niet diep, maar
hij is een ruim en mild-voelend mensch.
Uit de sensationneele opvoering van zijn
Duivel" is daarvan in ons land niets ge
bleken, doch wien de zacht-aardige ernst
van dezen Duivel", voor wien ons die
per wezen bloot ligt, desondanks niet is
ontgaan, die herkent ook in Liliom" ter
stond den eerbied van dezen auteur voor
het menschelijke, voor de liefde als het
uitfenaren zal wellicht den naam niet meer
gekend hebben van den man, die door zijne
opera Die wiederspenstige Zahmung," het
Dujtsche komische opera-repertoire, dat aan
waarlijk goede werken niet zoo rijk is als
het Fransche, een werk schonk, dat nog tot
het hedendaagsche repertoire behoort.
Goetz was eji kind van zijn tijd en ware
hem een langer leven beschoren geweest,
zijne nalatenschap had ons misschien iets
duurzamers geschonken dan zijne symphonie.
D^eze bevat goede welluidende muziek,
waarvan het Intermezzo een frisch Webersch
getint stuk mag heeten en het Adagio on
danks veel sentimentaliteit van goede me
lodische gave getuigt. De beide hoekdeelen
van het werk, vooral het finale, zijn sterk
verouderd. G. was als echt romanticus
blijkbaar meer de man voor den liedvorm,
zooals zijne grootere tijdgenooten uit de
periode na Beethoven.
Het werk werd door Dopper zeer zorg
vuldig en met frissche kracht uitgevoerd,
evenals de kleinere werken, die deze sym
phonie 'omlijstten. De ouverture Husitska"
is niet een van Dvorak's sterkste scheppin
gen en zal wellicht een korter leven deel
achtig worden dan de muzikaal belangrijkere
in der Natur." De koraalachtige inleiding
doet zeer Russisch-kerkelijk aan, zoodat
Tschaikowsky, wiens Casse-Noisette suite
het tweede deel opende, een goede schakel
in 't programma vormde, ook door de stij
gende belangrijkheid van hetzelve, want
deze juweeltjes van korte doorzichtige
kabinetstukjes zullen steeds hunnen
bekorenden invloed in de concertzaal weten te
behouden, evenals de darteltintelende, als
een frissche bergstroom ruischende ouver
ture, die verkaufte Braut" v. Smetana, den
nationalen componist, die, als geen ander,
ons de wonderen Aus Böhmens Hain und
Flur" wist te ontsluiten. (Welk
kamermuziekensemble voert hier eens diens prachtig
klaviertrio uit?). Ook deze werken werden
door Dopper met echte, eenvoudige muzi
kaliteit en veel fijnheid en glans, waar zulks
paste, uitgevoerd.
Ik hoop dat wij in 't vervolg tusschen
belangrijker werk meer zulke programmas
te hooren krijgen, die ons werken brengen,
die, hoewel niet op onsterfelijkheid aanspraak
makende, een muziekaal publiek een paar
uren aangenaam kunnen bezig houden. Een
zeer afwisselend repertoire is voor een
publiek, dat in n seizoen van meer dan
60 concerten kan genieten, van groote nood
zakelijkheid, wil het zelve blijvend zijne be
langstelling toonen. Dit begrijpen m.i. zoowel
de heeren Cornelis als Dopper, minder de
heer Mengelberg, die zich blijkbaar moeilijk
uit den kring Beethoven, Brahms, Strauss,
Wagner, Mahler en Debussy kan losworstelen.
Zulk een repertoire zal voor de muzikale
ontwikkeling en tevens voor het onbevoor
oordeeld zuiver genot van het muzieklievend
publiek van grooter belang zijn, dan eene
kunstmatige propaganda voor de
onsterfelijkverklaring van enkele moderne componisten,
over wier onsterfelijkheid de tijd slechts
vermag te beslissen.
VAN LEEUWEN
Sonatenavond Dirk Schater en
Aldo Antonietti
Een subtiel genot bieden dergelijke
sonatenavonden aan de hoorders. Ik kan mij niet
voorstellen, dat men de door Schafer en
Antonieiti uitgevoerde sonates van Bach
(no. 3 E. gr. t.) en Beethoven (no. 7 opus 30)
volmaakter kan hooren. Beide artisten zijn
doordrongen van een aristocratisch
musicalen geest. Vol klassieke rust en ingeto
genheid, doch tevens met glans en innig
heid gaf Antonietti zich in zijn spel, te
zamen met Schafer, wiens meesteihand de
Bechstein dwong tot volkomen harmonie
met de viool. Inderdaad: we hebben wederom
in Antonietti een groot violist gehoord,
wiens toon aangrijpt en uit wiens spel men
het edele gevoel steeds meer tot zich voelt
komen. Welk een innigheid b.v. in
hetaanvangsadagio uit Bach's sonate, 't Was een
miilliliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiii
gangspunt aller dingen. In de Duivel" gaf
hij de macht dezer liefde, in Liliom" de
tóvermacht, in de klap die geen pijn doet".
Tegenover het leven staat enkel de liefde.
Het leven is machtiger dan wij, maar de
liefde is machtiger dan het leven. Door het
geheele, onder kermisklanten spelende werk
gaat de bede om vergiffenis voor onze daden
in verhouding tot onze betere bedoeling.
Och," zegt Julie, Liliom's meid, van de schel
dende vrouw Hollunder: ze is zoo kwaad
niet, ze is alleen maar een beetje kwaad
met haar mond." Vrouw Muskat, de
mallemode-madam, houdt van Liliom, haar knecht
n haar meester, dddrom behandelt ze ieder
die haar in den weg komt, ook hém, slecht.
Maar bij zijn lijk, op het oogenblik dat haar
hart breekt, valt de harde bast van de kern
en haar eerste daad is dan: Liliom's lief
(haar rivale) de hand toe te steken.
En zoo is ook Liliom: een mensch als
een ander mensch, een stroomend water,
dat van alles aanslibt, een Elckerlyc". Hem,
heeft in tegenstelling met vrouw Muskat
het succes beduveld". De liefde in hem
vond te gemakkelijk onthaal en bereikte
haar opperste spanning niet. Toen kreeg
het leven de overmacht over zijn ziel, en
de liefde bood een te zwak verweer. Bij
elke opflikkering van dit betere" in hem
(zijn vreugde om het kind, dat Julie van hem
verwacht, is als een vlam) tracht hij langs
allerlei omwegen het leven alsnog te over
winnen, naar het parool der zwakken: een
nieuw leven" te beginnen. Maar de kracht,
de kracht-door-liefde, ontbreekt hem. Hij
kiest de misdaad, die voor de hand ligt,
boven den eerlijken arbeid, welke hij zou
moeten zoeken en aanpakken. Weer is de
bedoeling goed, hij wil Julie, en vooral het
kind, een beter bestaan bereiden, maar voor
het middel (de berooving van een bankier)
deinst hij niet voldoende terug.
Als .misdadiger (hij wordt gesnapt en sterft
door zijn eigen mes) verschijnt hij in het
naspel aan de poort des hemels en God's
dienaar vraagt hem rekening en verantwoor
ding zijner daden De zachte kern in dezen
zondaar erkennend, vergunt deze hem nog
eenmaal, na een retraite van 16 jaren, naarde
aarde terug te keeren om door een goede
daad" zijn ziel te ontlasten. En weer zijn wij er
(in een nogal gewilden opzet) getuige van
hoe hij, met de beste bedoeling toegerust,
nog altoos de ware liefdekracht mist. Door
een teleurstelling gefnuikt, slaat hij het kind,
zijn dochtertje, dat hij had willen liefkoozen.
Het is deze klap, die geen pijn doet, gelijk
ook de moeder van het kind (Julie) innerlijk
zang, vol wijding. Beethoven's sonate voerde
ons meer naar het artistieke, uiterlijke, vooral
in de beide laatste gedeelten* Wat doet 't
eigenlijk er toe, dat Schafer's talent zich
meer uit door accentueeren en forschheid
dan dat van Antonietti ? Indien' tulke mees
ters tesamenwerken prikkettlhet opmerken
hoe de samenspelers trachten tot elkaar te
komen en de verschillen in hunne uitingen
te verzachten, niet minder de belangstelling.
De compositie van Schafer (sonate no. 4)
gaf een bizondere beteekenis aan dezen
avond. Ge wordt door haar niet onweer
staanbaar medegevoerd naar hoogere sfeeren,
ge wordt niet opgetogen noch ontroerd.
Maar wel wordt ge getroffen door de voor
naamheid van den bouw en door de
ongemeene, weldadige klankeffecten, die ze be
vat. Zonder gekunsteld te zijn geeft de
sonate blijk van diep nadenken en verwer
ken en van een hoog musicaal voelen. Het
aanhooren biedt geen moeilijkheid: de sonate
treedt u vriendelijk en natuurlijk tegemoet.
Met dankbaarheid en voidaanheid hoort ge
haar aan, vooral vertolkt als ze werd door
deze eersterangskunstenaars. Zij maakten de
sonate tot een bron van nobele klanken, die
met bewondering vervulden voor den voor
namen scheppenden kunstenaar, wiens uitin
gen altijd waarde hebben.
VAN GEER
DR. A. BREDIUS. Künstler-Inventare.
Erster Teil. Haag, Martinus Nijhoff,
1915.
Sinds jaren laat Dr. Bredius, voornamelijk
in het tijdschrift Oud Holland, een groot
gedeelte afdrukken van hetgeen hij bij
zijn nasporingen in onze oude notarieele
archieven vindt met betrekking tot onze
kunstenaars. De oogst is echter zoo ont
zaglijk groot, dat de heer Bredius terecht
gemeend heeft, bovendien in boekvorm te
moeten uitgeven hetgeen hij vond. Zoo
ontstond de uitgave der inventarissen van
kunstenaars-inboedels, waarvan het eerste
deel, met medewerking van Dr. O.
Hirschmann persklaar gemaakt, dezer dagen ver
scheen. Er zullen drie deelen komen.
De kunstenaars-nalatenschappen
behooren aldus Dr. Bredius in het voorbericht
tot de meest leerrijke resultaten van het
archiefonderzoek. Zij geven ons een kijkje
in het huis der kunstenaars, toonen ons hun
maatschappelijke positie, hun welvaart of
ellende, hun familie enz. Helaas zijn zulke
inventarissen tamelijk zeldzaam. Toch wist
Dr. Bredius er nog, na jaren lang zoeken,
verscheidene te vinden. Behalve de inven
tarissen drukt hij telkens, in aansluiting
daaraan, de oorkonden af, die hij verder
over diezelfde kunstenaars vindt.
In het voorbericht brengt de schrijver
dank aan Dr. Hofstede de Groot en aan zijn
gewaardeerden medewerker Dr. Hirschmann.
Uit den rijken inhoud van het 368 blad
zijden bevattende deel tfbettïeft wij o. m. den
inventaris van hetgeen Jan Miense Molenaer
naliet; de opsomming van de massa's kunst
werken uit Dusart's boedel, waarbij zich de
moeili'ke kwestie voordoet van de door
Ostade onvoltooid achtergelaten en later
door Dusart voltooide schilderijen.
Verder worden o.m. van Lambert Doomer,
Cornelis de Bie, Cornelis Doeck, Jacob
Marrell, Esaias Boursse, Jan Bassé. Philips
Koning's weduwe, Adr. van Nieuwlandt,
Jan Lievens, Cornelis Meerbeecq, Claes
Moeyaert, e.a. de nalatenschap inventarissen
gegeven. Van anderen worden inventarissen
van hun bezit gepubliceerd, zelfs wordt de
lijst van een schilderijenverloting, in 1626
te Delft gehouden, medegedeeld. De volg
orde is in den beginne alfabetisch, verderop
niet meer. T.,l van facsimiles van
handiiimiiiiiMiiiii
teekeningen zijn tusschen den tekst gevoegd,
terwijl twee schilderijen zijn afgebeeld
wegens hun zeldzaamheid: een stuk van
Meerbeecq en een kruisiging door Pieter
Quast.
Het boek bevat een schat van gegevens
voor de studie op het speciale gebied, waar
over het loopt. Het is nog niet zóge
makkelijk in den bruik als men zou wenschen,
want het heeft noch register, noch inhoud:
die komen eerst aan het eind van het derde
deel.
Wij wenschen den schrijver toe, dat hij
met dezelfde volharding zal mogen door
werken ter algeheele voltooiing van dezen
omvangrijker! arbeid.
W. MARTIN
llllllllllllllllllllflIIIIIIIIIIIIIHItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIHt
Larensche Kunsthandel
Tentoonstelling Boasson
Januari 1916
Een der jongere Amsterdamsche kunst
handels introduceerde ongeveer een jaar
geleden een onzer jongere, niet van talent
ontbloote, kunstenaars door eene
tentoontoonstelling. De catalogus werd ingeleid door
uitvoerige beschouwingen over het werk
van den delinquent. De voortbrengselen der
grootste quattrocentisten Signorelli,
Melozzo da Forli, Piero della Francesca
bleken nauwelijks groot genoeg om een
maatstaf te zijn voor de waardeering van den
kleinen, beginnenden, twintigste-eeuwschen
Hollander.
Dezelfde twijfel die toen opkwam aan het
nut van eene dergelijke in-de-lucht-stekerij,
doemt op bij het lezen van de inleiding tot
den fraai uitgevoerden catalogus dezer ten
toonstelling.
Zeker heeft zulk een voorwoord zijn
beteekenis en behoort zelfs niet te ontbreken.
Maar het kan moeielijk objectief en beknopt
genoeg zijn. Het blijve beperkt tot het vol
komen zakelijke: waar en wanneer de kun
stenaar werd geboren, welke zijne opleiding
was, wier" invloed hij onderging, welke be
langrijke werken hij tot dusver schilderde,
of hij ook etste, lithografeerde.
Deze en dergelijke gegevens kunnen ren
blijvenden legger vormen voor de kennis en
de beoordeeling van den knnstenaarin kwestie
en den lateren belangstellende, indien zij
betrouwbaar zijn, veel zoeken besparen. J
Daartegenover mist een reeks subjectieve
overwegingen van welke hand dan ook
die, ook al om de plaats waar zij voorkomen
en het doel waarmee ze geschreven zijn, niet
veel anders kunnen bevatten dan lof en nog
eens lof, in dubbelen zin haar doel. De
argelooze wordt er meer dan noodig is door
geimponeerd en loopt gevaar zijn natuurlijke
reserve aan goeden smaak ongebruikt te
laten. De meer critisch aangelegde wordt
wrevelig als hij ten slotte de vrucht proeft,
die hem als zoo zoet was aangeprezen.
Of wat moet hij denken van dat
ongemeene en sprekende werk dat den sugge
stieven en zeer juist karakteriseerenden titel
draagt van Pau dela" en dat zou zijn een
der merkwaardigste en ongemeenste werken
in de laatste jaren in ons land ontstaan,"
wanneer hij er eindelijk voorstaat. (Catalogus
No. 39.)
Sneller en hartgrondiger dan anders komen
hem de woorden smakelooze bombast"
over de lippen.
De heer Boasson is iemand die schildert
met groot gemak en die eene opmerkelijke
gave heeft om zich n de visie n de fac
tuur van prijzenswaardige voorgangers eigen
te maken. Hij doet in een breed en met brio
geschilderden voorgrond aan Daubigny, in
een boschkijkje aan Diaz, bij een moeras aan
Duprc denken. Een enkele maal schijnt hij
aan Monticelli verwant. Het is alsof hij de
uitkomsten dier schilders gebruikt om zich
zelf de studie van, het zich verdiepen in de
natuur te besparen. Hij schijnt arrangemen
ten, parafrases, potpouri's te maken van de
vondsten van anderen. Men kan zijn groote
vaardigheid en zekeren smaak hierin er
kennen en het toch van harte betreuren.
Men kan zich ook begrijpen dat een der
gelijke schilderijen-vervaardiging die op
niets zoozeer steunt als op handigheid, op
den duur verveelt. Het strekt den schilder
tot eer dat hij meer en beter gewenscht
heeft. Minder gelukkig is de wijze waarop
hij dit tracht te bereiken. In een weinig
suggestief, door de maan beschenen,
sneeuw.landschap, schildert hij rechts op den voor
grond een kale boom en een taklooze
knotwilg; links op den achtergrond plaatst hij
klein en groen: de dood. Er onder schrijft
hij weer meer suggestief danse
macabre." De heer Boasson verwacht toch
niet, dat het publiek zich op den duur door
zoo iets bij den neus laat nemen. Iedereen
weet dat voor een danse macabre meer
noodig is dan wat schaarsche toepasselijke
attributen in een luguber landschap en wei
nigen zullen zich laten, wijsmaken dat eenige
besneeuwde bergtoppen of wat daarvoor
doorgaat en een zeer blauw meer iets te
maken hebben met de visie van welk au
dela" dan ook.
De heer Boasson is blijkbaar zie zijn
portret door Annie de Meester. nog jong.
Hij kome dan tot inkeer, werpe veel oude
plunje overboord, vergete veel wat hij
ge.leerd heeft en bedenke v. oral dat niets hem
zoo schadelijk kan zijn als overdreven lof,
gelijk niets op den duur zoo hinderlijk is
als vertoon en aanstellerij.
Eigenaardig doen, na het bezien dezer
dikwijls omvangrijke schilderijen, de be
scheiden teekeningen voor Hahns prenten
in een zaaltje afzonderlijk geëxposeerd. Men
is geneigd ze te overschatten, zoo aangenaam
treft hier de wijze zelfbeperking, de sobere
verdeeli"g van zwart en wit, de overeen
stemming tusschen bedoelen en bereiken.
Soms zijn ze meer goedmoedig en grappig
dan fel en diep en niet in gelijke male voelt
men achter elke prent, de inspiratie. Maar
zij zijn steeds de onopgesmukte en
beheerschte uiting van.een oprecht gevoel, zij
zijn altijd en overal echt. H.
niet geleden heeft onder de oppervlakkige
slagen van de hand, die haar, ondanks alles,
lief was. De goede bedoeling geldt hier
voor de goede daad. Meent Molmar dat we
het nu eenmaal niet veel verder kunnen
brengen in de wereld dan tot goede bedoe
lingen?" Dat de bedoeling ten slotte even- ,
redig is aan de, door aller!t i omstandigheden {
beïnvloede daad ? Het komt mij voor dat
hij uit de vertroebeling der twee laatste
tafereelen zelf niet recht wijs is kunnen
worden. Liliom incarneert in zijn oude ge
daante en doet zich aan de beide vrouwen
(de verouderde Julie en het na zijn dood
geboren dochtertje) als een bedelaar voor.
Terwijl we de gedaante, (die niet verschilt
van den Liliom der vorige aardsche tafe
reelen) daar bij voorkeur wegdenken, zoe
ken wij naar zijn geest. Doch deze geest
overheerscht het tafereel niet. De trouw van
Julie krijgt daar een plotseling relief. Door
de oude moraliteit Elckerlyc' liep een lijn.
Elckerlyc daalde in den put, en ontsteeg
hem aan de hand van zijn Deugd". In
Molnar's legende is het de deugd" van
anderen (van de trouwe vrouw en van het
argeloos kind) die Liliom zou moeten zui
veren van zijn zonden ? Men zou zoo opper
vlakkig zeggen, dat Molnar in het laatste
tafereel, theosophisch, aanneemt, dat onze
nagelaten betrekkingen beschikken over het
wel en wee onzer gebannen ziel. Ja, nu, mij
lijkt dit alles een beetje pour Ie besoin de
la cause, en ik betwijfel of Liliom op grond j
van deze ervaringen, te elfder ure, langs
den met goede voornemens geplaveiden
weg, alsnog in den hemel zal belanden.
Bij veel, aannemelijk en
niet-geheel-aannemelijk, verzinsel, rijgt zich door dit merkwaar
dig werk,én zuivere ontroering, en aangezien
dit zeer-ontroerende in de twee laatste tafe- j
reelen uitloopt, zouden wij deze tafereelen, '
hoe ook, niet gaarne missen. Ik bedoel: de
vadervreugde van Liliom om het verwachte
kind van Julie. Deze is ook doordat de
bekentenis er op zulk een schrijnend
oogenblik invalt en in zoo kiesche aan
duidingen is gevat een motief, dat j
aan het geheele stuk een bijzonderen klank j
geef'. In Liliom's verbrokkeld leven is deze '
alledaagsche gebeurtenis iets onomvatbaar
grootsch, iets zeldzaam positiefs, het is de
aanraking met de natuur zelve. De gedachte .
alleen al maakt hem klein en hulpeloos-blij.
En niet minder mooi is zijn houding in
het hemelsch gerechtshof, in verband met
dit beste, hem overheerschend geluk. Geen
verwijt, geen bedreiging, geen goed woord
van den richtenden hemelswaphter heeft vat op
hem, hij staat verstokt. Totdat hij eensklaps
denkt: maar die kerel weet alles! en de voorlig
gende vraag hem over.de lippen komt:
Is 't een jongen of een meisje" ? De strenge
hemel wachter babbelt niet... Maar in den loop
van het verdere gesprek ontvalt hem de
aanwijzing: Wanneer uw dochtertje 16jaar
oud zal zijn." 't Is een meisje!" springt
Liliom bijkans den hemel uit. En nu hij dit
weet, wil hij wel alles, berouw, boete en
weer naar die vervloekte aarde terug, om
zijn goede daad te doen, best,, hij is bereid,
want dit dochtertje, zijn dochtertje, een
meisje", wil hij zien !
Dit is de naïeve schoonheid van het werk
en ik vergeet er gaarne het mindere om.
En bij al wat ik op de, veel te naturalistisch
opgevatte vertooning tegen heb, blijft de
dankbare erkenning dat deze schoonheid
eruit, en tot ons is gekomen. Heijermans
heeft, naar mijn meening, met deze opvoering
het primitieve niet aangedurfd. Hij heeft ge
bruik willen maken van de, een hedendaagsch
regisseur ten dienste staande middelen, ons
zelfs op een changement a vue onthaald.
Het kinderlijke werd bijgevolg kinderachtig
en er was geen eenheid, uiterlijk noch inner
lijk. Zoo kregen we in het voorspel een
volledig uitgewerkte kermis. In het eerste
tafereel daarentegen een zeer sobere aan
duiding: een geschilderd bosch-actiterdoek
met bank en brandende lantaarn. In 3 een
wederom vrij-volledig kermis-interieur, waar
achter een geschilderde woonwagen (een lap)
onze verbeelding tartte. Het 4e tafereel (de
aanranding bij den spoordijk) keurig geëta
leerd spoorwegmateriaal, zou ik, ware ik de
regisseur geweest, vrijmoedig hebben ge
schrapt. Zelfs als melodrama deed het niets.
De hemel" gaf een nabootsing van wolken,
en het landhuisje waar Julie haar laatste
levensdagen slijt, werd aanleiding tot een
berg-panorama, waaraan slechts het hoekje
met Edelweisz" ontbrak om het als
prentbriefkaart in den handel te brengen.
Ik heb de beste stuurlui staan aan wal
en gemakkelijk op te lossen was dit hete
rogene stuk alles-behalve tusschen deze
bi drijven gedacht aan de vertooning van
Marieken van Nimwegen" door de
onderwijzerstooneelvereeniging. Ook die was door
den toenmaligen regisseur (Regoor) natu
ralistisch opgevat, maar Regoor, over
weinig middelen beschikkend, had zich
moeten behelpen met wat hij krijgen kon.
En juist dit behelpen", waarbij ook onze
verbeelding zich van het begin tot het einde
behielp", redde de vertooning. Heijermans
beschikte over te weinig goeden maak en
over te veel decor-middelen.
Ook in het spel ontbrak: maatgeyoel, de
zin voor, in de eerste plaats:
rust-in-dezebeweeglijkheid. Er was niets weggedoezeld,
en niets opgehaald. Een episodisch optreden
van bijv. een fotograaf, beheerschte door
het te uitgewerkt spel van den vertolker en
van het paartje dat gefotografeerd moest
worden, het geheele tafereel. De boef
Fiscur", die Liliom aanzet tot de misdaad,
kreeg, schoon op zichzelf goed gespeeld
(Jurgens) te veel relief tegenover het
innerlijk proces, dat zich inmiddels in
Liliom voltrekt. Van de sterfscène was een
te lange, te uitgesponnen opzet gemaakt.
Rienk Brouwer bracht voor Liliom niet
de onweerstaanbare Mooie Karel1'
physionomie mede, die hem voor deze rol zou
hebben aangewezen. Maar van binnen uit
heeft hij de rol sterk beheerscht: sober,
zuiver, nergens lachwekkend, aldoor aan
nemelijk. Zijn vadervreugde, het hem als
het ware omstralende, kroppende geluk, dat
hij met een van blijdschap zinderende stem
eindelijk over de daken schreeuwt, blijft ons
in het geheugen.
Ook van juffrouw van Kuijk was dit, de
schuchtere bekentenis, het goede moment
Voor her overige onderschrijf ik wat
Berckenhoff onlangs opmerkte in HetTooneel."
dat men een rol bij voorkeur niet moet op
dragen aan een acteur of actrice, die de
eigenschappen voor deze rol al in haar
wezen meebrengt. De pathetische juffrouw
van Kuijk in de gedaante der grienende"
Julie laadde het een op het ander en bedolf
ons onder smartelijkheid. De rol van het
tengere, hulpbehoevende kind Julie, wier
naïeveteit een man als Liliom boeit, lag ge
heel buiten het tranenrijk dezer
heelemaalniet-naieve-actrice.
Mevrouw Marie Paassen (vrouw Muskat)
was uiterlijk een prachtmadam, en in het
gevoelig oogenblik, bij het lijk van Liliom,
gaf zij, inderdaad: gevoel. De stem van
Qod's portier" klonk fraai en boeide. Het
paartje" (Hesje Rijken en Jac van Hoven),
van beteekenis in het stuk als symbool van
het bekrompen en soliede geluk tegenover
het romantisch ongeluk, (Liliom en Julie)
speelde hevig komedie". Doch wie deze
voorstelling gaat zien, en ik hoop dat velen
haar als een ernstige poging zullen onder
scheiden, doet goed niet te veel critiek te
lezen. Want juist zijn onbevangenheid is
zijn schild.
TOP NAEFF