Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Jan. '16. No. 2013
Twee Voormannen in de
Amsterd, Assurantiewereld,
vierden in deze week hun TOsten ver
jaardag:
0.
l'
? v
Naartene schilderij van Witlem Marisjb.zoon
De heer E. S. OROBIO DE GASTRO
vertegenwoordigt in Nederland de groote
Engelsche verzekeringsmaatschappijen,
de Marine Insurance Company" en de
Phoenix Assurance Company", en is
Directeur van de Holl. Brand- en
Levensverzekeringsocieteit" van 1808 en van ver
schillende andere maatschappijen, waar
van hij niet weinige zelf heeft opgewerkt.
W De heer J. TER MEULEN Jr., Direc
teur van de Nederlandsche Lloyd" en
hoofdvertegenwoordiger van verschillende
Indische maatschappijen.
iiiiiiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiii
De capitulatie van Koning Nikita van
Montenegro zoo leest men in
Oostenrijksche en Duitsche bladen is niet alleen
een groot militair succes voor het Viervou
dig Verbond, maar zij bewijst tevens, dat
het vertrouwen in een overwinning van de
Entente zwaar geschokt is. Wanneer dit
vertrouwen bij de Montenegrijnen nog had
bestaan, zouden zij het voorbeeld van de
Serviërs hebben gevolgd en uit hun land
zijn geweken om elders den strijd voort te
zetten.
Het is te begrijpen, dat zulk een conclusie
door de Oostenrijksche en Duitsche pers
wordt getrokken; wij zijn in dit stadium van
den oorlog er aan gewoon geraakt, dat de
beide partijen elke gelegenheid te baat nemen
om zich zelve te overtuigen, dat hare zaak
er goed voor staat. Maar, al behooren wij niet
tot hen, die geen oogenblik er aan twijfelen,
dat de overwinning op het slagveld ten
slotte door de Entente zal worden behaald,
de zooeven genoemde gevolgtrekking schijnt
ons toch niet noodzakelijk.
Immers, wie aldus redeneeren, gaan uit
van de veronderstelling, dat de Montene
grijnen ook nog iets anders hadden kunnen
doen dan de wapenen neer te leggen en
zich op genade en ongenade overgeven.
Zeker, zij hadden in hun land kunnen blijven
en zich doodvechten; maar zelfs een als
romantisch te boek staand volk als de be
woners der Zwarte Bergen gaat niet vrij
willig in den dood, wanneer het kans heeft
zijne vrijheid te behouden; en de mogelijk
heid bestaat, dat Koning Nikita eenige reden
heeft om te gelooven, dat hij wel een deel
van zijn gebied, maar niet zijn geheele rijkje
zal verliezen; misschien is zelfs de geheele
capitulatie afgesproken werk en weet de
Koning reeds precies, welke voorwaarden
hem zullen worden toegestaan.
Maar een andere keus dan het blijven
strijden tot den laatsten man werd bedoeld
door hen, die in de gevallen beslissing een
bewijs zien van wanhoop aan de overwinning
der Entente. Zij meenen, dat de Montene
grijnen hetzelfde hadden kunnen doen wat
de Serviërs gedaan hebben en met het
overschot van hun leger zich onder de hoede
der Entente hadden kunnen stellen.
Het is echter zeer de vraag, of deze
mogelijkheid voor de Montenegrijnen nog
bestond. Waar hadden zij heen moeten gaan?
Naar Albanië? Maar de bevolking van
NoordAlbanië is hun vijandig gezind; en gesteld
al, dat de Montenegrijnen de haven S.
Giovanni di Medua hadden kunnen bereiken,
wie zou hun ervoor instaan, dat zij vandaar
over zee naar bevriend gebied konden
worden gebracht? De Oostenrijksche
duikbooten maken hier het vaarwater onveilig;
dat hebben de Italianen in den laatsten tijd
ondervonden, toen zij levensmiddelen en
andere benoodigdheden aan de Serviërs
Wilden toevoeren. Om dezelfde reden waren
de Montenegrijnen er niet mede gebaat als
zij zich hadden kunnen inschepen in hun
eigen haven, in Antivari; daargelaten nog,
of zulk een inscheping had kunnen geschie
den, wanneer de Oostenrijkers hen op de
hielen zaten.
Om een andere reden nog stonden de
Montenegrijnen er anders voor dan de Ser
viërs. Verreweg het grootste gedeelte van
het Servische volk is in het land gebleven;
in den beginne scheen het wel, alsof het
heele volk meevocht, maar al spoedig is de
oorlog alleen door de geregelde troepen ge
voerd; wat er van dit leger is overgebleven,
trok over de grenzen. Bij de Montenegrijnen
streed de geheele weerbare mannelijke be
volking mede; zelfs moeten vele vrouwen
ook de wapens hebben gehanteerd; indien
bij dit volk alle combattanten waren uitge
weken, zou dit niet veel verschild hebben
van een geheele ontruiming van het land.
Eindelijk konden de Serviërs zich nog
vleien met de hoop, dat er spoedig hulp
zou komen opdagen van de zijde der En
tente; dit konden zij althans eenige maanden
geleden nog doen. De Montenegrijnen zullen
zich geen illusie daarover hebben gemaakt;
nu Italië hen in den steek liet, was er nie
mand meer, die redding kon brengen.
Zoo bleef er, naar onze meening, voor
Koning Nikita en zijn volk niet veel anders
over dan de wapens neer te teggen; er be
staat voor de Entente niet de minste reden,
hem daarvan een verwijt te maken; indien
zij dan later de overwinning mocht behalen,
zal zij het hem zeker niet inpeperen.
In Oostenrijk is de vreugde groot over
het behaalde succes: men kan zich daar die
eer ook alleen toerekenen; bij de verovering
van Servië kon men het niet stellen zonder
de hulp van Duitschers en Bulgaren. En in
Oostenrijk is men ook nog niet vergeten,
dat in het voorjaar van 1913 Montenegro
de Oostenrijksche diplomatie heeft getrot
seerd, toen het de belegering van Skoetari
niet wilde staken. Het is waar, in die dagen
bestond nog wat men het Europeesche
concert" noemde; Oostenrijk en Italië gingen
toen nog broerderlijk samen in den wensch
om een zelfstandig Albanië op te richten en
om de Montenegrijnen uit Noord-Albanië te
houden; zelfs hebben alle groote mogend
heden, met uitzondering van Rusland, toen
gezamenlijk de kust van Montenegro geblok
keerd, wat Koning Nikita intusschen niet
belet heeft om zijn intocht in Skoetari te
houden, al duurde die vreugde dan ook
maar kort. Maar het was toch hoofdzakelijk
Oostenrijk, dat de andere groote mogend
heden tegen Montenegro in actie bracht en
dat zich het meest geërgerd heeft over de
weigering van Koning Nikita om het beleg
van Skoetari op te geven.
Wat nu het lot van Montenegro zal wor
den, zal afhangen van den verderen loop
van den oorlog, maar voorloopig zullen de
Oostenrijkers het bezet houden en den berg
Lovcen zullen zij wel nooit meer ontruimen,
tenzij hun dat bij den vrede kan worden
opgelegd. Wie meester is van dien berg,
kan de haven Cattaro bestrijken, de oorlogs
haven aan de Dalmatische kust, door middel
waarvan Oostenrijk de heerschappij over de
Adriatische zee moet behouden. Lovcen in
de macht van Italië of een met Italië ver
bonden staat zou Cattaro voor Oostenrijk
waardeloos maken; ook daarom mag men
er zich over verbazen, dat Italië, zoodra
het aan Oostenrijk den Oorlog verklaard
had, de Montenegrijnen niet in staat heeft
gesteld om dezen berg onneembaar te ma
ken, en dat het zelfs geen enkele poging
heeft gedaan om hulp te bieden, toen het
zag dat Montenegro ernstig bedreigd werd.
Nu het te laat is, verwijt nagenoeg de ge
heele Italiaansche pers aan de regeering
het gepleegde verzuim.
Voor de Entente duurt de slechte
moesson dus nog altijd voort. Aan het westelijk
front lijdt zij geen nederlaag, maar behaalt
ook geen enkel voordeel van eenige
beteekenis. Indien er daar voor het groote offen
sief gewacht moet worden, totdat de wet
op den dienstplicht in Engeland hare uit
werking begint te toonen, wordt het geduld
van de Franschen nog op een zware proef
gesteld; maar al zal Engeland op den duur
ook meer manschappen naar het front kun
nen zenden, het gebrek aan officieren, die
op de hoogte hunner taak zijn, zal wel zeer
moeilijk kunnen worden verholpen.
De eenige lichtzijde voor de Entente in
de laatste weken is het door de Russen
ondernomen offensief; op de geheele zuide
lijke helft van het oostelijk front, ook in
Fransch-Kaukasië en Turksch Armenië
hebben zij den strijd weder ingezet. Voor
loopig is het resultaat daarvan nog gering;
maar het feit zelf toont aan, dat de Russi
sche legers zich hersteld hebben van de in
den afgeloopen zomer geleden nederlagen
en dat het hun niet langer aan munitie ont
breekt. Hun offensief kwam ook daarom te
rechter tijd, omdat de strijd aan de
Isonzolinie in de laatste weken weer verslapt is;
den Oostenrijkers wordt al bitter weinig rust
gelaten ; zoodra de vijand, die de Z. W. poort
nu reeds zoolang heeft gebeukt, adem schept,
begint het rammelen weder op de poort in
het N. O.
Of dit offensief van de Russen ook ver
traging brengt in de krijgsverrichtingen van
de centrale mogendheden en hare
bondgenooten op het Balkanschiereiland, daarnaar
kan men alleen raden. Het blijft in elk geval
opmerkelijk, dat de aanval op Saloniki nog
steeds niet heeft plaats gehad. Ook ziet het
er niet naar uit, dat de gissing van den
correspondent van de Vossische Zeitung,
waarover wij de vorige week schreven, door
de feiten zal worden bevestigd. Tot de ont
ruiming van Saloniki maakt de Entente
nog geen aanstalten ; integendeel wordt be
richt, dat er in de laatste week weder veel
Engelsche troepen zijn ontscheept. Ook richt
de Entente zich tn Griekenland meer en meer
huiselijk in en beschikt over dat land alsof
het haar eigendom was; Fransche troepen
landen op Korfoe om dit eiland zooals
het heet in te richten als herstellingsoord
voor het Servische leger; in Phaleron, een
haven van Athene, zijn jFransche en En
gelsche troepen aan wal gekomen om er het
gebruik van de zeekabels aan de Grieken
te onttrekken.
De Kölnische Zeitung is van meening, dat
de Entente opzettelijk uittartend te werk
gaat in Griekenland, omdat zij een conflict
wil uitlokken tusschen den Koning en het
volk. Of dit juist is, kunnen wij niet beoor
deelen; wat weten wij eigenlijk met zeker
heid hier in Nederland van hetgeen er den
laatsten tijd onder het Grieksche volk gaande
is? de berichten daarover verschillen, al
naarmate van de gezindheid van de bericht
gevers; volgens den een is het Grieksche
leger vijandig gestemd jegens de Entente
en zijn er te Saloniki telkens botsingen
voorgekomen; een ander weet te verhalen
van een heilwensch, op Nieuwjaar door een
Griekschen hoofdofficier namens zijne troepen
aan de Entente gebracht. Maar mogelijk is
het, dat de Entente het in Griekenland tot
een ontknooping wil laten komen, wanneer
zij nl. de overtuiging heeft, dat de meerder
heid van het volk aan hare zijde staat.
Ongerijmd is het echter, wanneer de Köl
nische Zeitung schrijft: de Entente wil Grie
kenland tot haar vijand maken, om het geheel
te kunnen bezetten, om een succes te be
halen, om een onderpand in handen te krij
gen, waarvan het bij de vredesonderhande
lingen kan gebruik maken om iets af te
dingen op de eischen der tegenpartij. Wij
voelen allerminst neiging om de daden
derEntente tegenoyer Griekenland goed te pra
ten, al blijven wij van meening, dat Grie
kenland die voor een deel aan zich zelf
heeft te wijten; maar wij weigeren te ge
looven, dat de Entente oorlog met Grieken
land zou zoeken, alleen om daardoor een
onderpand in handen te krijgen. De Entente
behoeft er werkelijk niet naar te verlangen,
de taak, die zij moet verrichten, nog zwaar
der te maken; en dit laatste zou toch zeker
het geval zijn, wanneer zij oorlog zocht
met Griekenland.
19 Jan. 1916
G. W. KERNKAMP
A. ALETRINO t
Weinigen die mij lief zijn, neemen bij
hun weggaan zulk een groot stuk van mijn
leeven mee als hij. Ik staar op den naam,
met het kruisje er achter en ik kan het
mij niet goed indenken dat het nu werke
lijk zoo is, eeven stellig als ook mijn naam
met het kruisje er achter, eenmaal ver
schijnen zal.
Sam Aletrino hij heette Aa'ron, maar
werd Arnold genaamd door zijn familie die
zich voor den joodschen naam schaamde,
en voor mij is hij Sam, mijn goede Sam,
de nige academie vriend die mijn vriend
gebleven is, de trouwste en meest aanhan
kelijke vriend dien ik van mijn jeugd af
behield.
Hij was het wien ik mijn kleinen
Johannes" voorlas, en die daarbij in tranen uit
barstte. Hij had zulk een ligt-beweegelijk
gemoed en zijn tranen kwamen spoedig. Hij
was het ook die mij het denkbeeld ingaf
van de gruwelijken tocht door de graven,
met Pluizer.
Hij zat vol diepe, zware somberheid. En
toch was hij het die mijn studententijd heeft
verhelderd en vervroolijkt.
Er was veel leelijks in mijn studenten
leeven ik denk er niet graag aan,
behalve aan alles wat op den goeden Sam
betrekking heeft. Dat is vroolijkheid en
aandoenlijk om te ooverdenken.
De Zaterdag middagen als wij na het
college bij hem kwamen , kof Bedrinken, met
Weissenbruch de pharmaceut, en Ham de
de medicus.
Dan werden er veel boterhammen met
jam gegeeten en er werd piano gespeeld en
er werd verbazend gelachen.
Niemand kon lachen als Sam. Als hij
een van zijn malle verhalen begon, dan
bleef hij meestal middenin steeken door zijn
eigen gelach. Hij kon er niet uitkoomen
van 't lachen, hij begon op nieuw twee,
drie malen, maar het lachen was hem te
machtig, en zijn bril dreef weg op zijn
tranen.
Deeze sombere schrijver van de meest
verdrietige en luguubere boeken die in onze
taal geschreven zijn, was de joligste,
leevendigste, geestigste kamaraad dien men zich
denken kan.
Ik zag toen nooit in hem den letterkun
dige, den schrijver. En eigenlijk ook niet
den medicus, hoewel het medische beroep
hem toch zeer ter harte ging. Maar hij was
mijn kamaraad, mijn vriendje, die mij altijd
welkom was, wiens hartelijkheid en grappen,
wiens onuitputtelijke humor mij altijd wel
deed, wiens oprechtheid mij nooit beleedigde,
wiens oordeel mij altijd belangrijk voor
kwam, al verschilden wij veel in levens
beschouwing.
Hij was een kostelijke grappenmaker met
een grenzenloos goedhartig, vrouwelijk week
gemoed. Voor iemand dien hij lief had offerde
hij alles op. Geld kon hem absoluut niets
scheelen, en toch dat is 't moqye er bij
vroeg hij er nooit om en wist hij altijd on
geholpen rond te koomen. Hij zei wel eens
dat hij graag een kamer vol geld wou be
zitten alleen om de voldoening te hebben er
op te trappen en op te spuuwen.
Hij moest in zijn studententijd uiterst
zuinig leeven, hij had het arm, en kwam
toch nooit te kort, en hij kwam altijd keurig
netjes voor den dag. Hoe hij omsprong met
zijn geld, hoe hij zijn garde-robe onderhield,
was een raadsel en een meesterstuk. En
daarbij had hij altijd nog iets om aan an
deren te geeven. En hoe zeer is er niet
misbruik gemaakt van zijn vrijgeevigheid
en zijn goedheid! Maar hij beklaagde zich
daaroover nooit.
Hij was graag correct, in kleeding en
vormen. Voor vrouwen had hij de volle
eerbied van den dichter. De vrouw, als zij
goed was, was hem iets heiligs, een voor
werp van diepe vereering. Hij spotte graag
met zijn eigen leelijkheid, en liet zich bij
voorbeeld van achteren fotografeeren, omdat
dat zijn mooiste kant was, zooals hij zei.
Maar met al zijn leelijkheid was hij een
groot harten-verooveraar en er waren niet
veel vrouwen die niet onder zijn bekooring
kwamen.
Al waren wij nog zoo intiem, toch was
er een diepgaand verschil. Hij was een ge
weldig pessimist, en als hij ernstig wou zijn,
dan was hij siniester en naargeestig. Hij
verwonderde en benijdde mijn optimisme
maar kon er zelf nooit toe geraken.
En hij vreesde den dood met een groote,
hem nooit verlatende vrees.
Ik hield niet van zijn letterkundig werk,
en hij wist dat en verweet het mij nooit.
Ik wilde dat hij den menschen zou geeven
wat hij mij gaf, zijn tintelende geest, zijn
gevoelige, fijne humor, zijn leevendigheid,
zijn joligheid. Maar dat kon hij niet en
wilde hij niet. Zijn ernstige boeken zijn
zwaar, somber, als een drukkende, grieze
lige nevelachtige nachtmare.
Het beste wat hij heeft nagelaten zijn,
naar mijn idee, behalve de herinnering aan
zijn beminnelijke persoonlijkheid zijn
weetenschappelijke werken oover crimineele
antropologie.
De leezers van de Groene hebben het
laatste geleezen wat hij publiceerde, een
fragment van zijn studie oover Napoleon.
Sam was een helden-vereerder, al beweer
de hij zelf het teegendeel van een held te
ziin, en Napoleon was zijn leeven lang een
voorwerp van zijn hartstochtelijke bewon
dering.
En kenmerkend' voor zijn karakter was
zijn liefde voor katten. Sam en een poes
waren onafscheidelijk. Hij had een eigen
taal waarin hij die dieren toesprak, een
jargon dat alleen hij en zijn poes verstonden.
En hij gebruikte vaak het citaat van een
bemind fransch auteur: qui aime les chats
donne preuve de qualités supérieures."
En nu is hij ons voorgegaan in dien
grooten oovergang, die hij met zoo
nameloozen angst verbeidde. Hij kon niet
gelooven in een voortleeven, en hij wilde het
toch zoo graag. Zijn
medisch-natuur-weetenschappelijke opleiding had eens voor al dat
geloof in hem vermoord, en bij mijn laatste
bezoek aan hem, in Zwitserland, wilde hij
nog altijd met aandrang weeten hoe ik het
toch aanlegde om tegenoover dat groote
raadsel, die schrikkelijke, onvermijdelijke
leedigheid zoo gelaten en vertrouwend
te zijn. Het niet-zijn was hem, terecht,
een vervaarlijk vooruitzicht, en zijn denk
kracht was onvoldoende om het
onmoogelijke van zulk een totale vernietiging te
begrijpen.
Nu weet hij. En ik denk dat hij zich er
oover zal verbazen, hoeveel ligter en onbe
langrijker de overgang is dan hij vreesde,
en hoe hij voor dat ijzige fantoom des
Doods noodeloos heeft gesidderd.
Maar ik denk ook wel dat hij lang zal
slapen eer het ontwaken volgt.
Gelukkig dat zijn laatste leevensjaren, in
een heerlijke omgeeving, met een trouwe,
sympathieke gezellin, zoo zorgeloos zijn
geweest als hij zich wenschen kon. Een
rustige, lichte avond na een moeijelijke,
duistere morgen.
FREDERIK VAN EEDEN
DE SOCIALE VERZEKERING
ni
De medewerking aan de uitvoering van
arbeidswetten zal dus, gelijk in het voor
beeld met betrekking tot de
arbeidsduurbeperking (zie II in het vorige nummer)
werd aangetoond, telkenmale bij een
speciale wet, welke het object der be
scherming slechts in hoofdtrekken regelt,
moeten worden ingeroepen en nader gede
finieerd. Hoe eenvoudig die wetten nu ook
kunnen worden, zij zullen toch haar tijd om
tot stand te komen behoeven. De raden
zullen, indien zij thans worden in 't leven
geroepen, dus nog niet aanstonds volbelast
zijn. Zelfs de thans in de wet op de Kamers
van Arbeid aan deze lichamen opgedaagen
bemiddeling bij arbeidsgeschillen kan niet
zómaar door de raden van arbeid worden
overgenomen, doch zal eerst nog eens nader
onder de oogen moeten worden gezien
wat ook in het ontwerp-Drucker is gedaan
en in een afzonderlijk wetje moeten worden
geregeld. Evenzoo de door de
commissieDrucker ontworpen regeling aangaande het
bindend verklaren voor een geheel vak van
door vakvereenigingen afgesloten collectieve
arbeidsovereenkomsten. Door den heer
Roodenburg is in zijn aangehaalde rede in
de Tweede Kamer voorts gewezen op het
vaststellen van minimum-loonen, gelijk b.v.
de Engelsche trade-boards voor de huis
industrie doen. En zoo is er meer.
In dien tusschentijd, vór dat de raden
van arbeid ten behoeve der arbeidersbe
scherming volbelast of zelfs belast
zijn, kunnen zij nu uitnemend de hun in de
Ziektewet opgedragen functie vervullen. Het
eenige bezwaar dat de heer Treub daar
tegen in de stukken noemt, is dat het be
heer der ziekengeldkassen door de R. v. A.
zoo bureaucratisch zou zijn; waartegenover
hij in zijn ontwerpen het zelfbestuur" der
verzekerden stelt. Al zou men den minister op
dit punt ook volmaakt gelijk moeten geven,
dan nog ware het voor de niet-invoering
der Ziektewet geen voldoende motief, dat
de kassen eenige jaren bureaucratisch be
stuurd werden totdat zij door een andere
bestuursorganisatie zouden kunnen worden
overgenomen. Bij de werkloosheidsverze
kering toont de minister zich toch ook zoo
afkeerig niet van bureaucratisch beheer,
waar hij zelfs de gemeentebesturen en de
gemeentelijke fondsbesturen, om van de
kasbesturen maar niet te spreken, feitelijk
van medezeggenschap in de regeling hunner
eigen zaken gansch heeft uitgesloten.
Maar afgezien daarvan gaat de door den
minister gemaakte scherpe tegenstelling
tusschen de bestuursorganisatie-Talma en
de zijne als tusschen bureaucratie en zelf
bestuur toch in werkelijkheid niet op. Met
de bureaucratie der raden staat de zaak
beter, met het zelfbestuur volgens de
organisatiewet-Treub minder dan de minister het
voorstelt.
De bewijsvoering van den minister dat
de R. v. A. bureaucratische organen zouden
moeten zijn, omdat de voorzitter nevens
leider der arbeidsgemeente" ook vertegen
woordiger van het centrale gezag is
zooals de burgemeester zijner Gemeente
schijnt niet sterk. Het Amsterdamsche Ver
zekeringsfonds tegen werkloosheid wordt
nu al 9 jaren bestuurd door een commissie,
gelijk de R. v. A. samengesteld uit een gelijk
VOOR MAGDA JANSENS
Magda, wil je 't vergeven
Als je ons verlangen ziet,
Naar een uitverkoren plekje
In je Hemel van verdriet ? . . .
Dat wij allen komen vragen
Naar een klopje van je hart;
Dat wij allen van je hou'en
En verliefd zijn op je smart.
Magda, als je ons wilt troosten:
Doe dan stil je oogen dicht,
Want je kostelijke tranen
Zijn als klare droppels licht.
Wees niet al te edelmoedig
Met je kommer en berouw ;
Spaar je louterende weemoed,
Anders blijft er niets voor jou.
Magda, milde Magdalena
Doe ons wel met al je leed.
Steun ons met je droeve wanhoop,
Die vergeeft en die vergeet.
Magda wil je ons vergeven
Als je ons verlangen ziet
Naar een uitverkoren plekje
In je Hemel van verdriet ? .. .
DE GECONTRACTEERDE
PROLEET
(Roept)
Schenk jenever in de glazen
Schenk ons bier of brandewijn,
Brullen willen we als dwazen,
Want we moeten dronken zijn!
Maak ons je vergif thart open
Knoeier van een kastelein
Tot we dronken zijn.
Dronken, tot we er van hijgen
Tot we er een roes van krijgen.
Niet meer denken, niet meer weten
Wij, de kermende proleten !
Niet meer veinzen, niet meer groeten,
Niet meer dienen, niet meer moeten !
Geef jenever, kastelein
Laat ons stomme dieren zijn!
Vier en twintig lange uren
Moet 't duren, moet 't duren
Geef jenever, kastelein
Laat ons onverstandig zijn !
imiMIIHIIlmilMHIlmMIMIIIMIIIMIHmlIMIIIIIIIIItlllllHMIIIIIUHIMMMIl
aantal werkgevers en arbeiders met een
onpartijdigen voorzitter. En ik kan zeggen,
dat het daar een uitzondering was dat beide
partijen onverzoenlijk tegenover elkaar
stonden en de voorzitter de doorslag moest
geven. Overigens merkt de minister op,
dat deze bureaucratie voornamelijk bij
de Invaliditeitswet zou gelden, waarover
't thans niet gaat. En wat nu het voorge
stelde zelfbestuur" aangaat, kan in de eerste
plaats worden opgemerkt dat de kringfonds
commissies, die feitelijk het beheer zullen
voeren en de zaken het best zullen kunnen
beoordeelen, 3 zegge drie colleges
boven zich vinden, waar zij afhankelijk van
zijn n. 1. de kringbesturen, de raden van
toezicht op de kringbesturen en de
districtsbesturen. Dat geeft per se hommeles, ge
zagsaanmatiging en bazerij. En of de com
missies nu van de kat of den kater gebeten
worden, kan hun om 't even zijn. In elk
geval staat dit vast, dat als de Raden van
Arbeid bureaucratische organen zijn, dan
zijn de districtsbesturen dat ook, want hunne
samenstelling verschilt essentieel niet.
Het groote verschil met de organisatie
van zijn voorganger dat de heer Treub ons
wil doen .zien is het feit, dat hij in de
kringbesturen" de meerderheid aan de
verzekerden toekent, blijkt schijn te zijn.
Immers, als tegenwicht tegen die meerder
heid, om het bezwaar van overstemmen
van de minderheid door de meerderheid te
verhelpen" achtte de minister het noodig,
in eiken kring boven het bestuur een op
andere wijze samengesteld college (waarin
de verzekerden de minderheid hebben,
v. H. T.) te plaatsen, dat toezicht heeft
uit te oefenen op het bestuur en waarop
de minderheid zich kan beroepen, zoo
dikwijls zij bezwaar heeft (was van mij,
v. H. T.) tegen een door het kringbestuur
genomen besluit." Overigens zal aan een
algemeenen maatregel van bestuur worden
overgelaten (!) welke besluiten, buiten die
in de wet reeds genoemd, a priori de goed
keuring van den raad van toezicht behoeven.
Is op die wijze het geven van zelfbestuur
meer dan een beau geste? Durft de minister
werkelijk zelfbestuur der verzekerden aan,
dan zal hij in elk geval die raden van toezicht
moeten terugnemen. Er blijven dan toch
altijd nog de districtsbesturen als hoogere
macht" over. Om deze dan iets dichter bij
het kringbestuur te brengen zou hun aantal
thans op 10 voorgesteld vergroot
kunnen worden. Het ware dan te bepalen
op het aantal, door de commissie-Drucker
voor de arbeidsraden gewenscht, n.l. onge
veer -l in elke provincie; wellicht enkele
meer, doch ten hoogste 28 a 30. De over
gang van het voorloopig beheer der
districtskassen van de raden van arbeid op de
district sbesturen wordt daardoor nog verge
makkelijkt.
Het aantal raden van arbeid zal zoodoende
dus belangrijk minder zijn dan de heer
Talma zich dat had voorgesteld, n.l. onge
veer 80. Evenwel wordt daardoor het be
zwaar van den heer Treub tegen de kassen
der raden van arbeid, dat deze als primaire
kassen te groote gebieden bestrijken en
eene te groot aantal verzekerden tellen, nog
vergroot. Daarvoor ligt de voorziening echter
reeds in de Radenwet zelve, n.l. door met
gebruikmaking van art. 24, tweede lid dier wet