Historisch Archief 1877-1940
23 |an. '16. No. 2013
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND
VERZEN
Aan Lizzy Ansingh
Sprookjes rijke Lijs,
in je droompaleis
klinken zilv'ren klokken,
ruischen popperokken
op een tooverwijs.
' Grillige tafreelenl
rijzen ten tooneele:
een mysteriespel.
Paradijzige hemel,
roozig kleurgewemel
en gracieuse hel.
Droomgod komt gevlogen
langs mijn wonderende oogen
op een zwaan, bij nacht,
heerlijker en mooier
dan Ole Luikooie'r
ooit heeft uitgedacht.
Was niet Heinrich Heine,
de ironisch-fijne,
je bewondering?
Zong je niet zijn liedjes,
Schumannmelodietjes,
achttienjarig ding?
Heks en fee, godinnetje,
allerliefst vriendinnetje
van mijn kindertijd,
ik breng deze ovatie
aan je geest en gratie,
vol van dankbaarheid.
M. C.
MIIIIIIIIMMIIIIIlllllllllllllllMlllllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMMlmlIIIIIMI
commissies in te stellen voor kleinere ge
bieden, waarin de R. v. A. zijn district
(onder goedkeuring van den O. A. R.) naar
welgevallen kan verdeelen. Deze commissies
kunnen precies zoo samengesteld worden
als de Kringbesturen van minister Treub.
Wel is waar zullen zij dan geen kassen met
eigen risico te beheeren krijgen en slechts
het werk kunnen doen dat volgens de
Ziektewet aan het bestuur of den voorzitter
van den R. v. A. is opgedragen, doch uit
den aard der zaak zal de Raad haar in groote
mate zelfstandigheid moeten overlaten,
zoodat tusschen haar functie en het boven ge
analyseerde Zelfbestuur" der Kringbesturen
waarlijk geen reuzenverschil zal bestaan en
déweg tot werkelijk zelfbestuur geleidelijk
wordt gebaand. Desgewenscht kan de Raad
al zijn ter zake van de ziekteverzekering te
nemen besluiten nog doen voorbereiden door
een commissie, als bedoeld in art. 24, eerste
lid R. W., welke geheel overeenkomstig het
districtsbestuur-Treub kan worden samen
gesteld. De in de Ziektewet noodige wijzi
gingen bepalen zich dan hoofdzakelijk tot
het substitueeren van het bestuur van den
oppersten arbeidsraad (resp. een commissie
daaruit) of de Kroon voor de verzekerings
raden.
Het zich voorloopig bepalen tot de
bovenaangegeven wijzigingen van Radenwet en
Ziektewet welke gemakkelijk nog in dit jaar
kunnen tot stand komen en het dan invoeren
dier wetten zal van den minister Treub dus
In geen enkel opzicht een principieele con
cessie vergen. Het door hem ontworpen doch
thans naar zijn eigen meening niet voor ver
wezenlijking vatbare verzekeringsstelsel laat
hij daarmede een onverzwakte kans op later;
terwijl het dienstbaar maken van de raden van
arbeid voor de arbeidersbescherming en de
Instelling van den oppersten arbeidsraad
kan blijven voor rekening van zijn ambtge
noot van Landbouw. Overigens zou hij, door
voor dit laatste ook zelf de verantwoorde
lijkheid te aanvaarden, slechts op gemak
kelijke wijze zijn eigen belofte tot reorgani
satie der Kamers van Arbeid nog inlossen
IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIII
na
HET SMIDJE
DOOR
HENR1 VEUSKENS
I
In de smidse was het altijd bijkans geheel
donker, alleen door het smalle vensterke bij
de werkbank viel wat groen licht. En daar
stond Lowieke in den vagen schemer den
ganschen dag te kloppen en te klinken, en
achter het draadgaas, dat voor het raam
gespannen was, leek hij met zijn groezelig,
spits gezicht eene distelvink in een kooitje
en hipte en tripte van den eenen hoek naar
den anderen en floot zijne wijsjes als een
vogel in de lente. En aan den anderen kant
van de smidse stond aan den blaasbalg zijn
jongen en de blaasbalg neuriede mee de
liedjes van den vroolijken smid, en de vlam
men dansten daarbij de dolste walsen. En
tin zong zachtjes mede van Ring, king,
ing ! Het was een lustig leven in de smids
van Lowieke. Het smidje was altijd een
vroolijk manneke geweest, van den morgen tot
den avond hoorden de menschen, winter en
zomer, zijne blijde deuntjes en het geklink
van zijnen hamer op het aanbeeld. En om
dat hij zoo'n lustige gezel was hadden de
menschen gaarne met Lowieke te doen.
Tenminste de boerenknechts deden niets
liever dan met de paarden naar den smid
gaan. Want dit was voor hen een
heel schoon verzet. Dan zaten ze dikwijls
langen tijd op eene omgekeerde kachel
trommel te luisteren naar wat Lowieke ver
telde. En Lowieke lachte al even hard met
de anderen mede om z'n eigen grappen.
Vroeger had de smid een knecht ge
houden, toen zijn jongen nog naar school
moest. Maar langzamerhand was de jongen
groot geworden en opgegroeid tot eenen
sterken bengel, die beter nog dan vader den
voornamer wist te zwaaien. En omdat hij
van jongsaan in de smidse rondgetrenteld
had en over niets hoorde praten dan
hoefijzers en karrebanden en kapotte
kachelpijpen, was Jan al gauw een stevige hulp
voor den ouden man. Want het smidje
begon langzaamaan al menig tientje van
zijnen levensnoster te verschuiven. En al
gleden deze dan ook licht en gemakkelijk
door zijne vingers zonder veel geruk en
getob, toch voelde Lowieke, dat hij niet
meer de man was van vroeger; al kon men
dit moeilijk aan zijn gezicht zien, door de
grauwe roetlaag, welke door de week toch
de voren en rimpels van z'n gelaat verborg.
en daarmede verder, last not least, voldoen
aan den uitgesproken wensen van zijn
vroegere Partij, van welke hij zich zeker
nog niet geheel gevoeld vervreemd.
En mogelijk zullen, als het werk vanden
minister Talma op die wijze nog zoo veel
mogelijk tot zijn recht komt, de kansen van
de Ouderdomswet van den minister Treub
dan ook niet onaanzienlijk stijgen. Terwijl
met dit alles het volk zou zijn gebaat.
Amsterdam, 3?l?'16.
Dr. J. VAN HETTINGA TROMP
Of Liefde, f Strijd
(Ingezonden)
Brief aan de dienstweigeraars Louis Baehler
CUM suis
Met groote belangstelling, waarde heer
Baehler, heb ik uitgezien naar punten die
licht, nieuw licht, zouden brengen in den
naar allen schijn zoo treurigen en
onchristelijken Europeeschen toestand, toen gij e'tv
de uwen voor den kantonrechter kwaamt
getuigen.
In stede daarvan ontving ik van u
ten geschenke," zoo schrijft gij uwe
zelf-rechtvaardiging." Maar geert nieuwe
gezichtspunten. Geen heilserum voor de
groote kwaal der menschheid. Uwe
zelfrechtvaardiging? Meent gij werkelijk, dat
die den Grooten Strijd van volker-machten
en gedachten kan stillen?
Ter zake: gij hebt al of niet ik ben
daar niet achter kunnen komen, nadat ik al
de verslagen der verhooren en uwe zelf
rechtvaardiging aandachtig gelezen had
aangezet tot dienstweigering. Misschien
mag ik dus veronderstellen, dat gij voor de
idee 'dienstweigering' hebt willen 'getuigen'.
Is het zó?
Nu dan: het komt mij voor, dat gij dwaalt,
en anderen wilt laten doen wat gij zelf
alleen voor u-zelf kunt beslissen wanneer
de beproeving u zal of zou worden opgelegd.
Er is in de oude Joodsche boeken het
verhaal van den profeet Daniël. Hebt gij
dit eigenlijk wel eens nauwkeurig over
dacht? Wat is het wonder van Daniël, die
niet door de leeuwen verscheurd werd?
Geen wónder immers. Want hoevéle goede,
geloovige en brave christenen werden in
Rome niet aan dezelfde beproeving bloot
gesteld met minder goed gevolg.
Een verhaal uit Indië, dat ik eenige jaren
geleden las, Werpt eenig ligt op dat won
derlijke:
Een woedende wijfjestijger rende een dorp
binnen, dol van verdriet en schuimbekkend,
omdat men haar jong vermoord had. Een
mensch had dat gedaan. Menschen wilde ze
vermoorden en vaneen scheuren. Dat moet in
het tijgerbrein hebben gewoed. Ze was wild
van verdriet. De menschen vluchtten, wild
van angst, dat het verdriet op hen zou neer
slaan, wraak voor de misdaad. Men riep om
iemand dapper genoeg om het beest k te
dooden, de moeder wild van verdriet. Nie
mand bood zich aan. Ieder vluchtte met angst
en ontzetting. De Indiër is over 't geheel
zachtmoedig. Een yogi kwam op het geraas
uit een tempel te voorschijn en overzag wat
er gebeurde. Langzaam trad hij op de
tijgerin toe en het ongeloofelijke ge
schiedde : zij stond stil, scheen te sidderen,
al meer en meer. En na eenige oogenblikken
brak ze in een klagend gehuil uit en vleide
zich als gebroken door haar smart maar
verzoend, aan de voeten van den yogi neer.
Dit is, naar mij voorkomt, ook de geheim
zinnige macht van Daniël geweest. Is het
niet de macht van liefde ? maar dan in een
heel werkzamen, heel werkelijken vorm.
Bezit gij die macht in dien vorm ? Neen
immers. Anders toch hadt ge getuigenis
iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiifiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
En nu klonken en klinkten vader en zoon
van den morgen tot den laten avond aan
hoef ijzers, en ploegijzers, en aan kachels en
schoppen met evenveel geweld als vroeger
het smidje met zijn knecht. De hamers
klopten en de nagels kromden en krulden,
dat de gensters rondsprongen om den
zwaren aanbeeld-blok. Maar boven alles
klonk blijder nog de luide stem van Lowieke,
en de oude blaasbalg snorde en snurkte als
een spinnende kat bij het vuur en de vlam
men dansten zówild en als er storm in
de lucht was joelde de schoorsteen z
uitzinnig als een uitgelaten kwajongen, die
van school komt.
Zoo ging het dag in dag uit, weken en
maanden en jaren. En als Peter Souts met
zijne kachelpijpen kwam of met den deksel
van zijnen koeketel, wat hij ieder jaar ge
regeld een keer of drie te doen had, omdat
hij een gierige, lastige duitenschraper was,
dan ergerde hij zich minstens een halve
week over de luchte vroolijkheid in de smidse.
En de andere helft van de week gromde
en grolde hij tegen zijn werkvolk driemaal
boozer dan gewoonlijk. Want Peter was
zooveel als de gemeente-beroerling en gluurde
uit zijne oogen als een gevangen varkensdas
en schoffelde Zondags, Allerheiligen en met
andere hooge dagen, met zijn turkschleeren
broek en 'n knorrig gezicht al vroeg het
land in om hier het hooi te keeren, ginds
wat mest te braken, allemaal dingen die
absoluut niet noodig waren gedaan te wor
den op heilige dagen. Alsof dan geen Zon
dagsrust bestond!
Zoo hamerde Lowieke op z'n gemak, en
tevreden als St. Job, de dagen van het jaar
door, jaar-in, jaar-uit, maakte kacheldeurtjes
en vermaakte lampenkappen, legde blikken
bandjes om de beuken-klompen van de
dorpsdeernen, smeedde hoepels en was de
gelukkigste mensch van de wereld.
Doch de dagen van vreugde verstrijken
gewoonlijk nog gauwer dan de dagen van
verdriet. En op zekeren dag kwam de oude
veldwachter Teunis aanstappen met zijnen
doornen puntstok, dwars door de koren
akkers langs het diepe veldpaadje, dat tus
schen de velden van den Lindeboer en het
land van Pleunis Perjan lag. Hij kwam
rechttoe op de smidse van Lowieke aanbeenen
en draaide z'n grijzen snor en veegde met
zijn rooden neusdoek langs zijnen rooden
kop, zooals hij altijd deed wanneer hij dienst
moest doen voor den burgemeester, want
't was een zwaarlijvig man en de huizen
lagen ver uit elkaar gebouwd.
Lowieke stond voor de deur en smookte
een pijpke baai van den Biggelaer, dat de
dampwolken hem om de ooren flakkerden;
Jan trok binnen den blaasbalg en pookte
het vuur dat de gensters rondvonkten en
sissend ultploften in den steenen koelbak.
Goeie middag!" zei Teunis, en klopte het
dtbtJtt. htmdltunaiuv
Vjl'dom.
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimniiiiiiii
afgelegd door de daad. Is niet heel de hon
derden kilometers lange frontenrij ne
woeste, titanische leeuwenkuil ? Welk eene
gelegenheid!
Wat gij thans gedaan hebt, staat m.i.
gelijk met toeroepen aan de vluchtende
menschen: blijf maar staan; weiger maar
slachtoffer te worden van het woedende
beest." En als het uw kant uit komt, hoe
dan ? Gij hebt voldoende moed om u koel
bloedig te laten verscheuren, dit neem ik
aan. Ik houd u niet voor laf. Maar wat dan?
Het zou ongepast van mij zijn, u te laken
omdat gij de macht van dien yogi en van
den profeet Daniël niet bezit. Met welk
recht zou ik die van u kunnen eischen?
Wij kunnen alleen dankbaar bewonderen
en aanvaarden waar wij die heiligheid"
want dat is het vinden. Meer past niet
van den eenen mensch tegen den anderen,
dunkt mij.
Maar met welk recht wekt gij
medemenschen op om zich te laten verscheuren door
den woedenden moloch?
Er zijn tegenover de woedende Elementen
der Natuur twee houdingen mogelijk: men
kan ze overwinnen op de wijze van Daniël,
of men kan ze bedwingen met voldoende
uiterlijke kracht, georganiseerd door kennis
en techniek. Zoo kan men een tijger dooden
met een door het menschelijk vernuft uit
gedacht repeteergeweer. Angst is dan vrij
wel overbodig geworden. Zoo kan men
zijn land beschermen tegen den
opkomenden watervloed door goed gebouwde dijken.
Dan geen vrees meer voor den storm.
Nu wilt gij het ene niet meer en kunt
het andere nog niet. Hebt gij wel veel
reden om anderen tot gids te zijn, waar gij
uzelf in zulk een machteloozen geestes
toestand bevindt? ik meen iets van uw
moeielijkheid en innerlijken tweestrijd te
begrijpen, maar meen ook optemerken, dat
gij eene machteloosheid voor kracht aan
ziet. En dat kan ik niet anders dan een
dwaling vinden. Zij staat op het zelfde
standpunt als sommige genezers, die door
gebed trachten menschen beter te maken
en hun alle artsenij als verfoeielijk
ontrallllllllllllllMlllltlllMIIMUIIIMIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllllllllll
stof van z'n blauwe broek. Veldwachter!"
zie Lowieke en pakte het aarden smookertje
tusschen duim en vinger, dienst?"
Dienst, natuurlijk dienst l" gromde Teuniè,
dan is 't dit en dan dat weer! Nou hebben
we morgen over een week weer veemarkt!"
en hij rukte nijdig aan z'n uniformpet.
is Jan hier, ik heb een papier van de militie
voor 'em!" Verdomd," vloekte Lowieke, ik
had het gedacht, maar zóspoedig al...!
Laat eens zien veldwachter." En Teunis
frommelde in den binnenzak van zijn jas:
Asjeblieft, lees 't maar eens op je gemak
na. Ik geloof Woensdag over een week dat
het is. Adjuus!" en de veldwachter stapte
de dorpsstraat door naar huis. Jan," riep
het smidje, je moet loten voor de soldaten!"
Wanneer vader?" vroeg de jongen, en
kwam zien over den schouder van Lowieke,
ah Woensdag over acht dagen, ja dat zei
Mathijs-van-het-Veldje ook gister al:
Woensdag of Donderdag zou 't wel zijn."
Het gelaat van het smidje stond niet zoo
vroolijk tevreden als anders, er lagen een
paar diepen voren tusschen zijn oogen, en
die stonden starend-nadenkend.
't Was beroerd ook, als de jongen nou
werd goedgekeurd dan moest hij weer een
knecht huren. Dan kon hij weer sollen met
zoo'n pruttelenden luiwammes, die nergens
goed voor is, dan om met zijn luie botten
op den smeedblok te hangen, als je een
moment niet in de smidse was. Maar alla
d'r was nou eenmaal niks aan te doen. En
als 't moest dan in Godsnaam maar den
Koning gediend! En 't smidje greep zijnen
hamer en bonkte op den gloeienden bout
dat de smidse dreunde en de stukken plaat
ijzer tegen den muurdaverden als een
tooneeldonder. En Jan, die met zijn tang het ijzer
keerde en wendde, begon zoo zachtkens
onder het werk te neuren: Ring, king, king!
en het smidje rukte de donkere plooien van
z'n gezicht en floot als een lijster, dat het
trilde en klaterde tusschen de slagen door:
het lied van den Lustigen Smid. En Jan zag
eens naar z'n vader en lachte, want hij zag
niet erg op tegen 't dienen, dan kwam hij ook
eens onder de menschen. En toen de lange
knecht van den mulder met een ploegschaar
kwam aandragen, grinnikte het smidje weer
als 'n ouwe ekster. En toen Driek tegen den
avond thuiskwam begon Anne-Marie, die
zooveel als de huisplaag was zoo echt op
z'n Kempisch te sakkeren, dat Driek de groote
ooren daverden aan zijnen kop. En toen hij
naar de keuken zijn koffie ging halen draaide
hij zich nog eens om bij de deur en gromde
zoo tusschen de (tanden door:
Smoutbiejel!" *) maar hij had toch ongelijk want hij
was veel te lang gebleven, en hij was toch
*) Scheldnaam voor Kempenaar, o.a. ge
bruikelijk in de Nederl. grensplaatsen in de
omstreken van Weert (L.)
BOUWT
te Nunspeet.
Mooie boschrijke terreinen. Spoor,
Tram, Electrisch licht, Telephoon.
Inlichtingen Maatschappij DE
VELU WE", Nunspeet.
-- American -?
Eau de Cologne
wordt het MEEST gevraagde Merk.
Imp.: JEAN MULDER, Sloterdijk.
TAMINIAÜ'S
? JAM
'xöSB*\ X*****
den maar de macht missen die in werke
lijkheid bevrijdt van kwalen.
Die groote en geheimzinnige macht van
de ziel, die evengoed dooden kan als tot
leven wekken," bestaat. Maar ze is niet de
uitkomst van zelfrechtvaardigingen of mani
festen, noch van gebeden, zooals menschen
die alle dagen opzenden en uitzenden voor
al hunne belangen en nooden.
Wie zijne belangen en nooden gediend
wil zien, moet s t r ij d e n, den harden,
grooten strijd des levens, al moge die ook
in de toekomst naar wij allen hopen, zachtere
en wijzere vormen aannemen. Maar strijd
voeren moet hij.
Alleen wie niet meer voor zich zelf leeft,
in algeheele zelfverloochening opgaat, kan
het standpunt bereiken van den Genezer.
Die wendt zich echter tot den vijand, den
tijger zelf, en ziet niet om naar medestanders.
Ik vind geen vrijheid, zooals gij uit het
vorengaande begrijpen zult, om van u iets
te verlangen. Het een noch het andere.
Maar ik hoop, dat gij begrijpen zult, wat
ik bedoel.
13 Januari 1910. A. E. THIERENS
zelf ook een Kempenaar.
Eindelijk kwam de bewuste Woensdag en
het werd een woelige dag, zooals de
lootdag telken jare geweest was. Al vroeg in
den dag, toen de zon nog nauw aan de
lucht was, stampte de veldwachter met zijn
groote schuitévoeten al op en neer voor het
raadhuis en gromde en bromde in zich zelf,
net als een pruttelende brouwketel boven
een fel vuurtje. En terwijl hij zijne onte
vredenheid den grond in trapte, onder de
dikke zolen van zijn laarzen, dat de nagel
koppen stonden afgedrukt als de pokkekuilen
in 't gezicht van Moppe-Gradus, kwamen
den een na den ander de jongelieden. En
toen ze naar het gedacht van Teunis zoowat
allemaal bijeen waren en stonden te
spektakelen een eindje op den weg over de loting
en den dienst, toen piekte Teunis de punt
van zijn stok met een vinnigen steek tusschen
twee keien, draaide op zijn hielen een halven
slag naar het Westen, keek zoo echt als een
sergeant-majoor dwars over den schouder
zoodat z'n rechter snorrepunt half op z'n rug
hing en gromde als zoo'n heesche ouwe
hofhond,die eens zeer barsch wil doen: Vooruit!"
En vooruit ging het naar de stad met
stevigen stap, De meesten lachten en praatten
hard-luidruchtig, spraken
kwasie-onverschillig over indeeling bij de kavallerie of bij de
lanciers, verdrukten hunne onrust in koen
gepraat en druk gedoe. Teunis stapte voorop
en zweeg! Doch in den namiddag toen alles
afgeloopen was, waren er velen die nu en
dan opeens met een strak-gespannen gezicht
in hun bier zagen ; en 'n enkele veegde zoo
eens met den rug van de hand langs neus
en oogen en zei dat-ie zoo geweldig
verkouwen geworden was de vorige week met
het hooi-indoen.
En dit waren er bijna altijd van hen, die
een blauw lint om den hoed gestrikt hadden.
Blauw, die zijn eraan geloot," zeiden de
menschen, die voor hunne huizen kwamen
zien als de luid-Iawaaiende troep voorbij
trok van de eene herberg naar de andere.
Kijk", zei Snellen Fieke tegen haren Machiel
en gluurde door het verregende vensterke,
dat op den weg uitzag, kijk,
Jan-van-hetsmidje heeft ook een blauw lint om zijnen
hoed, die is eraan !" Ja", zei Machiel, toen
ik nog bij het paardenvolk diende l"
Begin je weer?" snutte Fieke en keek
haren goeden Machiel zoo vinnig aan met
hare ronde oogjes als een waterrat een
kikker. Begin je weer", zei ze nog eens,
nu, zal ik je eens zeggen wat het was
toen je nog bij het paardenvolk diende?
Toen was je nog een grootere schapekop
dan nu!" en ze staarde Machiel recht in
z'n gezicht, terwijl ze de kamer uitging.
Doch Machiel rookte en zei alleen : Nu het
was toch zoo l" waarmee hij bedoelde het
geen hij had willen zeggen en niet wat
Fieke gezegd had. Fieke had goed gezien,
LIBERTY
METZtCO iCRAVENHACE AMSTERDAM
OVERALL VAM WOLLEN
MORNA CUOTM ME.T
MAMDBORDUUR3E.U
BLOUSE VAfl LAVAL V/EILIftC
FlT2*0- FI.75O
j STALEN FRANCO j
OPRUIMING
GEÏLLUSTREERDE CATALOGUS FRANCO
Abonnementsütljs f T'.SO per jaar.
Jan had nommer vijf uit de bus gehaald en
zou soldaat moeten worden, want aan
afkeuren hoefde men niet te denken. Toen
hij terugkwam van de stad was hij in 't
voorbijkomen even thuis binnengeloopen en
had verteld dat hij soldaat zou moeten worden.
En toen had Lowieke zoo'n keer of ettelijk
nerveus over z'n schootsvel gestreken en
tusschen zijn oogen rimpelden weer die
beide donkere plooien en dan wist Jan dat
vader iets niet naar den zin was. Hijzelf
gaf er anders niet zoo veel om, want nou
zou-ie toch zeker in een groote stad komen,
net als Hansen Toon, die in Brussel lag.
En dan eiken dag den Koning zien ! Wat
zouden de menschen kijken als hij eens met
verlof kwam in z'n schoone pakje.
Wat had hij niet dikwijls Door van den
schoenmaker benijd om z'n schoone uniform,
en die stond bij de lanciers in Luik en sprak
al zoo goed Fransch als de pastoor. Daar
zou hij misschien wel komen . . . Moeder
had wel een beetje gehuild, maar er was
toch niks aan te doen. En Jan zong en
sprong met de anderen mee om 't hardst.
Laat in den avond klonk hier en daar uit
de verte nog een slepende melodie: Ik
ben een jong soldaatje van twee-en-twintig
jaren . . ." En langs de veldpaadjes schar
relde voor en na zoo'n beweeglijke zwarte
gestalte in den stillen maanschemer en
bromde en zuchtte zoowat voor zich heen
van: Rikketikketik den ijzerdraad nommer
twintig is soldaat . . ." Er wordt een stevig
glas gedronken op lootdagen. En de mulders
zoon had laten zien dat hij centen had. En
Frans-van-den-Heikant, die niet veel op de
ribben had - - zooals men wel eens zegt
omdat z'n vader zoo 'ne arme tobber van
een geitenboertje was, had zoo dankbaar
genoten, dat hij tegen een uur of elf op
allebei z'n knieën voor de deur van den
stal zat en met z'n vuist maar op den hout
blok sloeg en stotterde en stamelde: Goeie
vent, de mulder ! Beste kerel, goeie vent !
Santé! Proost Frans !"
Toen de keuring gedaan was, hamerde
Jan nog een tijd met zijn vader mede aan
het een en ander, soldeerde wat melktuiten,
legde 'n hoepel om ettelijke houten emmers
en tobde eindelijk nog een poosje voort met
den nieuwen knecht, tot zoo stillekens op
zekeren morgen de dag van vertrek was
gekomen . . . naar Brussel !
Er werd een beetje gehuild door moeder,
en ook vader veegde eens met de hand
langs de oogen. Jan ging nog eens in de
smidse, pakte zijnen hamer nog eens bij
den steel, trok in gedachten nog eens aan
den blaasbalg en na allen nog ns goe
endag gezegd te hebben, ging hij langzaam
en nog een paar maal omziend den weg op
naar de stad, vanwaar hij dan per spoor
verder zou reizen naar Brussel . . .
(Slot'ivolgt)