Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Jan. '16. No. 2013
De Vrijlegging van den
Hofvijver
Aldus kan men inderdaad noemen de
gevolgen van bet onlangs door den Haag
se hen Gemeenteraad genomen besluit om
den verkeersweg, die door de Gevangen
poort loopt, dusdanig te verbreeden, dat
daarbij wordt getrokken het terrein, thans
ingenomen door de huizen, die naast die
poort aan het water grenzen en aldus niet
alleen het verkeer belemmeren, maar ook
het schitterende uitzicht op den Hofvijver.
Deze Vijver, die aan- twee kanten, den
Langen en den Korten Vijverberg, open ligt
en tegenover den Langen Vijverberg door
de gebouwen van het Binnenhof wordt be
grensd, vertoont aan de zijde van de Ge
vangenpoort een afsluiting, die hoewel schil
derachtig voor een deel, toch als geheel
moeilijk anders dan een ratjetoe" genoemd
kan worden. Oorspronkelijk stonden tegen
de Voorpoort (Gevangenpoort), den toegang
tot het Buitenhof, eenige kleine, niet sto
rende gebouwtjes en volgde een muurtje,
waarover men een vrij uitzicht op den
Vijver had. Langzamerhand werden de
gelfepuwen grooter en ten slotte kwam zelfs
buiten de poort, aan de zijde van de Plaats,
een groot leelijk Societeitsgebouw te staan.
Aan de Buitenhofzijde was reeds vroeger
een massaal heerenhuis verrezen en op het
muurtje had men ten overvloede een hek
gezet. Het fraaie stadsgezicht verdween
aldus en hetgeen b. v. nog in de tijden van
stadhouder Willem III een ieder kon genie
ten, is thans slechts te zien voor de leden
van de genoemde sociëteit, de bewoners
der daarnaast gebouwde hu>zen, de bezoe
kers van het kleine cafénaast de poort en
de klanten van den barbier Elsevier.
Dit zal nu veranderen. De huizen, die
de eerste afbeelding vertoont, zullen alle
worden afgebroken, ook de op de tweede
afbeelding in al haar plompheid (van de
Plaats uit) gefotografeerde Sociëteit. Dan
zal de wandelaar kunnen genieten van het
thans vergeten uitzicht op den vijver, dat
op de derde afbeelding (genomen uit den
Salon dCj.Coiffure van den heer Elsevier)
Huizen aan de Zuidzijde van den Vijverberg die zullen
worden afgebroken
2. De Gevangenpoort, van de plaats gezien
is weergegeven eenlwauaan zich dan rechts
een'vrijeruitjichtopdeB nnenhof-gebouwen
zal aansluiten, zoodat een geheel zal warden
herkregen, vrijwel gelijk aai de vierde
afoeelding, die den Hofvijver vertoont in dea tijd van
Stadhouder Willem III, naar een schilderij
vanGMTitBirckheyde (1638?16981 en
Huchtenburgh (1646-1733) in het Mauritshuii.
Ter verdere verduidelijking beeld in w'j
nog eea vierde forografii af. waarop mei
rechts den muur met daarop geplaitste
schutting ziet, ter plaatse van het muurtje
op afb. 3. Bovendien toont deze vierde
afbeelding hetgeen men, staande op dei
Langen en Korten Vijverberg, zal zien ni
het verdwijnen van hetgeen wordt gesloipt.
Dit is verre van on-schilderachtig, want
het bevat twee opmer
kelijke oude bouw
werken: het bijgebouw
der poort met den
ingang tot de oude
gevangenis en, aan den
hoek, het gebouw van
de hypotheken] en het
kadaster, een goed staal van burgerlijke
bouwkunst, uit het derde kwart der 17e
eeuw. Deze gebouwen zulten met de poort
het silhouet en de waterspiegeling over
heersen en en wij stellen ons vooral ook van
de kleurige raamluiken der
Gevangenpoortgebouwen een waarlijk schilderachtig effect
voor.
De VoorpDort zelve komt nu met haar
noordelijken zijgevel vrij te staan en ver
liest, doordien een .deel van het verkeer
langs haar heen geleid zal worden, haar
pjortkarakter. Dit blijft de schaduwzijde
van deze oplossing der Hofvijverkwestie,
doch wij twijfelen niet, of hier is op een
eenvoudige wijze iets op te vinden, zonder
voortzetting" der poort over de verbree
ding'heen, gelijk iemand indertijd heeft ge
wild. Maar wij willen hierop niet
vooruitloopen: de hoofdzaak is, dat een schoon
stadsgezicht staat te worden heroverd en
dat de Hofvijver ongeschonden zal blijven.
Immers het leggen van een dam is thans
voor het verkeer niet meer noodig.
Nog een kort woord ter toelichting van de
fotografieën: op afb. l ziet men geheel
rechts het begin van den Langen Vijverberg
met daarachter den Kneuterdijk. Links daar
van het Societeitsgebouw, in het midden
den Salon de Coiffure", van waaruit afb. 3
is genomen; en geheel links het woonhuis,
dat aan het Buitenhof grenst en rechts op
afb. 5 te zien is.
Op afb. 2 ziet men de Gevangenpoort
van de zijde van de
Plaats, links de aan
den Hof vijver grenzen
de Sociëteit. Door de
poort het Buitenhof.
Duidelijk is hier te
zien de wijze, waarop
de Noordgevel (links)
van de poort vrij zal komen te staan.
De derde afbeelding, tijdens het storm
weer op 14 Dec. jl. genomen, geeft links
den Langen Vijverberg, rechts de gebouwen
der Eerste Kamer, de Ministeries van Water
staat en Binnenlandsche Zaken (met het
torentje") en het Mauritshuis; in het
midden het eilandje waar de Haagse h e
ooievaars huizen en waarachter men links
ziet het Gemeente-Museum en in het mid
den het huis, eertijds bewoond door Groen van
Prinsterer, thans het Kabinet der Koningin.
De vierde afbeelding, naar Berckheyde's
schilderij, vertoont het eilandje nog in wor
ding : het is nauwelijks te zien. Des te
duidelijker is het gezicht op den Nieuwen
Doelen (thans Gemeentemuseum), het Mau
ritshuis, het Stadhouderlijk kwartier (thans
Eerste Kamer) enzoovoorts. In de op den
voorgrond zit de koning-stadhouder Willem
de derde.
Afbeelding 5 vertoont links het boven
besproken kadaster-gebouw, daarnaast den
boekwinkel der firma Van Stockum, het
kantoor der Postspaarbank, de Poort met
het voertuigengedrang en rechts daarvan het
blok huizen, dat het Haagsch verkeer in
den weg staat.
Wij wenschen de gemeente 'sGravenhage
geluk met de gevonden oplossing, die, al moge
zij voor de Poort als zoodanig in een enkel
opzicht noodlottig wezen, toch zeer stellig tot
de verfraaiing van dit stadsgedeelte zal
bijdragen. Het is en blijft te betreuren, dat
vorige geslachten niet meer stelselmatig de
uitbreiding der Residentie hebben overdacht.
De oude stad" beslaat een zér kleine
oppervlakte in verhouding tot de nieuwe.
Men zou die oude stad hebben kunnen sparen
door het groote verkeer er als het ware om
heen te leiden. Dit kan nu niet meer: het moet
er dórheen op meer dan n punt. Des te
moeilijker is het, iets bevredigends te
bereiken.Datdit laatste hier geschied is.daarover
is wel een ieder het eens. Moge nu spoedig
het besluit tot uitvoering komen, opdat
Hagenaar en vreemdeling" zich kunnen
verlustigen in het herschapen uitzicht op
den alsdan weer vrijgelegden Hofvijver.
' W. MARTIN
3. Gezicht op den Vijver na afbraak der huizen aan de Zuidzijde
4. Berckheyde en Muchtburg; Hofvijver en Stadhouderlijk kwartier.
Schilderij in het Mauritshuis te 's Gravenhage
5. Gevangenpoort, gezien van het Zuidenhof
lllllllllmtlHIIIItllllllMIIIIIIIIIHIIlAlllllllllllllllllllMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIII^^ IIIMIIIII1IIIIIMIMIMI llllllllllllllnlIIIIIIIIKtllllltlllllltllllllllMIMIIIItlllll IIMIII
MUZIEK
De Engelsche pianist Donald F. Tovey
opende de reeks van een drietal avonden
met een recital, waarop Bach en Beethoven,
Schumann en Chopin vertegenwoordigd
waren; keur van namen, wel in staat om
ons een oordeel te geven over de prestaties
van den concertgever. Wij willen terstond
verklaren, dat diens kunstuitingen van een
voornaam, edel en oprecht gehalte zijn,
dat zij misschien wel te sterk , allen
drang naar uiterlijk gevoelen" missen. Het
gemoedelijk optreden van dezen zoon Albions
stemt weliswaar sympathiek, maar doet toch
een zekere rechtmatige twijfel bij ons op
komen, of onder deze uiterlijke gemoeds
rust niet eene groote mate van algeheele
pnbewogenheid verscholen l gt. Bij nader
inzien blijkt dit echter meer en meer eene
sterke neiging tot objectiveeren te zijn. En
toch is T. ook weer geen koel objectief
beschouwer, maar tracht hij wel degelijk
ieder werk een stempel van eigen opvatting
te geven. Waar deze werken blijven buiten
de sfeer der dieps,te diepten en hoogste
hoogten der golven Van het menschelijk
gemoed, gelukt het T. meestal dit stempel
te vinden.
In Beethoven's As-dur Sonate kon hij ons
wel de liefelijkheid van het landschap, waar
over zachte zangen ruischen, aannemelijk
maken, maar heeft hij ons nog niet den toon
kunnen doen gevoelen, waaruit het men
schelijk leed in het arioso dolente" schrijnt
en hadden we den opbouw der fuga ge
heimzinniger gewenscht, zich gaandeweg
breeder en machtiger ontplooiend. Mogelijk
ligt hier het gebrek ook aan de te geringe
variatie der klankschakeeringen, die het spel
kenmerkt, en waardoor soms plotseling een
romantische trek, die men op het eerste
aanzien niet zou vermoeden, ons eenigszins
grillig aandoet. Dit geeft het wezen van
Tovey's kunst iets dualistisch, daar toch
uiterlijk het krachtig, gezond gevoel voor
het heroïsche sterker aanwezig is.
Het laatste bewees hij prachtig in het 2de
deel van Schumann's Fantasie, dat hij met
onstuimig bravour en een gemak, alsof het
de Kinderscènen" gold, vertolkte. Die ver
borgen romantiek stelt hem echter in staat,
ons in het slotdeel te hebben kunnen ont
roeren.
Dat het T. niet om goedkoop succes bij
zijn toehoorders te doen is, bewees de keuze
uit de Chopin-literatuur. Van het viertal
Balladen speelde hij de beide minstbekenden,
die door de degelijke muzikale vertolking
misschien tot meer aanzien gebracht zijn.
Ook van de Masurka's liet hij ons uit de
51 stuks, die er geschreven zijn, een 3-tal
onbekende hooren en hij eindigde zijn res
pectabel programma met de Polonaise fis
kl. t., in klare duidelijke expositie, waarin
wij meer door het plastische der krachtige.
breede rhytmiek, dan door de ietwat nuch
tere toongeving in de meer teedere phrasen
getroffen zijn geworden. Blijft ten slotte te
constateeren, dat Tovey's prestaties meer
van een algemeen muzikaal, dan van zuiver
pianistisch standpunt belangwekkend zijn.
* * *
In 't Concertgebouw was de vorige week
mevrouw Charles Cahier, magistraal her
scheppend kunstenares als deze is, eene
terugkeerende, bij ons steeds welkome gast.
Over hare kunst is reeds in den breede
ter anderer plaatse gesproken, zoodat wij
slechts willen memoreeren, dat Cornelis
naast de uitstekende begeleiding der liede
ren, zich verdienstelijk maakte door twee
noviteiten ten gehoore te brengen: Reger's
Ballet-suite op 130 en Tschaikowsky's Ie
Voyvode". Reeer's opus, voor klein orkest
geschreven, bevat wel frissche klanken, maar,
naast niet altijd sterke inspiratie, veel
studeerkamer-contrapuntiek Het gebruik van den
tritonus voorzooverre mij bekend bij R.
nieuw met zijn modern Fransen-getint
klankenspel kon onzen geest niet in de
richting van Montmartre, maar wel naar
een Münchner Fasching leiden. Karakters
van Colombine, Arlequin enz. vereischen
voor niet geheel verduitschte muzikale be
grippen een lichtere, elegantere, meer
charmeerende toongeving, dan wij hier te hooren
krijgen. Toch zijn er in deze suite stukjes
van fijne gevoelsschakeering te over, zooals
we die uit 's componisten Schlichte Weisen"
zoovele kennen en daar komt R. ons toch
altijd het sterkst geïnspireerd voor.
Over de andere noviteit Tschaikowsky's
Woiwode" kunnen we zeggen, dat ze zeer
zeker niet tot diens beste werken behoort.
Het eenigszins holle, melodramatische ver
haal, zooals we het in den tekst van A.
Puschkin lezen, heeft T. met, weliswaar
vloeiend geschreven, maar toch oppervlak
kige muziek geïllustreerd. Vooral het slot
doet erg bombastisch aan en voert ons tot
de eerste werken van den schepper van het
sinfonisch gedicht Franz Liszt terug, zonder
dat de vergelijking in 't nadeel van den
laatsten uitvalt.
Beide werken genoten eene zeer
consciëntieuse uitvoering; vooral Reger's suite is
door het publiek warm ontvangen.
HERM v. LEEUWEN
Mevr. Zweers in de
Vereeni
ging Kunst aan het Volk.
Op het concert van Woensdagavond
19 januari zong Mevr. Dora Zweers.
Naast de bekende Aria : O seht, die
Wahrheit steigt zu uns herab" uit Handels Sieg
der Zeit und Wahrheit en het Incarnatus
et" uit de C-mol Mis van Mozart trokken'
de aandacht een fijn, zangerig liedje van
Rachmaninow, Zweer's fonkelend-bewogen
Boutenslied: Achter de wuivende duinen
lijn" en vooral het werk van den jeugdigen
Nederlandschen toonkunstenaar P. H. A.
Rosenwald. Opmerkelijk is het doorzichtig
melodisch karakter van zijn Winterstad ' en
voortreffelijk de uitbeelding der ijle
Droomstemming die dit gedicht van Boutens
omvloeit.
Wat wij in Mevr. Zweers kunst gewaar
worden is een wijde ontvankelijkheid voor
den gevoelsgang der poëzie, die zij zingt,
gepaard aan een innerlijkheid van
klankbeelding, die haar kenschetst als een bij
uitstek lyrische zangeres.
Een streelende bewegelijkheid treft ons
in haar glans-overtogen zangwendingen
zooals de zilverklank van Mevrouw Noor
dewier in u dringt en aanhoudt in uw ge
hoor, zoo vervult u de weligheid in den
tonenval van Mevrouw Zweers.
Daar is iets in haar kunst, dat doet denken
aan Mevrouw Noordewiers zang, doch deze
samenhang berust voornamelijk in den stijl
van zingen. Beide kunstenaressen hebben
dit ne verstaan, dat de zelfbeperking, welke
voortgaat uit een volkomen beleven, een
der schoonste karaktertrekken is in de ver
tolking van het lyrisch lied. Deze tucht der
bezonkenheid, die door oningewijden zoo
dikwerf wordt verklaard als: gebrek aan
temperament", is een der teederste eigen
schappen van het lyrisch zingen- Het reci
tatief van de zang der weidsche ontboeze
ming, zooals wij die kennen in Isoldes
Liebestod, zijn twee vormen van den zoo
genaamd dramatischen zang, die op volle
dige mededeelzaamheid van den kunstenaar
aanspraak maakt.Zoo vorderen ook de arietta
en de chanson in de voordracht een zekere
uitbundigheid, die aan deze vluchtige stem
mingsliedjes eigen is. Maar het lied, dat de
gedachten van den innerlijken schouwer
voelbaar maakt, wil niet die naaktheid van
bekentenis, doch een gesluierde vertolking.
De poëzie toch in dat lied straalt dien
gedempten gloed af van woorden, welke tot
ons komen uit het diepst der ziel; waarlijk,
hier eischt de zang vór alles ingetogenheid.
Een diep-bewogen onuitgesprokenheid is
het, die haar stempel heeft afgedrukt.
H. VAN LENNEP.
H. W. Mesdag.
EERE-TENTOONSTELLING IN PULCHRI-STUDIO
TE 's GRAVENHAGE.
6?31 Januari.
Mesdag is een schilder die de verwach
ting soms verrassend overtreft. Men onder
schatte hem graag. Daarvoor waren vele
redenen. Hij leefde te midden van en ver
keerde met schilders wier mindere hij op
den duur was; hij produceerde veel en de
verhouding van zijn zeer goede tot zijn
middelmatige werken is niet voordeelig;
zijn beroemde verzameling en zijn geschikt
heid voor sommige maatschappelijke func
ties verhieven den verzamelaar en den func
tionaris ten koste van den schilder. Hij heeft
kans dat de tijd die aan zooveel reputaties
knaagt, de zijne herstelt.
Al had Mesdag groote gaven als schilder
er blijft toch altijd iets van den liefhebber
in hem. Hij is als een geboren zeeman met
schildersaspiraties. De zee heeft zijn liefde
vór het schilderen. Hij ziet haar intusschen
niet als een mysterie, als een onbegrepen
oneindigheid, als de zangster van een altijd
blij en altijd klagend lied. Zij is voor hem
wat zij voor den zeeman is een wijde fris
sche plas, luid, ruim, open als hij zelf,
schuimend en spattend van levenskracht,
een spiegel soms, maar meest en liefst een
onbegrensdheid van rusteloos stijgend en
dalend water, tot geweldige dingen in staat.
Het is hem een lust daarop de schepen
machteloos te zien dansen en de menschen
klein en nietig te zien samenhoopen aan
zijn strand. Ontzagwekkend was hem de
zee voor alles en vooral daarvan heeft hij
willen getuigen.
Het doet goed zijn groote doeken te zien.
Ruimte had hij noodig om de ruimte weer
te geven. Wel zijn niet altijd zijn krachten
op de hoogte van zijn bedoelen; de adem
gaat hem nog al eens begeven, maar er
is iets grootsch ook in zijn pogen. De elan,
de drift, de machtige opzet zijn in dit werk
onmiskenbaar geprent. Bezonken, diep door
leefd, schijnt het zelden. Integendeel, van
den primairen indruk moest de maker het
hebben: van het strand naar den ezel en
aan 't werk. Wat hij dan bereikte bewijst
een studie als No. 10, woelige zee. Daar
staat elke penseelstreek waar hij hoort, daar
is geen aarzeling, in n vaart, in n drift
schijnt het feilloos geschilderd: een Frans
Hals van de zee. Zie daarentegen No. 18,
aankomst van de vloot, met het fijnkleurige
strand, het stille doorschijnende water, de
teere met het penseel gestreelde lucht en de
tallooze kleurige scheepjes, geschilderd met
de toewijding van een knaap: hoort zoo'n
teere wat overgevoelige kant niet bij het
beeld van den ruwen schijnbaar verhar
den" zeeman?
Er is op deze tentoonstelling n schil
derij waarin al zijn gaven samenkomen.
Het geeft hem niet geheel, maar het geeft
hem veredeld: No. 17, anker lichten. Hier
is de schildersdrift bezonken, maar de in
spiratie bleef onverzwakt. Er is een groote
rust in dit stuk, ondanks de woelende zee,
de stijgerende schuiten. Zoo harmonisch, zoo
geheel uit de verf, zoo beheerscht, zoo
nobel van voordracht en compositie is niet
een der 28 aanwezige schilderijen. Van
zijn kunnen een uitnemend getuigenis.
Er heeft n aan den schilder n aan den
mensch Mesdag iets ontbroken om hem tot
een kunstenaar te maken van universeele
beteekenis; zijn plaats onder de
Nederlandsche schilders is niettemin blijvend verze
kerd. Van al zijn schilderende
tijdgenooten heeft hij bij uitstek sommige eigen
schappen bezeten, die men als de beste van
den Hollandschen zeeman heeft geprezen:
durf, rondborstigheid, slagvaardigheid ge
paard met kinderlijke blijmoedigheid en op
zijn tijd een niet vermoede weekheid van
hart. Men vindt ze in zijn schilderijen terug.
H.
STERDAM ROM»HS,
IH HAAS
P. C. J. A. BOELES. Les trouvailles de
monnaies Carolingiennes dans les Pays
Bas, spécialement celles des trots
provinces septentrionales. Amsterdam,
Joh. Muller, 1915.
Bovenstaand boekje bevat een nauwkeurige
beschrijving van de vondsten van Karolin
gische munten in ons land, meer in het
bijzonder in de drie Noorderlijke gewesten.
Mr. Boeles heeft daarmede een goed werk
gedaan en aan de numismatiek in ons land
een nieuwe richting aangewezen, waarin
stellig op den duur nog heel wat zal kunnen
en moeten worden verricht. In den regel
heeft men van de munten tot dusverre op
zich zelve beschouwd en ze ook zoo ge
rangschikt. Dat was als begin zeer goed;
voordat men wetenschappelijk over munten
kan spreken, moeten de bestaande typen
worden verzameld, gerangschikt, beschreven
en vergeleken. Dat werk was zoo iets
als dat der biologen, toen zij de natuur
rangschikten naar het systeem van Linneaus.
Maar zoodra dat eenmaal is geschied, ko
men de problemen eerst recht voor den dag.
De afzonderlijke munten zijn nu vrij wel
beschreven en geïnventariseerd. Nu komen
andere vragen aan de orde en komt het
verband met de historie op den voorgrond.
Wij vragen dan, wat wij voor de bescha
vingsgeschiedenis uit de munten kunnen
leeren. De afzonderlijke munten, zooals zij
systematisch gerangschikt in de kabinetten
liggen, kunnen ons wel heel wat leeren.
maar wij stellen ook tal van vragen, die zij
als stomme getuigen van het voorgeslacht
niet kunnen beantwoorden. Anders wordt
de zaak, zoodra wij de munten collectief
kunnen behandelen, zoodra wij weten, van
waar zij afkomstig zijn en met welke andere
zij samen zijn gevonden. Zulk een onderzoek
is door mr. Boeles voor de drie Noorderlijke
provinciën wat betreft de Karolingische
munten ingesteld: hij beschrijft geen munten,
maar muntvondsten. Het is opmerkelijk, hoe
weinig daarop tot dusverre is gelet, hoe
belangrijke en omvangrijke muntvondsten
nog in den jongsten tijd zeer spoedig wer
den verdeeld en verspreid. Het is te hopen,
dat zoo iets in het vervolg niet meer zal
voorkomen en dat in ieder geval iedere
vondst collectief nauwkeurig wordt beschre
ven. In ieder geval is het noodig de vind
plaats nauwkeurig vast te stellen, na te gaan,
op welke wijze de munten werden gevonden,
te onderzoeken, wanneer en waarom zij
waarschijnlijk werden begraven, hoe groot
de voorraad is en welke munten van de
verschillende soorten werden gevonden.
Voor de kennis van het economische leven
in de oudere middeleeuwen is dat van
groote waarde; ook een stuk politieke ge
schiedenis is er uit op te maken. Het is de
verdienste van mr. Boeles in dezen den
weg te hebben gewezen; moge zijn voor
beeld navolging vinden.
H. BRUGMANS