De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 23 januari pagina 7

23 januari 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

23 Jan. '16. No. 2013 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WATERSNOOD (Teekeningen voor de Amsterdammer" van MARTIN MONNICKENDAM Durgerdam Verlaten Eenden Ransdorp L _ De droeve uittocht [Koeien in den Tolhuistuin Have en goed wordt aan land gebracht TAmsterdam worden geen nieuwsgierigen op de booten naar het overstroomde gebied toegelaten De kerk van Watergang waar dominéVorstman zijn kudde heeft ondergebracht Watersnood te Amsterdam 1508-1916 De storm van den 13den Januari heef t ons Amsterdammers op nieuw herinnerd, welke gevaren ons onder den zeespiegel gelegen land bedreigen. Amsterdam zelf is thans voor de ramp der overstrooming bewaard gebleven. In vroeger dagen heeft het echter menigmaal ondervonden, welk een gevaar lijke nabuur het water is. Nog in de 19e eeuw hadden de buitendijks gelegen ge deelten der stad, bij eehigszins hoogen vloed, veel last van het in de kelders drin gende water. Eerst de aanleg van de Ooster en Westerdoksdijken, waartoe bij K. B. van 10 Maart 1828 werd last gegeven, en de algeheele afsluiting van het IJ hebben in dien toestand afdoende verbetering gebracht. Bij zwaren storm kon het gevaar zeer groot worden. Zoo was er 15 October 1508, naar de kronieken verhalen, een grooten vloet in Holland, Zeelant, Vrieslant ende Vlaan deren". Op verschillende plaatsen in NoordHolland braken de dijken aan de Zuiderzee kust door. Ook tusschen Muiden en Amster dam bezweek de zeewering, waardoor de stad zware schade leed en vele huizen onbewoonbaar werden. Dit bewoog den magistraat een maand later eene keur uit te vaardigen, waarbij de huur-overeenkomsten voor zulke woningen van l November af voor ontbonden werden verklaard, ten ware de eigenaar binnen 14 dagen de schade herstelde. Ook in het volgende jaar, op Sinte Cosmus-avent" (26 Sept.) richtte een hevige watervloed verwoestingen aan, wes halve de genoemde keur op den 3den October 1509 opnieuw afgekondigd. In den vooraf gegane zomer had bovendien Keizer Maximiliaan maatregelen voorgeschreven voorden Schouw van de Diemer- en Muiderdijken. De bekende Allerheiligenvloed van 1570 Aangespoelde Schapen deed zich ook te Amsterdam gelden. In den Dietnerdijk werden twaalf of dertien gaten geslagen. Het water stroomde 's nachts over de Warmoesstraat en den Zeedijk, in de Oude Kerk stond het op het hoogaltaar. Aan de Damsluis maakte men een teeken, om aan te geven hoe hoog de vloed was gestegen, terwijl men er dit tijdvers bij voegde : Het laar en pelL hier aangeVVesen Is Hoe op NoVeMber De Zee gereezen Is. In 1609, op 22 en 23 Januari, rees het water nog hooger, en in het volgende jaar drong het bij een storm met zooveel kracht over den Zeedijk, dat de huizen aan den O. Z. Achterburgwal gevaar liepen in te storten. De dij k-straten werden daarop ver hoogd. Toch verhinderde dit niet, dat in September 1621 bij een doorbraak van den Velzerdijk bij Haarlem het water zoo steeg dat veel goederen in kelders leggende, nat en bedorven wierden". 11 Januari 1624 brak de Lekdijk door, waardoor Utrecht en Amstelland onderliepen, en zoowel het binnen en buitenwater te Amsterdam zoo hoog steeg dat de sluizen gedurende veertien dagen gesloten bleven. Erger nog was het 7 en $ Maart 1625, toen een hevige storm uit het Noord-Westen woedde; 's nachts stond het water tot bijna midden op den Dam. De dijkstraten wer den niet overstroomd, maar al wat buitensdijks lag, Rapenburg, Uilenburg, Marken, enz. liep onder. De Diemerdijk bleef be houden, doch de Muiderdijk bezweek, waar door ook in de binnenstad, op het Rokin enz. de kelders onder water kwamen. In den Kerstnacht van 1637 voer men met schuitjes door verschillende straten. Diepen indruk maakte de ramp van 5 Maart 1651, toen de Diemerdijk bezweek, wat ten gevolge had dst de ringdijk van de Water graafsmeer eveneens doorbrak, zoodat de nog niet lang droog gelegde polder zestien voet onder water kwam. 't Water" zegt Wagenaar vloeide over den Nieuwendijk en Warmoesstraat. Vele steegen hier omtrent werden met schuitjes bevaaren. De meeste kelders en verscheiden pakhuizen en loodsen liepen onder, en veele koopmanschappen werden zwaarlijk beschadigd; anderen, ter nauwer nood, en half bedorven, gebergd, waartoe zig luiden gebruiken lieten, die, bekoord door't hooge loon, welk men uitbieden moest, uuren agtereen tot den middel toe, in 't water stonden." 5 November 1675 braken de dijken tusschen Haarlem en Amsterdam en tusschen Muiden en Naarden door, zoodat het water hier over den Nieuwendijk stroomde. De wind keerde echter spoedig, waardoor het gevaar ver dween. In December 1717 woedden hevige stormen, die het water zoo opzweepten, dat ten slotte op de Kerstdagen verschillende dijken be zweken. De Assendelftsche IJdijk brak door, waardoor vele dorpen tusschen Zaandam en Avenhorn overstroomd werden, terwijl het bezwijken van den St. Aagtendijk den om trek van Uitgeest en Heemskerk onder water zette. Amsterdam liep groot gevaar, daar Opstopping voor het Noord-Hollandsch kanaal, waar met een noodsluis geschut wordt de waterkeering langs de Oude Teertuinen en bij het Kamperhoofd, en de Haarlemmerdijk niet ver van de poort, bijna bezweken. De eilanden" zoowel in het westen als in het oos ten werd enoverstroomd, doch het overloopen van den Slaperdijk tusschen Spaarndam en Santpoort werd oorzaak dat het water viel. De schade was in de stad dan ook niet groot. Noord-Holland daarentegen en ook Friesland en Groningen had veel geleden. Meer dan 2000 menschen verloren het leven; 14.000 runderen en paarden en meer dan 22.000 varkens en schapen verdronken, terwijl 14 a 1500 huizen te gronde waren gegaan. Nog hooger dan in 1717 kwam te Amster dam het water op 14 en 15 November 1775; het rees tot 96 duim boven peil, en had hoogstens 4 duim moeten rijzen om de geheele binnenstad te doen onderloopen. De eilanden" en de IJkant hadden echter deerlijk te lijden. Toch had Amsterdam, in vergelijking met andere streken reden tot dankbaarheid. Zoowel Waterland als de omstreken van Hoorn en Enkhuizen waren geheel overstroomd, terwijl ook langs de rivieren groote schade was aangericht. Een jaar later, 21 November 1776, dreigde het gevaar opnieuw en rees het water zoo hoog dat men in de buitenstad schuitjes moest gebruiken. In den winter van 1824 op 1825 hebben de Amsterdammers twee maal in vreeze voor het water verkeerd. Eerst den 15den November, toen de kelders der buitendijks gelegen woningen vol liepen, en zelfs de onderverdiepingen der huizen hier en daar werden overstroomd. Doch erger was de toestand in den nacht van 4 op 5 Februari 1825. Het water steeg toen even na midder nacht tot 96 Amst. duim of 250 cM. boven A.P., zoodat de huizen aan den IJkant onderliepen. In een pakhuis in de Houttuinen ontstond brand, door het vuurvatten van ongebluschte kalk. Het gemeentebestuur, ten stadhuize vergaderd, trachtte door het doen aanbrengen van kistingen het water te keeren. Tegen n in den nacht kwam er uitkomst, de peilschaal daalde, Amsterdam was gered, doch ten kosten van NoordHolland. Bij Durgerdam was de dijk door gebroken en geheel Waterland was over stroomd. Honderde vluchtelingen zochten te Amsterdam een toevlucht en werden opgenomen in het N. Z. Heerenlogement (thans het Herst. Luth. Weeshuis) op de Heerenmarkt, in de kazerne Oranje-Nassau, in het Aalmoezeniers-Weeshuis en in het Gasthuis. Ook andere streken van ons land waren deerlijk geteisterd. Tot leniging van den nood werd in 1825 ongeveer 2l/3 millioen bijeengebracht. Na dat jaar bleef Amsterdam en zijne omgeving voor watersnood bewaard. Dr. JOH. C. BREEN iiiiiiiMiiiiiiiimiiliiiiimiiiimiiiMiii De kleine doorbraak in den Eemdijk. Soldaten aan het herstellingswerk (Teekening voor de Amsterdammer" van Henri van de Velde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl