Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 Jan. '16. No. 2014
f
v t
i
Een Niéuwe Frans Hals
Wanneer men inlde couranten leest van
nieuw ontdekte Rembrandts, Titiaans en wat
niet al, is men onwillekeurig niet geneigd,
aan de juistheid van
zulke berichten voet
stoots te gelooven,
omdat ook hier zoo
vaak de waarheid
blijkt van het elk
meent zijn wil een
valk te zijn." Zoo
was ik ook, bij het
lezen van de ontdek
king van een onbe
kenden Hals, in het
eerst op zijn minst
sceptisch gestemd,
doch besloot,de schil
derij te gaan zien
en toen bleek, dat
ik dit keer ten on
rechte pessimistisch
was geweestde schil
derij is werkelijk een
echte Frans Hals.
Daarom haast ik mij,
het hier af te beel
den naar een foto
grafie, die de Gebrs.
Douwes, kunsthan
delaars in de
Warmoesstraat No. 73 te
Amsterdam,|allerwelwillendst ter beschik
king stelden.
De op doek ge
schilderde, bijna
levensgroote gestalte
verraadt in alle op
zichten Hals' schil
derwijze. Vooral in
hoofd en handen is
dit te zien en in enkele
partijen van de klee
ding, die niet al t
zeer geleden heb
ben. De schilderij zag er, voordat de
heeren Douwes ze onderhanden namen,
alleronoogelijkst uit en het is hun verdienste,
dat men thans, na verdoeking, verwijdering
van het vuil en dichtschildering der krassen,
van dit kunstwerk wederom kan genieten,
al heeft het natuurlijk door de jarenlange
verwaarloozing aan kracht verloren. Het is
thans weer goed in den toon.de retoucheering
is sober en het kan, mits behoorlijk onder
houden, weer jaren mee.
Zou men, ook zonder meer, de schilderij
veor een Hals houden, de echte hanteekening
(F en H ineen), links boven aangebracht,
doet zelfs voor den meest ongeloovige allen
twijfel wijken. Boven het monogram staat
bovendien: 1650 AET SVAE 45. Dit slaat
op den leeftijd van den afgebeelde, den in
1605 te Haarlem geboren Nicolaes Stenius,
die aldus in 1650 op 45jarigen leeftijd, toen
hij pastoor -te Akersloot bij Alkmaar was,
door zijn oud-stadgenoot Frans Hals werd
vereeuwigd. Deze Nicolaes Stenius (van
huis uit zal hij wel Claes Steen geheeten
hebben en, wie weet, misschien familie zijn
geweest van den eveneens katholieken, en
tevens een tijdlang te Haarlem gevestigden
Jan Steen) was van 1631 tot zijn dood, 1670,
pastoor te Akersloot. Daar is dit portret
jaren bewaard gebleven, totdat het in bruik
leen werd gegeven aan het aartsbisschop
pelijk museum te Utrecht. In een donker
hoekje opgehangen en bovendien gescheurd
en vuil, trok het nimmer de aandacht,
tot,dat de tegenwoordige pastoor een
aanteekening omtrent den bruikleen vond, waaruit
bleek, dat dit een Hals zou moeten zijn.
Dank zij derhalve den tegenwoordigen
pastoor, is tot de herstelling besloten en
zijn wij een Hals rijker. Al is dit stuk niet
zoo gaaf en pittig als het eveneens op
een afgelegen oord bewaarde schilderij
(jongens met een kruik) te Leerdam, toch
zal het,'i wanneer het weer in Akersloot zal
[Portret (Gesigneerd en gedateerd in den linker bovenhoek) van
Nicolaus Stenius, pastoor te Akersloot van 1631?1670
zijn teruggekeerd, een pelgrimstocht daar
heen terdege waard zijn. Vooralsnog, ge
durende de maand Februari, blijft de schil
derij bij de gebr. Douwes tentoongesteld,
om daarna in eenige musea te worden ge
ëxposeerd.
Men zou in den afgebeelde allerminst een
R. K. geestelijke vermoeden. Maar in dien
tijd was, om begrijpelijke redenen, er den
priesters veel aan gelegen, niet als zoodanig
in het oog te vallen.
De compositie is zeer eenvoudig : Stenius
schrijft aan een eenvoudigen lessenaar, in
een houding gelijk Rembrandt die den z.g.
Coppenol liet aannemen en gelijk wij die
ook vinden in Backer's Uyttenbogaert en
van der Helst's Koopmansportret van 1638
(Museum Boymans). De achtergrond is
grijsbruin, kalotje en kleeding zijn zwart,
kraag en manchetten wit, de lezenaar
ongeverfd hout.
Deze ontdekking toont weer eens, dat nog
steeds verrassingen mogelijk zijn en dat,
bij voorzichtig en verstandig optreden, in
menig geval nog iets zeer belangrijks te
redden valt.
W. MARTIN
's Gravenhage, 22 Jan. 1917
« DIE HAQHESPELERS, Het Krekeitje ach
ter den haard".
The ketfle began it! Don 't teil me what
' mrs Peerybingle said."
; Juist, zoo is 't, positief, de ketel begon.
, Vertelt juffrouw Peerybingle het anders,
' laat ze praten, voor ons is en blijft het de
ketel, die den toon aangaf voor het kleine
concert van kokend water, knappend vuur,
klok en krekel, voor de allerbeminnelijkste
Kerstvertelling van Charles Dickens: «The
cricket on the hearth". Wij zagen de ketel,
gelijk we de klok zagen, getrouw de winter
avond-inventaris met de baby incluis... en
eerst toen de krekel inviel, werden we ge
waar, dat we met dat al toch iets misten,
iets onmisbaars: de stem van den ketel, die
begon...
The kettle began it, full five minutes by
the little waxy-faced Dutch clock in the
corner, Before the cricket uttered a chirp."
En van dien ketel hadden we, toen de
krekeltrompet, verschrikkend in den stillen
avond, inviel geen zuchtje gehoord!
Is hiermede de vertooning op het tooneel
van Dickens' Kerstverhaal veroordeeld?
Juist zooveel als de vertooning van alle
andere, voor het tooneel bewerkte verhalen.
Hier was het nu onloochenbaar de stem
van den ketel, die ontbrak, in andere geval
len is het niet zoo gemakkelijk met een
naam te noemen... Maar altijd zal ontbre
ken in het tooneelstuk: dat, wat het verhaal
is, dat, wat van den bewogen dichter komt,
de fleur, de geur, het aroma, de essentie.
De stem van den ketel zingt al in den
eersten zin; in eiken eersten zin van elk ver
haal zingt een stem... Later komen er ook
nog personen in een verhaal, karakters",
geschiedenis, psychologie en meubelen, maar
de stem van den ketel is meer dan dit alles
bij elkaar.
Toen mevrouw La Chapelle-RoobOl op
den inval kwam Dickens' Kerstmelodie te
doen vertolken op de planken, miskende ze
den ketel n miskende ze Dickens.
Want in het bijzonder Dickens kan dit
niet lijden, dit effleureeren van zijn ondeel
baar eigendom, door vreemde, zij het
dan ook vriendelijke hand. Met ieder ander
auteur zou het welbeschouwd beter te
avonturen zijn dan juist met hem, op wiens
glimlach het aankomt... Heeft van Deyssel
niet eenmaal gewaagd te schrijven: het
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiinni
iiiiiiiiiiiiiiiiiuii
waarachtig schoone bij Dickens ligt te drij
ven in een allerakeligste soep?" De stem
van den ketel, de glimlach van Dickens is
het schoone" van zijn oeuvre, en ik vraag
u, zonder raadseltjes op te geven: wat blijft
er over, van dit schoone en van deze soep,
wanneer, al om te beginnen, de ketel zwijgt ?"
De oplossing zacht voor-ons-zelf gepre
veld, erkennen wij gaarne de verdiensten
der bewerkster, die met meer hart voor het
tooneel dan voor de literatuur, uit de voor
radige bestanddeelen een aannemelijk en
tamelijk spannend schouwspel wist te trekken.
Als zoodanig lijkt het mij niet te verbeteren.
En, vooral in het eerste oogenblik, vonden
we er de oude bekenden met plezier en
genegenheid in terug: de dodderige Dot",
haar reus-van-een-man, de argelooze blinde
Bertha en den onberekenbaren schavuit
Tackleton. Charming waren ze aangekleed,
fijn van kleur, antiek-getint, was elk ver
zorgd tooneel. Als een reeks van
MerryChristmas-cards" zijn ze aan onze opge
togen oogen voorbij gegleden. En we hebben
er ons geduld maar twee maal bij verloren:
de eerste maal toen, glinsterend als een
pistache, de krekelfee uit den schoorsteen
kwam gewalst en, op hetgeen zij den sla
penden John Peerybingle te doceeren had,
herhaaldelijk den verkeerden nadruk legde;
de tweede maal, toen de maat der zoetheid
eindelijk overliep met de bruilofts-taart van
den gedupeerden bruigom Tackleton. Ja, toen
vooral misten wij Dickens' verzoenenden
glimlach
Kathe Kollwitz
BIJ DE Bois TE HAARLEM
Zoo lang een der primaire, instinctieve
gevoelens niet leeft in een werk, zoolang is
het zeker den dood nabij* Het beste werk
van Kathe Kollwitz beeft van gewonde en
pijnlijdende liefde. Zij schiet uit deze liefde
op; zij vaart uit, vaart mee; zij leeft in het
oproer; zij krijt met de moeder, die 't kind
verloor, en, dood, dat in de armen houdt.
Zij lacht met de moeder het kind tegen; en
zij weet hoe in Germinal twee mannen in
een wijd-uitgestrekte kamer niet vechten
om alleen het winnen, maar weten, dat mét
dat winnen de vrouw gewonnen is, die,
angstig, toch nieuwsgierig en wachtend bij
de deur toekijkt. Het werk van Kathe Kollwitz
bezit sommige der primaire, dier instinctieve
gevoelens, die wij verweg soms wanen, maar
flie dicht-bij altijd zijn. Zij kent het moeder
dier, en de angst om het doode kind. Neen,
niet den angst maar het niet willen bekennen,
dat het kind dood is, verloren, weg, koud,
een ding. Zij weet hoe de moeder dan de
diepe eenvoudige gevoelens krijgt van onzen
broeder, het eenvoudige, diep-zinnige dier,
dat evenmin als zij, een verlies wil erkennen
en wat het bezat, niet wil laten gaan. Er is
een der prenten, waar ge eerst niet weet
wat zij is, die daar het kind tusschen de
knieën houdt; ge weet niet of het een moeder
aap is, of een der vrouwen der menschen,
die baarden, en liefhadden, en verloren. Het
wezen, het moeder-dier (wie ziet uit in
verder, wijder nacht dan zij ?), het wil be
houden ; het wil het kind nieuwen adem
inblazen; nieuwe warmte overgeven uit haar
volheid van warmte; zulk een moeder neemt
het doode kind tusschen de knieën tegen de
schoot aan, die het won, als wou zij, de
moeder,het daar opnieuw brengen en opnieuw
voelen groeien met zachte kloppende be
wegingen, om opnieuw het tegen het dag
licht te beuren, en opnieuw het te bezitten,
met den geest, met de oogen, met het hart,
met de tastende vleiende handen, met het
gansche warme lijf. Deze pijn is soms in
Kathe Kollwitz; het gevoel in haar is mee
lijdende liefde. Even zeker is deze in de
oproeren (zie 1609; 1611) want de liefde van
Kollwitz zit niet, en wacht en hoopt; zij lijdt,
en staat, en strijdt. Zij, de liefde, is geen
partijgangster van welke staatkundige mee
ning. Zij is van dieper grond uit gerezen,
noodzakelijk, klaar, eenvoudig; zij is instinc
tief; zij is een der eerste" gevoelens; zij
kan het lijden niet velen; zij kan, uit kracht
en overmaat, niet dulden; zij staat op en
trekt mee in de oproeren. Ook dit is in dit
werk: geschonden liefde; liefde tot wezens,
die geschonden worden door anderen, en
die opstaat mee met de Wevers". Het is
het verdedigen weer van het beminde; het is
een der eerste" gevoelens. Het is uit liefde.
En zuiver wordt dit bewezen, zoo ge het
eenvoudig prentje ziet, waar de moeder, niet
vroolijk maar toch gelukkig, lacht tegen het
kindje, geheven vlak voor haar, vlak bij haar.
Van daar uit moeten de krachten van dit
talent gededuceerd worden. Niet uit de
eenigszins symbolische voorstelling van den
dood, die vecht weer met de moeder om het
kind (daar is het gevoel nog niet recht en
eenvoudig, openbaar gegeven) maar uit het
eenvoudige directe prentje erkent ge Kollwitz.
En in dit directe is misschien een der wei
nige schoonheden te zien van de moderne
kunst: dat zij zonder tooi (wie durft Liefde
en Dood tooien dan met den hun eigen
eenvoud en met het hun eigen groot stralend
hijgen en stijgen ?), dat onze kunst weer,
zonder tooi de diepe gevoelens soms be
naderd heeft op effen eeuwige wijze.
PLASSCHAERT
In de, over het geheel, lieve vertooning,
neigde de een te veel, de ander te weinig
naar de (hoogere) caricatuur. Enny Vrede
(Dot), Anton Roemer (John), Eugène
Gilhuys (de vreemdeling) te weinig, Ph. la
Chapelle (Tackleton) en juffr. Schmit-Crans
(juffrouw Fielding) iets te veel, terwijl Hetty
Beek aan de verleiding van blinde Bertha
een melo-drama op zichzelf te maken, niet
ontkwam. Bijzonder voldeed mij in dit op
zicht, het is alles maar een questie van
nuance" Betsy Groothoff als Tilly
Slowbody, het sprotje van den huize Peerybingle.
En Hans Brüning maakte van den
speelgoedkoopman een gevoelig figuurtje.
Het lijkt mij een goede gewoonte in de
Kerstweek een bepaalde familie- en kinder
voorstelling te arrangeeren en uit dit oog
punt bezien, vond ik deze voorstelling,
ondanks Dickens, voor een ontvankelijk
publiek wel genietbaar. Maar met de
mistletoe moest ze verdwijnen tot The happy
return of these days..."
ZIJN EENIGE VROUW."
Zózei Nora" het tot Heimer in het uur
der erkenning:
Wij zijn nu acht jaar getrouwd. Vindt
je het niet opmerkelijk, dat wij samen, jij
en ik, man en vrouw, vandaag voor het
eerst in ernst" met elkaar spreken?"
Uit de sterke geest van Hendrik Ibsen trekt
nog de heele wereld stof. Ook Julius
MagnusIN CLUBFAUTEUIL
Rott. Tooneelgezelschap
Nico de Jong
Chrispijn
(Foto Berssenbrugge)
Mesdag
IN PULCHRI STUDIO (den Haag)
Wie zegt dat Mesdag een zee-schilder is,
kent water en zijn zich schakeerend spel niet.
Zoo er eene zekerheid ontstond door deze
tentoonstelling, is het deze, dat zee-schilders
en Mesdag verschillende dingen zijn. Ik wist
dit, en ben nooit een werkelijk twijfelaar te
dezen opzichte geweest. Ik heb nooit den
eerbied voor hem, Mesdag, met
onwerkelijkheden gevoed toen hij leefde; van daar dat
deze tentoonstelling voor mij, die in Mesdag
het karakter niet verwarde met den schilder,
geen teleurstelling is. Ik wist dat hij, schijn
baar een realist, niet nauwkeurig controleerde,
en dat hij, evenmin een phantast, droomen
tot natuurlijkheid kon brengen. Hij was als
hanteerder van verf iemand, die eigentlijk
nooit aangegrepen, gemaklijk en veel werkte,
en die door overtuiging in eigen kracht
(vol naïveteit was deze en daardoor soms
te waardeeren) maken dorst, wat,hij met
koppigheid zich had voorgenomen. n ding
is echter na deze tentoonstelling te zeggen,
dat Mesdag soms een lucht kon schilderen,
die ten opzichte van het overige gevoelig
genoemd mag worden, en in haar voordracht
bestand is tegen de groote ruimte van een
groote zaal.
PLASSCHAERT
* *
*
Sint Lucas
(Na-beschouwing)
Wat stijl genoemd wordt, en is nheid
in grootheid kan ook gevonden worden in
verzamelingen, die tentoonstellingen heeten.
Deze stijl vond ik nooit in Lucas", maar
toch gaf deze vereeniging bij zulke gelegen
heden het gevoel van actie, van leven, vol
beweeglijkheid en bewogenheid. De laatste
tentoonstelling van schetsen en studies geeft
me een anderen indruk; die van verwarring,
ophooping; er was ite weinig goeds bij te
veel zwaks of leegs. Dit is een gevaar, dat
altijd naar boven komt, en dreigt bij
vereenigingen, die, gemaklijk in het aannemen
van leden, genoopt worden den maat der
kritiek te verkleinen (als gevolg van dit
aannemen) en van d'eigen hoogheid zoo
doende lichtzinnigweg verspelen. Een ten
toonstelling gaat dan gelijken op een
nietgecpntróleerde jaarmarkt, meer dan op ge
schifte, gekeurde, hoeveelheid uitingen van
den geest, die belangrijk of aangenaam,
groot grootsch of dwingend, innerlijk of
overredend, tot doordringender studie wekken
van den mensch, en van den kunstenaar,
van het bewogen karakter 'of van hem, wiens
gevoel, geharmoniseerd (dat is n gewor
den) lust is zelfs wanneer het Leed was.
Dit zich te herinneren is Lucas' plicht.
PLASSCHAERT
MUZIEK
Het Kwartet van Donald F. Tovey
(Leydensdorff, Mende s, Kin t,
C a n i v z)
O, Donald Tovey, als pianist zijt
gij veel en waarschijnlijk terecht geprezen.
Maar uw werk...: o, pianisten, komt gij
dan nooit uit de sleur? Zijt gij gebon
den aan het Oude als graniet aan
de Aarde? Wanneer zal vaardig weer
worden het toch zoo eenvoudig besef, dat
Muziek is zingen, en voor alles
zingen, in kurven tesamen tot een rijk
en diep-bloeijend Geluk ? ... O, Donald
Tovey, gij, die de Ouden zoo goed ver
staat, hoort gij dan niet den W i e k s l a g
der Ziel?
PETER SPAAN
sen de Deen, schrijver van Zijn eenige vrouw,"
dat eigenlijk Haar eenige man" had moeten
heeten, of De vrouw voor hem alleen."
Aan de meeste huwelijken ontbreekt:
ernst, aan de meeste huwelijken ontbreekt:
de catastrophe. Bij den somberen Noor, die
het leven aandurfde, leidt deze ernst, in de
meeste gevallen, tot ontbinding, want zijne
figuren zijn beiden, of minstens een van
beiden: persoonlijkheid, en voor dezulken
beteekent: uitspreken, afrekenen. Wat ein
delijk instort laat zich niet meer opbouwen
op den ouden grond. Bij den, zich lachend
voor het leven verschuilenden, Deen leidt
de catastrophe tot nieuwe, door dezen eersten
ernst slechts een weinig geadelde verbin
tenis," want zijn blijspelfiguren nemen het
licht en zien niet op een barstje. Onder
toegespitste, belangwekkend geworden om
standigheden staan ze op een oogenblik
tegenover elkaar, zij maken samen iets door.
En van dit ernstig moment trekken zij profijt,
ze knoopen een nieuwe band, omdat de
oude te zwak bleek en ze elkaar toch niet
willen verliezen op dit moeilijk
ondermaansche! Want het héft gedreigd
Het vrouwtje van Peter Andreas Bent voelt
zich, vooral in de veilige huiskamer, een
moderne vrouw, d.w.z. haar waarde bewust
en op haar vrijheid gesteld. Haar man is in
deze nieuwe wereld wat achterlijk gebleven.
Het bewustzijn, dat ook hij zich zal moeten
vernieuwen," dat het nog niet eens vol
doende is in de vrouw zijn gelijke welwil
lend te erkennen, maar dat hij zich boven
dien nog zelf zal moeten aangrijpen om haar
blijvend te voldoen, werd over den gemid
delden man nog niet vaardig. Een beetje
blind en zelfverzekerd blijft hij.
Min of meer om Peter Andreas Bent de
oogen te openen, geeft mevrouw Bent toe
aan een niet sterke verleiding haar in den
persoon van een gevierd en geliefd
tooneelspeler tegemoet gevoerd. Licht valt ze haar
niet, deze speculatie... Als Peter Andreas
haar doorzag, haar tegenhield, hoe dankbaar
zou ze hem zijn, en hoe veel zou ze dan
van hem houden!
Peter Andreas houdt haar niet tegen,
hij volgt... op een afstand, om haar, die
hem plotseling zeer lief wordt, te behoeden
in dezen eersten nood! Na Helene, die het
met den besten wil niet tot eenige over
gave weet te brengen, bezoekt hij den
tooneelspeler. En in een mooi, zeer fijn ge
schreven tooneel, worden die twee het eens.
De emancipatie is er, het gevaar dreigt van
alle kanten, voor alle mannen dreigt het!
Mannen, vereenigt u, want in uw solidariteit
ligt uw kracht!
De tooneelspeler is ook een mensch, een
mannelijk mensch: hij geeft Peter Andreas
Bent het voor Helene bestemde doosje
cigaretten, waaraan er slechts n ontbreekt
(?eene bloeme, dat en is geene", zong al
In Diligentia. M. Harper herdacht
(den Haag)
Van Eeden, de kosmopolitischgezinde,
sprak. Hij sprak over het afbreken van een
moeitevol streven, over: schuld
en: Gerechtigheid... Toen hoorden
wij iets van zijn werk: een fragment; M.
Oberstadt en H. Goemans deden
het hooren. Het was, in velerlei op
zicht, ach, zoo bevangen ____ Hoe kon
een, zoo jong nog, ook hebben gevonden
den Draad des Levens, hoe kon
een slechts zes-en-twintig-^jarige
ook zijn gewekt tot den nieuwen
Morgen!... Maar ik, die den Sterke
vereer, eerbiedig den zwakke, om dat
eene, wat hij toch kent : de zachte, de zoete,
T o e w ij d i n g PETER SPAAN
* . *
Bij Viotta. Een Alpensymfonie
(RICH. STRAUSZ)
Het werk trekt mij om de niet klare, maar
zuivere, diep insnijdende, akkoorden. De
lijnen gaan schuin tegen elkaar in; ze zijn
getrokken scherp als flitsen. Er zijn niet in
de ontroeringen, stijgenduiteen
chaotisch vibreeren, die kwamen
wanneer aan het Woord zijn geest hij liefde
vol bond (Salome). Het is loutere Harts
tocht, met het optrekkende, dat ont
stond uit haat tegen de loodzware conventie.
De voorafgaande reclame komt over ons
als de verdorrende wind uit het Oosten.
PETER SPAAN
JOH. BRIEDÉ, Oude Huizen te Rotterdam.
KR. KONGSTAD, Kj0benhavn.
In dit laatste werk zien wij Kongstad niet
op zijn voordeeligst. Deze Deensche hout
snijder is een degelijk handwerksman en
een gemoedelijk minnaar van de kleine dingen
des levens. Hij maakt met blijstemmende
frischheid een kleurenhoutsnede: een roos
of een tulp in een vaasje, een felle papegaai,
een man in oude kleedij. Een klein vignetje
gelukt hem somtijds uitstekend. Maar vooral
is hij een eigenaardig en opgewekt
boekkunstenaar. Zijn kunst is er een van sierlijke
groepeering en téedere keuze. Zoo ontstonden
zijn kleine meesterstukjes : Conradsen
Anacreontische Digte" en Aarestrups
Ritorneller". Deze boekjes voldoen niet aan de
eischen die wij thans aan een boek mogen
stellen, ze missen de overwogenheid en de
zinvolle schikking der Engelsche
privatepress-books; ze onderscheiden zich ook niet
door een zódeugdelijke uitvoering en zulk
een uiterst zorgvuldige keuze van materiaal.
Ze zijn niet zoo rationeel en zoo eenvoudig
als enkele nieuwe Engelsche, Nederlandsche
en Duitsche goedkoope boeken voor
dagelijksch gebruik.
Maar deze boekjes en alle andere uit
gaven van Kongstad hebben zonder
pretentie een zeer eigen, zeer aantrekkelijk
karakter. Ze hebben iets van het primitieve
van volkskunst, ze zijn oprecht en bekoorlijk,
door en. door echt, frisch en met overtuiging
gemaakt.
Het aantrekkelijke van Kongstad's werk
voor Nederlandsche oogen ligt voor een deel
aan het typische Deensche van zijn uit
drukkingswijze. Mr. J. F. van Roijen ge
voelde dit ook, toen hij van hem schreef:
Wie zijne werken ziet, voelt zich in 't
bijzijn van een fijnen geest; wie hem van
naderbij leert kennen, voelt zich aanstonds
1) Oude Huizen te Rotterdam", 130
penteekeningen van Joh. Briedé, met text van
dr. Wiersum en Arch. v. Gils. W. L. en
J. Brusse's Uitg. Mpij.
Kj0benhavn", Redigeret af Otto Asmussen.
Tegningerne af Kr. Kongstad, Udgivet af
Foreningen til Hovedstadens Forsk0nnelse.
de middeleeuwsche Sanderijn) hartelijk mee
naar huis.
In de echtelijke woning teruggekeerd, zien
man en vrouw elkaar met andere oogen,
ze hebben iets om over te spreken en dit
iets" leidt tot ernst. Wat ze te verliezen
hadden, was ,niet veel, het werd eerst wat
door de kans van het verlies. In deze levens
was nog niets om af-te-rekenen", beider
waarde openbaarde zich eerst in het uur
der erkenning, op het critiek moment. Doch
morgen zullen ze samen glimlachen om
dezelfde dingen, waarom ze gisteren hebben
gelachen n gepruild. Een, uit ernst geboren,
glimlach, die de inzegening van hun zesjarig
huwelijk beduidt.
Het stuk is wat schraal, de drie bedrijven
met het geïdealiseerd Cynisme van een lossen
oom, die zijn eigen, hem onbekend dochtertje
toelonkt, gestopt en vergrofd. Maar om de
drie hoofdpersonen speelt het teere, tinte
lende licht-van-wat-ongezegd bleef, in de
atmosfeer is trilling Wij, Hollanders,
vinden dan wel, dat de snaren slechts
oppervlakkig zijn aangeraakt, dat het op
dezen grondslag dieper zou kunnen... Maar
wij zijn toch ook niet ongevoelig voor de
bekoring van juist dit even-beroeren, voor
het gefluisterde, of maar met een oogopslag
gesproken hevige woord."
Het modern schets-werk eischt, wil de
toeschouwer er eenigen indruk van mee
nemen, eerste-rangs acteurs in de hoofd
rollen. Kunstenaars, die het te-kort van
den schrijver aanvullen, menschen, die
er eveneens hun modern bewustzijn in
uitleven. De schoonheid, die tusschen de
regels schuilt, achter de schuwe woorden
diep verborgen ligt, moet door de spelers
sprakeloos worden kenbaar gemaakt met
een iets, een niets, waarvan de
tooneelkunstenaar het geheim bezit. Het komt mij voor
dat dit stuk drie spelers van deze orde wel
waard zou zijn, dat dan met name het
2e bedrijf (m twee maal zoo vlug tempo!),
vibrant en intensief gespeeld, iets zeer moois
zou kunnen worden.
Mevrouw Lobo (Helene Bent), Van der
Lugt (Bent) Arnoldi (de tooneelspeler), heb
ben het verdienstelijk weergegeven, de
contouren zuiver en dat-wat-er stond juist
voldoende onderstreept. Mevrouw Lobo, in
fijnheid de krachtigste, Van der Lugt slap,
en wel eens tegen den toon aan, d.w.z.
gewoon-blijspel-grappig, en Ko Arnoldi, die
voor een geliefd tooneelspeler in zijn bloei
periode noch het uiterlijk, noch het
innerlijk-overwicht meebracht, meer herinnerde
aan een geacht leeraar H. B. S. dan aan
een bewierookt artiest, het best in telefoon
gesprek. Van geen van drieën was het spel:
vervulling.
TOP NAEFF