De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 januari pagina 6

30 januari 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Jan. '16. No. 2014 f v t i Een Niéuwe Frans Hals Wanneer men inlde couranten leest van nieuw ontdekte Rembrandts, Titiaans en wat niet al, is men onwillekeurig niet geneigd, aan de juistheid van zulke berichten voet stoots te gelooven, omdat ook hier zoo vaak de waarheid blijkt van het elk meent zijn wil een valk te zijn." Zoo was ik ook, bij het lezen van de ontdek king van een onbe kenden Hals, in het eerst op zijn minst sceptisch gestemd, doch besloot,de schil derij te gaan zien en toen bleek, dat ik dit keer ten on rechte pessimistisch was geweestde schil derij is werkelijk een echte Frans Hals. Daarom haast ik mij, het hier af te beel den naar een foto grafie, die de Gebrs. Douwes, kunsthan delaars in de Warmoesstraat No. 73 te Amsterdam,|allerwelwillendst ter beschik king stelden. De op doek ge schilderde, bijna levensgroote gestalte verraadt in alle op zichten Hals' schil derwijze. Vooral in hoofd en handen is dit te zien en in enkele partijen van de klee ding, die niet al t zeer geleden heb ben. De schilderij zag er, voordat de heeren Douwes ze onderhanden namen, alleronoogelijkst uit en het is hun verdienste, dat men thans, na verdoeking, verwijdering van het vuil en dichtschildering der krassen, van dit kunstwerk wederom kan genieten, al heeft het natuurlijk door de jarenlange verwaarloozing aan kracht verloren. Het is thans weer goed in den toon.de retoucheering is sober en het kan, mits behoorlijk onder houden, weer jaren mee. Zou men, ook zonder meer, de schilderij veor een Hals houden, de echte hanteekening (F en H ineen), links boven aangebracht, doet zelfs voor den meest ongeloovige allen twijfel wijken. Boven het monogram staat bovendien: 1650 AET SVAE 45. Dit slaat op den leeftijd van den afgebeelde, den in 1605 te Haarlem geboren Nicolaes Stenius, die aldus in 1650 op 45jarigen leeftijd, toen hij pastoor -te Akersloot bij Alkmaar was, door zijn oud-stadgenoot Frans Hals werd vereeuwigd. Deze Nicolaes Stenius (van huis uit zal hij wel Claes Steen geheeten hebben en, wie weet, misschien familie zijn geweest van den eveneens katholieken, en tevens een tijdlang te Haarlem gevestigden Jan Steen) was van 1631 tot zijn dood, 1670, pastoor te Akersloot. Daar is dit portret jaren bewaard gebleven, totdat het in bruik leen werd gegeven aan het aartsbisschop pelijk museum te Utrecht. In een donker hoekje opgehangen en bovendien gescheurd en vuil, trok het nimmer de aandacht, tot,dat de tegenwoordige pastoor een aanteekening omtrent den bruikleen vond, waaruit bleek, dat dit een Hals zou moeten zijn. Dank zij derhalve den tegenwoordigen pastoor, is tot de herstelling besloten en zijn wij een Hals rijker. Al is dit stuk niet zoo gaaf en pittig als het eveneens op een afgelegen oord bewaarde schilderij (jongens met een kruik) te Leerdam, toch zal het,'i wanneer het weer in Akersloot zal [Portret (Gesigneerd en gedateerd in den linker bovenhoek) van Nicolaus Stenius, pastoor te Akersloot van 1631?1670 zijn teruggekeerd, een pelgrimstocht daar heen terdege waard zijn. Vooralsnog, ge durende de maand Februari, blijft de schil derij bij de gebr. Douwes tentoongesteld, om daarna in eenige musea te worden ge ëxposeerd. Men zou in den afgebeelde allerminst een R. K. geestelijke vermoeden. Maar in dien tijd was, om begrijpelijke redenen, er den priesters veel aan gelegen, niet als zoodanig in het oog te vallen. De compositie is zeer eenvoudig : Stenius schrijft aan een eenvoudigen lessenaar, in een houding gelijk Rembrandt die den z.g. Coppenol liet aannemen en gelijk wij die ook vinden in Backer's Uyttenbogaert en van der Helst's Koopmansportret van 1638 (Museum Boymans). De achtergrond is grijsbruin, kalotje en kleeding zijn zwart, kraag en manchetten wit, de lezenaar ongeverfd hout. Deze ontdekking toont weer eens, dat nog steeds verrassingen mogelijk zijn en dat, bij voorzichtig en verstandig optreden, in menig geval nog iets zeer belangrijks te redden valt. W. MARTIN 's Gravenhage, 22 Jan. 1917 « DIE HAQHESPELERS, Het Krekeitje ach ter den haard". The ketfle began it! Don 't teil me what ' mrs Peerybingle said." ; Juist, zoo is 't, positief, de ketel begon. , Vertelt juffrouw Peerybingle het anders, ' laat ze praten, voor ons is en blijft het de ketel, die den toon aangaf voor het kleine concert van kokend water, knappend vuur, klok en krekel, voor de allerbeminnelijkste Kerstvertelling van Charles Dickens: «The cricket on the hearth". Wij zagen de ketel, gelijk we de klok zagen, getrouw de winter avond-inventaris met de baby incluis... en eerst toen de krekel inviel, werden we ge waar, dat we met dat al toch iets misten, iets onmisbaars: de stem van den ketel, die begon... The kettle began it, full five minutes by the little waxy-faced Dutch clock in the corner, Before the cricket uttered a chirp." En van dien ketel hadden we, toen de krekeltrompet, verschrikkend in den stillen avond, inviel geen zuchtje gehoord! Is hiermede de vertooning op het tooneel van Dickens' Kerstverhaal veroordeeld? Juist zooveel als de vertooning van alle andere, voor het tooneel bewerkte verhalen. Hier was het nu onloochenbaar de stem van den ketel, die ontbrak, in andere geval len is het niet zoo gemakkelijk met een naam te noemen... Maar altijd zal ontbre ken in het tooneelstuk: dat, wat het verhaal is, dat, wat van den bewogen dichter komt, de fleur, de geur, het aroma, de essentie. De stem van den ketel zingt al in den eersten zin; in eiken eersten zin van elk ver haal zingt een stem... Later komen er ook nog personen in een verhaal, karakters", geschiedenis, psychologie en meubelen, maar de stem van den ketel is meer dan dit alles bij elkaar. Toen mevrouw La Chapelle-RoobOl op den inval kwam Dickens' Kerstmelodie te doen vertolken op de planken, miskende ze den ketel n miskende ze Dickens. Want in het bijzonder Dickens kan dit niet lijden, dit effleureeren van zijn ondeel baar eigendom, door vreemde, zij het dan ook vriendelijke hand. Met ieder ander auteur zou het welbeschouwd beter te avonturen zijn dan juist met hem, op wiens glimlach het aankomt... Heeft van Deyssel niet eenmaal gewaagd te schrijven: het iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiinni iiiiiiiiiiiiiiiiiuii waarachtig schoone bij Dickens ligt te drij ven in een allerakeligste soep?" De stem van den ketel, de glimlach van Dickens is het schoone" van zijn oeuvre, en ik vraag u, zonder raadseltjes op te geven: wat blijft er over, van dit schoone en van deze soep, wanneer, al om te beginnen, de ketel zwijgt ?" De oplossing zacht voor-ons-zelf gepre veld, erkennen wij gaarne de verdiensten der bewerkster, die met meer hart voor het tooneel dan voor de literatuur, uit de voor radige bestanddeelen een aannemelijk en tamelijk spannend schouwspel wist te trekken. Als zoodanig lijkt het mij niet te verbeteren. En, vooral in het eerste oogenblik, vonden we er de oude bekenden met plezier en genegenheid in terug: de dodderige Dot", haar reus-van-een-man, de argelooze blinde Bertha en den onberekenbaren schavuit Tackleton. Charming waren ze aangekleed, fijn van kleur, antiek-getint, was elk ver zorgd tooneel. Als een reeks van MerryChristmas-cards" zijn ze aan onze opge togen oogen voorbij gegleden. En we hebben er ons geduld maar twee maal bij verloren: de eerste maal toen, glinsterend als een pistache, de krekelfee uit den schoorsteen kwam gewalst en, op hetgeen zij den sla penden John Peerybingle te doceeren had, herhaaldelijk den verkeerden nadruk legde; de tweede maal, toen de maat der zoetheid eindelijk overliep met de bruilofts-taart van den gedupeerden bruigom Tackleton. Ja, toen vooral misten wij Dickens' verzoenenden glimlach Kathe Kollwitz BIJ DE Bois TE HAARLEM Zoo lang een der primaire, instinctieve gevoelens niet leeft in een werk, zoolang is het zeker den dood nabij* Het beste werk van Kathe Kollwitz beeft van gewonde en pijnlijdende liefde. Zij schiet uit deze liefde op; zij vaart uit, vaart mee; zij leeft in het oproer; zij krijt met de moeder, die 't kind verloor, en, dood, dat in de armen houdt. Zij lacht met de moeder het kind tegen; en zij weet hoe in Germinal twee mannen in een wijd-uitgestrekte kamer niet vechten om alleen het winnen, maar weten, dat mét dat winnen de vrouw gewonnen is, die, angstig, toch nieuwsgierig en wachtend bij de deur toekijkt. Het werk van Kathe Kollwitz bezit sommige der primaire, dier instinctieve gevoelens, die wij verweg soms wanen, maar flie dicht-bij altijd zijn. Zij kent het moeder dier, en de angst om het doode kind. Neen, niet den angst maar het niet willen bekennen, dat het kind dood is, verloren, weg, koud, een ding. Zij weet hoe de moeder dan de diepe eenvoudige gevoelens krijgt van onzen broeder, het eenvoudige, diep-zinnige dier, dat evenmin als zij, een verlies wil erkennen en wat het bezat, niet wil laten gaan. Er is een der prenten, waar ge eerst niet weet wat zij is, die daar het kind tusschen de knieën houdt; ge weet niet of het een moeder aap is, of een der vrouwen der menschen, die baarden, en liefhadden, en verloren. Het wezen, het moeder-dier (wie ziet uit in verder, wijder nacht dan zij ?), het wil be houden ; het wil het kind nieuwen adem inblazen; nieuwe warmte overgeven uit haar volheid van warmte; zulk een moeder neemt het doode kind tusschen de knieën tegen de schoot aan, die het won, als wou zij, de moeder,het daar opnieuw brengen en opnieuw voelen groeien met zachte kloppende be wegingen, om opnieuw het tegen het dag licht te beuren, en opnieuw het te bezitten, met den geest, met de oogen, met het hart, met de tastende vleiende handen, met het gansche warme lijf. Deze pijn is soms in Kathe Kollwitz; het gevoel in haar is mee lijdende liefde. Even zeker is deze in de oproeren (zie 1609; 1611) want de liefde van Kollwitz zit niet, en wacht en hoopt; zij lijdt, en staat, en strijdt. Zij, de liefde, is geen partijgangster van welke staatkundige mee ning. Zij is van dieper grond uit gerezen, noodzakelijk, klaar, eenvoudig; zij is instinc tief; zij is een der eerste" gevoelens; zij kan het lijden niet velen; zij kan, uit kracht en overmaat, niet dulden; zij staat op en trekt mee in de oproeren. Ook dit is in dit werk: geschonden liefde; liefde tot wezens, die geschonden worden door anderen, en die opstaat mee met de Wevers". Het is het verdedigen weer van het beminde; het is een der eerste" gevoelens. Het is uit liefde. En zuiver wordt dit bewezen, zoo ge het eenvoudig prentje ziet, waar de moeder, niet vroolijk maar toch gelukkig, lacht tegen het kindje, geheven vlak voor haar, vlak bij haar. Van daar uit moeten de krachten van dit talent gededuceerd worden. Niet uit de eenigszins symbolische voorstelling van den dood, die vecht weer met de moeder om het kind (daar is het gevoel nog niet recht en eenvoudig, openbaar gegeven) maar uit het eenvoudige directe prentje erkent ge Kollwitz. En in dit directe is misschien een der wei nige schoonheden te zien van de moderne kunst: dat zij zonder tooi (wie durft Liefde en Dood tooien dan met den hun eigen eenvoud en met het hun eigen groot stralend hijgen en stijgen ?), dat onze kunst weer, zonder tooi de diepe gevoelens soms be naderd heeft op effen eeuwige wijze. PLASSCHAERT In de, over het geheel, lieve vertooning, neigde de een te veel, de ander te weinig naar de (hoogere) caricatuur. Enny Vrede (Dot), Anton Roemer (John), Eugène Gilhuys (de vreemdeling) te weinig, Ph. la Chapelle (Tackleton) en juffr. Schmit-Crans (juffrouw Fielding) iets te veel, terwijl Hetty Beek aan de verleiding van blinde Bertha een melo-drama op zichzelf te maken, niet ontkwam. Bijzonder voldeed mij in dit op zicht, het is alles maar een questie van nuance" Betsy Groothoff als Tilly Slowbody, het sprotje van den huize Peerybingle. En Hans Brüning maakte van den speelgoedkoopman een gevoelig figuurtje. Het lijkt mij een goede gewoonte in de Kerstweek een bepaalde familie- en kinder voorstelling te arrangeeren en uit dit oog punt bezien, vond ik deze voorstelling, ondanks Dickens, voor een ontvankelijk publiek wel genietbaar. Maar met de mistletoe moest ze verdwijnen tot The happy return of these days..." ZIJN EENIGE VROUW." Zózei Nora" het tot Heimer in het uur der erkenning: Wij zijn nu acht jaar getrouwd. Vindt je het niet opmerkelijk, dat wij samen, jij en ik, man en vrouw, vandaag voor het eerst in ernst" met elkaar spreken?" Uit de sterke geest van Hendrik Ibsen trekt nog de heele wereld stof. Ook Julius MagnusIN CLUBFAUTEUIL Rott. Tooneelgezelschap Nico de Jong Chrispijn (Foto Berssenbrugge) Mesdag IN PULCHRI STUDIO (den Haag) Wie zegt dat Mesdag een zee-schilder is, kent water en zijn zich schakeerend spel niet. Zoo er eene zekerheid ontstond door deze tentoonstelling, is het deze, dat zee-schilders en Mesdag verschillende dingen zijn. Ik wist dit, en ben nooit een werkelijk twijfelaar te dezen opzichte geweest. Ik heb nooit den eerbied voor hem, Mesdag, met onwerkelijkheden gevoed toen hij leefde; van daar dat deze tentoonstelling voor mij, die in Mesdag het karakter niet verwarde met den schilder, geen teleurstelling is. Ik wist dat hij, schijn baar een realist, niet nauwkeurig controleerde, en dat hij, evenmin een phantast, droomen tot natuurlijkheid kon brengen. Hij was als hanteerder van verf iemand, die eigentlijk nooit aangegrepen, gemaklijk en veel werkte, en die door overtuiging in eigen kracht (vol naïveteit was deze en daardoor soms te waardeeren) maken dorst, wat,hij met koppigheid zich had voorgenomen. n ding is echter na deze tentoonstelling te zeggen, dat Mesdag soms een lucht kon schilderen, die ten opzichte van het overige gevoelig genoemd mag worden, en in haar voordracht bestand is tegen de groote ruimte van een groote zaal. PLASSCHAERT * * * Sint Lucas (Na-beschouwing) Wat stijl genoemd wordt, en is nheid in grootheid kan ook gevonden worden in verzamelingen, die tentoonstellingen heeten. Deze stijl vond ik nooit in Lucas", maar toch gaf deze vereeniging bij zulke gelegen heden het gevoel van actie, van leven, vol beweeglijkheid en bewogenheid. De laatste tentoonstelling van schetsen en studies geeft me een anderen indruk; die van verwarring, ophooping; er was ite weinig goeds bij te veel zwaks of leegs. Dit is een gevaar, dat altijd naar boven komt, en dreigt bij vereenigingen, die, gemaklijk in het aannemen van leden, genoopt worden den maat der kritiek te verkleinen (als gevolg van dit aannemen) en van d'eigen hoogheid zoo doende lichtzinnigweg verspelen. Een ten toonstelling gaat dan gelijken op een nietgecpntróleerde jaarmarkt, meer dan op ge schifte, gekeurde, hoeveelheid uitingen van den geest, die belangrijk of aangenaam, groot grootsch of dwingend, innerlijk of overredend, tot doordringender studie wekken van den mensch, en van den kunstenaar, van het bewogen karakter 'of van hem, wiens gevoel, geharmoniseerd (dat is n gewor den) lust is zelfs wanneer het Leed was. Dit zich te herinneren is Lucas' plicht. PLASSCHAERT MUZIEK Het Kwartet van Donald F. Tovey (Leydensdorff, Mende s, Kin t, C a n i v z) O, Donald Tovey, als pianist zijt gij veel en waarschijnlijk terecht geprezen. Maar uw werk...: o, pianisten, komt gij dan nooit uit de sleur? Zijt gij gebon den aan het Oude als graniet aan de Aarde? Wanneer zal vaardig weer worden het toch zoo eenvoudig besef, dat Muziek is zingen, en voor alles zingen, in kurven tesamen tot een rijk en diep-bloeijend Geluk ? ... O, Donald Tovey, gij, die de Ouden zoo goed ver staat, hoort gij dan niet den W i e k s l a g der Ziel? PETER SPAAN sen de Deen, schrijver van Zijn eenige vrouw," dat eigenlijk Haar eenige man" had moeten heeten, of De vrouw voor hem alleen." Aan de meeste huwelijken ontbreekt: ernst, aan de meeste huwelijken ontbreekt: de catastrophe. Bij den somberen Noor, die het leven aandurfde, leidt deze ernst, in de meeste gevallen, tot ontbinding, want zijne figuren zijn beiden, of minstens een van beiden: persoonlijkheid, en voor dezulken beteekent: uitspreken, afrekenen. Wat ein delijk instort laat zich niet meer opbouwen op den ouden grond. Bij den, zich lachend voor het leven verschuilenden, Deen leidt de catastrophe tot nieuwe, door dezen eersten ernst slechts een weinig geadelde verbin tenis," want zijn blijspelfiguren nemen het licht en zien niet op een barstje. Onder toegespitste, belangwekkend geworden om standigheden staan ze op een oogenblik tegenover elkaar, zij maken samen iets door. En van dit ernstig moment trekken zij profijt, ze knoopen een nieuwe band, omdat de oude te zwak bleek en ze elkaar toch niet willen verliezen op dit moeilijk ondermaansche! Want het héft gedreigd Het vrouwtje van Peter Andreas Bent voelt zich, vooral in de veilige huiskamer, een moderne vrouw, d.w.z. haar waarde bewust en op haar vrijheid gesteld. Haar man is in deze nieuwe wereld wat achterlijk gebleven. Het bewustzijn, dat ook hij zich zal moeten vernieuwen," dat het nog niet eens vol doende is in de vrouw zijn gelijke welwil lend te erkennen, maar dat hij zich boven dien nog zelf zal moeten aangrijpen om haar blijvend te voldoen, werd over den gemid delden man nog niet vaardig. Een beetje blind en zelfverzekerd blijft hij. Min of meer om Peter Andreas Bent de oogen te openen, geeft mevrouw Bent toe aan een niet sterke verleiding haar in den persoon van een gevierd en geliefd tooneelspeler tegemoet gevoerd. Licht valt ze haar niet, deze speculatie... Als Peter Andreas haar doorzag, haar tegenhield, hoe dankbaar zou ze hem zijn, en hoe veel zou ze dan van hem houden! Peter Andreas houdt haar niet tegen, hij volgt... op een afstand, om haar, die hem plotseling zeer lief wordt, te behoeden in dezen eersten nood! Na Helene, die het met den besten wil niet tot eenige over gave weet te brengen, bezoekt hij den tooneelspeler. En in een mooi, zeer fijn ge schreven tooneel, worden die twee het eens. De emancipatie is er, het gevaar dreigt van alle kanten, voor alle mannen dreigt het! Mannen, vereenigt u, want in uw solidariteit ligt uw kracht! De tooneelspeler is ook een mensch, een mannelijk mensch: hij geeft Peter Andreas Bent het voor Helene bestemde doosje cigaretten, waaraan er slechts n ontbreekt (?eene bloeme, dat en is geene", zong al In Diligentia. M. Harper herdacht (den Haag) Van Eeden, de kosmopolitischgezinde, sprak. Hij sprak over het afbreken van een moeitevol streven, over: schuld en: Gerechtigheid... Toen hoorden wij iets van zijn werk: een fragment; M. Oberstadt en H. Goemans deden het hooren. Het was, in velerlei op zicht, ach, zoo bevangen ____ Hoe kon een, zoo jong nog, ook hebben gevonden den Draad des Levens, hoe kon een slechts zes-en-twintig-^jarige ook zijn gewekt tot den nieuwen Morgen!... Maar ik, die den Sterke vereer, eerbiedig den zwakke, om dat eene, wat hij toch kent : de zachte, de zoete, T o e w ij d i n g PETER SPAAN * . * Bij Viotta. Een Alpensymfonie (RICH. STRAUSZ) Het werk trekt mij om de niet klare, maar zuivere, diep insnijdende, akkoorden. De lijnen gaan schuin tegen elkaar in; ze zijn getrokken scherp als flitsen. Er zijn niet in de ontroeringen, stijgenduiteen chaotisch vibreeren, die kwamen wanneer aan het Woord zijn geest hij liefde vol bond (Salome). Het is loutere Harts tocht, met het optrekkende, dat ont stond uit haat tegen de loodzware conventie. De voorafgaande reclame komt over ons als de verdorrende wind uit het Oosten. PETER SPAAN JOH. BRIEDÉ, Oude Huizen te Rotterdam. KR. KONGSTAD, Kj0benhavn. In dit laatste werk zien wij Kongstad niet op zijn voordeeligst. Deze Deensche hout snijder is een degelijk handwerksman en een gemoedelijk minnaar van de kleine dingen des levens. Hij maakt met blijstemmende frischheid een kleurenhoutsnede: een roos of een tulp in een vaasje, een felle papegaai, een man in oude kleedij. Een klein vignetje gelukt hem somtijds uitstekend. Maar vooral is hij een eigenaardig en opgewekt boekkunstenaar. Zijn kunst is er een van sierlijke groepeering en téedere keuze. Zoo ontstonden zijn kleine meesterstukjes : Conradsen Anacreontische Digte" en Aarestrups Ritorneller". Deze boekjes voldoen niet aan de eischen die wij thans aan een boek mogen stellen, ze missen de overwogenheid en de zinvolle schikking der Engelsche privatepress-books; ze onderscheiden zich ook niet door een zódeugdelijke uitvoering en zulk een uiterst zorgvuldige keuze van materiaal. Ze zijn niet zoo rationeel en zoo eenvoudig als enkele nieuwe Engelsche, Nederlandsche en Duitsche goedkoope boeken voor dagelijksch gebruik. Maar deze boekjes en alle andere uit gaven van Kongstad hebben zonder pretentie een zeer eigen, zeer aantrekkelijk karakter. Ze hebben iets van het primitieve van volkskunst, ze zijn oprecht en bekoorlijk, door en. door echt, frisch en met overtuiging gemaakt. Het aantrekkelijke van Kongstad's werk voor Nederlandsche oogen ligt voor een deel aan het typische Deensche van zijn uit drukkingswijze. Mr. J. F. van Roijen ge voelde dit ook, toen hij van hem schreef: Wie zijne werken ziet, voelt zich in 't bijzijn van een fijnen geest; wie hem van naderbij leert kennen, voelt zich aanstonds 1) Oude Huizen te Rotterdam", 130 penteekeningen van Joh. Briedé, met text van dr. Wiersum en Arch. v. Gils. W. L. en J. Brusse's Uitg. Mpij. Kj0benhavn", Redigeret af Otto Asmussen. Tegningerne af Kr. Kongstad, Udgivet af Foreningen til Hovedstadens Forsk0nnelse. de middeleeuwsche Sanderijn) hartelijk mee naar huis. In de echtelijke woning teruggekeerd, zien man en vrouw elkaar met andere oogen, ze hebben iets om over te spreken en dit iets" leidt tot ernst. Wat ze te verliezen hadden, was ,niet veel, het werd eerst wat door de kans van het verlies. In deze levens was nog niets om af-te-rekenen", beider waarde openbaarde zich eerst in het uur der erkenning, op het critiek moment. Doch morgen zullen ze samen glimlachen om dezelfde dingen, waarom ze gisteren hebben gelachen n gepruild. Een, uit ernst geboren, glimlach, die de inzegening van hun zesjarig huwelijk beduidt. Het stuk is wat schraal, de drie bedrijven met het geïdealiseerd Cynisme van een lossen oom, die zijn eigen, hem onbekend dochtertje toelonkt, gestopt en vergrofd. Maar om de drie hoofdpersonen speelt het teere, tinte lende licht-van-wat-ongezegd bleef, in de atmosfeer is trilling Wij, Hollanders, vinden dan wel, dat de snaren slechts oppervlakkig zijn aangeraakt, dat het op dezen grondslag dieper zou kunnen... Maar wij zijn toch ook niet ongevoelig voor de bekoring van juist dit even-beroeren, voor het gefluisterde, of maar met een oogopslag gesproken hevige woord." Het modern schets-werk eischt, wil de toeschouwer er eenigen indruk van mee nemen, eerste-rangs acteurs in de hoofd rollen. Kunstenaars, die het te-kort van den schrijver aanvullen, menschen, die er eveneens hun modern bewustzijn in uitleven. De schoonheid, die tusschen de regels schuilt, achter de schuwe woorden diep verborgen ligt, moet door de spelers sprakeloos worden kenbaar gemaakt met een iets, een niets, waarvan de tooneelkunstenaar het geheim bezit. Het komt mij voor dat dit stuk drie spelers van deze orde wel waard zou zijn, dat dan met name het 2e bedrijf (m twee maal zoo vlug tempo!), vibrant en intensief gespeeld, iets zeer moois zou kunnen worden. Mevrouw Lobo (Helene Bent), Van der Lugt (Bent) Arnoldi (de tooneelspeler), heb ben het verdienstelijk weergegeven, de contouren zuiver en dat-wat-er stond juist voldoende onderstreept. Mevrouw Lobo, in fijnheid de krachtigste, Van der Lugt slap, en wel eens tegen den toon aan, d.w.z. gewoon-blijspel-grappig, en Ko Arnoldi, die voor een geliefd tooneelspeler in zijn bloei periode noch het uiterlijk, noch het innerlijk-overwicht meebracht, meer herinnerde aan een geacht leeraar H. B. S. dan aan een bewierookt artiest, het best in telefoon gesprek. Van geen van drieën was het spel: vervulling. TOP NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl