De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 januari pagina 7

30 januari 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

30 Jan. '16. No. 2014 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Hof in de Abel Cathrines-stichting; (H. B. Storck) n die weldadige sfeer van zuiverheid en goedheid die den kunstenaar eigen is. Zijn nationaliteit geeft hem daarbij een, voor ons in het bijzonder, innemende uitdrukkings wijze. Denemarken toch bezit voor Neder landers een aantrekkelijkheid, dat zeer wel te begrijpen is. In algemeene grondslagen van afstamming en cultuur niet ongelijk, heeft onze gelijkwaardige ontwikkeling tot verscheiden resultaten geleid, die uitlokken tot het vergelijken en waardeeren van interes sante verschillen". En: den beschouwer van Deensche kunst treft het spoedig hoe ook zij, bijvoorbeeld in tegenstelling met Duitsche kunst, er eene is van een kleiner volk, dat in innerlijke verdieping, in eene verteederde aanschouwing leeft en niet is van de groote allure, die zeker het grootsche meer kan benaderen maar nog zoo dikwijls alleen oppervlakken laat zien en meestal de behoefte aan het intiemere, aan het bezonkene niet bevredigt. De kunst van Kongstad heeft ?een intiem karakter. Zij is Deensch en daar mede voor ons van een bekoring uit inner lijke verwantschap." Dit oordeel van een grondig kenner van moderne boekkunst is ook het mijne en ik stel er prijs op dit alles vast te stellen alIIIIIIIIIIIIIIIMIIItMIMIMHmiinmillMIIIIIIUIIIMIIlllllllHllllllllllllllllMI! Julian, Roman door E. OVERDUYN HEYLIGERS, 2 dln. Em. Querido, Am sterdam. David en Jonathan, door G. F. HASPELS. Amsterdam. P. N. van Kampen en Zoon. Er zijn critici en hier klap ik een beetje uit de school - die zich niet altijd de moeite geven, een ter bespreking toegezon den werk geheel te lezen. Vooral critici van dagbladen, die nog vél ander werk te doen hebben, bezondigen zich hieraan. Zij kijken naar den naam van den schrijver, lezen hier en daar een eindje, om een vluchtig idee van den stijl en de intrigue van den roman te hebben, bladeren nog hier en daar wat, en laten het boek verder onopengesneden. De recensie wordt dan ?even in der haast neergepend. Dit lijkt grof en onverantwoordelijk, en ik zou het ook niet gaarne verdedigen. Maar tóch, voor een literairen fijnproever is deze methode geschikt, niet om een recensie te schrijven, maar om voor zich zelf uit te maken, of het boek wel den tijd en de .moeite van 't lezen waard is. Ik stel voorop dat ik, al is het met groote moeite, beide romans, welker titels bovenaan ?dit artikel te vinden zijn, geheel heb uitge lezen, zonder iets over te slaan. Maar wat dunkt u, lieve lezer, van dezen :zin uit Julian" van mevr. verduyn Heyligers? Het betreft een adellijk geslacht, dat op een buiten bij den Haag woont: De Van Rosenhaghes, 's winters opge nomen in het leefgewoel van de hoofdstad, zagen telken jare met verlangen uit naar het. rustig verblijf op het buiten, waar vorige .geslachten hun jeugd tot ouderdom hadden zien verbloeien, en waar herinneringen wer den levendig gehouden door de overgebleven loten aan den ouden stam ...De Van Rosen haghes hadden allen' een groote liefde voor hoornen en planten, niet de kweeking en verzorging waarvan zij een groot deel van hun tijd vulden." Zou een literaire lezer, deze gemeen plaatsen op de tweede bladzijde van den roman lezend, het boek niet direct dicht klappen en liever een eindje gaan wandelen? Een der overgebleven loten" de veertig jarige freule Hortense, maagd gebleven na een ongelukkige liefde, laat op haar kosten ?een veelbelovend jongmensch, Julian, tot viool-virtuoos opleiden. Zij heet Hortense, want vertelt ons de schrijfster: De stammoeder had haar dochters namen van bloemen gegeven, die de volgende ge slachten in eere hielden. Zoolang er meisjes geboren werden verluidden haar namen Marguérite, Camille, Hortense, Viola, al kromp ook het aantal bij iedere generatie." Vandaar, dat de naam der oude freule Hortense verluidde." Men moet er niet gering over denken. Een nichtje uit Indië, bij de freule in huis genomen, heette zelfs Camille. En trouwde later met een echten vicomte" de Bréville die twee en zestig (excusez du peu) kwartieren had! De lotgevallen van den jeugdigen violist Julian, zijn opleiding en zijn successen te vorens een enkel woord over Kongstad's laatste werk Kj0benhavn" te schrijven. Dit boek namelijk aj staan er dan ook enkele goede teekeningen in is niet geschikt om een zuiver beeld van Kongstad's kunnen en beteekenis te geven. Het is een werk dat al te duidelijk merk baar op bestelling geleverd is. De meeste teekeningen zijn zonder genegenheid, zonder eigen inzicht, zonder drang gemaakt. De kijkjes in de omgeving der stad en de teekeningen van standbeelden en monumen ten zijn levenloos en onbeduidend. De moderne als architectuur meestal niet belangrijke gebouwen zijn .onzeker en zonder plezier geteekend: zie bijvoorbeeld de bladzijden 41 en 73 eens aan. Alleen in de weergave van enkele mooie oude bouw werken gevoelen wij weer de oude Kongstad, gevoelen wij de overtuiging, die den kun stenaar, zorgzaam en vol aandacht maakt; zien wij hem weer als de minnaar die van het oude Helsinger, zijn woonplaats, menig prettige penteekening maakte. De goede platen uit Kjabenhavn" zijn te vinden op de bladzijden 59, 67, 93 en 121. Johan Briedé's boek over de Oude Huizen te Rotterdam" is als geheele verschijning IIIIIIIMIII iiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHMiiiniiiiHMii in Berlijn, vullen het grootste gedeelte van den roman, en dit zou zeker erg interessant kunnen zijn, als het niet alles was geschreven in den stijl en met de gemeedplaatsen waar van ik hier boven een paar staaltjes gaf. Julian, een burgerjongen, gewende zich onwillekeurig artiestenmanieren aan" in Ber lijn, hetgeen, als hij weer eens bij de freule op bezoek kwam, haar een lachje van vol doening ontlokte" toen zij het eigenaardige kunstenaarscachet in hem bespeurde." Het trof de oude freule telkenreize weer, dat het vertoeven in het buitenland een veran dering in hem teweeg bracht te zijnen gunste." Niet ten gunste van den roman helaas, die op deze manier 415 bladzijden doorgaat. Het jonge mensch studeert vlijtig, maar richt zijn schreden" ook een enkelen keer naar het beroemde Palais de Danse" in Berlijn. Ieder, die dit danspaleis wel eens bezocht heeft, is daar, zoo hij ook maar een klein beetje goeden smaak heeft, aller onaangenaamst aangedaan door de protzige overladenheid van schreeuwende decors, blinkend van vergulde pracht, uitgedacht door een parvenu-brein, maar Julian, en de schrijfster vinden dat het een tempel leek van smetteloosheid" en Julian, natuurlijk peinzend rond zich heen ziende" dacht Hier is het inderdaad schoon"! Gelukkig ontkomt Julian aan de verleiding van dien smetteloozen tempel", en hij was gerijpt tot man" en wel ten spijt van de lokkende verleidingen, die hem tijdelijk zich deden werpen in dien vloed van genot waar van het schuimende golvenspel om hem heen sloeg en hem haast verstikte". Hij wordt een groot virtuoos, natuurlijk met weerspannige lokken" op het voorhoofd, die hij nu en dan wegstreek met de kleine, sierlijke hand", en met een Christuskop"'. Dat hoort er zoo bij. Vooral als dan zonne stralen stoeiden om zijn donker hoofd", was het duidelijk, wat de schrijfster zegt, dat hij was een dier stervelingen op wien het Genie den vinger had gericht". Julian trouwt, zooals dat voor de hand lag, met de Duitsche pianiste, die hem het eerst op een concert geaccompagneerd had, een weduwe, die hem eens het afbeeldsel" van haar man getoond had, dien zij omkoesterd had met haar lieve zorgen". Deze had aan Julans sponde getoefd" loen hij eens ziek was en toen ademgespannen het oor gekeerd naar zijn benauwde koortssteunen". Waarna zijn blik gloeien bleef op de plek waar zij bij het heengaan hem had toegeknikf'. Later komt Camille, met de 64 kwartieren getrouwd, in Julians huwelijksleven een debacle aanrichten, getroffen als zij was op een concert door zijn blik, die donker dreigend een oogenblik, haar scheen te door boren", en deze twee komen tot de ont dekking: hu hebben onze paden zichgekruist" als hij haar slanke leest" onvat. De oude freule van Rosenhaghe komt echter te rechter tijd vicomtesse Camille in Berlijn afhalen, en vindt het veiliger, haar mede naar Rosenhaghe te nemen. Hier blijkt zoowaar dat Camille, wat men noemt, in positie" is, hetgeen de schrijfster dichterlijk uitdrukt: Ook de stamboom der van Rosenhaghe's had zich gebogen onder den adem der orka nen, had zich voelen schudden op de stevige grondvesten. Ook hier zou een nieuwe loot het geleden leed herstellen ... Camille droeg de gelofte er van in haren schoot". Dat die nieuwe loot" gén van RosenFrediriciagade 2; Kopenhagen aangenamer dan Kjobenhavn". Briedéis Kristian Kongstad een zorgvuldig teekenaar, zonder phantasie IIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIII1IIIIIIII haghe maar een vicomte of vicomtesse de Bréville is, wordt hierbij over 't hoofd gezien. Julian gelouterd door de smart, die zijn levensgezellin werd" yieide nu verder triom fen aan het keizerlijke hof." Het is dan ook wel pech" Ie noemen, een jonge vrouw juist lief te hebben en door haar geliefd te worden als zij een nieuwe loot" van haar man als een gelofte in haar schoot" draagt. Ik zou niet zooveel regels aan dezen roman verspild hebben, als het verschijnsel niet zoo merkwaardig was, dat tweedeelen vol dergelijken onzin nog altijd een uitgever van naam vinden om ze te doen drukken, en dat er nog een groot publiek schijnt te zijn, dat zulk conventioneel maakwerk leest. Hetgeen onder anderen bewijst, dat de in vloed der literaire critiek op dat publiek even gering is als de invloed der tooneelcritiek. Draken als Mea Culpa" en Pro Domo" trekken volle zalen, en het zou mij volstrekt niet verwonderen als Julian" evenals een paar andere boeken van mevr. Overduijn-Heyligers, die even veel waard zijn, een of meer herdrukken beleefde. (De laatste zin kan handig uitgelicht worden als voor beeld eener goede recensie"). Met David en Jonathan" van G. F. Haspels blijven wij dans la haute." Wij hebben thans niet met de deftige loten" der van Rosen haghes te doen, maar met baronnen en baronessen van Utenhage, verwantschapt aan de van Cothen van Steedes en andere voorname families. Ook hier evenals in Julian" komen de voorvaderen der baronnen in den roman voor. Toen baron Lodewijk een afscheidsbezoek bracht aan de heerlijkheid de Geere, erfgoed der familie, in 't vooruitzicht dat de bosschen daar ge rooid moesten worden, en allerlei andere heiligschennis gepleegd, overkwam hem het volgende, nadat hij A dieude Geere et c'est pour toujours, encore adieu de Geere" ge fluisterd had. Men luistere, en lette op de cursiveering: En het was alsof alle Utenhages hem uitgeleide deden. Alsof ze kwamen uit hun groote gebeeldhouwde lijsten op de bovenportalen en uit de donkere vergulde lijsten van de eetkamer en de salon. Het werd een heele stoet Utenhages, die, in hun harnas sen of in hun gepoederde pruiken of in hun gewone kleeding van land-edelman, hem kwamen uitgeleide doen. Het bleek niet uit te maken of ze voor goed meegingen dan of ze zouden teruggaan naar de Geere maar niet n hield hem tegen, niet n hield hem tegen. Hij wilde hen danken voor hun vriendelijkheid, maar hij kon geen woord uiten." De uit hun lijst gewipte Utenhages zullen dat wel niet heel beleefd gevonden hebben. Men moet een baron van Utenhage zijn om zoo iets te genieten, maar voor een gewo nen lezer is dit malligheid. Het is merkwaardig, hoe slecht hollandsche literatoren, die een zekere officieele plaats vóraan in de rij der romanschrijvers" (heet dat niet zoo?) innemen, dikwijls schrijven. Zókomt in dezen roman een freule van Eversdijk voor, die een der Utenhages, Charles, had lief gehad, maar, toen haar vader failliet ging en stierf, was de geliefde man heen gegaan en gaan reizen." Haar moeder (dit wordt verteld alsof dat zoo niets is!) leidde haar zachtjes naar de pastorie,waar ze Charles vriend Willem ontmoette, die toen juist predikant van Grijpskerke was geworden. .--? ^^ -. Bronversiering Kopenhagen; (Magdahl-Nielsen) en zonder sterk uitgesproken karakter. Zijn teekeningen hebben echter deze uitnemende eigenschap, dat zij volmaakt geschikt zijn voor het doel waartoe zij bestemd zijn: oud Rotterdam in duidelijke beelden te be waren. Zijn manier is zuiver en nauwkeurig, gelijkmatig en overzichtelijk. Zijn werk is koel en doelmatig. Het sluit zich boven dien in de samenstelling van lijn en kleur ongezocht aan bij de typografische pagina's. Zoodat ook als boekgeheel Brusse' uitgave ver boven de Deensche staat. De band is beter dan eenige andere van Briedé, maar toch ook weer erg dogmatisch en droog. De oude huizen zijn lang niet alle belang rijke voorbeelden van architectonisch schoon, maar zij hebben ongetwijfeld hun beteekenis in de geschiedenis en vór het aspect van de stad. Mooi of niet mooi, zij zijn een stukje van een traditie die wij vooral hoeden moeten en bewaren. Het ware daarom van harte te wenschen dat andere steden die dikwijls rijker schatten bezitten dan Rotter dam het voorbeeld van die stad volgden. En in een populair boek als dit van gelijk formaat het beste van hun monumentale overblijfselen verzamelden. Daarmede zou menig minnaar van Hollandsch stedenschoon Nog in rouwkleederen besliste ze over haar leven in vollen vrede: haar hart gaf ze aan den Heiland, haar hand aan Willem." Ik zou willen vragen: hoe doe je dat? Afgescheiden van de conventioneele ge meenplaats, waarmede dit feit beschreven wordt, blijft zooiets ook teekenend voor den auteur. David en Jonathan" is de geschiedenis van de vriendschap tusschen twee zwagers, Karel van Renkum, en baron Lodewijk van Utenhage. Karel is met Lodewijks zuster Em getrouwd, maar hij liet geen vrouw toe in zijn binnenste" en werd alleen ont roerd door de bewondering van Lodewijk. Karel is een arrivé" in den handel, een business-man van jewelste, die het tot Ge delegeerd Commissaris van de Rotterdamsche Petroleum-Compagnie" gebracht heeft. Lodewijk, meester in de rechten, is, door het verloopen van het advocaten-kantoor, Luders en Peters, door Karel in een tabaks zaak geloodst, die in een onaanzienlijk kantoortje boven een winkel gevestigd is. Er is ook nog een groote teleurstelling met het landgoed der baronnen, de Geere, dat niet productief genoeg meer is, en alleen rentegevend kan worden, als bosschen omvergehakt en heidegrond door ontginning weidegrond veranderd wordt. De knappe Karel is de man, die dit aandurft, zoodat de Geere een fameus winstgevend bezit wordt. Dit is alles zeer interessant voor de be trokkenen, en het zou voor den lezer ook interessant kunnen zijn, als het hem in schoonen litterairen vorm verteld werd. Hetzelfde geldt voor de vriendschap tusschen Karel en Lodewijk, en voor al de weder waardigheden en ziele-toestanden der adelijke en niet-adelijke dersonen, die in dit boek voorkomen. Nu en dan wordt zeer handig den grooten Duitschen filosoof Fechner hierbij te pas gebracht, en geeft de schrijver aanha lingen uit diens werken, maar als wij dan tegelijk in dit boek dezelfde menschen, die Fechner zoo bewonderen, met bijbelteksten zien schermen, en zelfs in gesprekken (zie blz. 221) verzen uit psalmen of iets derge lijks citeeren, dan komt ons die bewondering eenigszins vreemd voor. Zinnen, als die op blz. 161, als Lodewijk aan Karel denkt: Zijn trouwe vriend. Zijn rechterhand. Die altijd wist te doen niet alleen voor zichzelven, maar ook voor hem. Op wiens werk Gods goedkeuring rustte, want wat hij ondernam gelukte hem", zulke zinnen strijden tegen Fechner's filosofie, en doen den kieskeurigen lezer glimlachen. Rust God's zegen op alle handelsonder nemingen, die gelukken, en b.v. op de wel geslaagde smokkel-manoeuvres tijdens den oorlog ? Er is over het algemeen in dezen roman een misbruiken van het heilige woord God op te merken, dat voor een werkelijk religeus mensch hinderlijk wordt. Karel be schouwt zijn vriendschap voor Lodewijk als iets, waarmede God hem gezegend heeft". Als Lodewijk ziek wordt en, uit bet tabakskantoortje weg weer op de Geere terug is, heet het dat God Karel het werk uit de handen genomen heeft" enz. enz. Als of men vergeve mij het schijnbaar oneerbiedige hier God zich speciaal met al de personen en gebeurtenissen in zoo'n roman bemoeien zou! Het telkens en telkens aanhalen van Gods persoonlijk ingrijpen en leiden van heel gewone menschen in hun en menig trouw aanhanger van Hollandsche overleveringen' gediend zijn. J. GRESHOFF IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHUIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIItlllllllllllllll Onze DE B particuliere doen, heeft voor een ernstig lezer iets stuitends. Erger nog is, dat in dezen roman, waarin zoo dikwijls den heiligen naam God voor komt, zoo zelden litteraire en in den hoogsten zin is dit juist ook goddelijke schoonheid opbloeit. Behalve eenige niet onaardig beschreven Rotterdamsche stads gezichten, ben ik nergens in dit boek ont roerd geworden door schoonheid van stijl, van rythone, van klank. Het is alles zoo Rotterdamsch-zakelijk, en dan weer preekstoel-rhetorisch, zoo droog, zoo zonder warmte. Zelfs de bijbel teksten en spreuken er in doen in die kille omgeving koud aan. Toen ik dit boek had uitgelezen, met moeite, voelde ik mij alsof ik in een slecht geventileerde Protestantsche kerk was ge weest, waar op zalvend-rhetorischen toon met een declamatie-galm gepreekt was, en ik ben naar buiten moeten gaan om frissche lucht in te ademen. Ik moet, alvorens dit artikel te eindigen, nog even de prospectus signaleeren van een Gnastisch-Philosofisch Dichtwerk" in 3066 (!) verzen en commentaren, door Piet Pijl, semi-arts te Leiden. Het heet Het Tweede Leven", en wordt aangekondigd met den volgenden trom- en bekkenslag: Wij richten ons met deze prospectus tot dat deel van het publiek hetwelk in staat zal zijn de parelen van wijsheid die in dit onschatbaar dichtwerk zijn neergelegd, te waardeeren. Het is geen boek voor ieder een, maar wel voor u, lezer of lezeres, die goddelijke wijsheid in schoonen vorm ge nieten kunt en wilt. De dichter, nu nog voor de wereld in het algemeen een onbekende, voor zijne vrienden echter reeds de Dante der komende renais sance is iemand die in de toekomst bekend zal worden als de grondlegger van philosofie der inwijding. En wanneer gij het boek gelezen en grondig bestudeerd hebt, zult gij deze meening deelen. De inhoud hier weer te geven zou onmogelijk zijn, maar de aan de binnenzijde afgedrukte teekening zal u dui delijker dan iets anders doen zien waar de dichter-occultist over spreekt: de mystieke reis van zijn geest door de innerlijke werelden." Er wordt nog bij vermeld: Van meer ondergeschikt belang is, dat het gedicht is opgeschreven geworden van den morgen van 10 Maart 1915 af tot den avond van 18 Maart. En dat de commen taren daarna in twee tempo's gemaakt zijn, n.l: 18 Maart 's avonds begonnen tot en met 20 Maart 's middags, en voorts 24 Maart 's avonds begonnen tot en met den avond van den 25sten Maart." Het is inderdaad niei gering! Wij hebben dit onsterfelijke boek van den hollandschen Dante II nog niet gelezen, maar ziet de de Theosofische Uitgevers Mij niet in, hoe onbehoorlijk, en vooral hoe hopeloos ridicuul een dergelijke aankondiging in elk geval is? Een somber getrokken portret van dezen Dante kijkt mij verwijtend vanuit dit pros pectus aan ... HENRI BOREL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl