Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
6 Febr. '16. No. 2015
TIYeub-Simsön
(Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan)
S-/
in den middag van l Februari door post I
van de kustwacht van Ameland werd waar
genomen. De Zeppelin dreef zeer laag en
was geen 100 meter van den post verwijderd.
De kustwacht heeft er meer dan 60 schoten
op gelost en ongetwijfeld is het luchtschip
meer dan eens geraakt." Ongetwijfeld heeft
dit het luchtschip ook weinig gedeerd, immers,
het verdween in Noordoostelijke richting."
Te Amsterdam heeft men, te ruim l uur
's nachts, een luchtschip gehoord, maar van
wege den mist niet gezien. Maar te Epe
(zoo meldt de Zwolsthe Courant) werden
de menschen 's nachts te 3 uur door een
groot geraas gewekt, en zagen toen zij naar
, buiten keken, een groot luchtschip op geringe
hoogte over het dorp vliegen. Te Heerde
werkte het met zoeklichten. Over Hattem
verdween het.
Het Meteorologisch Instituut in de Bilt,
dat reeds vroeger goede diensten bewezen
heeft bij hetgcontroleeren van de redenen,
waarmedejde Duitsche regeering het varen
niHittnniMiiiii
1IIMUII1IIIIIII1IMI
Brieven van een Oud-Officier
door Jhr. O. GRAAFLAND.
4. Waar 't om gaat in dezen oorlog.
Ongeveer vier maanden geleden ontving
ik een in het Nederlandsch vertaalde bro
chure: Het Gewicht van het Onweegbare",
door professor Munroe Smith, Hoogleeraar
in de Rechtswetenschap aan de Universiteit
van Columbia (U.S.A.), een boekske dat ik
gaarne in handen van velen zou zien, omdat
het op wetenschappelijke en objectieve wijze
den weg wijst naar aanleiding, oorzaak en
schuld van den huldigen wereldoorlog. Het
geschrift heeft als bij-titel: Militarisme
contra Diplomatie in Bismarck's dagen en
naderhand" en in het Vilde of laatste hoofd
stuk tracht de geleerde schrijver eene om
schrijving te geven van het Militarisme en
den Militarist, maar verzuimt daarbij aan te
toonen, hoe uit den militair de militarist
groeit en hoe het mogelijk is het militaris
tisch denken in de plaats te stellen van het
gezond verstand. Niet enkel bij den militair,
doch bij den particulier, bij den staatsman,
bij het volk.
Ik haal uit gemeld hoofdstuk aan:
Sinds het uitbreken van den oorlog heeft
zich, niet alleen in de landen, die zich tegen
Oostenrijk en Duitschland teweer stelden,
maar ook in onzijdige landen, met name in
de Vereenigde Staten, de zeer algemeene
overtuiging gevestigd, dat het Militarisme"
aansprakelijk is. Ook is men het er in deze
onzijdige wereld vrijwel algemeen over
eens, dat wij in het Duitsch of Pruisisch
militarisme een op zich zelf staand
verschijnsel hebben te zien; dat het zich
onderscheidt van eenig ander militarisme, dat
men in andere landen met dien naam zou
kunnen aanduiden en zulks niet in graad,
.maar in aard.
Wat staat Ons inderdaad voor oogen,
wanneer wij op een staat den term
militaristisch toepassen? Het behoeft geen be
ntoog, verbeeld ik mij, dat een staat nog
niet militaristisch is, alleen omdat hij voor
den oorlog is uitgerust Ook gaat het
niet aan van een militaristischen staat te
spreken, omdat hij er een uitgebreid korps
van speciaal opgeleide militaire officieren
op nahoudt, wier taak het is, plannen voor
het voeren van oorlog op te stellen en die
van de luchtschepen over ons gebied ver
ontschuldigde (Oranjeboek blz. 27), zal ook
ditmaal misschien onze regeering kunnen
vertelle», of de gesteldheid van de atmosfeer
in den nacht van 31 Januari op l Februari
zoodanig was, dat de Duitsche luchtvaarders
niet ter verantwoording kunnen worden ge
roepen voor hunne schending van onze on
zijdigheid. Het is voor deze heeren te hopen,
dat het Meteorologisch Instituut een dikken
mist over gansch Nederland heeft opgeteekend
(maar te Epe en te Heerde schijnt het helder
geweest te zijn!); anders zal hunne 'over
treding, zooals de Duitsche regeering inder
tijd heeft aangekondigd, onverbiddelijk
worden gestraft."
Wij hopen ook daarom, dat deze aange
legenheid op voor Nederland bevredigende
wijze zal worden opgehelderd een functie,
die overigens door mist zelden wordt ver
richt! omdat de Zeppelins anders de
aandacht zouden afleiden van een veel ern
stiger zaak.
iiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
daardoor uiteraard geneigd zijn over oorlog
andere ideeën te hebben dan de gewone
burger.
Een natie is militaristisch, voorzoover de
inzichten en gevoelens, die in haar leger
en vloot natuurlijk en zoo goed als
noodwendig zijn, door hare civiele leden worden
gedeeld, in de eerste plaats door diegenen
onder hen, die in staat zijn den nationalen
geest te beheerschen en nationale bezieling
te doen ontstaan. In een volk, zoo goed
als in den enkeling, is militarisme een
gemoedstoestand. Hoe dieper doordrongen
van militaire opvattingen de geest van een
natie is, des te bezwaarlijker wordt het
voor de staatslieden, die aan het roer staan,
militaire overwegingen aan die van de
staatkunde ondergeschikt te doen blijven. Deze
bestuurslieden loopen zelf gevaar in hunne
waardeering van zuiver politieke quaesties
te kort te schieten, zoodra hunne eigen
hersens gemilitariseerd" zijn. Vindt het
militair inzicht algemeen ingang, dan is de
staat militaristisch geworden."
Nu, niemand zal bestrijden dat in Duitsch
land en niet alleen in Pruisen het
militair inzicht algemeen is geworden en
machtig genoeg om elk ander inzicht te
doen verstommen. Dat heeft twee oorzaken:
l o. een consequent doorgevoerd militarisme,
2o. de vrijwillige, slaafsche onderwerping
van het militaristisch opgevoede officiers
korps aan de dynastie en tevens het feit
dat bedoeld korps zich in belangen n
gevoelt met de machtigste partij in Duitsch
land, die der Junkers. Met prof. Munroe
Smith ben ik het echter niet eens dat het
Duitsch militarisme zich in aard of wezen
onderscheidt van eenig ander militarisme.
Neen, overal waar het militarisme zoo gunstig
voorbereid een bodem zal vinden als in
Duitschland, zal het zich ook op dezelfde
wijze en in dezelfde mate ontwikkelen.
Daarom is het noodig dat men de middelen
kent, welke in het Duitsche rijk worden
toegepast om dat militaire onkruid zich zoo
sterk te doen vermenigvuldigen. Het komt
mij voor dat de geleerde schrijver van
vorengemelde brochure geen voldoende
scherp onderscheid gemaakt heeft tusschen
militair en militaristisch, doch zijn vraagstuk
bekeken heeft uit het standpunt van de
natuurlijke en waarschijnlijk onvermijdelijke
tegenstelling tusschen den geest van den
staatsman en dien van den krijgsman, zijnde
de expressie van de eeuwige en algemeene
worsteling om den voorrang, tusschen
staatsmanskunst en militaire strategie ge
poerd" (blz. 30 der brochure). Is deze mijn
indruk juist, dan maakt de hoogleeraar
dezelfde fout als het gros van de burgerij,
die zich den militairen invloed vél, vél te
groot voorstelt. Zonder militarisme is die
invloed op de politiek van een land nul of
bijna nul; de graad hangt af van het bestaan
Neen, wij bedoelen niet het inbeslagnemen
en doorzoeken van brievenmalen aan boord
van Nederlandsche schepen. Er is iets an
ders, waarover veel minder geschreven
wordt en dat ons toch veel meer ter harte
moest gaan. Wij bedoelen het toenemende
mijnengevaar.
In oen loop der maand Januari zijn de
Leto, de Maashav«n, de Rijndam, de Apollo,
de Ellewoutsdijk, ^de Thuban, de Maasdijk
en laatstelijk OOK de Prinses Juliana op
mijnen geloopen; misschien ontbreken er
aan deze opsomming nog eenige schepen,
maar van de genoemde staat het vast. De
Apollo en de Ellewoutsdijk zijn verongelukt;
de overige schepen hebben het nog drijvende
gehouden en konden met eigen kracht een
haven bereiken, of werden weggesleept of
op een bank gezet. Van de bemanning der
Rijndam, der Apollo en der Maasdijk zijn
eenigen omgekomen.
Al deze rampen hadden plaats bij den
Theems-mond, de meeste vlak bij het
vuurschip Galloper. Als leek zullen wij ons niet
wagen aan een verklaring van het feit,
waarom juist in de laatste weken zooveel
schepen daar op mijnen zijn geloopen. Wij
wenschen juist uit te lokken dat door hen,
die het weten kunnen, een verklaring van
dat feit wordt gegeven; wij zouden ook
gaarne zien, dat men zich in Nederland wat
meer aantrok van het gevaar, waaraan onze
zeelieden meer en meer bloot staan. Tot
^dusverre zijn de rampen betrekkelijk goed
afgeloopen; van de acht schepen zijn er
slechts twee gezonken en het aantal slacht
offers onder de bemanning is gelukkig nog
niet groot. Maar het kan erger worden.
De Haagsche conventie (het zoogenaamde
mijnentractaat) blijkt de veiligheid der vreed
zame scheepvaart in oorlogstijd volstrekt
niet te hebben verzekerd. Noch de bepa
lingen omtrent het ongevaarlijk doen worden
van mijnen, die los zijn geslagen van hun
ankertuig, noch de bepalingen omtrent de
aanwijzing van door mijnen gevaarlijk ge
maakte streken, worden stipt nageleefd. De
verwachting, uitgesproken door den eersten
gedelegeerde van Duitschland op de tweede
Haagsche conferentie: de zekerste gidsen
voor de gedragslijn der zeeofficieren zullen
hun geweten zijn en het plichtsgevoel, dat
beginselen van menschelijkheid hun opleg
gen; hierin zal de meest afdoende waarborg
tegen misbruiken bestaan", is ten eenenmale
beschaamd.
Wij vertrouwen, dat de rampen, die in de
afgeloopen maand onze koopvaardij hebben
getroffen, voor onze Regeering een reden
zijn geweest om bij de mogendheid, die er
aansprakelijk voor moet worden gesteld,
krachtig te protesteeren en er met den
meesten nadruk op aan te dringen, dat zij
zich onthoudt van oorlogsdaden, die het
leven onzer zeelieden en de veiligheid onzer
schepen zoozeer bedreigen. En wij hopen,
dat de publieke opinie zich hieromtrent
krachtiger zal uiten dan zij tot dusverre
deed en zich meer gelegen zal laten liggen
aan het lot van onze zeelieden en visschers,
dan aan Zeppelins en brievenmalen.
2 Febr. 1916
G. W. KERNKAMP
llllltllllllllllIIlllllltllHIIIIIIIIIIIIIIIII
De Amsterdammer" laat hier een brief
volgen, die -door een Oostenrijksch officier
aan dr. van Eeden geschreven werd. Om
van restanten van militarisme. (Ik oordeel
in deze ook uit persoonlijke ervaring; bijv.
in Ned.-Indië is geen militare invloed op de
regeering te duchten, wijl het militarisme
er niet vermag te tieren.)
Laat ons niet vergeten dat de laatste halve
eeuw geen enkel rijk behalve de twee cen
trale rijken van Europa militarisme (militaire
overheersching) vertoonde; Frankrijk nog
een laatste vleugje in de Dreyfuss-affaire,
doch zijn geletterden en rechtsgeleerden
sloegen het dood.
Enkel het Duitsche Rijk en de daar
heerschende dynastieën en in iets geringer
mate de Oost.-Hong. monarchie hebben
de traditie gehandhaafd dat de
krijgsliedenkaste, na die der vorsten, de eerste en hoogste
is in het land; dat zij om zoo te zeggen
verwant is aan de vorsten-kaste, waarom
zij dan ook de kleeding der vorsten mocht
(sic !) dragen (ik herinner hier aan 't geleuter
over 's Konings wapenrok, enz.); dat het
lidmaatschap der krijgsliedenkaste tevens
gold als een brevet van geschiktheid om
in hofkringen te verschijnen en met vorste
lijke personen te verkeeren. Met andere
woorden: de militaire uniform stempelt den
drager tot een hooger wezen dan den ge
wonen burger; en om goed te doen uit
komen hoe onschatbaar het voorrecht dient
te zijn een militairen rang te bekleeden en
hoe hoog zulks dient gewaardeerd te worden,
vonden de dynastieën het kinderachtige
spelletje uit elkander onderling te benoemen
of te bevorderen tot de commando-rangen
in hun leger, natuurlijk met het recht
lees: verplichting bij officieele gelegen
heden in de desbetreffende parade-uniformen
in 't openbaar te verschijnen. In aansluiting
hieraan eischten zij voor de leden der vorste
lijke families, zelfs voor de vrouwelijke!!,
het recht op de bekleeding van een militairen
rang. Geschiktheid en kennis voor dien rang
kwamen er niet op aan; 't was slechts een
zaak van uiterlijk vertoon. En zóver is
men bijna overal in de navolging dezer in
den grond bespottelijke
militaire-uniformmanie gegaan, dat de vorstelijke leden zich
naar het schijnt ongekleed achten wanneer
zij geen militair jurkje, pluimpje of rokje
dragen.
Alweder met dezelfde
bevoorrechtingsoogmerken handhaafden de dynastieën het ge
bruik zich dagelijks te omringen en te doen
vergezellen door militaire officieren, meteen
voor de pronk en om iemand bij de hand
te hebben, die zich krachtens zijne betrekking
en militaire positie onderdanig en afhankelijk
van den vorst zou voelen. Op die wijze
werd de zoogenaamde militaire juffer-van
gezelschap ook gepropageerd in die landen,
waar, zooals in Nederland, het leger niets
heeft bijgedragen tot de opkomst van het
Rijk als zoodanig, noch de historie des lands
heeft helpen schrijven.
begrijpelijke redenen kan de naam van den
schrijver niet genoemd worden.
Copy eines Briefes van Dr
an Dr. Frederik van Eeden
Lieber Dr. van Eeden,
Schon oft wollte ich wahrend dieses
Krieges an Sie schreiben. Wustte aber eigentlich
nicht was: eigentlich nur um Ihnen ein
Lebenszeichen zu geben.
Heute denke ich an etwas Positiveres. Man
ist bei uns dem Frieden zugeneigt und sucht
Verbindung mït Frankreich verlaufig. Könnte
sich nicht in Holland ein Komite aller Parteien
bilden, das diese Vermittlung in die Hand
nehmen würde? Unterbreiten Sie den
Franzosen das neulich ausgesprochene Zürcher
Programm." Laden Sie massgebende
Franzosen nach Holland ein, auch Deutsche.
Regen Sie die Frape an ob nicht
Deutschland, der blossen Fortn zuliebe für die
Franzosen gegen Kriegsentschadigung
ein kleines Stückchen Lothringen den Fran
zosen zurückgeben würde, nach vorheriger
Abstimmung dortselbst, d.h. dort wo die
Franzosen die Majoritat haben'. Dies würde
selbst in officiellen Kreisen vielliecht
diskutabel erscheinen, weil man als generöser"
Sieger dastehen würde (und es sich nur um
ein Paar Quadratkilometer handeln würde).
Aber irgend etwas muss in den neutralen
Landern geschehen, jetzt wo alles in
Friedensspannung Ist und nur auf den aufl
senden Faktor gewartet wird.
Man muss in diesem Augenblick alle
Scheu vor der Politik ablegen, um wieder
die Wege zur nichtpolitischen Kultur frei
zu machen.
Ich grüsse Sie innig,
Ihr
10 Januar 1916 Oberleutnant
IIIIIIIHIMMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllHHI
Emigratie Staatszaak
... Het ware hoogst wenschelijk, dat onze
Regeering zich eindelijk eenmaal om deze
aangelegenheid bekommerde en bij eene
behoorlijke wet deze zaak regelde..."
Aldus schreef de Rotterdamsche Kamer
van Koophandel in Februari 1855 in een
adres aan den Minister van Binnenlandsche
Zaken, waarin werd gewezen op de gebrek
kige regeling van de landverhuizing ten
onzent, in vergelijking met de Duitsche
havens (speciaal Bremen) en de daaruit
voortspruitende nadeelen voor onze scheep
vaart.
Potgieter wijdde een paar Gids-artikelen
aan het onderwerp (?Landverhuizing naar
de Vereenigde Staten") en voegde aan het
betoog der Kamer toe:
Het adres is practisch; wiewenscht niet
met ons, dat 'die stem der waarheid nog in
tijds gehoor vinde? Boven enkele
maatre§elen van politie (als door de Kamer
aanevolen) zouden wij echter de voorkeur
geven aan eene volledige wet, bij welke de
landverhuizing naar de behoefte onzes tijds
werd geregeld. De koninklijke besluiten toch
van 28 Dec. 1837 en 13April 1839...maken
de mededinging met den vreemde tot een
vromen wensen."
Dit is zestig jaar geleden. Met de voort
varendheid die ook toen reeds den
wetgevenden arbeid onzer Departementen
kenmerkte, duurde het nog zes jaren eer
een wet in werking trad die, in 1869
her;ormamint-Tabletten
" vernietigen de bacteriën in
mond en keel en beschermen
tegen Besmetting.
De eigenlijke burger boette bij dit alles
zijne waarde in; in landen als Duitschland
is zijne plaats ettelijke treden lager op de
maatschappelijke ladder dan de officier: hij
heeft ruim baan te maken voor de hoogere
.kaste en zelfs te dulden dat deze zich nu
en dan boven de wet plaatst. Zoo ver werd
de burger teruggedrongen door de
heerschende kasten, dat men zelfs zijn weinig kleu
rige kleeding, die echter van een zekere mate
van vrijheid getuigde, niet duldde en daarom
voor iederen civiel, die met de regeerende
kringen in aanraking kwam, een ambts
kostuum uitdacht en voorschreef. In zoo'n
apenrokje was hij min of meer hoffahig".
En zulke vernederende dingen doet men
in ons land, ons vrij land, klakkeloos na!
Op boven omschreven wijze en nog door
andere middelen is in 't Duitsche Rijk ge
stadig gearbeid aan de afzondering, bevoor
rechting en overheersching der officierskaste,
waaruit zorgvuldig werden geweerd allen
omtrent wie men in 't onzekere verkeerde
of zij door geboorte, traditie en opvoeding
wel aanmatigend genoeg beloofden te wor
den om de burgerklassen op een afstand te
behandelen. Totdat op 11 Jan. 1887 v.Moltke
in den Rijksdag de verbijsterende uitspraak
liet hooren (blz. 30 der brochure):
Het Leger neemt in elk land onder alle
instellingen de eerste plaats in. Het bestaan
van alle andere instellingen hangt ervan af.
Alle staatkundige en persoonlijke vrijheid,
alle scheppingen der beschaving, de
finan.,ciën, de Staat zelf, staan of vallen met het
Leger."
Toen het volk zoo iets geestdriftig slikte,
was inderdaad de Staat gemilitariseerd. Wat
een Bernhardi na dien nog verrichtte om het
militair prestige en de militaire noodzakelijk
heid al bij voorbaat aannemelijk en gewettigd
te maken, was bijzaak vergeleken bij het
geen reeds gevormd was. Het Duitsche volk
was murw en gereed om zich gewillig te
laten gebruiken voor de heerschzuchtige
bedoelingen van zijne heerschers. Nog erger!
Het liet zich opwinden en bracht verder zich
zelf in extase over de idee, dat alleen zijne
heerschers de ware beschaving bezaten en
de suprematie over alle andere volksstammen
behoorden te verkrijgen. Hun militarisme
was een voordeel en zegen voor gansch de
wereld!
Gelukkig denken alle andere volkeren
hierover gansch anders; zij gevoelen afschuw
voor het Duitsche militarisme en wat het
gewrocht heeft. En zooals ik aan 't hoofd
van dezen brief stelde: Daar gaat 't nu om
in dezen oorlog."
Zal het luk ken? Profeteeren is ondankbaar;
maar een feit is, dat militarisme voortdurend
voedsel van noode heeft en dat voedsel
heet: Succes. Daarom durf ik zeggen: het
militarisme kwijnt op 't oogenblik en ik heb
hoop het te zullen zien sneven
DE REUS EN DE DWERGEN
EEN FABEL
Een jonge Reus stond in het veld
Waar hij voor geld,
Door rijke Dwergen aangesteld,
Moest ploegen, zaaien,
Wieden, maaien,
Opdat er koren kwam
Voor heel de Dwergenstam.
Al was hij nog zoo groot en sterk
Toch moest hij rusten bij zijn werk.
En toen hij na een warmen dag
Wat al te lang te slapen lag,
Riep heel het Dwergenkoor:
Daar huurden we den Reus niet voor"
Voor snurken wordt hij niet betaald"
Dat is vooraf bepaald!"
De Reus stond op,
Nam stil zijn schop
En merkte, toen hij weer begon,
Dat hij niet werken kon;
De Dwergen, in vertwijfeling,
Belegden een vergadering.
Waarin met algemeene stemmen
Besloten werd... den Reus te temmen.
Een dikke Dwerg
Klom op een berg
En riep: Jij, luie slapekop"
Neem dadelijk den arbeid op",
Of ben je soms vergeten,"
Dat jij van ons moet eten ?"
De arme Reus
Keek op zijn neus.
Toen hij die domme woorde'
van zijnen meester hoorde.
Hij nam een snel besluit
En voerde niets meer uit.
De dwergen namen den proleet
Toen bij zijn kuiten beet;
Ze knepen in zijn teenen,
Ze rukten aan zijn beenen,
Ze gingen vreeselijk te keer,
De Reus die zwaaide heen en weer
En toen men hem niet deer en kon,
Toen haalden ze een dik kanon,
Ze laadden 't met kruit en lood
En schoten hem toen dood.
De Reus had nergens houvast meer,
viel boven op de Dwergen neer,
verpletterde ze allemaal.
EN DIT IS DE MORAAL:
Wanneer men Reuzen werken laat,
En zelf als Dwerg te kijken staat,
wees dan met billijk werk tevreê...
want als zij sterven, sterft men mee.
Opnieuw zijn wij in ons land getuige van
een herlevende belangstelling in onzen
politieken toestand; opnieuw komt in de pers
tot uiting de noodzakelijkheid, de dringende
noodzakelijkheid om ons weerbaar te maken,
ons leger te versterken en vooral om het te
verbeteren. Want daarin is heel veel wat
allesbehalve in orde is; en toch is het wel
goed, zelfs geducht te maken.
Laat mij nog eens in herinnering brengen
wat dr. Fred. van Eeden zeide, toen hij de
noodzakelijkheid van een goed geoefend,
perfect leger verdedigde:
Als wij, Nederlanders, moeten vechten,
is het een akelige, bittere noodzakelijkheid,
waartoe het verblinde drijven van een
naburig volk ons dwingt . . . Maar in vrede's
naam, geen feestelijke propaganda voor
zulk een sombere, algemeen verfoeide plicht.
Geen lustig vertoon van wapens en uni
formen, geen militaire bombarie, geen
opschroeverij, geen geschetter met verouderde
leuzen. Daarvoor is ons volk te ernstig, te
afkeerig van praal en onechte geestdrift."
Ik voeg erbij : Ook in 's hemels naam geen
militarisme of de uitwassen ervan; geen
verwaarloozing van de kern van de zaak:
weerbaarmaking, om bij de uitwendige dingen
te blijven staan; geen Duitsche na-aperij,
geen Duitsche uiterlijke gebruiken, humbug,
kleeding en opvattingen. Laat ons, in deze
in 't bijzonder, maar ook in andere dingen,
Nederlandsch blijven in denken en doen.
KERNWOORDEN.
Men komt in de wereld beter vooruit
wanneer men fouten verbergt dan wanneer
men deugden toont.
Petit-Senn.
. . . Pofficier doit tre pënétréd'une idee
fort simple et pourtant assez nouvelle: a
savoir, que l'arniée ne forme pas un monde
a part, mais fait partie d'un tout qui est la
nation; que partie et ensemble doivent tre
en troite et constante communion et que
cette intime communion est la condition
3ême de leur santérespective; que pas
plus que l'armée ne forme un monde a part
dans la nation, lui, l'officier ne doit s'isoler
de ses hommes dans la majestélointaine et
mena£ante du commandement, mais qu'il
doit, au contraire, participer constamment
et troitement a leur vie, non seulement
matérielle, mais intellectuelle et morale."
Uit l'Officier ducateur",
door George Duruy.