De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 6 februari pagina 2

6 februari 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6 Febr. '16. No. 2015 TIYeub-Simsön (Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan) S-/ in den middag van l Februari door post I van de kustwacht van Ameland werd waar genomen. De Zeppelin dreef zeer laag en was geen 100 meter van den post verwijderd. De kustwacht heeft er meer dan 60 schoten op gelost en ongetwijfeld is het luchtschip meer dan eens geraakt." Ongetwijfeld heeft dit het luchtschip ook weinig gedeerd, immers, het verdween in Noordoostelijke richting." Te Amsterdam heeft men, te ruim l uur 's nachts, een luchtschip gehoord, maar van wege den mist niet gezien. Maar te Epe (zoo meldt de Zwolsthe Courant) werden de menschen 's nachts te 3 uur door een groot geraas gewekt, en zagen toen zij naar , buiten keken, een groot luchtschip op geringe hoogte over het dorp vliegen. Te Heerde werkte het met zoeklichten. Over Hattem verdween het. Het Meteorologisch Instituut in de Bilt, dat reeds vroeger goede diensten bewezen heeft bij hetgcontroleeren van de redenen, waarmedejde Duitsche regeering het varen niHittnniMiiiii 1IIMUII1IIIIIII1IMI Brieven van een Oud-Officier door Jhr. O. GRAAFLAND. 4. Waar 't om gaat in dezen oorlog. Ongeveer vier maanden geleden ontving ik een in het Nederlandsch vertaalde bro chure: Het Gewicht van het Onweegbare", door professor Munroe Smith, Hoogleeraar in de Rechtswetenschap aan de Universiteit van Columbia (U.S.A.), een boekske dat ik gaarne in handen van velen zou zien, omdat het op wetenschappelijke en objectieve wijze den weg wijst naar aanleiding, oorzaak en schuld van den huldigen wereldoorlog. Het geschrift heeft als bij-titel: Militarisme contra Diplomatie in Bismarck's dagen en naderhand" en in het Vilde of laatste hoofd stuk tracht de geleerde schrijver eene om schrijving te geven van het Militarisme en den Militarist, maar verzuimt daarbij aan te toonen, hoe uit den militair de militarist groeit en hoe het mogelijk is het militaris tisch denken in de plaats te stellen van het gezond verstand. Niet enkel bij den militair, doch bij den particulier, bij den staatsman, bij het volk. Ik haal uit gemeld hoofdstuk aan: Sinds het uitbreken van den oorlog heeft zich, niet alleen in de landen, die zich tegen Oostenrijk en Duitschland teweer stelden, maar ook in onzijdige landen, met name in de Vereenigde Staten, de zeer algemeene overtuiging gevestigd, dat het Militarisme" aansprakelijk is. Ook is men het er in deze onzijdige wereld vrijwel algemeen over eens, dat wij in het Duitsch of Pruisisch militarisme een op zich zelf staand verschijnsel hebben te zien; dat het zich onderscheidt van eenig ander militarisme, dat men in andere landen met dien naam zou kunnen aanduiden en zulks niet in graad, .maar in aard. Wat staat Ons inderdaad voor oogen, wanneer wij op een staat den term militaristisch toepassen? Het behoeft geen be ntoog, verbeeld ik mij, dat een staat nog niet militaristisch is, alleen omdat hij voor den oorlog is uitgerust Ook gaat het niet aan van een militaristischen staat te spreken, omdat hij er een uitgebreid korps van speciaal opgeleide militaire officieren op nahoudt, wier taak het is, plannen voor het voeren van oorlog op te stellen en die van de luchtschepen over ons gebied ver ontschuldigde (Oranjeboek blz. 27), zal ook ditmaal misschien onze regeering kunnen vertelle», of de gesteldheid van de atmosfeer in den nacht van 31 Januari op l Februari zoodanig was, dat de Duitsche luchtvaarders niet ter verantwoording kunnen worden ge roepen voor hunne schending van onze on zijdigheid. Het is voor deze heeren te hopen, dat het Meteorologisch Instituut een dikken mist over gansch Nederland heeft opgeteekend (maar te Epe en te Heerde schijnt het helder geweest te zijn!); anders zal hunne 'over treding, zooals de Duitsche regeering inder tijd heeft aangekondigd, onverbiddelijk worden gestraft." Wij hopen ook daarom, dat deze aange legenheid op voor Nederland bevredigende wijze zal worden opgehelderd een functie, die overigens door mist zelden wordt ver richt! omdat de Zeppelins anders de aandacht zouden afleiden van een veel ern stiger zaak. iiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii daardoor uiteraard geneigd zijn over oorlog andere ideeën te hebben dan de gewone burger. Een natie is militaristisch, voorzoover de inzichten en gevoelens, die in haar leger en vloot natuurlijk en zoo goed als noodwendig zijn, door hare civiele leden worden gedeeld, in de eerste plaats door diegenen onder hen, die in staat zijn den nationalen geest te beheerschen en nationale bezieling te doen ontstaan. In een volk, zoo goed als in den enkeling, is militarisme een gemoedstoestand. Hoe dieper doordrongen van militaire opvattingen de geest van een natie is, des te bezwaarlijker wordt het voor de staatslieden, die aan het roer staan, militaire overwegingen aan die van de staatkunde ondergeschikt te doen blijven. Deze bestuurslieden loopen zelf gevaar in hunne waardeering van zuiver politieke quaesties te kort te schieten, zoodra hunne eigen hersens gemilitariseerd" zijn. Vindt het militair inzicht algemeen ingang, dan is de staat militaristisch geworden." Nu, niemand zal bestrijden dat in Duitsch land en niet alleen in Pruisen het militair inzicht algemeen is geworden en machtig genoeg om elk ander inzicht te doen verstommen. Dat heeft twee oorzaken: l o. een consequent doorgevoerd militarisme, 2o. de vrijwillige, slaafsche onderwerping van het militaristisch opgevoede officiers korps aan de dynastie en tevens het feit dat bedoeld korps zich in belangen n gevoelt met de machtigste partij in Duitsch land, die der Junkers. Met prof. Munroe Smith ben ik het echter niet eens dat het Duitsch militarisme zich in aard of wezen onderscheidt van eenig ander militarisme. Neen, overal waar het militarisme zoo gunstig voorbereid een bodem zal vinden als in Duitschland, zal het zich ook op dezelfde wijze en in dezelfde mate ontwikkelen. Daarom is het noodig dat men de middelen kent, welke in het Duitsche rijk worden toegepast om dat militaire onkruid zich zoo sterk te doen vermenigvuldigen. Het komt mij voor dat de geleerde schrijver van vorengemelde brochure geen voldoende scherp onderscheid gemaakt heeft tusschen militair en militaristisch, doch zijn vraagstuk bekeken heeft uit het standpunt van de natuurlijke en waarschijnlijk onvermijdelijke tegenstelling tusschen den geest van den staatsman en dien van den krijgsman, zijnde de expressie van de eeuwige en algemeene worsteling om den voorrang, tusschen staatsmanskunst en militaire strategie ge poerd" (blz. 30 der brochure). Is deze mijn indruk juist, dan maakt de hoogleeraar dezelfde fout als het gros van de burgerij, die zich den militairen invloed vél, vél te groot voorstelt. Zonder militarisme is die invloed op de politiek van een land nul of bijna nul; de graad hangt af van het bestaan Neen, wij bedoelen niet het inbeslagnemen en doorzoeken van brievenmalen aan boord van Nederlandsche schepen. Er is iets an ders, waarover veel minder geschreven wordt en dat ons toch veel meer ter harte moest gaan. Wij bedoelen het toenemende mijnengevaar. In oen loop der maand Januari zijn de Leto, de Maashav«n, de Rijndam, de Apollo, de Ellewoutsdijk, ^de Thuban, de Maasdijk en laatstelijk OOK de Prinses Juliana op mijnen geloopen; misschien ontbreken er aan deze opsomming nog eenige schepen, maar van de genoemde staat het vast. De Apollo en de Ellewoutsdijk zijn verongelukt; de overige schepen hebben het nog drijvende gehouden en konden met eigen kracht een haven bereiken, of werden weggesleept of op een bank gezet. Van de bemanning der Rijndam, der Apollo en der Maasdijk zijn eenigen omgekomen. Al deze rampen hadden plaats bij den Theems-mond, de meeste vlak bij het vuurschip Galloper. Als leek zullen wij ons niet wagen aan een verklaring van het feit, waarom juist in de laatste weken zooveel schepen daar op mijnen zijn geloopen. Wij wenschen juist uit te lokken dat door hen, die het weten kunnen, een verklaring van dat feit wordt gegeven; wij zouden ook gaarne zien, dat men zich in Nederland wat meer aantrok van het gevaar, waaraan onze zeelieden meer en meer bloot staan. Tot ^dusverre zijn de rampen betrekkelijk goed afgeloopen; van de acht schepen zijn er slechts twee gezonken en het aantal slacht offers onder de bemanning is gelukkig nog niet groot. Maar het kan erger worden. De Haagsche conventie (het zoogenaamde mijnentractaat) blijkt de veiligheid der vreed zame scheepvaart in oorlogstijd volstrekt niet te hebben verzekerd. Noch de bepa lingen omtrent het ongevaarlijk doen worden van mijnen, die los zijn geslagen van hun ankertuig, noch de bepalingen omtrent de aanwijzing van door mijnen gevaarlijk ge maakte streken, worden stipt nageleefd. De verwachting, uitgesproken door den eersten gedelegeerde van Duitschland op de tweede Haagsche conferentie: de zekerste gidsen voor de gedragslijn der zeeofficieren zullen hun geweten zijn en het plichtsgevoel, dat beginselen van menschelijkheid hun opleg gen; hierin zal de meest afdoende waarborg tegen misbruiken bestaan", is ten eenenmale beschaamd. Wij vertrouwen, dat de rampen, die in de afgeloopen maand onze koopvaardij hebben getroffen, voor onze Regeering een reden zijn geweest om bij de mogendheid, die er aansprakelijk voor moet worden gesteld, krachtig te protesteeren en er met den meesten nadruk op aan te dringen, dat zij zich onthoudt van oorlogsdaden, die het leven onzer zeelieden en de veiligheid onzer schepen zoozeer bedreigen. En wij hopen, dat de publieke opinie zich hieromtrent krachtiger zal uiten dan zij tot dusverre deed en zich meer gelegen zal laten liggen aan het lot van onze zeelieden en visschers, dan aan Zeppelins en brievenmalen. 2 Febr. 1916 G. W. KERNKAMP llllltllllllllllIIlllllltllHIIIIIIIIIIIIIIIII De Amsterdammer" laat hier een brief volgen, die -door een Oostenrijksch officier aan dr. van Eeden geschreven werd. Om van restanten van militarisme. (Ik oordeel in deze ook uit persoonlijke ervaring; bijv. in Ned.-Indië is geen militare invloed op de regeering te duchten, wijl het militarisme er niet vermag te tieren.) Laat ons niet vergeten dat de laatste halve eeuw geen enkel rijk behalve de twee cen trale rijken van Europa militarisme (militaire overheersching) vertoonde; Frankrijk nog een laatste vleugje in de Dreyfuss-affaire, doch zijn geletterden en rechtsgeleerden sloegen het dood. Enkel het Duitsche Rijk en de daar heerschende dynastieën en in iets geringer mate de Oost.-Hong. monarchie hebben de traditie gehandhaafd dat de krijgsliedenkaste, na die der vorsten, de eerste en hoogste is in het land; dat zij om zoo te zeggen verwant is aan de vorsten-kaste, waarom zij dan ook de kleeding der vorsten mocht (sic !) dragen (ik herinner hier aan 't geleuter over 's Konings wapenrok, enz.); dat het lidmaatschap der krijgsliedenkaste tevens gold als een brevet van geschiktheid om in hofkringen te verschijnen en met vorste lijke personen te verkeeren. Met andere woorden: de militaire uniform stempelt den drager tot een hooger wezen dan den ge wonen burger; en om goed te doen uit komen hoe onschatbaar het voorrecht dient te zijn een militairen rang te bekleeden en hoe hoog zulks dient gewaardeerd te worden, vonden de dynastieën het kinderachtige spelletje uit elkander onderling te benoemen of te bevorderen tot de commando-rangen in hun leger, natuurlijk met het recht lees: verplichting bij officieele gelegen heden in de desbetreffende parade-uniformen in 't openbaar te verschijnen. In aansluiting hieraan eischten zij voor de leden der vorste lijke families, zelfs voor de vrouwelijke!!, het recht op de bekleeding van een militairen rang. Geschiktheid en kennis voor dien rang kwamen er niet op aan; 't was slechts een zaak van uiterlijk vertoon. En zóver is men bijna overal in de navolging dezer in den grond bespottelijke militaire-uniformmanie gegaan, dat de vorstelijke leden zich naar het schijnt ongekleed achten wanneer zij geen militair jurkje, pluimpje of rokje dragen. Alweder met dezelfde bevoorrechtingsoogmerken handhaafden de dynastieën het ge bruik zich dagelijks te omringen en te doen vergezellen door militaire officieren, meteen voor de pronk en om iemand bij de hand te hebben, die zich krachtens zijne betrekking en militaire positie onderdanig en afhankelijk van den vorst zou voelen. Op die wijze werd de zoogenaamde militaire juffer-van gezelschap ook gepropageerd in die landen, waar, zooals in Nederland, het leger niets heeft bijgedragen tot de opkomst van het Rijk als zoodanig, noch de historie des lands heeft helpen schrijven. begrijpelijke redenen kan de naam van den schrijver niet genoemd worden. Copy eines Briefes van Dr an Dr. Frederik van Eeden Lieber Dr. van Eeden, Schon oft wollte ich wahrend dieses Krieges an Sie schreiben. Wustte aber eigentlich nicht was: eigentlich nur um Ihnen ein Lebenszeichen zu geben. Heute denke ich an etwas Positiveres. Man ist bei uns dem Frieden zugeneigt und sucht Verbindung mït Frankreich verlaufig. Könnte sich nicht in Holland ein Komite aller Parteien bilden, das diese Vermittlung in die Hand nehmen würde? Unterbreiten Sie den Franzosen das neulich ausgesprochene Zürcher Programm." Laden Sie massgebende Franzosen nach Holland ein, auch Deutsche. Regen Sie die Frape an ob nicht Deutschland, der blossen Fortn zuliebe für die Franzosen gegen Kriegsentschadigung ein kleines Stückchen Lothringen den Fran zosen zurückgeben würde, nach vorheriger Abstimmung dortselbst, d.h. dort wo die Franzosen die Majoritat haben'. Dies würde selbst in officiellen Kreisen vielliecht diskutabel erscheinen, weil man als generöser" Sieger dastehen würde (und es sich nur um ein Paar Quadratkilometer handeln würde). Aber irgend etwas muss in den neutralen Landern geschehen, jetzt wo alles in Friedensspannung Ist und nur auf den aufl senden Faktor gewartet wird. Man muss in diesem Augenblick alle Scheu vor der Politik ablegen, um wieder die Wege zur nichtpolitischen Kultur frei zu machen. Ich grüsse Sie innig, Ihr 10 Januar 1916 Oberleutnant IIIIIIIHIMMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllHHI Emigratie Staatszaak ... Het ware hoogst wenschelijk, dat onze Regeering zich eindelijk eenmaal om deze aangelegenheid bekommerde en bij eene behoorlijke wet deze zaak regelde..." Aldus schreef de Rotterdamsche Kamer van Koophandel in Februari 1855 in een adres aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin werd gewezen op de gebrek kige regeling van de landverhuizing ten onzent, in vergelijking met de Duitsche havens (speciaal Bremen) en de daaruit voortspruitende nadeelen voor onze scheep vaart. Potgieter wijdde een paar Gids-artikelen aan het onderwerp (?Landverhuizing naar de Vereenigde Staten") en voegde aan het betoog der Kamer toe: Het adres is practisch; wiewenscht niet met ons, dat 'die stem der waarheid nog in tijds gehoor vinde? Boven enkele maatre§elen van politie (als door de Kamer aanevolen) zouden wij echter de voorkeur geven aan eene volledige wet, bij welke de landverhuizing naar de behoefte onzes tijds werd geregeld. De koninklijke besluiten toch van 28 Dec. 1837 en 13April 1839...maken de mededinging met den vreemde tot een vromen wensen." Dit is zestig jaar geleden. Met de voort varendheid die ook toen reeds den wetgevenden arbeid onzer Departementen kenmerkte, duurde het nog zes jaren eer een wet in werking trad die, in 1869 her;ormamint-Tabletten " vernietigen de bacteriën in mond en keel en beschermen tegen Besmetting. De eigenlijke burger boette bij dit alles zijne waarde in; in landen als Duitschland is zijne plaats ettelijke treden lager op de maatschappelijke ladder dan de officier: hij heeft ruim baan te maken voor de hoogere .kaste en zelfs te dulden dat deze zich nu en dan boven de wet plaatst. Zoo ver werd de burger teruggedrongen door de heerschende kasten, dat men zelfs zijn weinig kleu rige kleeding, die echter van een zekere mate van vrijheid getuigde, niet duldde en daarom voor iederen civiel, die met de regeerende kringen in aanraking kwam, een ambts kostuum uitdacht en voorschreef. In zoo'n apenrokje was hij min of meer hoffahig". En zulke vernederende dingen doet men in ons land, ons vrij land, klakkeloos na! Op boven omschreven wijze en nog door andere middelen is in 't Duitsche Rijk ge stadig gearbeid aan de afzondering, bevoor rechting en overheersching der officierskaste, waaruit zorgvuldig werden geweerd allen omtrent wie men in 't onzekere verkeerde of zij door geboorte, traditie en opvoeding wel aanmatigend genoeg beloofden te wor den om de burgerklassen op een afstand te behandelen. Totdat op 11 Jan. 1887 v.Moltke in den Rijksdag de verbijsterende uitspraak liet hooren (blz. 30 der brochure): Het Leger neemt in elk land onder alle instellingen de eerste plaats in. Het bestaan van alle andere instellingen hangt ervan af. Alle staatkundige en persoonlijke vrijheid, alle scheppingen der beschaving, de finan.,ciën, de Staat zelf, staan of vallen met het Leger." Toen het volk zoo iets geestdriftig slikte, was inderdaad de Staat gemilitariseerd. Wat een Bernhardi na dien nog verrichtte om het militair prestige en de militaire noodzakelijk heid al bij voorbaat aannemelijk en gewettigd te maken, was bijzaak vergeleken bij het geen reeds gevormd was. Het Duitsche volk was murw en gereed om zich gewillig te laten gebruiken voor de heerschzuchtige bedoelingen van zijne heerschers. Nog erger! Het liet zich opwinden en bracht verder zich zelf in extase over de idee, dat alleen zijne heerschers de ware beschaving bezaten en de suprematie over alle andere volksstammen behoorden te verkrijgen. Hun militarisme was een voordeel en zegen voor gansch de wereld! Gelukkig denken alle andere volkeren hierover gansch anders; zij gevoelen afschuw voor het Duitsche militarisme en wat het gewrocht heeft. En zooals ik aan 't hoofd van dezen brief stelde: Daar gaat 't nu om in dezen oorlog." Zal het luk ken? Profeteeren is ondankbaar; maar een feit is, dat militarisme voortdurend voedsel van noode heeft en dat voedsel heet: Succes. Daarom durf ik zeggen: het militarisme kwijnt op 't oogenblik en ik heb hoop het te zullen zien sneven DE REUS EN DE DWERGEN EEN FABEL Een jonge Reus stond in het veld Waar hij voor geld, Door rijke Dwergen aangesteld, Moest ploegen, zaaien, Wieden, maaien, Opdat er koren kwam Voor heel de Dwergenstam. Al was hij nog zoo groot en sterk Toch moest hij rusten bij zijn werk. En toen hij na een warmen dag Wat al te lang te slapen lag, Riep heel het Dwergenkoor: Daar huurden we den Reus niet voor" Voor snurken wordt hij niet betaald" Dat is vooraf bepaald!" De Reus stond op, Nam stil zijn schop En merkte, toen hij weer begon, Dat hij niet werken kon; De Dwergen, in vertwijfeling, Belegden een vergadering. Waarin met algemeene stemmen Besloten werd... den Reus te temmen. Een dikke Dwerg Klom op een berg En riep: Jij, luie slapekop" Neem dadelijk den arbeid op", Of ben je soms vergeten," Dat jij van ons moet eten ?" De arme Reus Keek op zijn neus. Toen hij die domme woorde' van zijnen meester hoorde. Hij nam een snel besluit En voerde niets meer uit. De dwergen namen den proleet Toen bij zijn kuiten beet; Ze knepen in zijn teenen, Ze rukten aan zijn beenen, Ze gingen vreeselijk te keer, De Reus die zwaaide heen en weer En toen men hem niet deer en kon, Toen haalden ze een dik kanon, Ze laadden 't met kruit en lood En schoten hem toen dood. De Reus had nergens houvast meer, viel boven op de Dwergen neer, verpletterde ze allemaal. EN DIT IS DE MORAAL: Wanneer men Reuzen werken laat, En zelf als Dwerg te kijken staat, wees dan met billijk werk tevreê... want als zij sterven, sterft men mee. Opnieuw zijn wij in ons land getuige van een herlevende belangstelling in onzen politieken toestand; opnieuw komt in de pers tot uiting de noodzakelijkheid, de dringende noodzakelijkheid om ons weerbaar te maken, ons leger te versterken en vooral om het te verbeteren. Want daarin is heel veel wat allesbehalve in orde is; en toch is het wel goed, zelfs geducht te maken. Laat mij nog eens in herinnering brengen wat dr. Fred. van Eeden zeide, toen hij de noodzakelijkheid van een goed geoefend, perfect leger verdedigde: Als wij, Nederlanders, moeten vechten, is het een akelige, bittere noodzakelijkheid, waartoe het verblinde drijven van een naburig volk ons dwingt . . . Maar in vrede's naam, geen feestelijke propaganda voor zulk een sombere, algemeen verfoeide plicht. Geen lustig vertoon van wapens en uni formen, geen militaire bombarie, geen opschroeverij, geen geschetter met verouderde leuzen. Daarvoor is ons volk te ernstig, te afkeerig van praal en onechte geestdrift." Ik voeg erbij : Ook in 's hemels naam geen militarisme of de uitwassen ervan; geen verwaarloozing van de kern van de zaak: weerbaarmaking, om bij de uitwendige dingen te blijven staan; geen Duitsche na-aperij, geen Duitsche uiterlijke gebruiken, humbug, kleeding en opvattingen. Laat ons, in deze in 't bijzonder, maar ook in andere dingen, Nederlandsch blijven in denken en doen. KERNWOORDEN. Men komt in de wereld beter vooruit wanneer men fouten verbergt dan wanneer men deugden toont. Petit-Senn. . . . Pofficier doit tre pënétréd'une idee fort simple et pourtant assez nouvelle: a savoir, que l'arniée ne forme pas un monde a part, mais fait partie d'un tout qui est la nation; que partie et ensemble doivent tre en troite et constante communion et que cette intime communion est la condition 3ême de leur santérespective; que pas plus que l'armée ne forme un monde a part dans la nation, lui, l'officier ne doit s'isoler de ses hommes dans la majestélointaine et mena£ante du commandement, mais qu'il doit, au contraire, participer constamment et troitement a leur vie, non seulement matérielle, mais intellectuelle et morale." Uit l'Officier ducateur", door George Duruy.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl