Historisch Archief 1877-1940
6 Febr, '16. No. 2015
DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
den, de Nederlandsche emigratie wet zon
kunne»worden genoemd. De volledige titel
takft: wet, houdende bepalingen omtrent
dien doortocht en het vervoer van vreemde
landverhuizers." Deze wet is dus nu 56 jaar
oud, en, precies als 60 jaar geleden, wordt
er '-8ü'al weer jarenlang geklaagd over de
achterlijke regeling of liever het totale
gemis aan regeling van ons emigratie
wezen, en de daaruit voortvloeiende erger*
lijke misstanden. Ook nu weer wordt
gewezen op andere landen waar reeds lang
een behoorlijke wettelijke regeling bestaat,
en ook nu weer wordt gevraagd als
zestig jaar geleden de Rotterdamsche Kamer
deed wanneer onze Regeering nu ein
delijk eens zich om deze aangelegenheid
zal willen bekommeren ? *)
Eigenaardig genoeg toch heeft de be
staande wet uitsluitend betrekking op
vreemde (dus doortrekkende] landverhuizers,
en beoogt zij dan ook alleen een regeling
van het transito-verkeer door ons land.
Onze eigen landverhuizers worden er op
geen enkele wijze door geholpen of be
schermd.
Zeven jaar geleden werd eene Staats
commissie benoemd «voor de herziening
van de wetgeving»op de landverhuizers."
Het verslag dezer Commissie is reeds voor
enkele jaren gereed gekomen doch het wets
ontwerp laat zich nog steeds wachten. Daar
bedoeld verslag niet is gepubliceerd en (met
niet geheel verklaarbare geheimzinnigheid)
ook voor belangstellenden niet toegankelijk
is, kan naar den inhoud slechts gegist worden.
Intusschen heeft de Staatscommissie over
de werkloosheid in haar, onlangs (1914)
verschenen eindverslag (Deel IX bl. 538
575) een vrjj volledig resumégegeven van
het emigratie vraagstuk, en de volgende
conclusies opgesteld :
Ie. dat eene goede, alles omvattende rege
ling'van overheidswege moet worden bevor
derd ; en 2e. dat de kwade practijken, die
thans bestaan, moeten worden bestreden.
De oplossing van het eerste vraagpunt
zoekt de Staatscommissie in eene particu
liere organisatie die, naar het voorbeeld van
de Kolonialverein in Duitschland, inlichtin
gen verschaft en hulp verleent,aan den
emigrant en daarin financieel en anderszins
door de regeering wordt gesteund zonder
dat hare bemoeiingen nochtans een officieel
karakter dragen. Dit voorstel der commissie
is, nog vór het in druk verscheen, ver
wezenlijkt door de oprichting van de Neder
landsche Vereeniging Landverhuizing te
's Gravenhage, die een regeeringssubsidie
ontvangt en waarvan de oud-minister Talma
voorzitter is. Over deze vereeniging straks
meer.
Wat punt 2 betreft, n.l. de bestrijding
van bestaande kwade practijken", hiervoor
eischt de commissie .eene wettelijke rege
ling van het emigratiebedrijf", waaraan ten
grondslag moet liggen de gedachte: Het
emigratiebedrijf worde geregeld, niet ver
boden." In hoofdzaak zou xJe voorgestelde
regeling betrekking hebben op de positie
en; werkwijze der emigratie-agenten, die
onder toezicht der overheid zouden staan
en voor de uitoefening van hun bedrijf eene
bijzondere vergunning zouden moeten heb
ben, terwijl op het geven van onware of
misleidende inlichtingen zware straf zou
moeten worden gesteld.
Inderdaad zou door zulk eene regeling
wel worden tegemoetgekomen aan de ern
stigste misstanden die het emigratiewezen
hier te lande aanwijst. Maar toch is het m. i.
de vraag of de zorg van den Staat zich niet
nog verder dient uit te strekken, ja of niet
de Staat de geheele emigratie-beweging in
eigen beheer moest nemen.
In sommige overzeesche landen ik denk
hier met name aan Australië en Nieuw Zee
land, doch hetzelfde geldt, als ik wel heb,
van Canada en enkele Zuid-Amerikaansche
Staten is immigratie zuiver staatszaak.
D.w.z. men heeft er een Departement van
Immigratie, met een uitgebreide organisatie
zoowel daarginds als in het moederland,
officieele informatiebureaux, immigratie
IIIIIIIIIIII11IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIII1IIIII1IIIIIIIIIMIIIMIMIIIHII1MIIIIIHIM
ambtenaren die de landverhuizers inlichten
en voorthelpen enz.
Nu zal men wellicht zeggen: voor die
schraal bevolkte overzeesche landen is immi
gratie een levensbelang; de menseden die zij'
tot zich trekken verhoogen de productiviteit
van het land, het is dus zuivere winst voor
den Staat en zoo ligt het ook voor de hand
dat de Staat er zich mee bemoeit en er geld
voor uitgeeft. Maar welk belang zal men
vragen heeft ons land er bij dat het zijn
burgers verliest? Waarom -zal -men den
emigranten behulpzaam zijn niet alleen,
doch hun ook nog als het ware ons goede
geld achterna zenden in den vorm van een
staatsorganisatie die allicht heel wat kan
kosten. Ja, de redeneering is wel eens ge
hoord dat emigratie een direct nadeel is
voor ons land, en dat de Regeering ze
diende tegen te gaan, althans zeker niet
aan te moedigen, zooals onwillekeurig ge
schieden zou wanneer de Regeering een
informatie-bureau ging inrichten en de emi
granten zoowel voor hun vertrek van hier
als bij hun aankomst overzee voorthielp **).
Geheel ontkennen zal ik dit laatste niet.
Elke faciliteit, bij de emigratie verleend,
werkt mede om den trek van landverhuizers
te bevorderen. Of de emigratie er inderdaad
zoo sterk door zou toenemen, dat er een
merkbare leemte door zou ontstaan op de
arbeidsmarkt, meen ik .echter zeer te mogen
betwijfelen. En nu is de vraag: of de
mogelijke toeneming der emigratie door
goede regeling werkelijk een zoo groot
nadeel zou zijn voor den Staat, in verhou
ding tot het nut en voordeel dat er door
zou worden gesticht voor de emigranten,
doch ook voor den Staat zelf?
M. i. is het een fout om emigratie onder alle
omstandigheden te beschouwen als een zui
ver verlies voor het moederland, ook zelfs wan
neer die emigratie gericht is naar een land
waar de Nederlandsche kolonist gewoonlijk
spoedig opgaat in zijne omgeving. Juist dit op
gaan in zijne omgeving, is vaak alleen het
gevolg van het feit dat de Nederlandsche
Staat zich het lot van den landverhuizer hoe
genaamd niet aantrekt, waardoor de banden
met het vaderland spoedig verslappen. De
Duitsche nederzettingen in alle
werelddeelen zelfs in zoo zuiver Engelsche omge
ving als Australië en Nieuw-Zeeland bewij
zen hoe doelmatig geleide en georganiseerde
landverhuizing volstrekt geen verlies is voor
de eigen natie, ja integendeel een bron van
nationale kracht en een steunpunt voor
nationale ondernemingen overzee kan zijn.
Of de Vereeniging Landverhuizing opge
wassen zal zijn tegen de omvangrijke taak
die haar gesteld wordt, moet nog blijken.
Voorshands lijkt mij de haar verleende sub
sidie daartoe onvoldoende en de geheele
opzet te klein. Wil zij de emigratie inder
daad zóorganiseeren dat onze landver
huizers zich ook na vestiging overzee Neder
landers blijven gevoelen en dus voor onze
volkskracht behouden blijven, dan zal zij
allereerst moeten beschikken over een aantal
beambten die door eigen ervaring en persoon
lijke kennis van de verschillende overzeesche
landen practische en absoluut betrouwbare in
lichtingen kunnen verstrekken. Maar ook zal
zij in die overzeesche landen hare eigen ver
tegenwoordigers moeten hebben, die goed van
de toestanden op de hoogte zijn en de land
verhuizers bij aankomst terecht helpen. Onze
consulaire organisatie is helaas over het
algemeen niet van dien aard dat daarvan
veel werkelijke steun te verwachten is. En
het is te vreezen dat de correspondenten"
die de Vereeniging doende is hier en daar in
de overzeesche landen aan te stellen, in de
praktijk slechts teleurstelling zullen baren.
Want het voorthelpen vatf landverhuizers
in een land waar zij geheel vreemd zijn en
vaak niet eens de taal verstaan, is een werk
dat veel tijd, geduld en inspanning vordert,
terwijl ook de verzameling van gegevens
omtrent plaatselijke toestanden, wetgeving,
loonen enz. (ter beantwoording van aan
vragen uit het vaderland) heel wat last kan
geven, en een omvangrijke correspondentie
veroorzaakt.
(Penteekening voor de Amsterdammer"
van Daan de Vries)
VAN DEN* SCHOOIER
DOOR H. WOLBERT
Als een groote zwarte schim, schoof een
hooge gestalte, voorovergebogen, en diep
verborgen het hoofd in den grooten kraag
van zijn mantel, dicht langs de oude hooge
huizen, die somber opgrauwden in den
Februari-nacht.
Dat was ik.
Hoog in de lucht wielde de stormwind en
zong er zijn melodieën, nu eens als een
woeste feestdans, dan weer stil klagend,
angstig, of oploeiend als in wilde smart.
Daar joeg hij in duizelingwekkende vaart
voor zich uit de schuimende en kokende
wolklawines, die hij beukte en deed rekken
en zwellen, krampachtig, de brooze licha
men, al naar den aard zijner joelende lie
deren; of zweeg plotseling doodstil om
oogenblikkelqk daarna neer te ploffen in
breeden, slappen val, als een
nat en week lichaam, in de
verlaten straten der donkere
stad. Doch even snel zich weer verheffend,
ijlde hij ook daar weer voott in razende
wentelingen rollend, vliegend, jagend, bui
telend over de straatkeien en scheerend
scherp over de regenplassen. Straat in straat
uit holde hij voort, brekend en beukend op
de hooge daken waarvan de pannen ram
melen, bulderend om de hoeken der straten,
opklimmend in wilde wervelingen als hij
zijn kop te pletter loopt. Klagend huilde hij
zijn melancholische liederen in de telefoon
draden, en mij striemde hij met den killen
sneeuwregen. Terwijl mijn weerbarstige
mantel klapperde om mijn lichaam, trok ik
den kraag nog dichter om mijn hoofd en
even huiverde ik.
Nochtans voelde ik mij goed gestemd en
ik had een groot behagen in het woeste
winde-gebeuren rondom mij. Sterk spanden
zich de spieren van mijn dijen, terwijl ik,
mijn hoofd in den wind gebogen, dezen
trotseerde. Ik vond het heerlijk zoo te tornen
tegen die wilde elementen, en iets als over
moed deed mij verlangen naar nog grooter
hevigheid; nog harder moest waaien de
storm, een orkaan moest het worden,
regenlawines moesten neerdalen in angstwek
kende stroomen en hagelblokken moesten
vallen, die de ruiten der straatlantaarns
deden breken en rinkelen, om de enkelen
die hier en daar hun bleek en armoedig,
met den wind op en neer flakkerend lickt
nog verspreidden, te dooven, zoodat gansch
deze gore stad gehuld was in een pik
zwarte, ondoordringbare duisternis; dak
pannen zouden moeten rommelen over de
daken en in ratelende massa's neerdalen en
stukslaan op de straatkeien; de hooge pijpen
der fabriekshellen, ze moesten wankelen en
in dof geraas neerdonderen over de stad
der verschrikking. Dan zouden verschrikt
Jlot
Ctclam.
J
illlliHiiiiiiiiiiiiiiiiiilililliiiiiiiiitlHiiiiiimiHituiiimiiiiiiiiiiiiiimiillll
Maar hoe dan ook, eene regeling van
het emigratievraagstuk is urgent. Vooral
omdat er alle reden bestaat om te ver
wachten dat de landverhuizing na den
oorlog sterk zal toenemen. Wel zullen den
eersten tijd in sommige van de thans oorlog
voerende landen vele arbeidskrachten
vereischt zijn om de geleden schade te herstellen,
de verwoeste steden te herbouwen en de
vernielde of stop gezette nijverheid weer
op dreef te brengen maar wanneer een
maal de onvermijdelijke, jarenlange malaise
volgt, en werkloosheid haar loomen druk
doet gevoelen op de millioenen, wier koop
kracht toch reeds tot het nulpunt is gedaald,
terwijl de rente en aflossing van de
milliarden-oorlogsleeningen door zware belastingen
moeten worden opgebracht... dan zullen on
getwijfeld honderdduizenden het geteisterde
Europa verlaten om hun geluk te gaan be
proeven in de nieuwe landen overzee, waar
land en werk in overvloed verkrijgbaar, en
belastingen naar verhouding laag zijn.
Moge Nederland voor die komende moei
lijke dagen gereed en gewapend zijn!
Delft. J. H. COHEN STUART
*) Men zie o. a. het geschriftje van den
heer J. Maurer (thans Directeur van het
informatiebureau der Vereeniging Landver
huizing): De Nederlandsche boer tegenover
de landverhuizing"; verschenen in 1911.
**) Zoo de heer J. E. Gerzon in Hou' en
Trouw" van Mei j. h, naar aanleiding van
mijn voordracht, op 30 Maart d. a. v. voor
die vereeniging gehouden.
iiiiiiiimimiii iitniiiiiiiiiiiiiiiiti
Bureaux voor |£akopleiding
(Inge^den)
Onder de lezers van De Amsterdammer"
zullen ongetwijfeld wel enkelen, zoo niet
velen, zijn, die we mogen aanduiden als
menschen van iniatitief. 't Is tot hen, dat ik
mij wend met een zeer belangrijke zaak,
waaraan, helaas, tot nog toe, niet die aan
dacht is geschonken, welke z'ij verdiende.
Ik heb het oog op de beroepskeuze en nu
bedoel ik niet de al te enge, letterlijke
beteekenis van dit woord, maar de keuze bij
het verlaten der lagere school: Wat moet
ik worden? Of wat moet mijn kind worden?
In welke richting dient dus verder gewerkt ?
Nog zoo heel dikwijls gebeurt het, dat die
keuze verkeerd is; vaak blijkt dat eerst
later, te laat om nog eens van voren af te
naar buiten hollen de menschen, naakt en
bibberend, denkend, dat gekomen was de
dag des oordeels; dan zou vervuld worden
de lucht met bidden en angstig smeeken,
met vloeken en tieren, met gejammer en
geweeklaag van hen, die liepen in verwar
ring met de naakte lijven tegen elkaar en
tegen de harde muren der wankelende hui
zen. Maar ze zouden niet gehoord worden
vanwege den heviger wordenden storm,
waarin hunne stemmen hopeloos verdronken;
doch mijn stem, mijn parelende jubellach van
begrijpen en spot met de kleine kermende
zielen, zou klinken hard en schel, en juichend
zouden de stormwinden hem verheffen en
voeren als een wervelende geeseling over
deze stad van jammer en duisternis.
Ja, storm, orkaan, bliksem, donder, dat
was een heerlijk, plastisch beeld van leven.
Te tornen daartegen met gespannen spieren
en weerbarstig zich krommende nek, mee
gesleurd te worden in die wilde jacht, ver
pletterd en gedood des noods; dat alles
was grootsch en schoon; maar niet jam
meren en kermen, niet buigen en bang zijn,
neen, dat niet; dat deden de kleine men
schen die hier sliepen in de zwarte stad.
Maar wat was dat, wat naderde daar in
de verte in het licht van een lantaarn? .
Een donkere gedaante die weer verdween
in de duisternis. Ik liep langzaam door,
dicht schurend langs de huizen, totdat na
eenige oogenblikken de gestalte opnieuw
verscheen bij het eerstvolgende licht. Juist
werd toen de lantaarn bijna gedoofd door
een aansnellende stormvlaag, zoodat ik weer
niet kon onderscheiden waarmee ik te doen
had. 't Was een mensch, ja, dat wist ik nu
wel; maar wat voor een mensch, wat moest
die in het nachtelijk uur hier op straat doen,
hier in de slapende provinciestad?
Weer staarde ik scherp vooruit in de natte
duisternis, om even later te zien opdoemen
een manne-figuur, ietwat gebogen, dikke
stok in zijn hand. Ik had nog geen enkele
bijzonderheid kunnen vaststellen, maar toch
was de indruk die ik van hem kreeg niet
gunstig.
Ik liep door; de man liep ook door.
Plotseling zag ik hem weer verschijnen,
niet ver meer van mij verwijderd; even
zag ik, dat hij naar mij keek en daarna deed
een stap zijwaarts, waardoor hij in de scha
duw van een boom verdween.
Ik schrok een weinig en mijn ongerustheid
nam toe. Wat wilde die man, waarom ver
school hij zich in de duisternis toen hij mij
zag naderen?
- American
-
Eau de Cologne
wordt hei MEEST gevraagde Merk.
Inp.: JEAN MULDER, Sloterdijk.
beginnen; soms, in de gelukkiger gevallen,
komt het spoediger aan het licht. Vraag het
"op onze vakscholen, en men zal ze u aan
wijzen, de leerlingen, tobbers, een last voor
den onderwijzer, nog grooter last voor zich
zelf, beunhazen in spe, voor wie het levens
geluk onbereikbaar is, omdat ze gedoemd
zullen zijn hun heele leven door een arbeid
te verrichten, niet in overeenstemming met
hun psychische of physische eigenaardig
heden. Spreek met leeraren van onze Hoogere
Burgerscholen of Gymnasia, en zij zullen
vertellen van scholieren, misschien uitstekend
geschikt om de paarden voor den ploeg te
spannen, of om hamer en bijl te hanteeren,
maar bij wie de lust of de capaciteiten voor
studie ten eenenmale ontbreken.
Het kiezen van het a.s. beroep of ambt
moet op zeer jeugdige leeftijd gebeuren en
is daarom zoo ontzettend moeilijk voor het
kind zelf, dat geen besef heeft van het groot
aantal der vakken, waardoor het mogelijk is
zich een bestaan te veroveren; en zoover,
als het die kent, weet het niet, wat er aan
vastzit, wat ze vergen van zijn krachten, weet
het niet, of ze strooken met zijn neigingen,kent
het meestal niet de vooruitzichten, die ze bie
den. In vele gevallen zullen daarom de ouders
wel kiezen, Doch deze zullen vaak uit on
kunde, of om redenen van eigen belang, of
nood gedwongen, zich laten leiden door
motieven, zeer dikwijls in strijd met de
belangen van het kind.
Er is dus leiding van buiten af noodig.
Doch wie moeten die leiding geven? De
onderwijzers en onderwijzeressen van de
lagere school ? Zij hebben gedurende
geruimen tijd het kind niet alleen in zijn ont
wikkeling gadegeslagen, maar ook geleid;
zij kennen zijn geestelijke krachten, zijn
eigenaardigheden, zijn neigingen maar
zij zijn niet in staat zich een grondig oor
deel te vormen, omtrent de bijzonderheden
van de vele zeer uiteenloopende ambten en
beroepen. Ongetwijfeld zullen hun adviezen
van groot belang zijn, vooral als er geregeld
voeling gehouden is met de ouders, maar,
zooals aangetoond werd, deze is niet vol
doende.
Hier is een speciale organisatie noodig,
die beschikt over alle gegevens omtrent de
verschillende betrekkingen en ambachten en
omtrent de onderscheidene inrichtingen van
onderwijs, die de belangrijke adviezen in
wint van de onderwijzers, en, zoo noodig,
van den medicus, die dan alle gewenschte
inlichtingen kan verschaffen aan ouders of
voogden, die hen kan raden bij de beroeps
keuze voor of van hun kind.
Zoo'n bureau moet samengesteld zijn uit
mannen en vrouwen, bekend met de be
hoeften van het volk. Daarin moeten zitting
hebben werkgevers en werklieden op
verIk klemde mijn stok vaster in mijn hand
en bedacht wat mij te doen stond.
Voorwaar, de man had zeker geen goede
bedoelingen; het leek een schooier".
Wat moest ik nu doen als hij mij aanviel ?
Moest ik hem doodslaan voordat hij het mij
kon doen, of moest ik hem de andere wang
toekeeren als hij mij op de ne had ge
slagen ? Kom, er moest antwoord zijn, zeer
spoedig; ik naderde meer en meer en de
schooier wachtte geduldig. Maar er kwam
geen antwoord en mijn onrust groeide nog.
Onderwijl loeide de storm voort; zong hoog
in de lucht zijn klagende liederen, brak op
de daken en plofte neer in de straat, om
weer voor te snellen, te razen, te gieren, te
bulderen om hoeken van straten mij tegemoet,
slaande den scherpen ijsregen in mijn gezicht.
Het maakte mij nu bang alles om mij heen;
de man, de zwarte nacht, de storm, en plot
seling dacht ik daarbij aan mijn overmoed van
zooeven; aan de kleine menschen die kerm
den en jammerden, baden en vloekten, terwijl
ik jubelend lachte in den nacht van ontzetting.
Toen voelde ik al mijn begrijpen ver
vloeien en mijn gewaande wijsheid worden
tot niets. Wat had ik nu aan de wijsheid
uit al die dikke boeken waarmee zich de
banken en kasten mijner kamer vulden? Wat
aan de hemelkaarten die mij inlichtten omtrent
den loop der sterren; wat kon het mij nu
helpen of ik al wist, dat het kwadraat der
hypotenusa gelijk is aan de som der kwa
draten der beide rechthoekszijden?
O, arme Pythagoras, gij hebt tevergeefs
gewerkt; het is u niet gelukt een bruikbare
god te construeeren met passer en driehoek;
de stakker kreeg wel een hoofd, maar geen
armen en beenen; en nu weet ik het zoo heel
zeker: daarom heeft hij mij niet kunnen helpen.
In eens bedacht ik echter, dat ik nog
terug zou kunnen keeren en langs een
omweg mijn huis bereiken. Ik was de kri
tieke plaats wel zeer dicht genaderd, maar
het was nog niet te laat. Doch toen hoorde
ik weer het gejammer en geweeklaag der
kleine menschen, die bang waren in de
storm der elementen, en daarin omkwamen
en gewond werden, doordat ze liepen met
de naakte lijven in het duister tegen elkaar
en tegen de harde huizen, die ze zelf ge
bouwd hadden; terwijl ik, die maar lachte
luid en juichend, en onvervaard vervolgde
mijn weg, geen letsel bekwam.
Het gevolg was, dat ik weer moed vatte;
ik omklemde steviger mijn stok, mijn spieren
spanden zich weer in tegen den wind en ik
liep nog eenige passen door totdat ik
plotBOUWT
te JVnnspeet.
Hooie bosehrljke terreinen.
Spoor, Tram, lectrlsch licht,
Telephoou.
Inlichtingen maatschappij
DE VB LU WE", te Nnngpeet.
VRAAGT
TANDMIDOELKN
TAMINIAÜ'S
? JAM ?
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiijiiiiiiiiiimi
schillend gebied, onderwijzers a5'onder
wijzeressen bij het lager- en voortgezet
lager onderwijs, leeraren en lëeraressen van
de diverse inrichtingen van vak- en middel
baar onderwijs. Vooral ook mag de medicus
niet ontbreken. Herhaaldelijk toch komt het
voor, dat, hoewel iemand aanleg heeft voor
een vak en zijn neiging ook in die richting
gaat, dit toch om zijn physiek minder ge
schikt voor hem is. 't Is de arts, die hier
het juiste onderzoek kan instellen.
Een dergelijke instelling kan zeer nuttig
werk verrichten. In Den Haag bestaat reeds
eenige jaren het Bureau voor Vakopleiding,
en we behoeven hiervan slechts de jaar
verslagen te lezen om ons te overtuigen
van het groote nut, dat dit sticht door
zijn adviezen bij de beroepskeuze. Ook in
Groningen is dit jaar een Bureau voor
Beroepskeuze opgericht, dat echter, en m. i.
terecht, ook het voortgezet lager onderwijs
in al zijn schakeeringen onder haar be
moeiingen meent te moeten betrekken. Ik
zou nog een stapje verder willen gaan en
ook het middelbaar- en gymnasiaal-, als
voorbereiding van het hooger onderwijs, er
bij willen halen, zoodat men ieder van raad
kon dienen; want niet alleen Voor den aan
staanden werkman, ook voor hen, die in
een of ander richting zullen studeeren, is
de bedoelde keuze zeer moeilijk waardoor
ook hier dikwijls verkeerd gekozen wordt.
wat eiken keer, dat dit geschiedt, een levens
mislukking meer beteekent.
Hiermee meen ik het groote belang van
de bureaux voor vakopleiding voldoende te
hebben aangetoond, en hoop ik, dat er in
vele gemeenten personen gevonden worden,
die het initiatief willen nemen tot de op
richting van een zoodanig bureau. Een ver
hoogd levensgeluk van menigeen, die, dank
zij hun voorlichting, een juistere beroepskeuze
zal doen, zal hun heerlijk loon zijn.
BOELE
J. S. MEUWSEN.
HOFLEVERANCIER.
Hoeden en Mode Migazijnen.
AMSTERDAM.
Leidschestraat 4,
Beurspassage h. Damrak, |
Damstraat hoek Nes,
Doelenstraat hoek Achter- |
burgwal.
ROTTERDAM.
Mosseltrap 3,
Boymansstraat 3.
IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllHIIIIIHIIItlllllllllll
seling stond voor een man, die met trage
beweging naar voren trad in het doodsche
licht van den lantaarn. Het was de schooier.
Een oogenblik was ik verbijsterd. Voor
mij stond een oude man, steunend op zijn
dikken stok; een oude versleten pet dekte
zijn hoofd, terwijl zijn breed, maar door
ouderdom ingevallen gezicht, begroeid was
met een grijzen, stoppeligen baard. Hij
hijgde vreeselijk, af en toe met een fluitend
geluid, en jeneverlucht kwam mij tegemoet.
Toch was de man niet dronken, alleen scheen
hij zeer vermoeid. En terwijl de stormwind
speelde door zijn schamele kleeren, deed flad
deren de punten van zijn gore halsdoek, hoorde
ik mij toevoegen, vermoeid, en telkens door
het hevige hijgen afgebroken: Meneer, ik
zoek het politie-bureau; wilt u misschien
zoo goed zijn mij te zeggen waar ik dat
kan vinden?"
Dat nu was de schooier waarvoor ik zoo
bang was geweest en had willen vluchten l
Ja, ongetwijfeld was het een landlooper en
had hij zich reeds heel den langen regendag
voortgesleept over den straatweg die uit
den Geiderschen achterhoek naar deze stad
leidde, maar hij zag er toch niet zoo boos
aardig uit als ik mij hem gedacht had. 't Was
een oude, gebroken, afgeleefde man; zijn
oogen waren glazig en hol, maar toch goe
dig. Hij was eenvoudig beleefd, en dankbaar
toen ik hem het gevraagde had aangeduid:
Het politie-bureau? O, hier dicht bij: het
groote gebouw met een toren, gindsch aan
't eind van deze straat daar ziet gij ?
waar de lichten nog branden.
De man vervolgde reeds weer zijn weg
terwijl ik hem nog stond na te kijken. Ik
voelde mij een weinig beschaamd en er
kwam iets in mij van een groote sympathie
met den stakker die daar moeizaam
voortstrompelde en in de duisternis verdween.
Ik had hem willen naroepen: man, waarheen
gaat gij ? kan ik je helpen ? Maar ik deed
het niet, en de man strompelde voort en
naderde zijn Doel... neen, toch niet, ik
bedoel hij naderde het politie-bureau, waar
hem wachtte een goor en vunzig
passantenhok, met de harde brits en het
maisbrood met water.
Ik ging weer mijnsweegs; de oude ook;
en boven onze hoofden, gelijkelijk, het mijne
en het zijne, wielde hoog in de lucht de
stormwind, brak op de daken en plofte neer
in de straten van de stad der zwarte ellende.
* * *