De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 6 februari pagina 3

6 februari 1916 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

6 Febr, '16. No. 2015 DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND den, de Nederlandsche emigratie wet zon kunne»worden genoemd. De volledige titel takft: wet, houdende bepalingen omtrent dien doortocht en het vervoer van vreemde landverhuizers." Deze wet is dus nu 56 jaar oud, en, precies als 60 jaar geleden, wordt er '-8ü'al weer jarenlang geklaagd over de achterlijke regeling of liever het totale gemis aan regeling van ons emigratie wezen, en de daaruit voortvloeiende erger* lijke misstanden. Ook nu weer wordt gewezen op andere landen waar reeds lang een behoorlijke wettelijke regeling bestaat, en ook nu weer wordt gevraagd als zestig jaar geleden de Rotterdamsche Kamer deed wanneer onze Regeering nu ein delijk eens zich om deze aangelegenheid zal willen bekommeren ? *) Eigenaardig genoeg toch heeft de be staande wet uitsluitend betrekking op vreemde (dus doortrekkende] landverhuizers, en beoogt zij dan ook alleen een regeling van het transito-verkeer door ons land. Onze eigen landverhuizers worden er op geen enkele wijze door geholpen of be schermd. Zeven jaar geleden werd eene Staats commissie benoemd «voor de herziening van de wetgeving»op de landverhuizers." Het verslag dezer Commissie is reeds voor enkele jaren gereed gekomen doch het wets ontwerp laat zich nog steeds wachten. Daar bedoeld verslag niet is gepubliceerd en (met niet geheel verklaarbare geheimzinnigheid) ook voor belangstellenden niet toegankelijk is, kan naar den inhoud slechts gegist worden. Intusschen heeft de Staatscommissie over de werkloosheid in haar, onlangs (1914) verschenen eindverslag (Deel IX bl. 538 575) een vrjj volledig resumégegeven van het emigratie vraagstuk, en de volgende conclusies opgesteld : Ie. dat eene goede, alles omvattende rege ling'van overheidswege moet worden bevor derd ; en 2e. dat de kwade practijken, die thans bestaan, moeten worden bestreden. De oplossing van het eerste vraagpunt zoekt de Staatscommissie in eene particu liere organisatie die, naar het voorbeeld van de Kolonialverein in Duitschland, inlichtin gen verschaft en hulp verleent,aan den emigrant en daarin financieel en anderszins door de regeering wordt gesteund zonder dat hare bemoeiingen nochtans een officieel karakter dragen. Dit voorstel der commissie is, nog vór het in druk verscheen, ver wezenlijkt door de oprichting van de Neder landsche Vereeniging Landverhuizing te 's Gravenhage, die een regeeringssubsidie ontvangt en waarvan de oud-minister Talma voorzitter is. Over deze vereeniging straks meer. Wat punt 2 betreft, n.l. de bestrijding van bestaande kwade practijken", hiervoor eischt de commissie .eene wettelijke rege ling van het emigratiebedrijf", waaraan ten grondslag moet liggen de gedachte: Het emigratiebedrijf worde geregeld, niet ver boden." In hoofdzaak zou xJe voorgestelde regeling betrekking hebben op de positie en; werkwijze der emigratie-agenten, die onder toezicht der overheid zouden staan en voor de uitoefening van hun bedrijf eene bijzondere vergunning zouden moeten heb ben, terwijl op het geven van onware of misleidende inlichtingen zware straf zou moeten worden gesteld. Inderdaad zou door zulk eene regeling wel worden tegemoetgekomen aan de ern stigste misstanden die het emigratiewezen hier te lande aanwijst. Maar toch is het m. i. de vraag of de zorg van den Staat zich niet nog verder dient uit te strekken, ja of niet de Staat de geheele emigratie-beweging in eigen beheer moest nemen. In sommige overzeesche landen ik denk hier met name aan Australië en Nieuw Zee land, doch hetzelfde geldt, als ik wel heb, van Canada en enkele Zuid-Amerikaansche Staten is immigratie zuiver staatszaak. D.w.z. men heeft er een Departement van Immigratie, met een uitgebreide organisatie zoowel daarginds als in het moederland, officieele informatiebureaux, immigratie IIIIIIIIIIII11IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIII1IIIII1IIIIIIIIIMIIIMIMIIIHII1MIIIIIHIM ambtenaren die de landverhuizers inlichten en voorthelpen enz. Nu zal men wellicht zeggen: voor die schraal bevolkte overzeesche landen is immi gratie een levensbelang; de menseden die zij' tot zich trekken verhoogen de productiviteit van het land, het is dus zuivere winst voor den Staat en zoo ligt het ook voor de hand dat de Staat er zich mee bemoeit en er geld voor uitgeeft. Maar welk belang zal men vragen heeft ons land er bij dat het zijn burgers verliest? Waarom -zal -men den emigranten behulpzaam zijn niet alleen, doch hun ook nog als het ware ons goede geld achterna zenden in den vorm van een staatsorganisatie die allicht heel wat kan kosten. Ja, de redeneering is wel eens ge hoord dat emigratie een direct nadeel is voor ons land, en dat de Regeering ze diende tegen te gaan, althans zeker niet aan te moedigen, zooals onwillekeurig ge schieden zou wanneer de Regeering een informatie-bureau ging inrichten en de emi granten zoowel voor hun vertrek van hier als bij hun aankomst overzee voorthielp **). Geheel ontkennen zal ik dit laatste niet. Elke faciliteit, bij de emigratie verleend, werkt mede om den trek van landverhuizers te bevorderen. Of de emigratie er inderdaad zoo sterk door zou toenemen, dat er een merkbare leemte door zou ontstaan op de arbeidsmarkt, meen ik .echter zeer te mogen betwijfelen. En nu is de vraag: of de mogelijke toeneming der emigratie door goede regeling werkelijk een zoo groot nadeel zou zijn voor den Staat, in verhou ding tot het nut en voordeel dat er door zou worden gesticht voor de emigranten, doch ook voor den Staat zelf? M. i. is het een fout om emigratie onder alle omstandigheden te beschouwen als een zui ver verlies voor het moederland, ook zelfs wan neer die emigratie gericht is naar een land waar de Nederlandsche kolonist gewoonlijk spoedig opgaat in zijne omgeving. Juist dit op gaan in zijne omgeving, is vaak alleen het gevolg van het feit dat de Nederlandsche Staat zich het lot van den landverhuizer hoe genaamd niet aantrekt, waardoor de banden met het vaderland spoedig verslappen. De Duitsche nederzettingen in alle werelddeelen zelfs in zoo zuiver Engelsche omge ving als Australië en Nieuw-Zeeland bewij zen hoe doelmatig geleide en georganiseerde landverhuizing volstrekt geen verlies is voor de eigen natie, ja integendeel een bron van nationale kracht en een steunpunt voor nationale ondernemingen overzee kan zijn. Of de Vereeniging Landverhuizing opge wassen zal zijn tegen de omvangrijke taak die haar gesteld wordt, moet nog blijken. Voorshands lijkt mij de haar verleende sub sidie daartoe onvoldoende en de geheele opzet te klein. Wil zij de emigratie inder daad zóorganiseeren dat onze landver huizers zich ook na vestiging overzee Neder landers blijven gevoelen en dus voor onze volkskracht behouden blijven, dan zal zij allereerst moeten beschikken over een aantal beambten die door eigen ervaring en persoon lijke kennis van de verschillende overzeesche landen practische en absoluut betrouwbare in lichtingen kunnen verstrekken. Maar ook zal zij in die overzeesche landen hare eigen ver tegenwoordigers moeten hebben, die goed van de toestanden op de hoogte zijn en de land verhuizers bij aankomst terecht helpen. Onze consulaire organisatie is helaas over het algemeen niet van dien aard dat daarvan veel werkelijke steun te verwachten is. En het is te vreezen dat de correspondenten" die de Vereeniging doende is hier en daar in de overzeesche landen aan te stellen, in de praktijk slechts teleurstelling zullen baren. Want het voorthelpen vatf landverhuizers in een land waar zij geheel vreemd zijn en vaak niet eens de taal verstaan, is een werk dat veel tijd, geduld en inspanning vordert, terwijl ook de verzameling van gegevens omtrent plaatselijke toestanden, wetgeving, loonen enz. (ter beantwoording van aan vragen uit het vaderland) heel wat last kan geven, en een omvangrijke correspondentie veroorzaakt. (Penteekening voor de Amsterdammer" van Daan de Vries) VAN DEN* SCHOOIER DOOR H. WOLBERT Als een groote zwarte schim, schoof een hooge gestalte, voorovergebogen, en diep verborgen het hoofd in den grooten kraag van zijn mantel, dicht langs de oude hooge huizen, die somber opgrauwden in den Februari-nacht. Dat was ik. Hoog in de lucht wielde de stormwind en zong er zijn melodieën, nu eens als een woeste feestdans, dan weer stil klagend, angstig, of oploeiend als in wilde smart. Daar joeg hij in duizelingwekkende vaart voor zich uit de schuimende en kokende wolklawines, die hij beukte en deed rekken en zwellen, krampachtig, de brooze licha men, al naar den aard zijner joelende lie deren; of zweeg plotseling doodstil om oogenblikkelqk daarna neer te ploffen in breeden, slappen val, als een nat en week lichaam, in de verlaten straten der donkere stad. Doch even snel zich weer verheffend, ijlde hij ook daar weer voott in razende wentelingen rollend, vliegend, jagend, bui telend over de straatkeien en scheerend scherp over de regenplassen. Straat in straat uit holde hij voort, brekend en beukend op de hooge daken waarvan de pannen ram melen, bulderend om de hoeken der straten, opklimmend in wilde wervelingen als hij zijn kop te pletter loopt. Klagend huilde hij zijn melancholische liederen in de telefoon draden, en mij striemde hij met den killen sneeuwregen. Terwijl mijn weerbarstige mantel klapperde om mijn lichaam, trok ik den kraag nog dichter om mijn hoofd en even huiverde ik. Nochtans voelde ik mij goed gestemd en ik had een groot behagen in het woeste winde-gebeuren rondom mij. Sterk spanden zich de spieren van mijn dijen, terwijl ik, mijn hoofd in den wind gebogen, dezen trotseerde. Ik vond het heerlijk zoo te tornen tegen die wilde elementen, en iets als over moed deed mij verlangen naar nog grooter hevigheid; nog harder moest waaien de storm, een orkaan moest het worden, regenlawines moesten neerdalen in angstwek kende stroomen en hagelblokken moesten vallen, die de ruiten der straatlantaarns deden breken en rinkelen, om de enkelen die hier en daar hun bleek en armoedig, met den wind op en neer flakkerend lickt nog verspreidden, te dooven, zoodat gansch deze gore stad gehuld was in een pik zwarte, ondoordringbare duisternis; dak pannen zouden moeten rommelen over de daken en in ratelende massa's neerdalen en stukslaan op de straatkeien; de hooge pijpen der fabriekshellen, ze moesten wankelen en in dof geraas neerdonderen over de stad der verschrikking. Dan zouden verschrikt Jlot Ctclam. J illlliHiiiiiiiiiiiiiiiiiilililliiiiiiiiitlHiiiiiimiHituiiimiiiiiiiiiiiiiimiillll Maar hoe dan ook, eene regeling van het emigratievraagstuk is urgent. Vooral omdat er alle reden bestaat om te ver wachten dat de landverhuizing na den oorlog sterk zal toenemen. Wel zullen den eersten tijd in sommige van de thans oorlog voerende landen vele arbeidskrachten vereischt zijn om de geleden schade te herstellen, de verwoeste steden te herbouwen en de vernielde of stop gezette nijverheid weer op dreef te brengen maar wanneer een maal de onvermijdelijke, jarenlange malaise volgt, en werkloosheid haar loomen druk doet gevoelen op de millioenen, wier koop kracht toch reeds tot het nulpunt is gedaald, terwijl de rente en aflossing van de milliarden-oorlogsleeningen door zware belastingen moeten worden opgebracht... dan zullen on getwijfeld honderdduizenden het geteisterde Europa verlaten om hun geluk te gaan be proeven in de nieuwe landen overzee, waar land en werk in overvloed verkrijgbaar, en belastingen naar verhouding laag zijn. Moge Nederland voor die komende moei lijke dagen gereed en gewapend zijn! Delft. J. H. COHEN STUART *) Men zie o. a. het geschriftje van den heer J. Maurer (thans Directeur van het informatiebureau der Vereeniging Landver huizing): De Nederlandsche boer tegenover de landverhuizing"; verschenen in 1911. **) Zoo de heer J. E. Gerzon in Hou' en Trouw" van Mei j. h, naar aanleiding van mijn voordracht, op 30 Maart d. a. v. voor die vereeniging gehouden. iiiiiiiimimiii iitniiiiiiiiiiiiiiiiti Bureaux voor |£akopleiding (Inge^den) Onder de lezers van De Amsterdammer" zullen ongetwijfeld wel enkelen, zoo niet velen, zijn, die we mogen aanduiden als menschen van iniatitief. 't Is tot hen, dat ik mij wend met een zeer belangrijke zaak, waaraan, helaas, tot nog toe, niet die aan dacht is geschonken, welke z'ij verdiende. Ik heb het oog op de beroepskeuze en nu bedoel ik niet de al te enge, letterlijke beteekenis van dit woord, maar de keuze bij het verlaten der lagere school: Wat moet ik worden? Of wat moet mijn kind worden? In welke richting dient dus verder gewerkt ? Nog zoo heel dikwijls gebeurt het, dat die keuze verkeerd is; vaak blijkt dat eerst later, te laat om nog eens van voren af te naar buiten hollen de menschen, naakt en bibberend, denkend, dat gekomen was de dag des oordeels; dan zou vervuld worden de lucht met bidden en angstig smeeken, met vloeken en tieren, met gejammer en geweeklaag van hen, die liepen in verwar ring met de naakte lijven tegen elkaar en tegen de harde muren der wankelende hui zen. Maar ze zouden niet gehoord worden vanwege den heviger wordenden storm, waarin hunne stemmen hopeloos verdronken; doch mijn stem, mijn parelende jubellach van begrijpen en spot met de kleine kermende zielen, zou klinken hard en schel, en juichend zouden de stormwinden hem verheffen en voeren als een wervelende geeseling over deze stad van jammer en duisternis. Ja, storm, orkaan, bliksem, donder, dat was een heerlijk, plastisch beeld van leven. Te tornen daartegen met gespannen spieren en weerbarstig zich krommende nek, mee gesleurd te worden in die wilde jacht, ver pletterd en gedood des noods; dat alles was grootsch en schoon; maar niet jam meren en kermen, niet buigen en bang zijn, neen, dat niet; dat deden de kleine men schen die hier sliepen in de zwarte stad. Maar wat was dat, wat naderde daar in de verte in het licht van een lantaarn? . Een donkere gedaante die weer verdween in de duisternis. Ik liep langzaam door, dicht schurend langs de huizen, totdat na eenige oogenblikken de gestalte opnieuw verscheen bij het eerstvolgende licht. Juist werd toen de lantaarn bijna gedoofd door een aansnellende stormvlaag, zoodat ik weer niet kon onderscheiden waarmee ik te doen had. 't Was een mensch, ja, dat wist ik nu wel; maar wat voor een mensch, wat moest die in het nachtelijk uur hier op straat doen, hier in de slapende provinciestad? Weer staarde ik scherp vooruit in de natte duisternis, om even later te zien opdoemen een manne-figuur, ietwat gebogen, dikke stok in zijn hand. Ik had nog geen enkele bijzonderheid kunnen vaststellen, maar toch was de indruk die ik van hem kreeg niet gunstig. Ik liep door; de man liep ook door. Plotseling zag ik hem weer verschijnen, niet ver meer van mij verwijderd; even zag ik, dat hij naar mij keek en daarna deed een stap zijwaarts, waardoor hij in de scha duw van een boom verdween. Ik schrok een weinig en mijn ongerustheid nam toe. Wat wilde die man, waarom ver school hij zich in de duisternis toen hij mij zag naderen? - American - Eau de Cologne wordt hei MEEST gevraagde Merk. Inp.: JEAN MULDER, Sloterdijk. beginnen; soms, in de gelukkiger gevallen, komt het spoediger aan het licht. Vraag het "op onze vakscholen, en men zal ze u aan wijzen, de leerlingen, tobbers, een last voor den onderwijzer, nog grooter last voor zich zelf, beunhazen in spe, voor wie het levens geluk onbereikbaar is, omdat ze gedoemd zullen zijn hun heele leven door een arbeid te verrichten, niet in overeenstemming met hun psychische of physische eigenaardig heden. Spreek met leeraren van onze Hoogere Burgerscholen of Gymnasia, en zij zullen vertellen van scholieren, misschien uitstekend geschikt om de paarden voor den ploeg te spannen, of om hamer en bijl te hanteeren, maar bij wie de lust of de capaciteiten voor studie ten eenenmale ontbreken. Het kiezen van het a.s. beroep of ambt moet op zeer jeugdige leeftijd gebeuren en is daarom zoo ontzettend moeilijk voor het kind zelf, dat geen besef heeft van het groot aantal der vakken, waardoor het mogelijk is zich een bestaan te veroveren; en zoover, als het die kent, weet het niet, wat er aan vastzit, wat ze vergen van zijn krachten, weet het niet, of ze strooken met zijn neigingen,kent het meestal niet de vooruitzichten, die ze bie den. In vele gevallen zullen daarom de ouders wel kiezen, Doch deze zullen vaak uit on kunde, of om redenen van eigen belang, of nood gedwongen, zich laten leiden door motieven, zeer dikwijls in strijd met de belangen van het kind. Er is dus leiding van buiten af noodig. Doch wie moeten die leiding geven? De onderwijzers en onderwijzeressen van de lagere school ? Zij hebben gedurende geruimen tijd het kind niet alleen in zijn ont wikkeling gadegeslagen, maar ook geleid; zij kennen zijn geestelijke krachten, zijn eigenaardigheden, zijn neigingen maar zij zijn niet in staat zich een grondig oor deel te vormen, omtrent de bijzonderheden van de vele zeer uiteenloopende ambten en beroepen. Ongetwijfeld zullen hun adviezen van groot belang zijn, vooral als er geregeld voeling gehouden is met de ouders, maar, zooals aangetoond werd, deze is niet vol doende. Hier is een speciale organisatie noodig, die beschikt over alle gegevens omtrent de verschillende betrekkingen en ambachten en omtrent de onderscheidene inrichtingen van onderwijs, die de belangrijke adviezen in wint van de onderwijzers, en, zoo noodig, van den medicus, die dan alle gewenschte inlichtingen kan verschaffen aan ouders of voogden, die hen kan raden bij de beroeps keuze voor of van hun kind. Zoo'n bureau moet samengesteld zijn uit mannen en vrouwen, bekend met de be hoeften van het volk. Daarin moeten zitting hebben werkgevers en werklieden op verIk klemde mijn stok vaster in mijn hand en bedacht wat mij te doen stond. Voorwaar, de man had zeker geen goede bedoelingen; het leek een schooier". Wat moest ik nu doen als hij mij aanviel ? Moest ik hem doodslaan voordat hij het mij kon doen, of moest ik hem de andere wang toekeeren als hij mij op de ne had ge slagen ? Kom, er moest antwoord zijn, zeer spoedig; ik naderde meer en meer en de schooier wachtte geduldig. Maar er kwam geen antwoord en mijn onrust groeide nog. Onderwijl loeide de storm voort; zong hoog in de lucht zijn klagende liederen, brak op de daken en plofte neer in de straat, om weer voor te snellen, te razen, te gieren, te bulderen om hoeken van straten mij tegemoet, slaande den scherpen ijsregen in mijn gezicht. Het maakte mij nu bang alles om mij heen; de man, de zwarte nacht, de storm, en plot seling dacht ik daarbij aan mijn overmoed van zooeven; aan de kleine menschen die kerm den en jammerden, baden en vloekten, terwijl ik jubelend lachte in den nacht van ontzetting. Toen voelde ik al mijn begrijpen ver vloeien en mijn gewaande wijsheid worden tot niets. Wat had ik nu aan de wijsheid uit al die dikke boeken waarmee zich de banken en kasten mijner kamer vulden? Wat aan de hemelkaarten die mij inlichtten omtrent den loop der sterren; wat kon het mij nu helpen of ik al wist, dat het kwadraat der hypotenusa gelijk is aan de som der kwa draten der beide rechthoekszijden? O, arme Pythagoras, gij hebt tevergeefs gewerkt; het is u niet gelukt een bruikbare god te construeeren met passer en driehoek; de stakker kreeg wel een hoofd, maar geen armen en beenen; en nu weet ik het zoo heel zeker: daarom heeft hij mij niet kunnen helpen. In eens bedacht ik echter, dat ik nog terug zou kunnen keeren en langs een omweg mijn huis bereiken. Ik was de kri tieke plaats wel zeer dicht genaderd, maar het was nog niet te laat. Doch toen hoorde ik weer het gejammer en geweeklaag der kleine menschen, die bang waren in de storm der elementen, en daarin omkwamen en gewond werden, doordat ze liepen met de naakte lijven in het duister tegen elkaar en tegen de harde huizen, die ze zelf ge bouwd hadden; terwijl ik, die maar lachte luid en juichend, en onvervaard vervolgde mijn weg, geen letsel bekwam. Het gevolg was, dat ik weer moed vatte; ik omklemde steviger mijn stok, mijn spieren spanden zich weer in tegen den wind en ik liep nog eenige passen door totdat ik plotBOUWT te JVnnspeet. Hooie bosehrljke terreinen. Spoor, Tram, lectrlsch licht, Telephoou. Inlichtingen maatschappij DE VB LU WE", te Nnngpeet. VRAAGT TANDMIDOELKN TAMINIAÜ'S ? JAM ? iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiijiiiiiiiiiimi schillend gebied, onderwijzers a5'onder wijzeressen bij het lager- en voortgezet lager onderwijs, leeraren en lëeraressen van de diverse inrichtingen van vak- en middel baar onderwijs. Vooral ook mag de medicus niet ontbreken. Herhaaldelijk toch komt het voor, dat, hoewel iemand aanleg heeft voor een vak en zijn neiging ook in die richting gaat, dit toch om zijn physiek minder ge schikt voor hem is. 't Is de arts, die hier het juiste onderzoek kan instellen. Een dergelijke instelling kan zeer nuttig werk verrichten. In Den Haag bestaat reeds eenige jaren het Bureau voor Vakopleiding, en we behoeven hiervan slechts de jaar verslagen te lezen om ons te overtuigen van het groote nut, dat dit sticht door zijn adviezen bij de beroepskeuze. Ook in Groningen is dit jaar een Bureau voor Beroepskeuze opgericht, dat echter, en m. i. terecht, ook het voortgezet lager onderwijs in al zijn schakeeringen onder haar be moeiingen meent te moeten betrekken. Ik zou nog een stapje verder willen gaan en ook het middelbaar- en gymnasiaal-, als voorbereiding van het hooger onderwijs, er bij willen halen, zoodat men ieder van raad kon dienen; want niet alleen Voor den aan staanden werkman, ook voor hen, die in een of ander richting zullen studeeren, is de bedoelde keuze zeer moeilijk waardoor ook hier dikwijls verkeerd gekozen wordt. wat eiken keer, dat dit geschiedt, een levens mislukking meer beteekent. Hiermee meen ik het groote belang van de bureaux voor vakopleiding voldoende te hebben aangetoond, en hoop ik, dat er in vele gemeenten personen gevonden worden, die het initiatief willen nemen tot de op richting van een zoodanig bureau. Een ver hoogd levensgeluk van menigeen, die, dank zij hun voorlichting, een juistere beroepskeuze zal doen, zal hun heerlijk loon zijn. BOELE J. S. MEUWSEN. HOFLEVERANCIER. Hoeden en Mode Migazijnen. AMSTERDAM. Leidschestraat 4, Beurspassage h. Damrak, | Damstraat hoek Nes, Doelenstraat hoek Achter- | burgwal. ROTTERDAM. Mosseltrap 3, Boymansstraat 3. IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllHIIIIIHIIItlllllllllll seling stond voor een man, die met trage beweging naar voren trad in het doodsche licht van den lantaarn. Het was de schooier. Een oogenblik was ik verbijsterd. Voor mij stond een oude man, steunend op zijn dikken stok; een oude versleten pet dekte zijn hoofd, terwijl zijn breed, maar door ouderdom ingevallen gezicht, begroeid was met een grijzen, stoppeligen baard. Hij hijgde vreeselijk, af en toe met een fluitend geluid, en jeneverlucht kwam mij tegemoet. Toch was de man niet dronken, alleen scheen hij zeer vermoeid. En terwijl de stormwind speelde door zijn schamele kleeren, deed flad deren de punten van zijn gore halsdoek, hoorde ik mij toevoegen, vermoeid, en telkens door het hevige hijgen afgebroken: Meneer, ik zoek het politie-bureau; wilt u misschien zoo goed zijn mij te zeggen waar ik dat kan vinden?" Dat nu was de schooier waarvoor ik zoo bang was geweest en had willen vluchten l Ja, ongetwijfeld was het een landlooper en had hij zich reeds heel den langen regendag voortgesleept over den straatweg die uit den Geiderschen achterhoek naar deze stad leidde, maar hij zag er toch niet zoo boos aardig uit als ik mij hem gedacht had. 't Was een oude, gebroken, afgeleefde man; zijn oogen waren glazig en hol, maar toch goe dig. Hij was eenvoudig beleefd, en dankbaar toen ik hem het gevraagde had aangeduid: Het politie-bureau? O, hier dicht bij: het groote gebouw met een toren, gindsch aan 't eind van deze straat daar ziet gij ? waar de lichten nog branden. De man vervolgde reeds weer zijn weg terwijl ik hem nog stond na te kijken. Ik voelde mij een weinig beschaamd en er kwam iets in mij van een groote sympathie met den stakker die daar moeizaam voortstrompelde en in de duisternis verdween. Ik had hem willen naroepen: man, waarheen gaat gij ? kan ik je helpen ? Maar ik deed het niet, en de man strompelde voort en naderde zijn Doel... neen, toch niet, ik bedoel hij naderde het politie-bureau, waar hem wachtte een goor en vunzig passantenhok, met de harde brits en het maisbrood met water. Ik ging weer mijnsweegs; de oude ook; en boven onze hoofden, gelijkelijk, het mijne en het zijne, wielde hoog in de lucht de stormwind, brak op de daken en plofte neer in de straten van de stad der zwarte ellende. * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl