Historisch Archief 1877-1940
6 Febr. '16. No. 2015
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Brieven uit Singapore
II
Vanmorgen op weg naar de stad kwam
er een klein defect aan de auto, waardoor
ik een poosje op Orchard Road moest
stilstaan, terwijl de chauffeur de reparatie
ondernam. Never mind! of tida apa zooals
meri hier zegt, het is altijd amusant pp
straat en ik sloeg dan ook eenige aanbie
dingen van voorbijrijdende kennissen, om
mij een .lift" te geven, af .en bleef het leven
en de beweging dat om dien tijd heerscht
rustig van uit mijn car gadeslaan. Want
zoo tusschen negen en halftien is het druk
op den weg, alles tuft, rijdt, loopt, meest
in n richting stadwaarts. De toewans
begeven zich naar hun kantoren en snorren
in hun auto's de gherries voorbij die op
hun beurt weer spoedig de richshaw's achter
zich laten. De gherries (ook wel palanquino's
genaamd) zijn typische vierkante rijtuigjes,
net een- doosje met jalouzietjes en een
dekseltje er o'p, kleine levendige paardjes
er voor, een mand met versch gesneden gras
achterop gebonden en de Maleische koetsier,
diéhier syce heet, met opgetrokken knieën,
kromme rug en onverschillig gezicht op zijn
klein plankje dat als bok dienst doet.
De richshawkoelies reppen de beenen;
sommfge loopen t zeer goed en schijnen met
een licht heen *en weer wiegen van het
lichaam van de eene voet op de andere te
zweven: Eigenaardig is het dat zij den voet
steeds plat op den grond zetten, in plaats
van op de teenen te steunen zooals wij doen
als wij hard loopen. Het zijn allen Chineezen
uit de laagste klassen der maatschappij en
zij dragen nog de staart, die op verschil
lende wijzen gearrangeerd is. Bij sommigen
is de vlecht tot een toetje in den nek gedraaid,
bij anderen ligt zij rond het hoofd, zooals
het door Duitsche meisjes van het platte
land dikwijls gedragen wordt; weer anderen
laten den staart hangen, maar steken dan het
uiteinde meestal in den zijzak van hun jasje,
als zij tenminste zulk een kleedingstuk
aanhebben, want hun garderobe is niet zeer
uitgebreid. Bij velen bestaat die slechts uit
een kort blauw broekje, niet veel langer
dan een zwembroekje, een zeer eigenaardig
gevlochten punthoedje en gemeenlijk een
dasje om den hals of eigenlijk tegen de keel
aangelegd met de slippen over de schouders
geworpen. Deze bijna naakte mannetjes zijn
echter in het geheel niet shocking, zooals
men misschien zou denken, integendeel de
bruine huidkleur staat gekleed". Daar deze
menschen geen Maleisch verstaan, kan men
hen nooit zeggen waarheen men gebracht
wil worden, men neemt eenvoudig plaats
in het lichte tweewielige karretje, de koelie
begint te loopen en door wijzen moet men
aanduiden welke richting men uit wil. Is
men dus zelf niet zeker van den weg, dan
is het een onbegonnen zaak.
Hececeifib l hecejöb l hqpr ,ik achter mij
'en ëèn vfMloTaar besparfnen met de trage
logge ossen komt aangesukkeld. De koetsier,
een tamil van bijna ebbenhouten kleur met
een prachtig vuurrooden doek om de heupen
geslagen, staat recht overeind in de kar, met
opgeheven zweep. Hij gelijkt een bronzen
beeld. Met bedaarden, kalmen tropenpas
stappen Britsen-Indiërs met hun goudgestikte
kapjes voorbij, Arabieren met witte tulbanden
en lange wapperende lamfers, Maleiers in
hun sarongs (hier meestal geruit en niet
gebattikt zooals op Java) en tal van andere
rassen, te veel om op te noemen, want
Singapore is zeer cosmopolitisch. De Chinee
zen echter zijn het overheerschend element.
Ook vele Chineesche vrouwen zijn bij den
weg in haar onooglijke donkere kleeding:
wijde zwarte pantalon, blauwe jas met zwart
band afgezet, die op zijde dicht gaat en tot
even over de knie reikt. Als zij in huis
Een Intellectueele Strijd
Te Parijs is eenigen tijd geleden een schrijver
gestorven, wiens te vroeg verscheiden
hij was niet ouder dan twee-en-vijftig jaar
in andere tijden een lange reeks van her
inneringen in de dagbladen zou hebben
doen .openbaren, met, misschien, zelfs eenige
litteraire polemieken. Ik bedoel Jules Huret.
Laten wij, zoo mogelijk, ons voor een oogen
blik verheffen boven de groote bekommernis
van dezen bangen tijd. Overigens zijn er
onder de Fransche soldaten zoovele
litteratoren en geletterden, die, indien zij dit
verscheiden hebben vernomen, zich zeker
de gedenkwaardige Enquête sur l'Evolution
Littéraire" hebben herinnerd, die, in 1891,
op slag den naam van Jules Huret bekend
maakte.
Daarna bestudeerde hij, met talent, oor
spronkelijkheid en een gelijke eerlijkheid,
het leven in de Vereenigde Staten van
Amerika en wijdde niet minder dan drie of
vier boekdeelen aan Duitschland. Hij ver
mocht het uiterlijke Duitschland te zien,
doch evenmin als tallooze anderen drong
hij in de geheime ziel der Germanen. Hij
vermocht niet onder het intellectueel ver
toon den barbaarschen geest zonder gevoe
ligheid, zonder scheppend begrip te zien.
Hij zag niet den barbaarschen geest, die
zich meester maakte van de beschaving,
voortgebracht door andere volken, als van
een prooi, zich op de wetenschap wierp
met de verrassing en de bijbedoeling daarin
een nieuw en uitnemend werktuig te vinden
om de stoffelijke kracht te verveelvuldigen.
En door den industrieelen vooruitgang van
Duitschland en zijn, gelijk de philosoof
Bergson heeft gezegd, monsterlijk mecha
nische" organisatie te constateeren, maakte
Huret, als zoovele anderen, de gevolgtrek
king, dat het Duitsche vo)k de begeerte
naar den vrede had, maar een noodzakelijk
heid van dezen vrede, die zijn goedkeuring
had. Huret heeft vór zijn dood lang en
breed zijn dwaling kunnen inzien.
Doch al zullen later geschiedschrijvers en
sociologen, schrijvend over Duitschland vór
den krijg, de dokumentatie van Huret geens
zins veronachtzamen zeker is het, dat
zijn naam het vaakst zal herrijzen in ver
band met de geschiedenis der Fransche let
terkunde in de nobele en onstuimige periode,
die zich ongeveer van 1884 tot 1900 uit
strekt. Wie de samengestelde dichterlijke
werken dragen zij een witte jas en als zij
des avonds over straat gaan een zwarte om
niet in het oog te vallen. Zij loopen op
houten slofjes, met lage hak, die met een
riempje over den voet bevestigd worden of
door een grooten zilveren knoop tusschen
de teenen is vastgebonden. Men ziet hier
maar weinig vrouwen met den verminkten
voet. Zij zijn meest groot en forsch gebouwd
en hebben iets mannelijks. De kleine sierlijke
Japansche vrouwtjes zien er veel aardiger
uit, maar men ziet ze weinig op straat; de
Maleische vrouwen in haar kleurige sarongs
en badfac's weer veel meer. En dan zijn er
de kinderen, vooral de Chineesche kinderen
zijn velen en zien er in hun pakjes, die
dezelfde tint hebben als die der volwassenen,
als aangekleede aapjes uit. Zeegroen, lila
en geel zijn de meest geliefde kleuren voor
de kinderen.
Nu moet ik nog even iets vertellen van
de Chineesche kooplui die met allerlei, het
meest echter met eet- en drinkenswaren te
koop loopen of zitten. Zij zijn talloos en
hebben diverse geluidjes om hun komst
aan te duiden: schelletjes, fluitjes,
castignetten, cri-cri's, verschillende roepen enz.
Juist tegenover mijn auto staat zulk een
koopman, hij is vrij welgesteld want hij
heeft een vierwielig karretje, waarin alles
wat voor zijn bedrijf noodig is, geborgen
kan worden. Het lijkt op een Hollandsen
hokie-pokie-wagentje. De bediening is wer
kelijk vrij zindelijk, de glazen worden telkens
in een emmer water (die af en toe verfrischt
wordt) afgespoeld en omgekeerd te drogen
gezet en niet met een vuilen doek afgeveegd.
Het is vroeg en de koopman heeft nog niet
veel klandizie, maar och dat is niets, met
Oostersch flegma wacht hij af, proeft zoo
af en toe zelf maar eens van zijn waar en
zit genoegelijk aan zijn glaasje te nippen
totdat een nieuwe klant zijn aandacht vraagt.
De drank wordt werkelijk met toewijding
bereid. Eerst een handjevol geschrapt ijs
in het glas, vervolgens een lepeltje stroop,
nog iets geheimzinnigs uit een ander potje,
dan aangevuld met water en zorgvuldig
omgeroerd. De koelie legt zijn halven of
heelen cent neer, roert zelve nog een poosje
en slurpt met een uitdrukking van innig
gertot op zijn anders passief Chineezen-gelaat
de lavenis op.
Een eindje verder zit een koopman die
warm voedsel verstrekt. Een houtskool
vuurtje, door een waaier aangehouden, glooit
onder een groote pan waarin een dikke
wittige saus borrelt met lange slierten dunne
macaronie, De koopman schept van deze
lekkernij in een klein diep bakje, met de
hand wordt er iets over gestrooid (zout,
suiker, kaas?) nog iets vochtigs uit een
fleschje en het lekkere hapje is gereed. De
koelie vat het kommetje van onderen aan,
balanceert het op de vijf vingers der linker
hand dicht bij den mond en vat met duim
en twee vingers der rechter de macaroni
aan, die hij zonder morsen op werkelijk niet
ongracieuse wijze naar den mond brengt,
het hoofd iets achterover. De man met
sigaretten, droge gerechten en vruchten heeft
ook veel aftrek van zijn waar. Hij is steeds
bezig alles netjes te rangschikken zoodra
er iets verkocht is en daar er bijna voort
durend vraag is naar het een of ander, is
hij ook voortdurend aan het verschikken.
Over het algemeen zien de stalletjes met
etenswaren er volstrekt niet onsmakelijk uit
en was het niet om zijn prestige als Euro
peaan, dan zou men heusch soms lust hebben
van het een en ander te proeven.
Van een Chineesche begrafenis die mij
voorbij trok en die ik eerst voor een bruiloft
hjeld, zoo kleurig en vroolijk zag alles er
uit, vertel ik later; mijn brief is toch al
wat lang geworden.
ELSA
* «B *
Uit de Residentie
In de Residentie werden in de vorige
week twee bijeenkomsten gehouden, die
van groot gewicht waren voor de vrouwen
beweging, en die niet zullen nalaten invloed
van beteekenis uit te oefenen op de publieke
beweging van dien tijd wil bestudeeren en
begrijpen, is genoopt de Enquête" van
Jules Huret te lezen. Zegt men trouwens
de Enquête van Huret", in de kringen van
letterkundigen en geletterden in gansch
Europa, dan weet iedereen, waarover men
wil spreken. Hij had op het juiste
oogenblik een weêrgalooze reportage" weten te
vinden, die het publiek bekend maakte met
een grootsche poëtische wedergeboorte, vol
van strijd tusschen de dichters zelven, en
die, zonder dat hij zich partij stelde, zelve
haar psychologie onthulde.
Ik heb zoo juist het boek van Jules Huret
herlezen, zoekend vooral de bladzijden,
waarin zich de vurige theorieën en kritieken
uiten der dichters, die toen streden en daar
na hun namen op duurzame wijze in de
geschiedenis der Poëzie hebben ingeschreven.
Tezelfder tijd heb ik eenige dokumenten,
eenige tijdschriften doorgebladerd, terugge
vonden in de bibliotheek van mijn vader.
Die Enquête" was voorafgegaan dat
was in 1886 door een eerste kort over
zicht van de eerste schreden der poëtische
beweging, die zich allengs zoozeer ging
uitbreiden. In den Figaro" had Auguste
Marcade de namen van eenige litteraire
tijdschriften genoemd, waarin de eerste be
roeringen beefden, o. a. Lutèce" en Le
Scapin". En hij had de drie sedert dien
verschenen leiders genoemd: Stéphane
Mallarmémet zijn symbolische theorie, Paul
Verlaine (beiden waren afgescheidenen van
de Parnassische School) en RenèGhil, die
slechts vier-en-twintig jaar oud was en dien
zijn Traite du Verbe", na een eersten
bundel gedichten, in het volle licht had ge
bracht, waarbij de gansche pers zijn begin
selen van wetenschappelijke gedachte" over
den hekel haalde.
Doch ziehier nieuwe namen verrijzen:
Jean Moréas, die begon met zich door de
ideeën van Mallarméte doen bezielen en
later dikwijls van ideeën zou veranderen,
Francis VieléGriffin, Gustave Karin, Henri
de Régnier en Emile Verhaeren, op wien
de Fransche beweging zooveel werkdadigen
invloed voor zijn volledige ontwikkeling
ging uitoefenen. Het zijn, na de drie voren
genoemde, de eerste namen naar
dagteekening het zijn ook de groote namen van
hedentendage. Onderwijl werden, in de
geestdriftige opschudding, die de heeren
kroniekschrijvers met onwetendheid en
dubbelhartigheid de decadente" beweging
Uit de mode-tijdschriften.
Hoedje zonder veeren pen, met
moderne cocarde en de wijze hoe deze te
maken. De lijnen A. B. C. D. E.: op de boven
ste afb. zijn vouwen waarop het lint telkens
wordt toegeslagen. Langs de schuine lijnen
U. V. X. Y. Z. wordt genaaid (zie de beide
afb. daaronder). Een groote houten kraaljis
't hart van de cocarde.
Illllllllllllllllllllllllllmilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllll
meening ten opzichte van het vrouwen
vraagstuk.
Over de eene werd reeds althans wat
het zakelijke gedeelte betreft in het vorige
nummer van dit blad geschreven door mevr.
van Biema-Hijmans, n.l. over het adres
van de Tweede Kamer in zake de grondwets
herziening dat door de Nationale Vrouwen
raad op 27 Januari in een Buitengewone
Algemeene Vergadering werd besproken.
Het mag wel een feit van groote betee
kenis in de Nederlandsche vrouwenbeweging
heeten, dat dit adres bij acclamatie zonder
eenige discussie met algemeene stemmen
(men weet dat in de Nat. Vrouwenraad slechts
besluiten kunnen worden genomen, wan
neer geen enkele der aangesloten
vereenigingen er zich tegen verklaart) werd aan
genomen.
Met de andere bijeenkomst bedoel ik de
vergadering die door het hoofdbestuur van
de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht was
belegd in de groote zaal van Pul chri Studio.
Ook daar klonken stemmen uit de practijk
ten opzichte van het VWBwenWesr echt.
De spreker van dien avond was de be
kende judge Ben Lindsey uit Colorado; hij
sprak over een onderwerp dat hem zeer na
aan het hart ligt en waarover niemand beter
kan spreken dan hij, n.l. over
kinderrechtbanken.
Men weet waarschijnlijk dat Ben Lindsey
in Amerika den grooten stoot heeft gegeven
aan het instellen van afzonderlijke recht
banken voor kinderen en dat hij daar met
hart en ziel voor werkt. Zeer terecht is
judge Lindsey van oordeel dat kinderen niet
in de gevangenis thuis behooren en dat de
misdadige jeugd niet in de eerste plaats be
hoort te worden gestraft, maar wel verbeterd.
Ik kan hier niet vertellen zonder te veel
plaatsruimte te vergen, wat Ben Lindsey
over die kinderrechtbanken, speciaal over
die in zijn woonplaats Denver mededeelde.
Maar toen hij met groote voldoening wees
III IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII
noemden, Scholen geboren, die grooter, tal
rijker werden en onderling in strijd geraakten.
In de Enquête" van Huret lees ik dit woord
van Veilaine, naar aanleiding van den term
decadent": Men heeft ons die benaming
als een beleediging toegeworpen. Ik heb ze
opgeraapt als een strijdkreet. Maar ze heeft
geen beteekenis Zal de zon, die schijnt
te gaan slapen, morgen niet opstaan?"
Strijd in gansch den hartstocht van
ideeën, hooghartige en geringschattende uit
dagingen: ja, het was een groote veldslag,
een mooie en machtige strijd. De School
leiders waren inderdaad leiders, energieke
aanvoerders. Er waren strijden met open
vizier, er waren ook diplomatische verrich
tingen. En de revue Lutèce", bijvoorbeeld,
kondigde heftiglijk een geheime revolutie
aan: een ander tijdschrift was misleid door
Moréas en Kahn! De slag was vooral ge
richt tegen Mallarmé, Ghil en ook tegen
Verlaine, ofschoon deze zich niet om theo
rieën bekommerde.
Het was stellig de oorlog, waarin, elk
omgeven door zijn hartstochtelijken bewon
derenswaardig toegewijden en als door de
bewondering geordenden troep, zij, die ik
hierboven heb genoemd, de eenen tegen de ?
anderen deden opstaan, doch allen voor
het grootste, het edelste Ideaal . . . Het
kwam van het erkennen in hen van ditzelfde
ideaal der zuiverste Poëzie, der meest
menschelijk bewogene en mysterieuze Dichting,
dat allen na den strijd elkander de hand
drukten. Doch een der verdiensten van
Jules Huret s Enquête" is geweest, het
hoogtepunt te hebben aangeroerd van dezen
strijd van dichters, vervoerd door hun ideeën,
oprecht, heftig, ironisch, uiterste ontkenners
soms, te werk gaand als goden, door de
zelfbewustheid l Ook icn tijde dat allen
door hun werken de intuïtieve en wijze
oorspronkelijkheid van hun theorieën hadden
bewezen. Op dat oogenblik waren de Scho
len duidelijk verdeeld: het Symbolisme"
van Mallarmé, waarvan Moréas, Kahn en
anderen varianten uithaalden, zonder er iets
anders uit te scheppen iKahn brengend de
theorie van het Vers libre", dat VieléGriffin
preciseeide en vervolledigde), terwijl Henri
de Régnier het dichst bij Mallarméstond
en Vidé-Griffin op machtige wijze het be
grip van het Symbool verruimde. Dat waren
de Symbolisten". En van den anderen kant,
in strijd tegen hen allen, de Poëzie met
wetenschappelijke begrippen" van RenéGhil.
op de goede resultaten die hij bereikt had,
dank zij de medewerking der overheid, her
innerde hij er even aan, dat zijn moeder,
zijn vrouw, zijn tante enz. het stemrecht
bezaten, d.w.z. dat de vrouwen in zijn land
hem daarbij een krachtige steun waren ge
weest.
Het is trouwens bekend dat Ben Lindsey
een warm voorstander is van vrouwenkies
recht. Met een journalist uit Colorada mr.
Creel schreef hij een brochure waarin hij
tal van wettelijke maatregelen opsomt, die
vooral door medewerking van de vrouwen
werden verkregen, en die tot een zegen
zijn geworden voor zijn land.
'sTDe andere stem uit de practijk was die
van mrs. Park uit Californië. Op zeer sobere
wijze, zonder overdrijving of opgeschroefd
enthousiasme vertelde zij wat de
Californische vrouwen door middel van haar
kiesbiljet bereikten. O a. zorgden zij voor beter
stetnbureaux, voor scherper wetgeving tegen
de prostitutie, voor de oprichting van betere
industrie- en huishoudscholen voor meisjes;
zij bereikten dat vaders en moeders gelijke
rechten verkregen ten opzichte van dekinderen
en zij voeren strijd tegen het invoeren van mili
taire tucht in de scholen waarvoor in Cali
fornië neiging schijnt te bestaan. Verder
constateerde mrs. Park dat geen der ge
varen waarvoor men bij de invoering van
vrouwenkiesrecht vreesde aan den dag
kwam: geen ontwrichting van het gezins
leven, geen verlies van vrouwelijke eigen
schappen, geen overheersching van een der
partijen, noch der clericale. noch der socia
listische.
Al is Californië een land aan de over
zijde van den oceaan, en al heerschen er
in enkele opzichten andere toestanden dan
hier, dit neemt niet weg dat de vrouwen
daar met dezelfde gevoelens bezield zijn
tegenover de kinderen en tegenover tal van
maatschappelijke misstanden, als die in ons
land. De menschelijke aard blijft ten slotte
dezelfde, al zijn sommige uiterlijkheden
anders.
>' De stem der ervaring die wij door mrs. Park
hoorden, heeft dan ook wel degelijk waarde
voor ons, en wij zullen goed doen er naar te
luisteren, en het gehoorde onder de aandacht
te brengen der machthebbers, opdat dezen
erthun voordeel mee kunnen doen.
F. S. VAN BALEN?KLAAR
* *
Correspondentie
Aan den Militair M. H.
WelEd. Gestr. Heer.
Waarlijk, het doet mij genoegen, dat van
onze rubriek Voor Vrouwen", door de
gemobiliseerde heeren te Krommenie steeds
met belangstelling wordt kennis genomen.
Dat de dameshoedjes 1.1. Zaterdagavond
een punt van discussie hebben uitgemaakt,
is begrijpelijk. Het is ons dames toch be
kend, dat heeren een wonderlijk goeden kijk
hebben op de hoofdbedekking van vrouwen.
r'Als wij raad vragen bij de keuze van
onzen hoed aan heer-gemaal, aan broeder
of vriend en wie van ons doet dat niet
gaarne dan hooren wij als beslist oordeel:
die hoed staat je", die staat je niet". De
man geeft dan zijn bevinding ten beste over
het aspect im Groszen und Ganzen", zonder
zich te bekommeren om den hoed zelf, om
linten, om bloemen, om pluimen of veeren.
Maar er zijn eigenwijze vrouwen, en ja,
heer militair, die steken zichzelf een pluim
op den hoed", enkelen onder haar kiezen
dan intuïtief den vraagteekenvorm. Staat de
draagster ietwat twijfelachtig tegenover het
succes van de pluim, welnu dan hakt de
modiste den knoop door en plaatst hem er
op zóuitdagend en driest mogelijk.
En nu vraagt u mij: Waarom zijn de
hoofddeksels, die werkelijk prachtig en
snoezig staan, als de Nrs 4, 6, 9 en 10 (zie
Amsterdammer 30 Januari) ontsierd door een
veer of zooiets?"
Maar zijn ze er werkelijk door ontsierd?
Zullen de heeren militairen te Krommenie
dat blijven volhouden als zij er, in. werke
lijkheid, aardige eenvoudige meisjes onder
iimiiiiiiinimi f iiiiiiiiiiiiniiiiiii iiiiin
Door de ideeën en de techniek van Ren
Ghil is later het werk van Emile Verhaeren
beïnvloed gewoiden.
In deze Enquête'', toen Huret aan Henri
de Régnier vroeg, of hij Moréas voorbestemd
achtte om, zooals deze beweerde, een strijd
gelijk die van Victor Hugo aan te binden,
glimlachte Henri de Régnier en zeide: Ik
geloof het niet..." Toen hij met Moréas over
RenéGhil sprak, antwoordde Moréas, terwijl
hij zijn knevels opstreek: Ik houd mij alleen
met poëzie bezig!" Doch RenéGhil zei van
Moréas' verzen: Verzen van rietfluitjes,
geschreven door een taalkundige." Wan
neer Huret, koele spotter, met een onschuldig
gezicht Gustave Kahn in de rede viel om
op te merken, dat zijn theorie van het Vers
libre" tallooze punten van overeenkomst
scheen te hebben met die van de
Instrumentation verbale" van RenéGhil, barstte
Kahn in heftige kritiek, in ontkenningen
zonder de minste zachtheid los!... Doch
na de voorbijgaande afbrekingen ontwikkelde
elk hunner met klaarheid van geest en een
groote liefde voor de zóstralende Poëzie,
dat zij hen onderling tot vijanden maakte,
zijn ideeën, ideeën, theorieën, welker
waarheden, trots de verscheidenheid, de
poëtische gedachte en kunst o'p bewonde
renswaardige wijze hebben hernieuwd en
verruimd...
Nu wil ik mij weer een zachten namiddag
in de laatste maand Mei voor den geest
brengen. Wij waren in het Théatre du
Vieux-Colombier", gereserveerd voor de
auditie der zuiverste en machtigste werken
uit het verleden en het heden. Dien namid
dag vond een Matinee poëtique" plaats,
hoofdzakelijk gewijd aan RenéGhil, van
wien men fragmenten uit zijn werken en
een onuitgegeven gedicht reciteerde, na een
causerie van een dichter, Jean Royère, die
met een soort van plechtigheid den diepen
invloed had afgekondigd, welke de onver
anderlijke en zelfs heerschzuchtige wil van
den schepper der Poésiescientifique" sinds
het begin uitoefende op de geheele poëtische
beweging. Het succes was groot.
Bij den uitgang, in de lange vestibule van
het theater, waren zij er, eenige der thans
bewonderde en beroemde, voornaamste
dichters van den grooten strijd van gisteren:
Francis Vielé-Griffin, Emile Verhaeren, Stuart
Merrill, Robert de Souza, AndréFontainas
enz. Een auditie van RenéGhil's gedichten,
dat was iets zeldzaams. Tot aan den laatsten
zien, die de hoedjes met tact en fijne smaak
weten te dragen?
Een mijner kennissen had in 't winter
seizoen een geestig muiskleurig dopje, zon
der eenige andere garneering dan een groen
rozetje va»voren, waaruit hoog omhoog
stak: n slanke pen.
Hoe komt ze nu op zulk een dwaas idee
meende ik.
Maar als ik haar op straat zag in haar
wijd uitstaand kort japonrokje, dan wipte
die hooge veer zér gracieus met het figuurtje
mede, en gaf iets pittigs, iets levendigs aan
het geheele persoontje, 't Duurde dan ook
niet lang of ik was met die pen geheel ver
zoend. Hij hoorde m. i. op den hoed en
juist die hoed bij dat meisje.
Eenigen tijd geleden, was o schrik, de
veer verdwenen.
Geknakt" zeide zij mij.
Geen wonder, dacht ik. Maar zie, nu had
't hoedje alle bekoring verloren en 't schijnt
mij of de draagster niet half zoo veer
krachtig door 't leven stapt als voorheen.
Dus heeren, alle principieele kwesties
buitengesloten, zoo zouden we de bewuste
hoedjes in dracht moeten zien, aleer op
Nr. 4 den hoogen lintstrik, op Nr. 6 de
vraagteeken-veer, op Nr. 9 de pittige pen
nen te veroprdeelen. Alleen het succes van
de molenwiek-veeren op Nr. 10 komt mij
evenals u bedenkelijk voor, en toch...(?).
Als de geest getuigt en de heeren mili
tairen willen zich op een Zaterdag avond
eens bezighouden met 't ontwerpen van
eenige dames-voorjaarshoeden, om in de
rol te blijven, bijv. genre militaire dan
houden wij ons aanbevolen.
Aan Una. Vriendelijk dank voor uw
schrijven. Ik dacht wel, dat u belang zoudt
stellen in het plan.
E. M. R.
* * *
iiiiimiimimi
mimmiiimmitnmiiiii
H. MEIJER
KONINGSPLEIN
AMSTERDAM
MAANDAG 7 FEBRUARI
EN VOLGENDE DAGEN
COUPONS
VAN WIT EN GEKLEURD FLANEL,
BEDRUKT EN GEKLEURD KATOEN,
WIT KATOEN, GRASLINNEN,
HALFLINNEN, LINNEN, WOL MOUSSELINE
NETELDOEK, BATIST, ENZ. ENZ.
TEGEN BIJZONDER
VOORDEELIGE PRIJZEN
tijd had hij niemand gemachtigd om ze te
zeggen... Ik keek hen allen aan. Geest
driftig als zij waren, schenen zij niet ouder
geworden te zijn, doch welk een vriend
schappelijke zachtmoedigheid was er in hen,
in hun gebaren, welk een oprechtheid in hun
woorden! En het kwam mij voor, dat hun
vroolijk lachen zich af en toe den
buitensporigen strijd van voorheen herinnerde. Zij
begrepen elkander, zij konden die herinnering
in hun vriendschap mengen, want hun strijd
was slechts een ideëele geweest, met de
zuiverste belangloosheid, met een absoluten
hartstocht voor dezelfde schoonheid.
En thans spraken zij tezamen over een ge
meenschappelijk handelen voorden komenden
winter, helaas! Over Matinees poétiques" ge
lijk die van heden, met program ma's van groote
poëzie, door de eeuwen heen, toonend de
roemrijke reeks der traditie, en van tijd tot
tijd plaats inruimend aan de werken der
jongeren. Dat zou voor den winter zijn
en in den Vieux-Colombier", zei Viel
Griffin. Deze namiddag was zacht en
diep levend; het leek, of het voor iedereen
feest was ... En in den winter was de Oorlog,
verschrikkelijk, gruwelijk, mechanisch en
geniepig niet die, welken gij lief hebt, o
Dichters!
Zij allen, ware dichters, zwijgen op dit
oogenblik. Hun gevoelig groot hart is te
vol van het lijden der menschen, hun voor
hoofd te vervuld van het groote Fransche
epos, waarvan zij de sublieme opoffering
overpeinzen ... Alleen voortgaand beschei
den terug te treden, heeft een hunner het
denkbeeld van groote piëteit gehad, publieke
Recitaties van gedichten te geven, van dich
ters, in den huidigen oorlog gevallen op het
veld van eer, en vervolgens van degenen, die
daar verre zijn, aan de eerste Irniën der loop
graven. Door de roemrijke Dooden de on
sterfelijkheid der Poëzie te doen zingen,
door de Levenden het gedicht van gisteren,
dat zij morgen, in ons midden teruggekomen,
zullen vervolgen, hoopvol te doen opklinken...
En zie, hoe, willende fuir, la-bas fuir!"
zooals Mallarmégezegd heeft, vluchten naar
de heugenissen van inteilektueele strijden
allén, mijn gedachte nogeens is weerge
keerd naar onze soldaten, onze soldaten,
die op het huidige oogenblik allen strijdende
dichters zijn!
P a r ij s WILMA KNAAP