De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 6 februari pagina 5

6 februari 1916 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

6 Febr. '16. No. 2015 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Brieven uit Singapore II Vanmorgen op weg naar de stad kwam er een klein defect aan de auto, waardoor ik een poosje op Orchard Road moest stilstaan, terwijl de chauffeur de reparatie ondernam. Never mind! of tida apa zooals meri hier zegt, het is altijd amusant pp straat en ik sloeg dan ook eenige aanbie dingen van voorbijrijdende kennissen, om mij een .lift" te geven, af .en bleef het leven en de beweging dat om dien tijd heerscht rustig van uit mijn car gadeslaan. Want zoo tusschen negen en halftien is het druk op den weg, alles tuft, rijdt, loopt, meest in n richting stadwaarts. De toewans begeven zich naar hun kantoren en snorren in hun auto's de gherries voorbij die op hun beurt weer spoedig de richshaw's achter zich laten. De gherries (ook wel palanquino's genaamd) zijn typische vierkante rijtuigjes, net een- doosje met jalouzietjes en een dekseltje er o'p, kleine levendige paardjes er voor, een mand met versch gesneden gras achterop gebonden en de Maleische koetsier, diéhier syce heet, met opgetrokken knieën, kromme rug en onverschillig gezicht op zijn klein plankje dat als bok dienst doet. De richshawkoelies reppen de beenen; sommfge loopen t zeer goed en schijnen met een licht heen *en weer wiegen van het lichaam van de eene voet op de andere te zweven: Eigenaardig is het dat zij den voet steeds plat op den grond zetten, in plaats van op de teenen te steunen zooals wij doen als wij hard loopen. Het zijn allen Chineezen uit de laagste klassen der maatschappij en zij dragen nog de staart, die op verschil lende wijzen gearrangeerd is. Bij sommigen is de vlecht tot een toetje in den nek gedraaid, bij anderen ligt zij rond het hoofd, zooals het door Duitsche meisjes van het platte land dikwijls gedragen wordt; weer anderen laten den staart hangen, maar steken dan het uiteinde meestal in den zijzak van hun jasje, als zij tenminste zulk een kleedingstuk aanhebben, want hun garderobe is niet zeer uitgebreid. Bij velen bestaat die slechts uit een kort blauw broekje, niet veel langer dan een zwembroekje, een zeer eigenaardig gevlochten punthoedje en gemeenlijk een dasje om den hals of eigenlijk tegen de keel aangelegd met de slippen over de schouders geworpen. Deze bijna naakte mannetjes zijn echter in het geheel niet shocking, zooals men misschien zou denken, integendeel de bruine huidkleur staat gekleed". Daar deze menschen geen Maleisch verstaan, kan men hen nooit zeggen waarheen men gebracht wil worden, men neemt eenvoudig plaats in het lichte tweewielige karretje, de koelie begint te loopen en door wijzen moet men aanduiden welke richting men uit wil. Is men dus zelf niet zeker van den weg, dan is het een onbegonnen zaak. Hececeifib l hecejöb l hqpr ,ik achter mij 'en ëèn vfMloTaar besparfnen met de trage logge ossen komt aangesukkeld. De koetsier, een tamil van bijna ebbenhouten kleur met een prachtig vuurrooden doek om de heupen geslagen, staat recht overeind in de kar, met opgeheven zweep. Hij gelijkt een bronzen beeld. Met bedaarden, kalmen tropenpas stappen Britsen-Indiërs met hun goudgestikte kapjes voorbij, Arabieren met witte tulbanden en lange wapperende lamfers, Maleiers in hun sarongs (hier meestal geruit en niet gebattikt zooals op Java) en tal van andere rassen, te veel om op te noemen, want Singapore is zeer cosmopolitisch. De Chinee zen echter zijn het overheerschend element. Ook vele Chineesche vrouwen zijn bij den weg in haar onooglijke donkere kleeding: wijde zwarte pantalon, blauwe jas met zwart band afgezet, die op zijde dicht gaat en tot even over de knie reikt. Als zij in huis Een Intellectueele Strijd Te Parijs is eenigen tijd geleden een schrijver gestorven, wiens te vroeg verscheiden hij was niet ouder dan twee-en-vijftig jaar in andere tijden een lange reeks van her inneringen in de dagbladen zou hebben doen .openbaren, met, misschien, zelfs eenige litteraire polemieken. Ik bedoel Jules Huret. Laten wij, zoo mogelijk, ons voor een oogen blik verheffen boven de groote bekommernis van dezen bangen tijd. Overigens zijn er onder de Fransche soldaten zoovele litteratoren en geletterden, die, indien zij dit verscheiden hebben vernomen, zich zeker de gedenkwaardige Enquête sur l'Evolution Littéraire" hebben herinnerd, die, in 1891, op slag den naam van Jules Huret bekend maakte. Daarna bestudeerde hij, met talent, oor spronkelijkheid en een gelijke eerlijkheid, het leven in de Vereenigde Staten van Amerika en wijdde niet minder dan drie of vier boekdeelen aan Duitschland. Hij ver mocht het uiterlijke Duitschland te zien, doch evenmin als tallooze anderen drong hij in de geheime ziel der Germanen. Hij vermocht niet onder het intellectueel ver toon den barbaarschen geest zonder gevoe ligheid, zonder scheppend begrip te zien. Hij zag niet den barbaarschen geest, die zich meester maakte van de beschaving, voortgebracht door andere volken, als van een prooi, zich op de wetenschap wierp met de verrassing en de bijbedoeling daarin een nieuw en uitnemend werktuig te vinden om de stoffelijke kracht te verveelvuldigen. En door den industrieelen vooruitgang van Duitschland en zijn, gelijk de philosoof Bergson heeft gezegd, monsterlijk mecha nische" organisatie te constateeren, maakte Huret, als zoovele anderen, de gevolgtrek king, dat het Duitsche vo)k de begeerte naar den vrede had, maar een noodzakelijk heid van dezen vrede, die zijn goedkeuring had. Huret heeft vór zijn dood lang en breed zijn dwaling kunnen inzien. Doch al zullen later geschiedschrijvers en sociologen, schrijvend over Duitschland vór den krijg, de dokumentatie van Huret geens zins veronachtzamen zeker is het, dat zijn naam het vaakst zal herrijzen in ver band met de geschiedenis der Fransche let terkunde in de nobele en onstuimige periode, die zich ongeveer van 1884 tot 1900 uit strekt. Wie de samengestelde dichterlijke werken dragen zij een witte jas en als zij des avonds over straat gaan een zwarte om niet in het oog te vallen. Zij loopen op houten slofjes, met lage hak, die met een riempje over den voet bevestigd worden of door een grooten zilveren knoop tusschen de teenen is vastgebonden. Men ziet hier maar weinig vrouwen met den verminkten voet. Zij zijn meest groot en forsch gebouwd en hebben iets mannelijks. De kleine sierlijke Japansche vrouwtjes zien er veel aardiger uit, maar men ziet ze weinig op straat; de Maleische vrouwen in haar kleurige sarongs en badfac's weer veel meer. En dan zijn er de kinderen, vooral de Chineesche kinderen zijn velen en zien er in hun pakjes, die dezelfde tint hebben als die der volwassenen, als aangekleede aapjes uit. Zeegroen, lila en geel zijn de meest geliefde kleuren voor de kinderen. Nu moet ik nog even iets vertellen van de Chineesche kooplui die met allerlei, het meest echter met eet- en drinkenswaren te koop loopen of zitten. Zij zijn talloos en hebben diverse geluidjes om hun komst aan te duiden: schelletjes, fluitjes, castignetten, cri-cri's, verschillende roepen enz. Juist tegenover mijn auto staat zulk een koopman, hij is vrij welgesteld want hij heeft een vierwielig karretje, waarin alles wat voor zijn bedrijf noodig is, geborgen kan worden. Het lijkt op een Hollandsen hokie-pokie-wagentje. De bediening is wer kelijk vrij zindelijk, de glazen worden telkens in een emmer water (die af en toe verfrischt wordt) afgespoeld en omgekeerd te drogen gezet en niet met een vuilen doek afgeveegd. Het is vroeg en de koopman heeft nog niet veel klandizie, maar och dat is niets, met Oostersch flegma wacht hij af, proeft zoo af en toe zelf maar eens van zijn waar en zit genoegelijk aan zijn glaasje te nippen totdat een nieuwe klant zijn aandacht vraagt. De drank wordt werkelijk met toewijding bereid. Eerst een handjevol geschrapt ijs in het glas, vervolgens een lepeltje stroop, nog iets geheimzinnigs uit een ander potje, dan aangevuld met water en zorgvuldig omgeroerd. De koelie legt zijn halven of heelen cent neer, roert zelve nog een poosje en slurpt met een uitdrukking van innig gertot op zijn anders passief Chineezen-gelaat de lavenis op. Een eindje verder zit een koopman die warm voedsel verstrekt. Een houtskool vuurtje, door een waaier aangehouden, glooit onder een groote pan waarin een dikke wittige saus borrelt met lange slierten dunne macaronie, De koopman schept van deze lekkernij in een klein diep bakje, met de hand wordt er iets over gestrooid (zout, suiker, kaas?) nog iets vochtigs uit een fleschje en het lekkere hapje is gereed. De koelie vat het kommetje van onderen aan, balanceert het op de vijf vingers der linker hand dicht bij den mond en vat met duim en twee vingers der rechter de macaroni aan, die hij zonder morsen op werkelijk niet ongracieuse wijze naar den mond brengt, het hoofd iets achterover. De man met sigaretten, droge gerechten en vruchten heeft ook veel aftrek van zijn waar. Hij is steeds bezig alles netjes te rangschikken zoodra er iets verkocht is en daar er bijna voort durend vraag is naar het een of ander, is hij ook voortdurend aan het verschikken. Over het algemeen zien de stalletjes met etenswaren er volstrekt niet onsmakelijk uit en was het niet om zijn prestige als Euro peaan, dan zou men heusch soms lust hebben van het een en ander te proeven. Van een Chineesche begrafenis die mij voorbij trok en die ik eerst voor een bruiloft hjeld, zoo kleurig en vroolijk zag alles er uit, vertel ik later; mijn brief is toch al wat lang geworden. ELSA * «B * Uit de Residentie In de Residentie werden in de vorige week twee bijeenkomsten gehouden, die van groot gewicht waren voor de vrouwen beweging, en die niet zullen nalaten invloed van beteekenis uit te oefenen op de publieke beweging van dien tijd wil bestudeeren en begrijpen, is genoopt de Enquête" van Jules Huret te lezen. Zegt men trouwens de Enquête van Huret", in de kringen van letterkundigen en geletterden in gansch Europa, dan weet iedereen, waarover men wil spreken. Hij had op het juiste oogenblik een weêrgalooze reportage" weten te vinden, die het publiek bekend maakte met een grootsche poëtische wedergeboorte, vol van strijd tusschen de dichters zelven, en die, zonder dat hij zich partij stelde, zelve haar psychologie onthulde. Ik heb zoo juist het boek van Jules Huret herlezen, zoekend vooral de bladzijden, waarin zich de vurige theorieën en kritieken uiten der dichters, die toen streden en daar na hun namen op duurzame wijze in de geschiedenis der Poëzie hebben ingeschreven. Tezelfder tijd heb ik eenige dokumenten, eenige tijdschriften doorgebladerd, terugge vonden in de bibliotheek van mijn vader. Die Enquête" was voorafgegaan dat was in 1886 door een eerste kort over zicht van de eerste schreden der poëtische beweging, die zich allengs zoozeer ging uitbreiden. In den Figaro" had Auguste Marcade de namen van eenige litteraire tijdschriften genoemd, waarin de eerste be roeringen beefden, o. a. Lutèce" en Le Scapin". En hij had de drie sedert dien verschenen leiders genoemd: Stéphane Mallarmémet zijn symbolische theorie, Paul Verlaine (beiden waren afgescheidenen van de Parnassische School) en RenèGhil, die slechts vier-en-twintig jaar oud was en dien zijn Traite du Verbe", na een eersten bundel gedichten, in het volle licht had ge bracht, waarbij de gansche pers zijn begin selen van wetenschappelijke gedachte" over den hekel haalde. Doch ziehier nieuwe namen verrijzen: Jean Moréas, die begon met zich door de ideeën van Mallarméte doen bezielen en later dikwijls van ideeën zou veranderen, Francis VieléGriffin, Gustave Karin, Henri de Régnier en Emile Verhaeren, op wien de Fransche beweging zooveel werkdadigen invloed voor zijn volledige ontwikkeling ging uitoefenen. Het zijn, na de drie voren genoemde, de eerste namen naar dagteekening het zijn ook de groote namen van hedentendage. Onderwijl werden, in de geestdriftige opschudding, die de heeren kroniekschrijvers met onwetendheid en dubbelhartigheid de decadente" beweging Uit de mode-tijdschriften. Hoedje zonder veeren pen, met moderne cocarde en de wijze hoe deze te maken. De lijnen A. B. C. D. E.: op de boven ste afb. zijn vouwen waarop het lint telkens wordt toegeslagen. Langs de schuine lijnen U. V. X. Y. Z. wordt genaaid (zie de beide afb. daaronder). Een groote houten kraaljis 't hart van de cocarde. Illllllllllllllllllllllllllmilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllll meening ten opzichte van het vrouwen vraagstuk. Over de eene werd reeds althans wat het zakelijke gedeelte betreft in het vorige nummer van dit blad geschreven door mevr. van Biema-Hijmans, n.l. over het adres van de Tweede Kamer in zake de grondwets herziening dat door de Nationale Vrouwen raad op 27 Januari in een Buitengewone Algemeene Vergadering werd besproken. Het mag wel een feit van groote betee kenis in de Nederlandsche vrouwenbeweging heeten, dat dit adres bij acclamatie zonder eenige discussie met algemeene stemmen (men weet dat in de Nat. Vrouwenraad slechts besluiten kunnen worden genomen, wan neer geen enkele der aangesloten vereenigingen er zich tegen verklaart) werd aan genomen. Met de andere bijeenkomst bedoel ik de vergadering die door het hoofdbestuur van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht was belegd in de groote zaal van Pul chri Studio. Ook daar klonken stemmen uit de practijk ten opzichte van het VWBwenWesr echt. De spreker van dien avond was de be kende judge Ben Lindsey uit Colorado; hij sprak over een onderwerp dat hem zeer na aan het hart ligt en waarover niemand beter kan spreken dan hij, n.l. over kinderrechtbanken. Men weet waarschijnlijk dat Ben Lindsey in Amerika den grooten stoot heeft gegeven aan het instellen van afzonderlijke recht banken voor kinderen en dat hij daar met hart en ziel voor werkt. Zeer terecht is judge Lindsey van oordeel dat kinderen niet in de gevangenis thuis behooren en dat de misdadige jeugd niet in de eerste plaats be hoort te worden gestraft, maar wel verbeterd. Ik kan hier niet vertellen zonder te veel plaatsruimte te vergen, wat Ben Lindsey over die kinderrechtbanken, speciaal over die in zijn woonplaats Denver mededeelde. Maar toen hij met groote voldoening wees III IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII noemden, Scholen geboren, die grooter, tal rijker werden en onderling in strijd geraakten. In de Enquête" van Huret lees ik dit woord van Veilaine, naar aanleiding van den term decadent": Men heeft ons die benaming als een beleediging toegeworpen. Ik heb ze opgeraapt als een strijdkreet. Maar ze heeft geen beteekenis Zal de zon, die schijnt te gaan slapen, morgen niet opstaan?" Strijd in gansch den hartstocht van ideeën, hooghartige en geringschattende uit dagingen: ja, het was een groote veldslag, een mooie en machtige strijd. De School leiders waren inderdaad leiders, energieke aanvoerders. Er waren strijden met open vizier, er waren ook diplomatische verrich tingen. En de revue Lutèce", bijvoorbeeld, kondigde heftiglijk een geheime revolutie aan: een ander tijdschrift was misleid door Moréas en Kahn! De slag was vooral ge richt tegen Mallarmé, Ghil en ook tegen Verlaine, ofschoon deze zich niet om theo rieën bekommerde. Het was stellig de oorlog, waarin, elk omgeven door zijn hartstochtelijken bewon derenswaardig toegewijden en als door de bewondering geordenden troep, zij, die ik hierboven heb genoemd, de eenen tegen de ? anderen deden opstaan, doch allen voor het grootste, het edelste Ideaal . . . Het kwam van het erkennen in hen van ditzelfde ideaal der zuiverste Poëzie, der meest menschelijk bewogene en mysterieuze Dichting, dat allen na den strijd elkander de hand drukten. Doch een der verdiensten van Jules Huret s Enquête" is geweest, het hoogtepunt te hebben aangeroerd van dezen strijd van dichters, vervoerd door hun ideeën, oprecht, heftig, ironisch, uiterste ontkenners soms, te werk gaand als goden, door de zelfbewustheid l Ook icn tijde dat allen door hun werken de intuïtieve en wijze oorspronkelijkheid van hun theorieën hadden bewezen. Op dat oogenblik waren de Scho len duidelijk verdeeld: het Symbolisme" van Mallarmé, waarvan Moréas, Kahn en anderen varianten uithaalden, zonder er iets anders uit te scheppen iKahn brengend de theorie van het Vers libre", dat VieléGriffin preciseeide en vervolledigde), terwijl Henri de Régnier het dichst bij Mallarméstond en Vidé-Griffin op machtige wijze het be grip van het Symbool verruimde. Dat waren de Symbolisten". En van den anderen kant, in strijd tegen hen allen, de Poëzie met wetenschappelijke begrippen" van RenéGhil. op de goede resultaten die hij bereikt had, dank zij de medewerking der overheid, her innerde hij er even aan, dat zijn moeder, zijn vrouw, zijn tante enz. het stemrecht bezaten, d.w.z. dat de vrouwen in zijn land hem daarbij een krachtige steun waren ge weest. Het is trouwens bekend dat Ben Lindsey een warm voorstander is van vrouwenkies recht. Met een journalist uit Colorada mr. Creel schreef hij een brochure waarin hij tal van wettelijke maatregelen opsomt, die vooral door medewerking van de vrouwen werden verkregen, en die tot een zegen zijn geworden voor zijn land. 'sTDe andere stem uit de practijk was die van mrs. Park uit Californië. Op zeer sobere wijze, zonder overdrijving of opgeschroefd enthousiasme vertelde zij wat de Californische vrouwen door middel van haar kiesbiljet bereikten. O a. zorgden zij voor beter stetnbureaux, voor scherper wetgeving tegen de prostitutie, voor de oprichting van betere industrie- en huishoudscholen voor meisjes; zij bereikten dat vaders en moeders gelijke rechten verkregen ten opzichte van dekinderen en zij voeren strijd tegen het invoeren van mili taire tucht in de scholen waarvoor in Cali fornië neiging schijnt te bestaan. Verder constateerde mrs. Park dat geen der ge varen waarvoor men bij de invoering van vrouwenkiesrecht vreesde aan den dag kwam: geen ontwrichting van het gezins leven, geen verlies van vrouwelijke eigen schappen, geen overheersching van een der partijen, noch der clericale. noch der socia listische. Al is Californië een land aan de over zijde van den oceaan, en al heerschen er in enkele opzichten andere toestanden dan hier, dit neemt niet weg dat de vrouwen daar met dezelfde gevoelens bezield zijn tegenover de kinderen en tegenover tal van maatschappelijke misstanden, als die in ons land. De menschelijke aard blijft ten slotte dezelfde, al zijn sommige uiterlijkheden anders. >' De stem der ervaring die wij door mrs. Park hoorden, heeft dan ook wel degelijk waarde voor ons, en wij zullen goed doen er naar te luisteren, en het gehoorde onder de aandacht te brengen der machthebbers, opdat dezen erthun voordeel mee kunnen doen. F. S. VAN BALEN?KLAAR * * Correspondentie Aan den Militair M. H. WelEd. Gestr. Heer. Waarlijk, het doet mij genoegen, dat van onze rubriek Voor Vrouwen", door de gemobiliseerde heeren te Krommenie steeds met belangstelling wordt kennis genomen. Dat de dameshoedjes 1.1. Zaterdagavond een punt van discussie hebben uitgemaakt, is begrijpelijk. Het is ons dames toch be kend, dat heeren een wonderlijk goeden kijk hebben op de hoofdbedekking van vrouwen. r'Als wij raad vragen bij de keuze van onzen hoed aan heer-gemaal, aan broeder of vriend en wie van ons doet dat niet gaarne dan hooren wij als beslist oordeel: die hoed staat je", die staat je niet". De man geeft dan zijn bevinding ten beste over het aspect im Groszen und Ganzen", zonder zich te bekommeren om den hoed zelf, om linten, om bloemen, om pluimen of veeren. Maar er zijn eigenwijze vrouwen, en ja, heer militair, die steken zichzelf een pluim op den hoed", enkelen onder haar kiezen dan intuïtief den vraagteekenvorm. Staat de draagster ietwat twijfelachtig tegenover het succes van de pluim, welnu dan hakt de modiste den knoop door en plaatst hem er op zóuitdagend en driest mogelijk. En nu vraagt u mij: Waarom zijn de hoofddeksels, die werkelijk prachtig en snoezig staan, als de Nrs 4, 6, 9 en 10 (zie Amsterdammer 30 Januari) ontsierd door een veer of zooiets?" Maar zijn ze er werkelijk door ontsierd? Zullen de heeren militairen te Krommenie dat blijven volhouden als zij er, in. werke lijkheid, aardige eenvoudige meisjes onder iimiiiiiiinimi f iiiiiiiiiiiiniiiiiii iiiiin Door de ideeën en de techniek van Ren Ghil is later het werk van Emile Verhaeren beïnvloed gewoiden. In deze Enquête'', toen Huret aan Henri de Régnier vroeg, of hij Moréas voorbestemd achtte om, zooals deze beweerde, een strijd gelijk die van Victor Hugo aan te binden, glimlachte Henri de Régnier en zeide: Ik geloof het niet..." Toen hij met Moréas over RenéGhil sprak, antwoordde Moréas, terwijl hij zijn knevels opstreek: Ik houd mij alleen met poëzie bezig!" Doch RenéGhil zei van Moréas' verzen: Verzen van rietfluitjes, geschreven door een taalkundige." Wan neer Huret, koele spotter, met een onschuldig gezicht Gustave Kahn in de rede viel om op te merken, dat zijn theorie van het Vers libre" tallooze punten van overeenkomst scheen te hebben met die van de Instrumentation verbale" van RenéGhil, barstte Kahn in heftige kritiek, in ontkenningen zonder de minste zachtheid los!... Doch na de voorbijgaande afbrekingen ontwikkelde elk hunner met klaarheid van geest en een groote liefde voor de zóstralende Poëzie, dat zij hen onderling tot vijanden maakte, zijn ideeën, ideeën, theorieën, welker waarheden, trots de verscheidenheid, de poëtische gedachte en kunst o'p bewonde renswaardige wijze hebben hernieuwd en verruimd... Nu wil ik mij weer een zachten namiddag in de laatste maand Mei voor den geest brengen. Wij waren in het Théatre du Vieux-Colombier", gereserveerd voor de auditie der zuiverste en machtigste werken uit het verleden en het heden. Dien namid dag vond een Matinee poëtique" plaats, hoofdzakelijk gewijd aan RenéGhil, van wien men fragmenten uit zijn werken en een onuitgegeven gedicht reciteerde, na een causerie van een dichter, Jean Royère, die met een soort van plechtigheid den diepen invloed had afgekondigd, welke de onver anderlijke en zelfs heerschzuchtige wil van den schepper der Poésiescientifique" sinds het begin uitoefende op de geheele poëtische beweging. Het succes was groot. Bij den uitgang, in de lange vestibule van het theater, waren zij er, eenige der thans bewonderde en beroemde, voornaamste dichters van den grooten strijd van gisteren: Francis Vielé-Griffin, Emile Verhaeren, Stuart Merrill, Robert de Souza, AndréFontainas enz. Een auditie van RenéGhil's gedichten, dat was iets zeldzaams. Tot aan den laatsten zien, die de hoedjes met tact en fijne smaak weten te dragen? Een mijner kennissen had in 't winter seizoen een geestig muiskleurig dopje, zon der eenige andere garneering dan een groen rozetje va»voren, waaruit hoog omhoog stak: n slanke pen. Hoe komt ze nu op zulk een dwaas idee meende ik. Maar als ik haar op straat zag in haar wijd uitstaand kort japonrokje, dan wipte die hooge veer zér gracieus met het figuurtje mede, en gaf iets pittigs, iets levendigs aan het geheele persoontje, 't Duurde dan ook niet lang of ik was met die pen geheel ver zoend. Hij hoorde m. i. op den hoed en juist die hoed bij dat meisje. Eenigen tijd geleden, was o schrik, de veer verdwenen. Geknakt" zeide zij mij. Geen wonder, dacht ik. Maar zie, nu had 't hoedje alle bekoring verloren en 't schijnt mij of de draagster niet half zoo veer krachtig door 't leven stapt als voorheen. Dus heeren, alle principieele kwesties buitengesloten, zoo zouden we de bewuste hoedjes in dracht moeten zien, aleer op Nr. 4 den hoogen lintstrik, op Nr. 6 de vraagteeken-veer, op Nr. 9 de pittige pen nen te veroprdeelen. Alleen het succes van de molenwiek-veeren op Nr. 10 komt mij evenals u bedenkelijk voor, en toch...(?). Als de geest getuigt en de heeren mili tairen willen zich op een Zaterdag avond eens bezighouden met 't ontwerpen van eenige dames-voorjaarshoeden, om in de rol te blijven, bijv. genre militaire dan houden wij ons aanbevolen. Aan Una. Vriendelijk dank voor uw schrijven. Ik dacht wel, dat u belang zoudt stellen in het plan. E. M. R. * * * iiiiimiimimi mimmiiimmitnmiiiii H. MEIJER KONINGSPLEIN AMSTERDAM MAANDAG 7 FEBRUARI EN VOLGENDE DAGEN COUPONS VAN WIT EN GEKLEURD FLANEL, BEDRUKT EN GEKLEURD KATOEN, WIT KATOEN, GRASLINNEN, HALFLINNEN, LINNEN, WOL MOUSSELINE NETELDOEK, BATIST, ENZ. ENZ. TEGEN BIJZONDER VOORDEELIGE PRIJZEN tijd had hij niemand gemachtigd om ze te zeggen... Ik keek hen allen aan. Geest driftig als zij waren, schenen zij niet ouder geworden te zijn, doch welk een vriend schappelijke zachtmoedigheid was er in hen, in hun gebaren, welk een oprechtheid in hun woorden! En het kwam mij voor, dat hun vroolijk lachen zich af en toe den buitensporigen strijd van voorheen herinnerde. Zij begrepen elkander, zij konden die herinnering in hun vriendschap mengen, want hun strijd was slechts een ideëele geweest, met de zuiverste belangloosheid, met een absoluten hartstocht voor dezelfde schoonheid. En thans spraken zij tezamen over een ge meenschappelijk handelen voorden komenden winter, helaas! Over Matinees poétiques" ge lijk die van heden, met program ma's van groote poëzie, door de eeuwen heen, toonend de roemrijke reeks der traditie, en van tijd tot tijd plaats inruimend aan de werken der jongeren. Dat zou voor den winter zijn en in den Vieux-Colombier", zei Viel Griffin. Deze namiddag was zacht en diep levend; het leek, of het voor iedereen feest was ... En in den winter was de Oorlog, verschrikkelijk, gruwelijk, mechanisch en geniepig niet die, welken gij lief hebt, o Dichters! Zij allen, ware dichters, zwijgen op dit oogenblik. Hun gevoelig groot hart is te vol van het lijden der menschen, hun voor hoofd te vervuld van het groote Fransche epos, waarvan zij de sublieme opoffering overpeinzen ... Alleen voortgaand beschei den terug te treden, heeft een hunner het denkbeeld van groote piëteit gehad, publieke Recitaties van gedichten te geven, van dich ters, in den huidigen oorlog gevallen op het veld van eer, en vervolgens van degenen, die daar verre zijn, aan de eerste Irniën der loop graven. Door de roemrijke Dooden de on sterfelijkheid der Poëzie te doen zingen, door de Levenden het gedicht van gisteren, dat zij morgen, in ons midden teruggekomen, zullen vervolgen, hoopvol te doen opklinken... En zie, hoe, willende fuir, la-bas fuir!" zooals Mallarmégezegd heeft, vluchten naar de heugenissen van inteilektueele strijden allén, mijn gedachte nogeens is weerge keerd naar onze soldaten, onze soldaten, die op het huidige oogenblik allen strijdende dichters zijn! P a r ij s WILMA KNAAP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl