De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 6 februari pagina 7

6 februari 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

6 Febr. '16. No. 2015 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Medailles van het genootschap voor heelkunde. (Societas chirurgica) Dr. Q. C. DELPRAT, De wording en de geschiedenis van het Genootschap ter bevordering der- Natuur-Genees- en Heelkunde te Amsterdam. Bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het genootschap heeft dr. Delprat een keurige geschiedenis van het genootschap uitgegeven, die boven alles een uitstekende bijdrage is voor de kennis van het leven in de wereld der geneeskundigen, waardoor het genootschap is gedragen en waarop het genootschap invloed heeft uitgeoefend. Het was 125 jaar geleden heel noodig, dat een keurbende uit de heelkundigen werd ver zameld om door aaneensluiting en-gezamen lijk werk de door de slechte regeling der opleiding zeer veronachtzaamde heelkunde te bevorderen. Dit geschiedde door Andreas Bonn, professor aan het athenaeum en een invloedrijk man in die dagen, getuige een jubilaeum-gedicht: Laat Rhijn en Sèine pochend pralen Ons IJ~zal 't hoofd niet onder halen: In Bonn vergaat zijn luister niet. Bonn bleef ruim 25 jaar aan het hoofd van het genootschap en werd als voorzitter opgevolgd door prof. Q. Vrolik, die meer voor de geneeskundige wetenschap kon doen dan voor het genootschap. Zijn opvolger daarentegen prof. C. B. Tilanus heeft ontzaggelijk veel voor het genootschap gedaan. Al dadelijk voerde hij de gewoonte in op de vergaderingen patiënten te vertoonen en gaf daardoor aan de werkwijze een nieuwe en zeer vruchtbare richting. Hij liet verder de geneeskundigen als leden toe en maakte LITERAIRE BESCHOUWINGEN De Ziele gelaten en stil in 't vuur der Loutering Neen, zoetste Jezus, bron van liefde en vriendlij kheid, Gij hebt geen lust daaraan dat de arme ziele lijd. uit U en gaat geen vuur; de vlammen deezer smerte zoo van het heelkundig genootschap een genootschap voor genees- en heelkunde. Onder zijn beheer verdeelde zich verder het genootschap in secties, waarvan de genees kundige en heelkundige sectiën, die thans bestaan, zijn overgebleven. Later werd op voorstel van prof. J. W. Gunning een natuur kundige sectie toegevoegd en nog later een biologische sectie, zoodat het genootschap zijn naam kon veranderen in genootschap voor natuur-genees- en heelkunde. Uit het verslag van dr. Delprat blijkt, dat in den aanvang wel veel belangstelling werd gewekt voor de heelkunde en de ter vergadering aanwezigen van de medegeiiiuintii tfiii N. V. Tooneelvereeniging Roman, 2e deel. Onmiskenbaar, dit is een roman. Al dadelijk het voorspel: de echtgenoote van een tooneeldirecteur schrijft, zonder dat haar man inkt ruikt, niet das Buch einer Frau", maar een tooneelstuk in drie bedrijven, en biedt het den argelooze onder pseudoniem. De directie in een roman zijn vele dingen mogelijk en we nemen gelaten aan, dat mevrouw Heijermans in ihrem dunklen Drange" nooit hardop heeft gedroomd, de verraste en vaderlijk verblijde directie, aanvaardt het. Wat mér zegt: zij voert het ook op, en bewijst daarmede voor het minst, dat er voor een tooneelschrijfster in Neder land nog gerechtigheid te vinden is, zij het onder ietwat idyllische omstandigheden. Wat nu volgt, is de inhoud van het stuk, n.l. van den roman, 1ste deel: Een meisje, dat in het Variétéhaar brood, en nog wat meer, ver dient op een wijze.die haar zelf oneerbaar voor komt, huwt een werkman en stelt zich voor thans als ordentelijke werkmansvrouw door dien man te zullen worden onderhouden. Dit blijkt een misrekening, de man is niet van aanpakken en nadat er twee dochter tjes geboren zijn, zoekt de vrouw, met zijn goedkeuring, bijverdiensten in haar voor malig bedrijf. Terwijl hij naar Amerika emigreert ontmoet zij in dat, nog altijd gemin acht maar dan toch boven elk ander vrou welijk beroep verkozen bedrijf, een rijk en edel bankier, die haar wenscht te trouwen. En de man in Amerika, niet slechts zwak, Prof. Andreas Bonn f 1818 IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIII11IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIMHHI1IIIIIIIIIII ontspringen uit den grond van 't ongezuiverd herte, Mijn ongelijkheid en gebreken der natuur, zijn zelf het brandhout van dit scherp ver teerend vuur, En eer en wil ik niet verlost zijn noch ont bonden voor dat dit leevend vuur zijn voedsel heeft verslonden. Het duure lang of kort, wij troosten ons de pijn, want anders mocht ik nooit met God vereenigd zijn. Laat branden zoo het wil, ja laat de vlammen wassen tot de eigen wille gants verslonden zij tot asse. Dan lest het vuur van zelf, gelijk een leven sterft, dat uit en afgeteerd zijn kweekend voedsel derft. O, eigen wil, die mij zoo lange hebt ge scheiden van God, het hoogste Goed, hoe wil ik mij verblijden in uwen ondergang, want ziet na uwen dood ben ik in God, mijn lief, verlost van alle nood. Ach, zoetste Jezus, ach l versterkt mij met uw krachten, zoolang dit lijden duurt, opdat ik niet ver smachte. Dit prentje is hetgeen het meest aan William Blake doet denken, al is de laatste forscher en rijker. De gedachte is die van alle vroomen en heiligen. De eenige ver zoening met het Lijden. F. v. E. maar uit ijverzucht ook boosaardig en plot seling minder practisch dan hij te voren scheen, laat door de politie beslag leggen op de beide dochtertjes. 2e deel: Mevrouw Constance van Dijk, sedert twintig jaren de beminde, gefortuneerde :n verwende echtgenoote van den bankier, He niet geaarzeld heeft haar te huwen," ziet nog maar altijd geen kans het eerste deel van haar roman te vergeten. Zówei nig verhief haar heur veel-bewogen en in menig opzicht fortuinlijk leven boven het gemiddeld menschelijk niveau, dat zij zich zelfs aan onvriendelijke toespelingen op haar .verleden", door buurmevrouwen en kamermeisjes, nog stoort. En als op een dag dit verleden in de gedaante der beide, thans volwassen, dochters eensklaps vór haar staat, is dit voor mevrouw van Dijk onge veer de genadeslag van het fatsoen. Z hopeloos stelt de schrijfster het vór. De aankomst der twee, in het Circus van een oom opgevoede Amerikaantjes, de zwakke Josie en de zelfstandige Lottie, die inmiddels haar vader verloren hebben en zich nu tot de Hollandsche Mama wenden, is goed voorbereid en laat hooren op het tooneel hoe weinig de stem des bloeds na twintig jaren te vertellen heeft. Wel vinden we, dat de vriendin des huizes, welke Josie bij vergissing voor haar mama om helst, daar ook gevaarlijk op den zoeten inval stond, en dat Lottie wel met een andere begroeting dan: ik voel me niet zoo gauw thuis bij vreemden" haar entree had kunnen maken, maar het tooneel, en zeker dit soort tooneel, eischt nu eenmaal duidelijke expositie en een bepaalde snel heid van beweging. De bankier, op zijn beurt vaderlijk verblijd, toont geen bezwaar de dames, min of meer op den koop toe, in zijn huis te nemen en tracht op voor beeldige wijze (waarlijk beminnelijk is zijn scherts, wat mij betreft, het frischte element der vertooning) het geweeklaag zijner vrouw te bezweren. Doch nieuwe slagen treffen: (Troubadour) DE ZWERVER Nu spint de herfst zijn nevelwaad. Zoo droomenstil en door de landen een vredelooze zwerver gaat, de vedel in ne moede handen. Prof. C. B. Tilanus f 1885 MMiimiiiiiiii jiiiiiiiiMtimiiiiiiiMtuiiMiiiimiMiiiiiiiiiimiiiiMiiiiiMiiniiiiiiiimiMMii Zuid-Afrikaansche Gedichten Slampamper-liedje door C. Louis LEIPOLDT Die heft hij heim'lijk tot de kin, om 't jonge leed daarop te klagen: O, lied, bezing de zomermin, die heengleed met de zonnedagen." Dan strijkt hij zacht de snaren aan Daar ruischt een heil uit reiner oorden. Hij weet niet, hoe hij 't zal verstaan en luistert droomend naar d' akkoorden. Dat klinkt niet droef, dat klinkt niet blij, dat is de zang van nijver leven, dat is de stoere melody der menschheid tot haar God geheven. Dat is de zang van kracht en moed, dat is de zang der stille grooten, en wat hij kan, en wat hij moet en wat hij wil, wordt hem ontsloten. Hij luistert vroom, hij luistert bang en alle luide en ijd'le wenschen ontzweven hem. Zóstaat hij lang, dan keert hij weder tot de menschen en fluistert zacht: Mijn leed, heb dank, gij zult als 't hoogst geluk mij gelden" Dat was de wond're tooverklank der vedel in de najaarsvelden. J. W. VAN ClTTERT de overgevoelige Josie, met wie de overge voelige moeder het ten slotte best blijkt te kunnen vinden, moet sterven, vóoronzeoogen op de kanapé, en Lottie, die niet heeft kunnen aarden in mama's benepen sfeer, maakt van deze, nogal nare, gelegenheid gebruik om het huis te verlaten. Hiermede is dus mevrouw van Dijk haar verleden weer kwijt. En haar onuitputtelijke man stelt haar voor: dan nu maar eens samen een mooie reis te gaan maken. Liever dan van een belofte" spreken) wij in verband met dezen eersteling van een In zijn soort geslaagd tooneelstuk". De schrijfster gaf eerlijk wat ze te geven had: levensverhaal, zonder glimp van levens inzicht. En volkomen te goeder trouw scha kelde zij den eenen onverwerkten indruk aan den andere, maakte er naar haar innigste overtuiging, een degelijk en zoo-roerendmogelijk geheel van. Dat de band die 't harte bindt der moeder aan het kind" een vrouw, die vór alles mans-liefde en fortuin zoekt, wel eens knellen kan, gelooven wij met haar, en wij achten het optreden van Lottie jegens een moeder, die haar twintig jaren a l'abandon liet, eveneens een harde maar verdiende les. Enkele wrange vruchten plukt men nu eenmaal, vroeg of laat. Ik zou hier ook niet gaarne spreken van effect-bejag; voor deze schrijfster, die niet doorschouwt maar kijkt, bestaat niet anders dan het effect", den zichtbaren uitslag, het gevolg onzer daden. Te bejagen" behoefde zij niets, de proef op de som lag haar voor de hand: ... Zie, zoo gaat het nu in de wereld, dit is het onvermijdelijk effect." Waar elke andere oplossing, wending, schakeering bui tengesloten was (voor de schrijfster, wel te verstaan) mogen wij haar niet beschuldigen van opzettelijkheid, van idealiseering ofvermooiïng om der wille van het succes. Voor haar liep het, wérkelijk, allemaal even mooi. In boekentaal is dit stuk geschreven en ook dit kon ons niet verrassen, immers al Hulle skreeuw hoera in die strate Dat stoele en tafels kreun, Die vensterglas is vol gate, Jou ore is moeg gedreun. En vra jij waarom die behasie, Waaronder die vensters moet lij, Dan hoor jij oor Eer van die Nasie," Oor vlagge en vrijmakerij. Als ik deur die strate slampamper. Dan sien ik maar min van die eer; En vrijmakerij, lijk mij amper 'n Knoop vir die mensdom temeer. (Uit: Die Brandwag") imiMiiiiiiiMimiiiii Belasting op Kunstwerken De geprojecteerde belasting op kunstwer ken heeft een regen van ingezonden stukken over de dagbladen doen dalen, en vele adressen worden tot de kamer gericht. De schilder Rouville schreef in Het Vader land, W. Roelofs in de Nieuwe Courant, dr. Bredius, de bekende verzamelaar heeft geprotesteerd, en gedreigd met verhuizing mét zijne collectie Rembrandt's naar het bui tenland. Dr. Hofstede de Groot heeft in een zeer gedocumenteerd artikel in de N. R. Ct. de onuitvoerbaarheid der belasting aangein den titel bekende zij een zwak voor de literatuur. Het heilig geloof van het publiek, waarvoor deze roman bestemd is, werd door die taal gesterkt. Ik heb een dame hooren snikken, als behoorde ze tot de clacque. Wat daar tegen in te brengen ? Slechts indien ik in dit stuk een belofte zag, zou ik er iets tegen in brengen. Het talent van mevrouw Julia Cuypers en het talent van den heer Fred. Vogeding is van zóverschillende geaardheid, dat geen regisseur-bij-Gods-genade deze twee door den echt verbindt. Wie in mevrouw van Dijk de beproefde en bedroefde moeder bij uit nemendheid bewonderde, zag nauwelijks den heer van Dijk. Wie daarentegen het oog afwendde van haar onleschbaar smartelijk gelaat en het oor sloot voor haren tragischen tred, bemerkte met genoegen aan haar zijde een beschaafd, vlot en juist gevoelig-genoeg spelend acteur. Mevrouw Ph. Belder was, ja, daar hadden we nog eens de onvervalschte raisonneuse, de vriendin des huizes, welke de verper soonlijking van alle denkbare tact en toe wijding is. Haar talent van comédienne, met sterk moquante kern, maakte haar voor deze oprechte trouw niet bij uitstek geschikt. Van de Amerikaansche vondelingen, me vrouw Meunier?Nagtegaal, de lijdende Josie, mevrouw Jurgens, de opstandige Lottie, gaf Josie uiterlijke aandoenlijkheid, Lottie, bij grof-rake typeering, iets dat van binnen-uit kwam. Voor dit stuk waren, door den heer Benneke, nieuwe decors vervaardigd. Het eerste, tonig en een beetje bedompt, stoorde niet. Het tweede, de ontvang-salon van een bui tenhuis, wit gelakt met pralend geel, glazen deuren- in den achterwand, waardoor men in een biljartkamer zag, wees, schoon ver dienstelijk geconstrueerd, op overdrijving op het gebied van kamer-decors, op, in verhouding tot het stuk, overbodige en opdringende luxe. Natuurlijk is het te ver deelde ziektegeschiedenissen veel kunnen hebben geprofiteerd, maar dat bevordering der heelkundige wetenschap voor dit werk een wat te groote naam was. Het beginsel om in d* vergaderingen zelf werk te toonen, heeft op den duur eerst in het genootschap de goede kiem gelegd en zal het genoot schap, welks beteekenis snel groeiend is, nog veel verder brengen. Het is goed voor bereid voor het werk. Wanneer, zooals te verwachten is, door den afloop van den oorlog een tijdlang het wetenschappelijk verkeer tusschen de naties zal stagneeren, kan het genootschap een zeer belangrijke taak vervullen door het verzamelen in zijn vergaderingen van de vele Nederlandsche werkers, die hun geestesproducten in het buitenland openbaar maakten en die daar door op het Nederlandsche werk niet zoo veel invloed uitoefenen, als het geval zou zijn, wanneer hun werk hier was bekend geworden. In den eersten tijd van zijn bestaan werkte het genootschap ook door het uitschrijven en bekronen van prijsvragen, doch was daarmede niet zeer gelukkig, zoodat dit werd gestaakt. Het verleende verder zijn medaille als onderscheiding aan geleerden en het heeft daarvoor in den loop der tijden heel aardige medailles laten slaan. De af beelding van twee dezer penningen is hier bij gevoegd. Verder stelde het genootschap een Swammerdam-medaille in ter belooning van degenen, die in 10 jaar op het gebied der door Swammerdam beoefende vakken van wetenschap belangrijke onderzoekingen hebben verricht. Deze medailles werden totdusver uitgereikt aan Von Siebold, Ernst Haeckel, Gegenbauer en Hugo de Vries. Eindelijk werd ter eere van C. B. Tilanus een Tilanus-medaille ingesteld, welke totdusverre is uitgereikt aan prof. H. Zwaar demaker, dr. C. de Mooy, prof. L. Bolk, prof. J. Boeke en dr. Ariens Kappers. M. STRAUB toond; prof. Martin deed zijn stem in De Amsterdammer hooren, enz. *) K^Onder de adressen is er een van de Federatie van Nederlandsche kunstenaars Vereenigingen, dat men ons toezendt, en dat zich in hoofdzaak bij de reeds ook in ons weekblad opgesomde bezwaren aansluit. De Federatie heeft 1500 kunstenaarsleden. *) Nrs. van 9 en 16 Jan. 1916. * * * dedigen, de vermogende heer van Dijk zal wel in een weelderige villa wonen en waarom zou dan wit en geel zijn smaak niet zijn. In verband echter met wat in die kamer voorvalt, met den geest van het stuk in het algemeen, zouden wij deze weelde, op andere wijze uitgedrukt, gemakkelijker hebben verwerkt. De geest van het stuk is: degelijkheid, het decor gaf: frivoliteit. Een kamer moet er in de eerste plaats bewoond uitzien. De bezoeksters komen niet theedrinken bij een patissier, doch bij een familie van Dijk. Meer dan in een kamer verlangen wij op het tooneel in een milieu te worden binnengeleid. Het vak van den tooneeldécorateur is niet een vak op zichzelf, een gelegenheid om eens knap decoratief werk te laten zien, het blijft onderdeel eener Regie, die aan geestelijken inhoud gestalte verleent. Het kamer-decor, dat zoowel in onze hui zen als op het tooneel jarenlang leed onder afwezigheid van fantaisie, is op weg een arsenaal van aardige verzinsels te worden, van baardjes, hoekjes, ruitjes en doorkijkjes, behangsels en cretonne-blpempjes, verras singen, die ontegenzeggelijk minder leelijk dan vroeger en zelfs streelend" voor het oog mogen genoemd worden, doch die op het tooneel, zoodra zij buiten verhouding tot de innerlijke bedoeling van een stuk zijn aangebracht, leegte scheppen door over lading naar den verkeerden kant. Het stuk van mevrouw Heijermans nu, is niet leeg, het is overeenvoudig en beperkt. Het raffi nement van den decorateur, de weelderig heid van den behanger, tastten in het tweede en derde bedrijf dezen eenvoud" aan. TOP NAEFF Het in voorgaande Kroniek geprezen Dickens-figuurtje: Tilly Slowboy, werd door mij bij vergissing op naam geschreven van Betsy Groothoff; het was Ida Swarts. T. N. * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl