De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 13 februari pagina 2

13 februari 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Febr. '16. - No. 2016 i1** L19 het werk is van Nederlandsche kanon niers; uit het feit, dat het luchtschip zoo laag boven Ameland dreef het was immers geen 100 meter van post I der kustwacht verwijderd mag echter worden afgeleid, dat het reeds onklaar was geraakt, hetzij dan doordat het boven Engeland al getroffen was, hetzij door andere redenen. In Duitschland zelf wordt echter over het geval geschreven, alsof er niet meer aan te twijfelen valt, dat de L 19 ten gevolge der beschieting door Nederlandsen geschut is vergaan; misschien weet men daar meer van de toedracht der feiten, dan hier te lande algemeen bekend is geworden. Men zou willen hopen, dat het gebeurde met de L 19 voor de commandanten van Duitsche luchtschepen een les zal zijn om voortaan het Nederlandsche gebied te vermijden, een les, die meer indruk op hen zal maken dan de «meest categorische bevelen" van hunne regeering om de onzijdigheid van Neder land te eerbiedigen; maar men vergete niet dat deze les alleen toegediend is kunnen worden, omdat de L19 zoo laag dreef; commandanten van Duitsche luchtschepen, die op groote hoogte over Nederland vliegen, kunnen maling hebben aan de Nederlandsche kanonniers, zoo goed als sommigen hunner de vorige week weder toonden maling te hebbed aan die meest categorische be velen." De L 19 was boven Ameland in den vroe gen morgen van l Februari; vierentwintig uur later werd, zonder schijn of schaduw van recht, het Nederlandsche motorschip Artemis getorpedeerd door een Duitsche torpedoboot. Het is verleidelijk, dit laatste bedrijf als een prompte wraakneming voor het be schieten van de L 19 te beschouwen; maar men zal toch goed doen, ook aan deze ver leiding zoo lang mogelijk weerstand te bie den. Immers, er is geen enkel bewijs, dat de commandant van de torpedoboot toen reeds bekend was met het vergaan van de L 19. Volgens het verhaal van den schipper der treiler King Stephen heeft deze het wrak van de L 19 aangetroffen op Woensdag 2 Februari, bij het krieken van den dag; eerst Donderdag morgen 3 Februari kwam hij te Grimsby terug en bracht daar rapport uit; vór dien tijd had in Engeland niemand iets van het gebeurde vernomen. In Duitschland zullen de autoriteiten van de marine-luchtvaart reeds in den loop van den 1ste Fe bruari hebben geweten, dat aan de L 19 vermoedelijk een ramp was overkomen, om dat het luchtschip langer uitbleef dan de overigen (verondersteld altijd, dat de L 19 mee was geweest met den tocht naar En geland, wij hebben reeds vermeld, dat het officleele Duitsche bericht gewaagt van een «verkenningstocht"). Zekerheid omtrent het zwaar beschadigen van de L 19 door de Amelandsche kustwacht kunnen zij op dien dag alleen gehad hebben, wanneer het aan aan de L 19 nog mogelijk is geweest, daar van kennis te geven door draadlooze telegraphie. Alleen indien men dit aanneemt, en indien men oovendien veronderstelt, dat de commandant van de torpeboot, die een torpedoschot op de Artemis loste, ins gelijks door draadlooze telegraphie bericht heeft gekregen van wat er met de L 19 was gebeurd - alleen dan kan men zijn bedrijf als een daad van weerwraak beschouwen. Voor die weerwraak zou overigens geen enkele reden bestaan; immers, het beschieten van de L 19 door de Nederlandsche kust wacht was een volkomen geoorloofde daad, waarvoor Duitschland nooit eenige repre saille mag nemen. Maar men komt er toe, naar eenig niet te noemen motief voor de gewelddaad tegen de Artemis te zoeken, omdat de in Nederland bekend geworden toedracht der feiten niet de minste veront schuldiging daarvoor geeft. Volgens het bericht van de directie der maatschappij aan welke de Artemis toebehoorde en het vanwege onze marine-autoriteiten inge stelde ambtelijk cmderzoek heeft tot geen andere slotsom geleid heeft dit schip ge hoor gegeven aan alle bevelen van de Duitsche torpedobooten, die het tegenkwam, ook aan het laatste bevel om ten anker te gaan; zonder eenige verdere aanleiding werd toen geroepen dat het schip zou worden getorpedeerd en dat men 5 minuten tijd had om in de booten te gaan; nog voordat deze gestreken waren, viel het torpedoschot. Om het lot der bemanning van de Artemis heb ben de Duitschers zich in het minste niet bekreund'; alleen bij toeval zijn zoowel het schip als de bemanning behouden gebleven. Terwijl men in Duitschland van het ge beurde met de L 19 beter onderricht schijnt te zijn dan wij hier in Nederland, is men daar al uiterst slecht ingelicht over het ge val van de Artemis. De Kölnische Zeitung Wat de Inlandsche Pers in Indië ontbreekt In ons vorig artikel Nieuwjaarswensch voor Indië" hebben wij getracht de Neder landsche dagbladen op te wekken tot het openen van een dagelijksche rubriek voor Indië, waarin ook de inlandsche stem, zooals ze in de inlandsche pers valt waar te nemen, tot haar recht zou kunnen komen. Wij be oogen daarmee de dagelijksche belangstelling en aandacht voor Indië in breeder kringen gaande te houden en een breeder gedachtencontact tusschen het rijk hier en het rijk daarginds te leggen. Het dagblad als publieke voorlichter kan daarbij een rol van beteekenis spelen. Maar of een Nederlandsen dagblad neiging gevoelt om die rol op zich te nemen? Iets anders is het omgekeerde. Wat is de beteekenis van de Nederlandsche pers, het Nederlandsche geschrift in het algemeen, voor de inlandsche pers? Alles. Omdat, op eenige weinige uitzonderingen na, verreweg de meeste inlandsche intellectueelen, hun moderne kennis en voorlichting putten bijna uitsluitend uit Nederlandsche geschriften. Nederlandsen kent de jongste generatie van inlandsche intellectueelen; ja, het is zelfs een veel voorkomend verschijnsel, dat onderlinge correspondenties worden gevoerd in het Nederlandsen, wat wel niet altijd, had een bericht, dat de Artemis getorpedeerd is geworden door een torpedoboot van on bekend gebleven nationaliteit l En heden morgen telegrafeert Wolff's bureau: volgens tot nu toe hier bekende berichten gelooft de kommandant van de torpedoboot, dat de Artemis zich verzette tegen het bevel, de torpedoboot te volgen, ten einde een onder zoeking mogelijk te maken. Om dit verzet te breken viel hij de Artemis aan. Het on derzoek van dit geval, waarbij ongelukkiger wijze een onzijdig schip werd beschadigd, is nog niet ten einde gebracht". Laat ons het vertrouwen uitspreken, dat onze Regeering, er met de noodige kracht op zal aandringen, dat dit onderzoek met behoorlijken spoed ten einde wordt gebracht, met allen spoed, die vereischt wordt door den ernst van het geval. Naar hetgeen hier in Nederland omtrent de torpedeering van de Artemis is medegedeeld, moet de daad van den commandant der Duitsche torpedo boot voor een door niets uitgelokte of ge rechtvaardigde gewelddaad worden gehou den, die de Duitsche regeering alleen kan ?boettn door een verontschuldiging in optima forma, door het straffen van hem, op wiens last zij geschiedde, en door vergoeding van de aangerichte schade. En moge onze Regeering, zoo spoedig dit maar eenigszins mogelijk is, algemeen be kend -maken wat vrij heeft gedaan om Nederland's goed recht te verdedigen tegen dezen groven en men zou bijna zeggen opzettelijken aanval. 9 Februari 1916. G. W. KERNKAMP. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII De nieuwe Minisier van Financiën Mr. Dr. Anton van Gijn IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIHII JV. -*- ' Upton Sinclair over Dienstweigering Uit een schrijven van Upton Sinclair publiceer ik, na vertaling, met zijn goed vinden het volgende, dat aantoont hoe de groote Amerikaansche socialist oover dit actueele onderwerp denkt. F. v. E. * * * G u l f p o r t, Miss. Toen ik de brief ontving, waarin het NewYorksche comitévan den dienstweigeraarsbond mijn medewerking vroeg bij hun arbeid, antwoordde ik, dat ik zeer verdiept was in littérairen arbeid, en dat ik alle andere zaken uit mijn hoofd gezet had. Dit was geheel waar; maar ook was er een kleine ontwij king in, want de brief had mij opeens tegen over een vraagstuk gesteld, dat ik bij mij zelve nog niet voldoende uitgewerkt had. Daarop verzocht men mij mijn naam te zetten onder de belijdenis van den bond, en die aldus met mijn naam te steunen; toen moest ik dus kiezen of deelen. En het resultaat is, dat ik bij den tegenwoordigen toestand der wereldgeschiedenis niet kan maar toch in vele gevallen voortspruit uit gebrek aan grondige kennis van de eigen taal en uit te groote voorliefde voor het gebruik van het Nederlandsch. Waar dus de inlandsche intellectueelen nu het meest toegankelijk zijn voor Nederlandsche ge schriften, is het duidelijk, dat de invloed daarvan behoort te worden verdiept en verbreed. En voor het lezend publiek, dat geen Nederlandsch kent, kan dit voorloopig het best geschieden door middel van de inlandsche pers. Het bezit van Nederland sche boeken en geschriften, van een gere gelde Nederlandsche lectuur is voor de meeste inlanders een weelde. (We hopen op dit onderwerp later terug te komen). Er kan evenwel aan dat groot gebrek aan lec tuur in het Nederlandsch, zij het in zeer bescheiden mate, worden tegemoet ge komen door aan de inlandsche pers, die, zooals we in ons vorig artikel hebben uit eengezet, bijna uitsluitend de eenige dage lijksche lectuur is voor het groote inlandsche lezend publiek, de hand toe te reiken en ze te voorzien van het Nederlandsche materiaal, waarvan de kennis noodig of nuttig kan zijn voor de geestelijke behoeften van de inland sche maatschappij. De inlandsche pers moet dat materiaal opnemen, bewerken, bespreken, analyseeren en haar publiek voorzetten. Het spreekt van zelf, dat in de allereerste plaats in aanmerking komen de Nederland sche geschriften en artikelen, die Indische onderwerpen behandelen. Wij bereiken hiermee het onmiddellijk en werkelijk niet gering te schatten resultaat, dat de kennis van tal van actueele vraagstukken, die de inlanders raken, maar waarvan velen anders wellicht onkundig zouden zijn gebleven, tot ze wordt gebracht en ze tot over denking, tot de formuleering van een overgaan tot het onderteekenen van het mij voorgelegde stuk. Ik weet dat de leden van den dienstweigeraarsbond ern stige en onbaatzuchtige Heden zijn, die zich "voor hun groote idee opofferingen ge troosten, en ik wil hen niet gaarne, al was het slechts n oogenblik, ontmoedigen; maar ik zou oneerlijk tegenover mijzelf en hen zijn, indien ik niet uiteenzette, waarom ik mij niet bij hen aansluit. Ik heb mijne gemoedsstemming gepeild, en vond het volgende: Ten eerste geloof ik met heel mijn hart in de poging der geallieerden om het Duitsche militarisme te onderdrukken. Ten tweede zijn er oogenblikken dat ik gevoel dat Amerika daaraan deel moest nemen. Ten derde ben \k er niet zeker van, dat ikzelve geen dienst zou nemen pp een oogenblik dat ik vinden zou dat ik meer met een wapen kon uitrichten dan met de pen. Het Comitéschrijft mij dat men op mij gerekend hebt als socialist en anti-militarist. Ik twijfel of er lieden zijn die het militarisme en alle verwikkelingen en symbolen ervan zóhevig en instinctief haten als ik het doe. Acht jaar geleden schreef ik een manifest, waarin ik een aaneensluiting bepleitte van de socialisten van alle beschaafde landen, waarbij zij zich verbinden zouden in geval van oorlog gemeenschappelijk te staken. Deze opwekking was verspreid in Engeland, Australië, Frankrijk, en Italië en in Amerika. Het werd niet verspreid in Duitschland, en dit verbaasde mij; nu weet ik het... om dat er geen noemenswaardige anti-militaristische beweging bestaat in Duitschland. Ik ben in de verleiding om te zeggen dat het kwam doordat Duitschland geen beschaafde natie is, maar wat ik werkelijk geloof, dat is, dat Duitschland een beschaafde natie is, die naar lichaam, geest en ziel aan den geest o^er barbaarschheid onderworpen is. En totdat die geest geweken is en totdat het lichaam, de geest en de ziel van Duitsch land bevrijd zijn van deze last, kan er ner gens ter wereld vrede zijn, en is ieder woord over sociale hervorming verspild. Ik geloof dat de geallieerden een beschavingswerk verrichten; het is ons werk evengoed als het hunne en het lijkt haast onrechtvaardig het alleen aan hen over te laten. Het lijkt in zeker opzicht een verdorven heid van het anti-militaristne" om iemand anders voor ons te laten vechten, terwijl wij het voordeel oogsten zonder moeite te doen. Ge zult hieruit zien dat ik niet door diken-dun tegen verweer ben; ik ben echter een man die veel noodig heeft om aan het vechten te geraken. België was niet genoeg en evenmin de Lusitania; maar de leugens en kuiperijen die wij sindsdien ontmoet hebben, hebben het werk bijna gedaan. In zekeren zin haat ik een leugenaar meer dan een bruut. Ik veronderstel dat dit daar door komt, dat ik in mijn strijd tegen economische onrechtvaardigheid meer leu genaars dan bruten ontmoet heb. Laat mij hieraan toevoegen, dat deze mijne houding zal veranderen, zoodra de laatste Duitsche soldaat van Belgisch en Fransen en Russisch grondgebied gejaagd zal zijn. Dan zal ik weer vrede preeken, en tegen den oorlog zijn. Ik zou geen enkele afstraffings-veldtocht wenschen; ik geloof dat de Duitschers geen straf behoeven; alleen zij, die hen regeeren hebben straffen noodig en ik geloof dat wij dit veilig aan de Duit schers zelve kunnen overlaten. Wat ik be doel, is, dat ik verwacht een revolutie in Duitschland te zullen zien als deze oorlog voorbij zal zijn... gerekend natuurlijk altijd dat Duitschland niets gewonnen zal hebben bij zijn aanslag op de beschaving. Indien het iets mocht winnen, dan zal dit, volgens mijn bescheiden meening, de grootste ramp zijn die de beschaving getroffen heeft ge durende de gansene geschiedenis. Wanneer wij in Amerika dit laten geschieden, dan zal dit de grootste dwaasheid van onze eigen geschiedenis zijn, en een waarvoor wij eeuwen lang zullen moeten boeten. Het lijkt mij zeker, dat, indien het Zuiden onzen Burgeroorlog gewonnen zou hebben, wij in Amerika het militarisme eeuwen lang zouden hebben moeten dragen: en even zeker lijkt het mij, dat, als "het Pruissisch Jonkerdom dezen oorlog mag winnen, de geheele wereld eeuwen lang het militarisme zal moeten ondergaan. Aan de andere kant schijnt het mij, dat, indien de geallieerden er in slagen de Duitschers terug te drijven, er een kans zal zijn op wereld-vrede, verkregen langs den eenigen mogelijken weg: een bond der vredelievende democratische natiën met een gemeenschappelijke wetgeving, een ge meenschappelijke rechtbank en gemeenmeening prikkelt. Er is voor de breedere massa der inlanders veel, ja, te veel onbe kend gebleven van, wat de beste Neder landsche geesten, de beste vrienden van Indië, geschreven hebben voor en in het belang van Indië: een verloren brok cultuur waarde. Het kan en het moet anders. Wij, die beter weten, moeten trachten naast het in breede kringen vastgeworteld geloof, dat de inlanders den Nederlanders onverschillig zijn, het feit plaatsen, dat toch ook vele Nederlanders door woord en daad van hun belangstelling overvloedig doen blijken en hebben doen blijken. In 't algemeen moeten wij de kanalen verbreeden of vermeerderen, waarlangs het Nederlandsche woord de in landsche maatschappij kan bereiken. Vooral zijn het ook de Nederlandsche mededeelingen en artikelen, welke gebaseerd zijn op ver keerde inlichtingen, op verkeerde waarne ming en op onjuiste conclusies, die onder de aandacht der inlanders moeten worden gebracht om tegenspraak, aanvulling of verbetering uit te lokken. Want, wij hebben het recht om niet alleen het goede, dat van ons wordt gezegd, te weten, maar ook het onware en het half-ware, dat vooral zoo gevaarlijk is. Ons moet steeds de gelegenheid tot verdediging worden gegeven. De inlandsche pers is na het bovengezegde als van zelf aangewezen om als verbindingskanaal te dienen. Zoo krijgt ze een meer doelbewuste taak te ver vullen, in overeenstemming met haar roeping en haar beteekenis voor de inlandsche maat schappij. Zij zal aan aanzien en gehalte winnen, naarmate ze meer degelijk materiaal ter verwerking toegevoerd krijgt. Hoe nu die stof toe te voeren? Het aller eenvoudigste zou zijn, indien eenige Neder landsche dagbladen en uitgevers van tijdschappelijke politiemacht om internationale twisten te onderdrukken. Wanneer gij deze gelooft, dan zult ge begrijpen waarom het mij toeschijnt dat ik op het oogenblik niet kan beloven om nooit dienst te nemen, en dat ik niet kan toe zeggen om anderen daarvan af te zullen houden. Met broederlij ken groet: llll ui llimmiiimillliliii mi Op een mijn geloopen" of Getorpedeerd"? Sedert ik het vorig jaar April mijn artikel Moderne Piraterie" in dit Weekblad schreef, heeft zich het ernstige feit voorgedaan van het torpedeeren van het Nederlandsche vrachtstoomschip Katwijk. En nadat dit feit, laat ons dan maar zeg gen, op bevredigende wijze, vanwege de Britsche Regeering is opgehelderd, scheen er geen vuiltje meer aan de lucht" te zijn. De Nederlandsche Koopvaardijvloot scheen weder volkomen beveiligd tegen dergelijke aanvallen en het was blijkbaar niet noodig dat zij beschermd moest worden door patrpuilleerende Nederlandsche oorlogsvaar tuigen. Ook scheen het niet noodig de grenslijn van het territoriale gebied wat verder West waarts uit te strekken, zooals andere landen dat gedaan hadden. Het Nederlandsche publiek was gerust gesteld en kon weder in alle kalmte indutten. De zaakkundige beoordeelaars vonden den toestand echter nog niet zoo bijzon der mooi, zooals bleek na het torpedeeren van het stoomschip Lusitama, toen de Vereeniging van Nederlandsche Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij op hare ver gaderingen van 19 en 27 Mei 1915, eene in vrij krasse bewoordingen gestelde motie met algemeene stemmen aannam. In deze motie werd o. m. uitgesproken dat de vrees gerechtigd is, dat ook weldra weder Nederlandsche Koopvaardijschepen en Nederlanders het slachtoffer zouden worden van deze barbaarsche en niet te verdedigen handelwijze 1) nl. het leggen van mijnen in neutrale wateren en het optreden van de Duitsche onderzeebooten), weshalve de Vereeniging hare verontwaardiging uitsprak over het voeren van zulk een verdelgings oorlog tegen weerlooze koopvaardij- en visschersschepen met non-combattanten en zelfs kinderen. Koopvaardij-ofh'cieren, de mannen van de daad in dezen tegenwoordigen tijd ik mag dit wel zeggen, omdat ik er zelf niet meer aan doe houden geen bespiege lingen, maar, het belang voor Nederland be grijpend van het volhouden der vaart, slaan zij met zeemanschap en vastberadenheid zich door de gevaren die zij tenminste nog kunnen zien. Maar welke leek kan de zorg beseffen, die hun in dezen tijd drukt, door de gevaren, die zij niet zien: de verborgen mijnen en de onderzee-booten? Die zorg kennen alleen zij, omdat zij weten dat ze bestaan en er niet tegen ver dedigd zijn. Verdedigd ? Weerloos is een beter woord tegenover een militarisme, dat mijnen strooit onder water of iemand gluiperig bestookt vanaf een plaats, waar men hem niet kan zien. Dan waren de oud-Hollandsche koopvaarders er beter aan toe. Zeker: in die dagen kostte het menigen ZIJN EPOS Het jonge-mensch werd ouder man Al merkte hij daar weinig van; Hij meende dat zijn grijze haren Voorloopig maar zoo anders waren; Dat hij wat overspannen was Wanneer hij brilde als hij las. Hij had toch zooveel groots te schrijven Dat hij nog jaren jong moest blijven Hij wachtte op den Grooten Dag, Dat hij zijn Epos voor zich zag. Hij kon er weken lang van droomen: De Groote Dag moest eenmaal komen; Zijn meesterwerk: roman of lied, Wat of 't was voorzag hij niet. Maar eenmaal zou hij ze verbazen, Die huichelaars en trotsche dwazen. Hij zou gaan werken nacht en dag, Tot alles neergeschreven lag. Hij wachtte echter nog met schrijven, Tot hij er rustig aan kon blijven. Het leven was hem nog te breed, Hij kende nog niet alle leed. Hij moest nog veel meer ondervinden, Nog veel meer praten met zijn vrinden, Hij zocht nog naar de Groote Lijn, Die in zijn Meesterwerk moest zijn. Hij had van alles reeds verzonnen, Wel was hij duizendmaal begonnen, Maar, als hij voor zijn Epos zat, En iets er aan geschreven had, Besloot hij nog een poos te wachten Tot regeling van zijn gedachten Hij zocht een uitvlucht voor zijn werk; Zijn arbeidskracht was nog niet sterk; Hij moest nog dieper in het Leven, Voordat zijn Epos kon geschreven. Het jonge-mensch werd ouder man En was nog heel veel groots van plan. Hij deed alsof hij 't niet merkte, Dat hij geen oogenblik meer werkte. Zijn Meesterstuk, zoo fier en groot Zijn Epos: was zijn stille Dood. zeeman het leven in den strijd tegen de Barbarysche zeeroovers, maar zij hadden in ieder geval de kans te sterven in een eerlijk gevecht het kort-jan in de vuist. Dank zij de beschaving, heeft hun toe stand nu meer van den vreedzamen wan delaar in het bosch, die door den van top tot teen gewapenden struikroover wordt overvallen. In ieder geval is de neutrale koopvaardij overgeleverd aan de willekeur van soms nog piepjonge, onbesuisde of ontoerekenbare marine-officieren; dit bleek o.a. uit het §eval met de Medea van de Kon. Ned. toomboot-Maatschappij en geen wonder, dat een onzer dagbladen in het geval van schriften over Indië er toe overgingen met de uitgevers van bijv. de voornaamste inlandsche couranten een ruil voor te stellen. Maar een dergelijke ruil zou slechts een eenzijdig voordeel opleveren aan de inland sche dagbladen, terwijl deze voor de Neder landsche slechts een quantiténégligeable zijn. Rest nu een anderen weg te vinden. En deze leidt naar een pers-bureau voor Indië. Schrijver van dit artikel wil in het kort de te volgen werkwijze van een dergelijk bureau aangeven, het verder aan personen van invloed en van naam overlatend om het op te richten en in werking te brengen. Op het pers-bureau worden van verhandelingen en artikelen over Indië of Indische vraagstukken, voorkomende in Nederlandsche dagbladen ea in Nederlandsche tijdschriften, résumés gemaakt, die dan eens in de week aan alle of wel de voornaamste inlandsche dag bladen worden gezonden, en wel in het Nederlandsch, Javaansch, Maleisch of Soendaneesch, al naar den wensch van de betrokken inlandsche couranten zelf. Er moeten aan een dergelijk bureau derhalve niet alleen Neder landers, maar ook inlanders werkzaam zijn. Maar een persbureau kan alleen levensvat baarheid hebben, wanneer bij gebleken be hoefte daaraan op zijn minst de kosten kunnen worden goed gemaakt. Dit is even wel zeer te vreezen, want de meeste in landsche dagblad-ondernemingen zijn niet kapitaalkrachtig genoeg om de hooge abonnementskosten te dragen. Aan den anderen kant kunnen wij niet verwachten, dat een groep Nederlanders uit pure liefde voor de zaak hun geld zouden steken in een onder neming, die hun geen materiëele winst op levert. Maar in het klein en met een paar krachten, die zich aan de zaak willen geven, zou het werk begonnen kunnen worden. Bedoeld bureau zou tegelijkertijd ook kunnen werken voor de Nederlandsche pers door ze te voorzien van berichten uit de inlandsche, het ontbreken waarvan in haar dagelijksche kolommen door zeer velen, n niet de minsten onder ons, wordt gevoeld als een opzettelijke verwaarloozing, die wij niet verdienen. Wanneer het bureau zijn werkzaamheid kon uitbreiden in dezen zin, dat het ook tegemoet kwam aan eventueele wederzijdsche verlangens naar en behoeften aan handelsrelaties, dan zou daarin toch ook een voorwaarde voor zijn levensvat baarheid worden gevonden. Maar hoofddoel moet steeds blijven het tot stand brengen van een breeder geestelijk contact tusschen Indië en Nederland, het verbreeden en verdiepen van de geestelijke stropmingen van Nederland naar Indië. Het zou inderdaad schoon zijn, indien de groote Nederlandsche dagbladen, mér dan ze tot dusver gedaan hebben, daaraan konden medewerken door elk afzonderlijk, als individueele eenheid, voor te gaan in het zoeken van contact met de inlandsche pers; en indien de uitgevers van tijdschriften over Indië en schrijvers van brochures en artikelen over Indië present exemplaren zonden aan de redacties der voornaamste inlandsche couranten. Het zou een gift zijn, die wél besteed is en winst zal brengen. Indien dit veelzijdig contact met zijn grootere kansen voor de vorming en ontwikkeling van zelfstandige, indivi dueele meeningen, niet mogelijk blijkt, welnu, dan rest ons niets anders dan de oprichting aan te bevelen van een goed georganiseerd dubbel-werkend pers-bureau, dat met al de gebreken van een centraliseerende en unificeerende machine, toch een zeer bruikbaar middel zal blijken. RADEN BONANG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl