De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 13 februari pagina 5

13 februari 1916 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

13 Febr: '16. - No. 2016 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Mijn Setter Hij was het slechtst opgevoede en liefste diertje, dat ooit met vier fijne, elastische pootjes deze aarde heeft aangeraakt het eerste was de schuld van zijn vrouw, het tweede zijn eigen verdienste. Ik zag hem het eerst in een winkel waar ik een inkoop deed. Hij was de laatst overgeblevene uit een nestje van zeven en, arm diertje, wei de teerste en daarom tot nu toe versmaad. Ik had een Zwitsersche vriendin bij mij, Waldi Teekening van Mevr. Haverkamp?Machwirth. een- groote hondenliefhebster; en zij zei maar al in haar aardig dialect: o kijk eens, der Siedige" (de zijige) je moét hem koopen." Ik kocht hem; en toen hij een halfuurtje daarna was thutsgebracht, was een element van kluchtige en onbeschrijfelijke verwarring onze deur binnengekomen. Hij was vier weken oud en niet veel meer dan een rol letje rood haar op vier buigzame plompe zachte pootjes, die hem nog niet konden dragen en bij iedere beweging om en om deden rollen. Maar zijn ooren waren lang zjjig, en zijn oogen waren onbeschrijfelijk van melancholie en van guitigheid; van smeeking en van protest. Hij was onweerstaanbaar, en hij kende zijn onweerstaanbaarheid binnen eenweek. Er was uitgemaakt dat hij in een s'huur zou slapen, maar hij had besloten dat het binnen zou zijn, en zijn schrandere oogen hadden zijn meesteres doorgrond vór die het wist. Die geeft toe, als men maar op haar gemoed werkt" had hjj bij zichzelf uit gemaakt ; en hij zuchtte en klaagde zoo hartbrekend dat een steenen hart bezweken zou zijn. In drie dagen was hij uit de schuur. In het begin kon hij nog niet de trap oploopen en moesten wij hem naar boven en naar beneden dragen. Maar al gauw droegen zijn pootjes hem waar hij maar wilde, en trachtte hij zelfs met wanhopige volharding op stoelen en tafels te klimmen. Van dat oogen blik af was er niets meer veilig in huis, want hij beschouwde ieder voorwerp als zijn speelgoed; voor al wat van been of houf was, had hij een bijzondere voorkeur, en wee als er een servetring of maasbal op den grond viel: in een oogenblik waren Waldi's scherpe tandjes er in afgeteekend. En wie zou het hart hebben gehad hem zijn speeltuig af te nemen. Er is niets mooiers dan een jonge, slanke, lenige jacht hond, bij zijn spel. Hij is vol van de buigzaamheid, de gratie, de vlugheid en onver gelijkelijke dartelheid van een jong poesje, maar hij mist de sluipende en valsche bewegingen. Hij gooit op, werpt zich op het neerval lende l voorwerp met onstui mige vaart, en als was 't vol verrassing, bekijkt hij, 't kopje links en rechts werpend, en zichzelf voor den mal houdend, werpt hij 't weer van zich af en begint op nieuw. Dan op den rug lig gend, scharrelt hij met de slappe pootjes in de lucht, alsof hij vier zegt: owee, owee, nu ben ik als een mei kever op zijn rug" ik weet geen raad," en als men bijna meelijden met hem zou krij gen, vliegt hij overeind, en bedenkt opeens, dat het hoogste vermaak is, zijn vrouw de huisschoenen uit te trekken en in haar voelen te bijten. Ik heb geene ongeschon den paar schoenen in dien tijd gehad. De menschen lachten mij uit, maar ik wist wel beter: het bezit van de fijnste laarsjes haalde niet bij het genot dat zijn dwaze en speelsche pogingen om al trekkend en duwend mijn schoenen uit te krijgen, mij gaven. Ik heb in dien tijd ook de stoppage company" ontdekt; hij had n.l. een allerWaldi in rust Teekening van Mevr. Haverkamp?Machwirth. IllliiliilllllllllllluilllllllllllllllliiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiiii Jhr. Mr. A. H. MARTENS VAN SEVENHOVEN, Archief van het kapittel van Sf. Maria op het Hof te 's Gravenhage, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff 1914. 228 blz. Dr. L. W. A. M. LASONDER, De archieven van de rechtbanken, weeskamers en notarissen, die over het tegenwoordige grondgebied der provincie Zeeland ge fungeerd hebben. De Zeeuwsche eilanden, 's Gravenhage, Martinus Nij hoff 1914. - 702 blz. Kort na elkaar zijn deze beide degelijke inventarissen van in rijksdepöts aanwezige archieven verschenen; dat wijst er wel op, dat aan de beschrijving van onze rijke archief bescheiden thans druk gewerkt wordt. Trou wens van de Zeeuwsche archieven was ons daarvan reeds menig blijk geworden; doch ook in de zoo hoog noodige inventariseering van de verzamelingen in het Algemeen Rijks archief te 's Gravenhage schijnt nu, onder het beheer van den nieuwen Algemeen Rijksarchivaris, schot te komen. Dat is een reden tot groote vreugde, vooral voor hen en het zijn er velen die de historische schatten van dat depot plegen te gebruiken. Afgezien van de kleine inventarissen, die als Bijlagen van de Jaarverslagen zijn op genomen, verschijnt nu, enkele jaren na zijn optreden, reeds de eerste hierbovengenoemde afzonderlijke inventaris. De bewerker, Jhr. Mr. Martens van Sevenhoven, zet in de inleiding beknopt en dui delijk de geschiedenis van het kapittel, welks archief hij beschreven heeft, uiteen. Het werd in 1367 gesticht door hertog Albrecht van Beieren en zijn eerste gemalin Margareta van Brieg, aan welke stichting paus Gregorius XI in 1371 zijne goedkeuring hechtte. Een jaar later nam de paus het kapittel onder zijn onmiddellijk gezag en droeg hij tevens den deken de cure op over den hertog en zijn hofgezin. Het college bestond uit een deken en 12 kanunniken; de laatsten werden door den landsheer benoemd en kozen in den regel den deken uit hun midden. Hertog Albrecht begiftigde de stichting met een aantal goe deren en benefieten, zoodat zij belangrijke inkomsten had. Het was de bedoeling van den stichter om met de instelling van dat college een aantal dagelijksche raadslieden aan zijn hof te verbinden, waarom strenge bepalingen gemaakt werden omtrent de residentieplicht der kanunniken. Het kapittel bleef tot ongeveer 1572 in wezen; toen werd het door de Staten van Holland, die op zijn vermogen en zijn archief beslag legden, opgeheven., Het archief, van oudsher hoewel minder juist bekend als archief der hofkapel," was gedeeltelijk reeds chronologisch geordend, doch de heer Martens ontwierp een geheel nieuwe orde volgens het voorbeeld van den in 1901 verschenen inventaris van het archief der Middelburgsche abdij door Mr. Fruin. De inventaris dan behandelt eerst de stukken, die het kapittel in het algemeen betreffen, de stichting en inrichting, de ver houding van het kapittel tot den paus, den bisschop van Utrecht en den landsheer, de aanstelling der dekens en kanunniken, hunne bevoegdheid en werkzaamheden enz. In de tweede afdeeling worden de bescheiden be treffende het beheer der goederen beschreven, terwijl in de derde afdeeling de beneficiën, door het kapittel bezeten of beheerd, worden opgenoemd. Deze beide laatste afdeelingen bevatten van de ruim 300 nummers der archief-stukken niet minder dan 238. In een paar appendices volgen dan nog enkele stukken, die niet rechtstreeks tot het kapittelarchief behooren. Dan komt ik geef met opzet den in houd eenigszins uitvoerig weer, omdat de samensteller zelf daaromtrent in gebreke is gebleven een nauwkeurig bewerkte regestenlijst van 749 nummers, die stukken bevat van 1289-1571. Een index van per soons- en plaatsnamen besluit het geheel. De bewerking van dezen inventaris is over het algemeen voortreffelijk; bezwaren van eenig belang zijn er dan ook niet tegen in te brengen. Alleen zou men willen vragen, waarom ook hier in de beschrijving weer allerlei oude termen zonder eenige verklaring gebruikt worden, die, zoo niet voor de in gewijden, dan toch voor leeken en ook voor dezen is de inventaris bestemd volkomen onbegrijpelijk zijn. Om een voorbeeld te noemen : wat is het lechtschap", waarmede de koster en organist in nr. 240 begiftigd wordt ? Ik moet wel licht tot mijn schande bekennen, dat ik het niet weet. Is het het monopolie om het licht, de kaarsen te mogen leveren; kan het anders een schrijffout zijn voor lechscat = lastgeld of darinkrecht, of heeft het wellicht nog een andere beteekenjs? Mij dunkt, het had op den weg van den bewerker van den inventaris gelegen om hierin licht te ontsteken. Ik wijs hier op, omdat mijns inziens onze liefste gewoonte zijn kopje met een heel vrome uitdrukking in mijn schoot te leggen, opeens zag ik dan zoo'n komieke kleine beweging in zijn snoetje en dan bleek hij bezig als een konijn een gaatje in de voorbaan van mijn rok te knagen. Men schafte een soort kooi aan, die om hem heen gezet werd, om hem tenminste van tijd tot tijd eens onschadelijk te maken, daar zat hij dan onder met zulk een roerende uitdrukking van zacht protest in zijn licht bruine oogen dat 't niet aan te zien was. Zijn haar werd glanzend kastanjebruin en zachtgolvend, zijn ooren al langer, zijn lijf al slanker en vlugger; zijn popten en zijn staart met ragfijne franje versierd, kortom hij werd een volwassen setter; en van toen af mijn trouwe kameraad op al mijn tochten door duin en bosch. Al zijn speelschheid in huis bleek toen niets bij wat hij buiten te zien gaf; dan rende hij maar rond, met wapperende ooren, heuvel op, heuvel af, onder 'tuitstooten van een wild vreugdegeschreeuw, blafte alles aan wat in zijn buurt kwam, als was de wereld van hem alleen, groef holen in den grond met een woede, alsof hij 't middelpunt der aarde moest be reiken, dat 't zand meters ver in 't rond vloog, en hij blazend en puffend weer te voorschijn kwam; dan opeens op de manier der jachthonden stond hij minuten lang roerloos, den kop in gespannen aan dacht gestrekt, n voorpoot in de hoogte. Hij was de vriend van alle kinderen en goedige politieagenten en de doodsvijand van alle zure juffrouwen en bitterende heeren, hij was de verpersoonlijkte levensvreugde. Zoo werd hij 7 maanden en de voleindi ging daarvan vierde hij, door een heel schaaltje tartines russes, waar ik een afternoon-tea gezelschap op had willen tracteeren, te verorberen. Den volgenden dag werd hij ziek, och neen, heusch niet van de tartines russes. Het leek eerst maar een gewone verkoud heid, maar het werd gauw een longontste king, het bleek de gevreesde ziekte der honden te zijn. Ik wilde niet gelooven dat ik hem ging verliezen, ik kon niet meer buiten hem; ik wilde niet zien dat hij al matter werd, als hij nog met de oude kod dige uitdrukking in zijn oogen scheen te protesteeren dat ik hem zoo raar toetakelde met een flanellen lap om zijn lijfje; of met het oude gebaar van aanhankelijkheid zijn kop in mijn schoot legde, en mij aanzag. Vier weken tobde ik met hem als met een kind. Ik wilde het niet gelooven, maar op den dag, dat hij 8 maanden oud zou zijn gewor den, den dag, dat alle gevaar voor de ge vreesde ziekte voorbij zou zijn geweest, stierf hij. Daar lag hij, slank en buigzaam nog, in de houding, waarin hij zich zoo dikwijls speelsch op het haardkleedje had uitgestrekt. Alles was nog juist zoo, maar de trouwe bruine oogen glansden niet meer. En ik vroeg me af, of ik om het verlies van veel menschen even groot verdriet zou voelen. We begroeven hem in den tuin en dezelfde zwarte aarde, waar hij zoo graag met zijn fijne bruine snoetje in placht te snuffelen en te wroeten, dekt nu zqn rankje lijfje in eeuwigen slaap. En zijn vrouw was langen tijd hél eenzaam. SONJA Kantooremployée's Niemand zal mij, hoop ik, verdenken gén voorstandster te zijn van vrouwenkiesrecht, van maatschappelijke gelijkstelling der beide seksen, van vrije beroepskeuze voor iedere vrouw... natuurlijk ben ik vór al die dingen. Maar, zooals een Fransch auteur een zijner helden in een diepzinnige bui laat opmerken: il y a du contre dans Ie pour et du pour dans Ie contre... archiefinventarissen bruikbaar moeten zijn niet alleen voor den vakman, maar ook voor eiken belangstellenden leek. En dat bereikt men het best door algemeen gangbare of althans algemeen verstaanbare termen te gebruiken. Overigens zij den bewerker van dezen inventaris, den eerste in de statige rij, die het Algemeen Rijksarchief ongetwijfeld zal laten volgen, alle hulde gebracht. De tweede inventaris, welks titel hier boven staat afgedrukt, is een zeer lijvig boekdeel. Het bestaat uit ruim 700 bladzijden, waarin niet minder dan 250 afzonderlijke archieven, de notarieele archieven van iedere plaats als n archief gerekend, onder bijna 6000 nummers beschreven worden. De ordening en beschrijving van al deze archieven is echter, zooals het korte voor bericht van den Rijksarchivaris in Zeeland meldt, niet uitsluitend te danken aan hem, wiens naam op het titelblad prijkt. Vór hem hadden reeds anderen aan die taak gewerkt. Om een denkbeeld te geven van den enormen vórarbeid, die voor het totstandkomen van dezen inventaris noodig was, sla men de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven op. Daaruit blijkt, dat sinds 1884 eenige jaren lang al de beschikbare tijd van den archivaris in Zeeland en van den adjunct-archivaris aan de rangschikking en inventarisatie der oude rechterlijke archieven is besteed. Meermalen klaagt de archivaris er over, dat de regis ters en losse stukken dier archieven zoo jammerlijk dooreengemengd zijn, zoodat hij en zijn adjunct zich den tijdroovenden arbeid moeten getroosten om alles uit te zoeken en naar orde der schepenbanken te rangschik ken, vór tot de inventarisatie kan worden overgegaan. Regelmatig worden de voltooide globale inventarissen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken opgezonden. In 1884 was de ordeningen beschrijving van derechterlijke archieven van Walcheren voltopid, in 1887 die van de archieven van Noord- en Zuid-Beveland, terwijl in 1888 en 1889 met de inventarisatie van de archieven van Schouwen en Duiveland geregeld' werd voortgegaan. Het waren de archivaris J. P. van Visvliet en de adjunct-archivaris J. Broekema, die dit verdienstelijke pioniers werk verrichtten. Nadat echter de eerste reeds in den loop van 1888 overleden en de tweede den Isten Mei 1890 op zijn verzoek eervol door Gedeputeerde Staten van Zee land ontslagen was, kwam er stagnatie in de ordening en beschrijving dezer archieven, zoo zeer zelfs, dat er tijdens het archivaris schap van Van Visvliets opvolger, Mr. J. P. N. Ermerins, 1890?1894, van voortgang van het werk nauwelijks sprake mag zijn. En ook in dit geval is er du contre dans Ie pour." Sedert het jonge meisje werd vrijgesteld van den beperkenden dwang zich met het huishouden en niets dan het huishouden te bemoeien, sedert haar breeder banen tot ontplooiing van haar aanleg en talent wer den gegund, sedert pok zij zich vrij kon bewegen op de arbeidsmarkt, heeft er een eigenaardige opschuiving van onderen op plaats gehad, waardoor de markt overvuld is geraakt en niet zelden de besten in het ge drang komen. In onze meer en meer zich democratiseerende samenleving zal ik waarlijk de laatste zijn om aan welke intellectueel begaafde dan ook, het recht te ontzeggen zich, zooals het volk zich zoo gaarne uitdrukt hoogerop te werken." Mits er werkelijk van intellectueele be gaafdheid sprake is. Doch deze ontbreekt juist in de meeste gevallen geheel of grootendeels. Het is alleen de drang naar een mooier klinkend woord, naar wat uiterlijken schijn, niet eens naar betere verdiensten, die jonge meisjes ertoe drijft een plaats als kantoorbediende te zoe ken, meisjes die vroeger kindermeisje, dienst bode, winkeljuffrouw, naaister misschien, geworden zouden zijn. Van voorstudie, van eenige ernstige op leiding is dikwijls zoo goed als geen sprake. In vele gevallen direct na het verlaten van de lagere school een roef-roef-klaar-is-keescursus in een typewriting school, waar ze een machine leeren be- of mishandelen en een paar handelstermen in vreemde talen radbraken. En dit schijnt voldoende te zijn om een betrekking te veroveren op meer of minder groote, soms evenwel toch op belangrijke kantoren. Zoo zien we naast het algemeen ontwik kelde, degelijk onderlegde meisje, met algemeene ontwikkeling, kennis van vreemde talen, diploma's van H.B.S. en handelscholen, allerlei krukken en stumpers zich als haar gelijken opwerpen, die door het accepteeren van soms ongelooflijk lage salarissen immers haar prestaties zijn allergepngst de arbeidsloonen belangrijk drukken. Zoo ken ik meisjes, werkzaam op groote kantoren, die ieder Vreemd woord verkeerd uitspreken, die een naam, zoodra hij maar een tikje minder alledaagse!) is dan Smit of Jansen, onmogelijk pp het gehoor af kunnen spellen en die er niet in slagen geschreven schrift vlot te lezen. Het is natuurlijk een volstrekte onmoge lijkheid haar eenig werk te laten verrichten waarbij intelligentie vereischt wordt. Worden ze aan een schrijfmachine gezet dan tikken ze domweg maar raak, zonder zich eenige rekenschap te geven van hetgeen ze schrijven. Daar zijn ze immers niet voor, dat is het werk van anderen! Natuurlijk moet door dergelijke toestanden het niveau aanmerkelijk verlaagd worden, terwijl het eer opgevoerd zou moeten wor den. Niet dat ik heele of halve geleerden zou willen maken van meisjes met commercieelen aanleg of een aanstaand arts of advocate voor een schrijfmachine zetten, de hemel beware mij voor het broeden op der gelijke omwentelingen! Maar ik zou willen dat er k voor de eenvoudige kantoorbedienden, voor simpele typisten of schrijfsters of hoe men ze verder noemen wil, een minimum-eisch van alge meene ontwikkeling gesteld werd. Ik zou willen dat men van haar vorderde, zooal niet grondige, dan toch eenige kennis van haar eigen mooie taal, kennis die haar be letten zou vorm met een ? en wijzigen met e i te schrijven, het anderhalve woord Fransch of Engelsch dat ze als papegaaien leeren, en waarvan ze toch geen practisch gebruik kunnen maken, zou dan gerust kunnen ver vallen. Wanneer de eischen van algemeene kennis en ontwikkeling wat hooger gesteld worden Bij de infunctietreding van Mr. R. Fruin als rijksarchivaris in Zeeland, l Nov. 1894, werd de zaak weer aangepakt. Reeds in het verslag van het volgend jaar wordt de voltooiing van de beschrijving van het archief van het Hof van Zeeland vermeld, evenals die van de omgewerkte inventarissen van de rechterlijke archieven van Vere en Vlissingen. Ook wordt reeds aangekondigd, dat de rechterlijke archieven van Zieriksee, Tholen en het platteland van Wacheren op nieuw onder handen genomen en beschreven zullen worden. Eerst in 1900 evenwel, met de benoeming van ondergeteekende tot adjunct-commies aan het Zeeuwsche Rijks archief, was het mogelijk om de ordening van deze archieven verder voort te zetten. De rechterlijke archieven bestonden toen uit drie verzamelingen, al naar mate zij waren overgenomen van de griffie der rechtbank, van den hypotheek-bewaarder of van de gemeente zelve. Alleen de beide eerste ver zamelingen waren door de heeren Van Vis vliet en Broekema beschreven, doch, zooals reeds gezegd, nog slechts globaal en niet beantwoordende aan de regels van de inmid dels verschenen Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Wat nu ge daan moest worden, was het vereenigen dier afzonderlijke collecties en het opnieuw beschrijven der van elk archief bewaard gebleven stukken als n geheel. Na de ordening der rechterlijke archieven van het platteland en de smalsteden van Walcheren kwamen de archieven van de steden en dorpen van Schouwen en Duiveland aan de beurt. Nadat ook deze en het archief van de stad Tholen geordend waren, werden de rechterlijke archieven der Zuid- en Noord-Bevelandsche dorpen onder handen genomen. In 1904 was de regeling van het eigenlijke Zeeland grootendeels gereed; alleen de archieven van de Wet van Vere, van die van Vlissingen en van het in 1802 opgerichte Hof van Zeeland waren nog niet bewerkt. Toen daarop de heer Lasonder van het Rijks archief in Zeeland kwam, voltooide hij de beschrijving van de niet groote rest van het rechterlijk archief en nam daarna de collectie weeskamerarchieven ter hand. Dit waren de archieven van de Zeeuwsche weeskamers, die na de opheffing der Algemeene Commissie van liquidatie niet door de betrokken gemeenten waren opge vraagd en daarom in 1880 naar het provin ciaal, later rijksarchiefdepót in Zeeland zijn overgebracht. Deze beschrijving was in 1907 vrijwel voltooid, terwijl toen ook in de beschrijving der rechterlijke archieven regel maat gebracht werd door in de verschillende archieven de nummers steeds in dezelfde volgorde te plaatsen. zullen de ongeschikten van zelf uitvallen, en de goed onderlegden, de meisjes met serieuse handelsopleiding, krijgen een betere kans en kunnen hoogere salarissen bedingen. Wanneer zij op zijde worden gedrongen door inferieure krachten, wier eenige verdienste is, dat zij bereid zijn te werken voor een loon, waarvoor een flinke dienstbode zich zou schamen, kan dit noch den patroon, noch de employee ten goede komen, zoomin materieel als moreel. CLAUDINE DELAVERGE * * * Van alles wat Naar De Tijd" bericht, hebben 5000 Fransche vrouwen een vrijwilligerscorps ge vormd, met het doel de strijdende mannen te steunen door het overbrengen van d pêches, het bereiden van eten, het wasschen van kleeren en het verrichten van allerlei verplegingsarbeid. Het Internationaal Comitévan Vrouwen voor Duurzamen Vrede heeft een schrijven ontvangen van den president der Cubaansche republiek, meldende, dat hij met de grootste belangstelling kennis heeft ge nomen van de op het congres aangenomen resoluties. Hij gelooft dat het werk, door het comitéondernomen, van het grootste belang zal zijn. Hij spreekt de hoop uit, dat deze besluiten door alle vredesvrienden krachtig gesteund zullen worden en ver klaart dat overal de propoganda er voor onmiddellijk moet worden aangevangen. Voorts vraagt de president, of niet een van de comité-leden naar Cuba kan komen om uit de Cubaansche vrouwen een nationaal comitéte vormen. Mede werden sympathiebetuigingen ont vangen van de regeeringen van Haiti, Peru, Siam, Uraguay en Parana. Het comitételt afdeelingen in Frankrijk, Duitschland, Enge land, Hongarije, Oostenrijk, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Zwitserland, Italië, Engelsch-Indië en Nederland, terwijl in Rusland, Finland, Bulgarije, Australië, Canada, Zuid-Afrika en Griekenland weldra nationale comité's tegen den oorlog zullen worden gesticht. Illllll IIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII Complete LUIERMANDEN No. l ? 88. No. 2 129.50 No. 3 175. Koningsplein AMSTERDAM Baby Artikelen Het volgende jaar kon de rijksarchivaris verklaren, dat de regeling van de rechterlijke archieven van de Zeeuwsche eilanden, de weeskamer-archieven inbegrepen, voltooid was, zoodat toen reeds aan drukken kon worden gedacht, als niet de notarieele protocollen, die weldra in het rijksarchief zouden komen, een spaak in het wiel had den gestoken. Pas in 1911 kwamen deze binnen en toen kon met de definitieve af werking van den inventaris worden begonnen; aan het einde van 1912 kon hij aan den Minister van Binnenlandsche Zaken worden opgezonden en in 1914 kwam het zware boekdeel van de pers. Na de totstandkoming van dezen inven taris uiteengezet te hebben, moet ik mij haasten om de verdiensten van den laatsten bewerker, den heer Lasonder, in het licht te stellen. Aan hem hebben wij in de eerste plaats een model-inleiding te danken, waarin hij in paragraaf l een overzicht geeft van de bestuursmaatregelen, met betrekking tot de archieven genomen, en verder van de lotgevallen en den aard der archieven, in paragraaf 2 een bespreking van de indeeling van den inventaris en in paragraaf 3 enkele toelichtingen omtrent de beschrijving van elk archief afzonderlijk. Dan volgen in een aantal bijlagen prefectorale en keizerlijke besluiten, die op déarchieven betrekking hebben en enkele akten van creatie en admissie van notarissen, van eedsformu lieren, enz. De inventaris zelf bevat in de eerste afdeeling de beschrijving van het archief van het Departementaal Gerechtshof van Zeeland en in de tweede die van de archieven van de rechtbanken, weeskamers en nota rissen in de steden en heerlijkheden der Zeeuwsche eilanden. Dan volgen nog een regestenlijst van de oudste akten 1479-1596 en een lijst van de notarissen, wier archiefstukken verdwenen zijn, terwijl ten slotte alphabetische indices op de persoons- en plaatsnamen het werk besluiten. Het geheele werk is zoo degelijk uitge voerd en de schrijver is daarbij zoo con sciëntieus en zoo consequent te werk gegaan, dat naar het mij voorkomt, van alle tot nog toe verschenen inventarissen der rech terlijke archieven deze uitvoerige en grondige beschrijving de kroon spant. Veel arbeid is er inderdaad aan besteed, maar naar den uitslag gerekend kan men thans zeggen, dat deze arbeid goed besteed is en rijke vruch ten gedragen heeft. Rotterdam. E. WIERSUM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl