Historisch Archief 1877-1940
13 Febr: '16. - No. 2016
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Mijn Setter
Hij was het slechtst opgevoede en liefste
diertje, dat ooit met vier fijne, elastische
pootjes deze aarde heeft aangeraakt het
eerste was de schuld van zijn vrouw,
het tweede zijn eigen verdienste.
Ik zag hem het eerst in een winkel waar
ik een inkoop deed. Hij was de laatst
overgeblevene uit een nestje van zeven en,
arm diertje, wei de teerste en daarom tot
nu toe versmaad.
Ik had een Zwitsersche vriendin bij mij,
Waldi Teekening van Mevr. Haverkamp?Machwirth.
een- groote hondenliefhebster; en zij zei
maar al in haar aardig dialect: o kijk
eens, der Siedige" (de zijige) je moét hem
koopen."
Ik kocht hem; en toen hij een halfuurtje
daarna was thutsgebracht, was een element
van kluchtige en onbeschrijfelijke verwarring
onze deur binnengekomen. Hij was vier
weken oud en niet veel meer dan een rol
letje rood haar op vier buigzame plompe
zachte pootjes, die hem nog niet konden
dragen en bij iedere beweging om en om
deden rollen. Maar zijn ooren waren lang
zjjig, en zijn oogen waren onbeschrijfelijk
van melancholie en van guitigheid; van
smeeking en van protest.
Hij was onweerstaanbaar, en hij kende
zijn onweerstaanbaarheid binnen eenweek.
Er was uitgemaakt dat hij in een s'huur
zou slapen, maar hij had besloten dat het
binnen zou zijn, en zijn schrandere oogen
hadden zijn meesteres doorgrond vór die
het wist. Die geeft toe, als men maar op
haar gemoed werkt" had hjj bij zichzelf uit
gemaakt ; en hij zuchtte en klaagde zoo
hartbrekend dat een steenen hart bezweken zou
zijn. In drie dagen was hij uit de schuur.
In het begin kon hij nog niet de trap
oploopen en moesten wij hem naar boven
en naar beneden dragen. Maar al gauw
droegen zijn pootjes hem waar hij maar
wilde, en trachtte hij zelfs met wanhopige
volharding op stoelen en tafels te klimmen.
Van dat oogen blik af was er niets meer
veilig in huis, want hij beschouwde ieder
voorwerp als zijn speelgoed; voor al wat
van been of houf was, had hij een bijzondere
voorkeur, en wee als er een
servetring of maasbal op den
grond viel: in een oogenblik
waren Waldi's scherpe tandjes
er in afgeteekend. En wie zou
het hart hebben gehad hem
zijn speeltuig af te nemen.
Er is niets mooiers dan een
jonge, slanke, lenige jacht
hond, bij zijn spel. Hij is
vol van de buigzaamheid, de
gratie, de vlugheid en onver
gelijkelijke dartelheid van
een jong poesje, maar hij
mist de sluipende en valsche
bewegingen. Hij gooit op,
werpt zich op het neerval
lende l voorwerp met onstui
mige vaart, en als was 't vol
verrassing, bekijkt hij, 't kopje
links en rechts werpend, en
zichzelf voor den mal
houdend, werpt hij 't weer
van zich af en begint op
nieuw. Dan op den rug lig
gend, scharrelt hij met de
slappe pootjes in de lucht, alsof hij
vier
zegt: owee, owee, nu ben ik als een mei
kever op zijn rug" ik weet geen raad," en
als men bijna meelijden met hem zou krij
gen, vliegt hij overeind, en bedenkt opeens,
dat het hoogste vermaak is, zijn vrouw de
huisschoenen uit te trekken en in haar
voelen te bijten. Ik heb geene ongeschon
den paar schoenen in dien tijd gehad. De
menschen lachten mij uit, maar ik wist wel
beter: het bezit van de fijnste laarsjes haalde
niet bij het genot dat zijn dwaze en
speelsche pogingen om al trekkend en duwend
mijn schoenen uit te krijgen, mij gaven.
Ik heb in dien tijd ook de stoppage
company" ontdekt; hij had n.l. een
allerWaldi in rust Teekening van Mevr. Haverkamp?Machwirth.
IllliiliilllllllllllluilllllllllllllllliiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiiii
Jhr. Mr. A. H. MARTENS VAN
SEVENHOVEN, Archief van het kapittel van
Sf. Maria op het Hof te 's Gravenhage,
's Gravenhage, Martinus Nijhoff 1914.
228 blz.
Dr. L. W. A. M. LASONDER, De archieven
van de rechtbanken, weeskamers en
notarissen, die over het tegenwoordige
grondgebied der provincie Zeeland ge
fungeerd hebben. De Zeeuwsche
eilanden, 's Gravenhage, Martinus Nij
hoff 1914. - 702 blz.
Kort na elkaar zijn deze beide degelijke
inventarissen van in rijksdepöts aanwezige
archieven verschenen; dat wijst er wel op,
dat aan de beschrijving van onze rijke archief
bescheiden thans druk gewerkt wordt. Trou
wens van de Zeeuwsche archieven was ons
daarvan reeds menig blijk geworden; doch
ook in de zoo hoog noodige inventariseering
van de verzamelingen in het Algemeen Rijks
archief te 's Gravenhage schijnt nu, onder
het beheer van den nieuwen Algemeen
Rijksarchivaris, schot te komen. Dat is een
reden tot groote vreugde, vooral voor hen
en het zijn er velen die de historische
schatten van dat depot plegen te gebruiken.
Afgezien van de kleine inventarissen, die
als Bijlagen van de Jaarverslagen zijn op
genomen, verschijnt nu, enkele jaren na zijn
optreden, reeds de eerste hierbovengenoemde
afzonderlijke inventaris.
De bewerker, Jhr. Mr. Martens van
Sevenhoven, zet in de inleiding beknopt en dui
delijk de geschiedenis van het kapittel, welks
archief hij beschreven heeft, uiteen. Het
werd in 1367 gesticht door hertog Albrecht
van Beieren en zijn eerste gemalin Margareta
van Brieg, aan welke stichting paus
Gregorius XI in 1371 zijne goedkeuring hechtte.
Een jaar later nam de paus het kapittel
onder zijn onmiddellijk gezag en droeg hij
tevens den deken de cure op over den hertog
en zijn hofgezin.
Het college bestond uit een deken en 12
kanunniken; de laatsten werden door den
landsheer benoemd en kozen in den regel
den deken uit hun midden. Hertog Albrecht
begiftigde de stichting met een aantal goe
deren en benefieten, zoodat zij belangrijke
inkomsten had.
Het was de bedoeling van den stichter
om met de instelling van dat college een
aantal dagelijksche raadslieden aan zijn hof
te verbinden, waarom strenge bepalingen
gemaakt werden omtrent de residentieplicht
der kanunniken.
Het kapittel bleef tot ongeveer 1572 in
wezen; toen werd het door de Staten van
Holland, die op zijn vermogen en zijn archief
beslag legden, opgeheven.,
Het archief, van oudsher hoewel minder
juist bekend als archief der hofkapel," was
gedeeltelijk reeds chronologisch geordend,
doch de heer Martens ontwierp een geheel
nieuwe orde volgens het voorbeeld van den
in 1901 verschenen inventaris van het archief
der Middelburgsche abdij door Mr. Fruin.
De inventaris dan behandelt eerst de
stukken, die het kapittel in het algemeen
betreffen, de stichting en inrichting, de ver
houding van het kapittel tot den paus, den
bisschop van Utrecht en den landsheer, de
aanstelling der dekens en kanunniken, hunne
bevoegdheid en werkzaamheden enz. In de
tweede afdeeling worden de bescheiden be
treffende het beheer der goederen beschreven,
terwijl in de derde afdeeling de beneficiën,
door het kapittel bezeten of beheerd, worden
opgenoemd. Deze beide laatste afdeelingen
bevatten van de ruim 300 nummers der
archief-stukken niet minder dan 238. In een
paar appendices volgen dan nog enkele
stukken, die niet rechtstreeks tot het
kapittelarchief behooren.
Dan komt ik geef met opzet den in
houd eenigszins uitvoerig weer, omdat de
samensteller zelf daaromtrent in gebreke is
gebleven een nauwkeurig bewerkte
regestenlijst van 749 nummers, die stukken
bevat van 1289-1571. Een index van per
soons- en plaatsnamen besluit het geheel.
De bewerking van dezen inventaris is
over het algemeen voortreffelijk; bezwaren
van eenig belang zijn er dan ook niet tegen
in te brengen. Alleen zou men willen vragen,
waarom ook hier in de beschrijving weer
allerlei oude termen zonder eenige verklaring
gebruikt worden, die, zoo niet voor de in
gewijden, dan toch voor leeken en ook
voor dezen is de inventaris bestemd
volkomen onbegrijpelijk zijn.
Om een voorbeeld te noemen : wat is het
lechtschap", waarmede de koster en organist
in nr. 240 begiftigd wordt ? Ik moet wel
licht tot mijn schande bekennen, dat ik
het niet weet. Is het het monopolie om het
licht, de kaarsen te mogen leveren; kan het
anders een schrijffout zijn voor lechscat =
lastgeld of darinkrecht, of heeft het wellicht
nog een andere beteekenjs? Mij dunkt, het
had op den weg van den bewerker van den
inventaris gelegen om hierin licht te ontsteken.
Ik wijs hier op, omdat mijns inziens onze
liefste gewoonte zijn kopje met een heel
vrome uitdrukking in mijn schoot te leggen,
opeens zag ik dan zoo'n komieke kleine
beweging in zijn snoetje en dan bleek hij
bezig als een konijn een gaatje in de
voorbaan van mijn rok te knagen.
Men schafte een soort kooi aan, die
om hem heen gezet werd, om hem tenminste
van tijd tot tijd eens onschadelijk te maken,
daar zat hij dan onder met zulk een roerende
uitdrukking van zacht protest in zijn licht
bruine oogen dat 't niet aan te zien was.
Zijn haar werd glanzend kastanjebruin en
zachtgolvend, zijn ooren al langer, zijn lijf
al slanker en vlugger; zijn popten en zijn
staart met ragfijne franje versierd, kortom
hij werd een volwassen setter; en van toen
af mijn trouwe kameraad op al mijn tochten
door duin en bosch. Al zijn speelschheid
in huis bleek toen niets bij wat hij buiten
te zien gaf; dan rende hij maar rond, met
wapperende ooren, heuvel op, heuvel af,
onder 'tuitstooten van een wild
vreugdegeschreeuw, blafte alles aan wat in zijn buurt
kwam, als was de wereld van hem alleen,
groef holen in den grond met een woede,
alsof hij 't middelpunt der aarde moest be
reiken, dat 't zand meters ver in 't rond
vloog, en hij blazend en puffend weer te
voorschijn kwam; dan opeens op de
manier der jachthonden stond hij minuten
lang roerloos, den kop in gespannen aan
dacht gestrekt, n voorpoot in de hoogte.
Hij was de vriend van alle kinderen en
goedige politieagenten en de doodsvijand van
alle zure juffrouwen en bitterende heeren,
hij was de verpersoonlijkte levensvreugde.
Zoo werd hij 7 maanden en de voleindi
ging daarvan vierde hij, door een heel
schaaltje tartines russes, waar ik een
afternoon-tea gezelschap op had willen tracteeren,
te verorberen.
Den volgenden dag werd hij ziek, och
neen, heusch niet van de tartines russes.
Het leek eerst maar een gewone verkoud
heid, maar het werd gauw een longontste
king, het bleek de gevreesde ziekte der
honden te zijn. Ik wilde niet gelooven dat
ik hem ging verliezen, ik kon niet meer
buiten hem; ik wilde niet zien dat hij al
matter werd, als hij nog met de oude kod
dige uitdrukking in zijn oogen scheen te
protesteeren dat ik hem zoo raar toetakelde
met een flanellen lap om zijn lijfje; of met
het oude gebaar van aanhankelijkheid zijn
kop in mijn schoot legde, en mij aanzag.
Vier weken tobde ik met hem als met
een kind.
Ik wilde het niet gelooven, maar op den
dag, dat hij 8 maanden oud zou zijn gewor
den, den dag, dat alle gevaar voor de ge
vreesde ziekte voorbij zou zijn geweest,
stierf hij.
Daar lag hij, slank en buigzaam nog,
in de houding, waarin hij zich zoo dikwijls
speelsch op het haardkleedje had uitgestrekt.
Alles was nog juist zoo, maar de trouwe
bruine oogen glansden niet meer. En ik
vroeg me af, of ik om het verlies van veel
menschen even groot verdriet zou voelen.
We begroeven hem in den tuin en dezelfde
zwarte aarde, waar hij zoo graag met zijn
fijne bruine snoetje in placht te snuffelen en
te wroeten, dekt nu zqn rankje lijfje in
eeuwigen slaap.
En zijn vrouw was langen tijd hél eenzaam.
SONJA
Kantooremployée's
Niemand zal mij, hoop ik, verdenken gén
voorstandster te zijn van vrouwenkiesrecht,
van maatschappelijke gelijkstelling der beide
seksen, van vrije beroepskeuze voor iedere
vrouw... natuurlijk ben ik vór al die dingen.
Maar, zooals een Fransch auteur een zijner
helden in een diepzinnige bui laat opmerken:
il y a du contre dans Ie pour et du pour
dans Ie contre...
archiefinventarissen bruikbaar moeten zijn
niet alleen voor den vakman, maar ook voor
eiken belangstellenden leek. En dat bereikt
men het best door algemeen gangbare of
althans algemeen verstaanbare termen te
gebruiken.
Overigens zij den bewerker van dezen
inventaris, den eerste in de statige rij, die
het Algemeen Rijksarchief ongetwijfeld zal
laten volgen, alle hulde gebracht.
De tweede inventaris, welks titel hier
boven staat afgedrukt, is een zeer lijvig
boekdeel. Het bestaat uit ruim 700 bladzijden,
waarin niet minder dan 250 afzonderlijke
archieven, de notarieele archieven van iedere
plaats als n archief gerekend, onder bijna
6000 nummers beschreven worden.
De ordening en beschrijving van al deze
archieven is echter, zooals het korte voor
bericht van den Rijksarchivaris in Zeeland
meldt, niet uitsluitend te danken aan hem,
wiens naam op het titelblad prijkt. Vór hem
hadden reeds anderen aan die taak gewerkt.
Om een denkbeeld te geven van den
enormen vórarbeid, die voor het totstandkomen
van dezen inventaris noodig was, sla men
de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven
op. Daaruit blijkt, dat sinds 1884 eenige jaren
lang al de beschikbare tijd van den archivaris
in Zeeland en van den adjunct-archivaris aan
de rangschikking en inventarisatie der oude
rechterlijke archieven is besteed. Meermalen
klaagt de archivaris er over, dat de regis
ters en losse stukken dier archieven zoo
jammerlijk dooreengemengd zijn, zoodat hij
en zijn adjunct zich den tijdroovenden arbeid
moeten getroosten om alles uit te zoeken
en naar orde der schepenbanken te rangschik
ken, vór tot de inventarisatie kan worden
overgegaan. Regelmatig worden de voltooide
globale inventarissen aan den Minister van
Binnenlandsche Zaken opgezonden. In 1884
was de ordeningen beschrijving van
derechterlijke archieven van Walcheren voltopid, in
1887 die van de archieven van Noord- en
Zuid-Beveland, terwijl in 1888 en 1889 met
de inventarisatie van de archieven van
Schouwen en Duiveland geregeld' werd
voortgegaan. Het waren de archivaris
J. P. van Visvliet en de adjunct-archivaris
J. Broekema, die dit verdienstelijke pioniers
werk verrichtten. Nadat echter de eerste
reeds in den loop van 1888 overleden en de
tweede den Isten Mei 1890 op zijn verzoek
eervol door Gedeputeerde Staten van Zee
land ontslagen was, kwam er stagnatie in
de ordening en beschrijving dezer archieven,
zoo zeer zelfs, dat er tijdens het archivaris
schap van Van Visvliets opvolger, Mr. J. P. N.
Ermerins, 1890?1894, van voortgang van
het werk nauwelijks sprake mag zijn.
En ook in dit geval is er du contre dans
Ie pour."
Sedert het jonge meisje werd vrijgesteld
van den beperkenden dwang zich met het
huishouden en niets dan het huishouden te
bemoeien, sedert haar breeder banen tot
ontplooiing van haar aanleg en talent wer
den gegund, sedert pok zij zich vrij kon
bewegen op de arbeidsmarkt, heeft er een
eigenaardige opschuiving van onderen op
plaats gehad, waardoor de markt overvuld is
geraakt en niet zelden de besten in het ge
drang komen.
In onze meer en meer zich
democratiseerende samenleving zal ik waarlijk de laatste
zijn om aan welke intellectueel begaafde
dan ook, het recht te ontzeggen zich, zooals
het volk zich zoo gaarne uitdrukt hoogerop
te werken."
Mits er werkelijk van intellectueele be
gaafdheid sprake is.
Doch deze ontbreekt juist in de meeste
gevallen geheel of grootendeels. Het is alleen
de drang naar een mooier klinkend woord,
naar wat uiterlijken schijn, niet eens naar
betere verdiensten, die jonge meisjes ertoe
drijft een plaats als kantoorbediende te zoe
ken, meisjes die vroeger kindermeisje, dienst
bode, winkeljuffrouw, naaister misschien,
geworden zouden zijn.
Van voorstudie, van eenige ernstige op
leiding is dikwijls zoo goed als geen sprake.
In vele gevallen direct na het verlaten van
de lagere school een
roef-roef-klaar-is-keescursus in een typewriting school, waar ze
een machine leeren be- of mishandelen en
een paar handelstermen in vreemde talen
radbraken. En dit schijnt voldoende te zijn
om een betrekking te veroveren op meer
of minder groote, soms evenwel toch op
belangrijke kantoren.
Zoo zien we naast het algemeen ontwik
kelde, degelijk onderlegde meisje, met
algemeene ontwikkeling, kennis van vreemde
talen, diploma's van H.B.S. en handelscholen,
allerlei krukken en stumpers zich als haar
gelijken opwerpen, die door het accepteeren
van soms ongelooflijk lage salarissen
immers haar prestaties zijn allergepngst
de arbeidsloonen belangrijk drukken.
Zoo ken ik meisjes, werkzaam op groote
kantoren, die ieder Vreemd woord verkeerd
uitspreken, die een naam, zoodra hij maar
een tikje minder alledaagse!) is dan Smit of
Jansen, onmogelijk pp het gehoor af kunnen
spellen en die er niet in slagen geschreven
schrift vlot te lezen.
Het is natuurlijk een volstrekte onmoge
lijkheid haar eenig werk te laten verrichten
waarbij intelligentie vereischt wordt. Worden
ze aan een schrijfmachine gezet dan tikken
ze domweg maar raak, zonder zich eenige
rekenschap te geven van hetgeen ze schrijven.
Daar zijn ze immers niet voor, dat is het
werk van anderen!
Natuurlijk moet door dergelijke toestanden
het niveau aanmerkelijk verlaagd worden,
terwijl het eer opgevoerd zou moeten wor
den. Niet dat ik heele of halve geleerden
zou willen maken van meisjes met
commercieelen aanleg of een aanstaand arts of
advocate voor een schrijfmachine zetten, de
hemel beware mij voor het broeden op der
gelijke omwentelingen!
Maar ik zou willen dat er k voor de
eenvoudige kantoorbedienden, voor simpele
typisten of schrijfsters of hoe men ze verder
noemen wil, een minimum-eisch van alge
meene ontwikkeling gesteld werd. Ik zou
willen dat men van haar vorderde, zooal
niet grondige, dan toch eenige kennis van
haar eigen mooie taal, kennis die haar be
letten zou vorm met een ? en wijzigen met
e i te schrijven, het anderhalve woord Fransch
of Engelsch dat ze als papegaaien leeren,
en waarvan ze toch geen practisch gebruik
kunnen maken, zou dan gerust kunnen ver
vallen.
Wanneer de eischen van algemeene kennis
en ontwikkeling wat hooger gesteld worden
Bij de infunctietreding van Mr. R. Fruin
als rijksarchivaris in Zeeland, l Nov. 1894,
werd de zaak weer aangepakt. Reeds in
het verslag van het volgend jaar wordt de
voltooiing van de beschrijving van het archief
van het Hof van Zeeland vermeld, evenals
die van de omgewerkte inventarissen van
de rechterlijke archieven van Vere en
Vlissingen. Ook wordt reeds aangekondigd,
dat de rechterlijke archieven van Zieriksee,
Tholen en het platteland van Wacheren op
nieuw onder handen genomen en beschreven
zullen worden. Eerst in 1900 evenwel, met
de benoeming van ondergeteekende tot
adjunct-commies aan het Zeeuwsche Rijks
archief, was het mogelijk om de ordening
van deze archieven verder voort te zetten.
De rechterlijke archieven bestonden toen uit
drie verzamelingen, al naar mate zij waren
overgenomen van de griffie der rechtbank,
van den hypotheek-bewaarder of van de
gemeente zelve. Alleen de beide eerste ver
zamelingen waren door de heeren Van Vis
vliet en Broekema beschreven, doch, zooals
reeds gezegd, nog slechts globaal en niet
beantwoordende aan de regels van de inmid
dels verschenen Handleiding voor het ordenen
en beschrijven van archieven. Wat nu ge
daan moest worden, was het vereenigen
dier afzonderlijke collecties en het opnieuw
beschrijven der van elk archief bewaard
gebleven stukken als n geheel. Na de
ordening der rechterlijke archieven van het
platteland en de smalsteden van Walcheren
kwamen de archieven van de steden en dorpen
van Schouwen en Duiveland aan de beurt.
Nadat ook deze en het archief van de stad
Tholen geordend waren, werden de rechterlijke
archieven der Zuid- en Noord-Bevelandsche
dorpen onder handen genomen. In 1904 was
de regeling van het eigenlijke Zeeland
grootendeels gereed; alleen de archieven
van de Wet van Vere, van die van Vlissingen
en van het in 1802 opgerichte Hof van
Zeeland waren nog niet bewerkt. Toen
daarop de heer Lasonder van het Rijks
archief in Zeeland kwam, voltooide hij de
beschrijving van de niet groote rest van
het rechterlijk archief en nam daarna de
collectie weeskamerarchieven ter hand. Dit
waren de archieven van de Zeeuwsche
weeskamers, die na de opheffing der
Algemeene Commissie van liquidatie niet
door de betrokken gemeenten waren opge
vraagd en daarom in 1880 naar het provin
ciaal, later rijksarchiefdepót in Zeeland zijn
overgebracht. Deze beschrijving was in 1907
vrijwel voltooid, terwijl toen ook in de
beschrijving der rechterlijke archieven regel
maat gebracht werd door in de verschillende
archieven de nummers steeds in dezelfde
volgorde te plaatsen.
zullen de ongeschikten van zelf uitvallen, en
de goed onderlegden, de meisjes met serieuse
handelsopleiding, krijgen een betere kans en
kunnen hoogere salarissen bedingen.
Wanneer zij op zijde worden gedrongen door
inferieure krachten, wier eenige verdienste
is, dat zij bereid zijn te werken voor een
loon, waarvoor een flinke dienstbode zich
zou schamen, kan dit noch den patroon,
noch de employee ten goede komen, zoomin
materieel als moreel.
CLAUDINE DELAVERGE
* * *
Van alles wat
Naar De Tijd" bericht, hebben 5000
Fransche vrouwen een vrijwilligerscorps ge
vormd, met het doel de strijdende mannen
te steunen door het overbrengen van d
pêches, het bereiden van eten, het wasschen
van kleeren en het verrichten van allerlei
verplegingsarbeid.
Het Internationaal Comitévan Vrouwen
voor Duurzamen Vrede heeft een schrijven
ontvangen van den president der
Cubaansche republiek, meldende, dat hij met de
grootste belangstelling kennis heeft ge
nomen van de op het congres aangenomen
resoluties. Hij gelooft dat het werk, door
het comitéondernomen, van het grootste
belang zal zijn. Hij spreekt de hoop uit,
dat deze besluiten door alle vredesvrienden
krachtig gesteund zullen worden en ver
klaart dat overal de propoganda er voor
onmiddellijk moet worden aangevangen.
Voorts vraagt de president, of niet een van
de comité-leden naar Cuba kan komen om
uit de Cubaansche vrouwen een nationaal
comitéte vormen.
Mede werden sympathiebetuigingen ont
vangen van de regeeringen van Haiti, Peru,
Siam, Uraguay en Parana. Het comitételt
afdeelingen in Frankrijk, Duitschland, Enge
land, Hongarije, Oostenrijk, Noorwegen,
Zweden, Denemarken, Zwitserland, Italië,
Engelsch-Indië en Nederland, terwijl in
Rusland, Finland, Bulgarije, Australië, Canada,
Zuid-Afrika en Griekenland weldra nationale
comité's tegen den oorlog zullen worden
gesticht.
Illllll IIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII
Complete
LUIERMANDEN
No. l ? 88.
No. 2 129.50
No. 3 175.
Koningsplein
AMSTERDAM
Baby Artikelen
Het volgende jaar kon de rijksarchivaris
verklaren, dat de regeling van de rechterlijke
archieven van de Zeeuwsche eilanden, de
weeskamer-archieven inbegrepen, voltooid
was, zoodat toen reeds aan drukken kon
worden gedacht, als niet de notarieele
protocollen, die weldra in het rijksarchief
zouden komen, een spaak in het wiel had
den gestoken. Pas in 1911 kwamen deze
binnen en toen kon met de definitieve af
werking van den inventaris worden begonnen;
aan het einde van 1912 kon hij aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken worden
opgezonden en in 1914 kwam het zware
boekdeel van de pers.
Na de totstandkoming van dezen inven
taris uiteengezet te hebben, moet ik mij
haasten om de verdiensten van den laatsten
bewerker, den heer Lasonder, in het licht
te stellen. Aan hem hebben wij in de eerste
plaats een model-inleiding te danken, waarin
hij in paragraaf l een overzicht geeft van
de bestuursmaatregelen, met betrekking tot
de archieven genomen, en verder van de
lotgevallen en den aard der archieven, in
paragraaf 2 een bespreking van de indeeling
van den inventaris en in paragraaf 3 enkele
toelichtingen omtrent de beschrijving van
elk archief afzonderlijk. Dan volgen in een
aantal bijlagen prefectorale en keizerlijke
besluiten, die op déarchieven betrekking
hebben en enkele akten van creatie en
admissie van notarissen, van eedsformu
lieren, enz.
De inventaris zelf bevat in de eerste
afdeeling de beschrijving van het archief
van het Departementaal Gerechtshof van
Zeeland en in de tweede die van de archieven
van de rechtbanken, weeskamers en nota
rissen in de steden en heerlijkheden der
Zeeuwsche eilanden.
Dan volgen nog een regestenlijst van de
oudste akten 1479-1596 en een lijst van de
notarissen, wier archiefstukken verdwenen
zijn, terwijl ten slotte alphabetische indices
op de persoons- en plaatsnamen het werk
besluiten.
Het geheele werk is zoo degelijk uitge
voerd en de schrijver is daarbij zoo con
sciëntieus en zoo consequent te werk gegaan,
dat naar het mij voorkomt, van alle tot
nog toe verschenen inventarissen der rech
terlijke archieven deze uitvoerige en grondige
beschrijving de kroon spant. Veel arbeid is
er inderdaad aan besteed, maar naar den
uitslag gerekend kan men thans zeggen, dat
deze arbeid goed besteed is en rijke vruch
ten gedragen heeft.
Rotterdam. E. WIERSUM