De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 13 februari pagina 7

13 februari 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

13 Febr. '16..?No. 2016 DE AMSTERDAMMER, W EE KB L A D VOOR NEDERLAND De Afmarsch Watersnood-Indrukken VAN EEN LANDWEERMAN (Dqor den schrijver geïllustreerd) 't Was Zaterdagmiddag 15 Jan. 1916 te 2 uur, dat we op Hamfort" gereed stonden, en verlangden weg te gaan naar onze haard steden, toen er plotseling geconsigneerd appel werd geslagen, hetgeen hier zooveel zeggen wil als blijf thuis en probeer maar niet van je fort te vertrekken, want dan ben je zuur." De fortbel ging woest te keer en de felle slagen ervan vernielden in den geest den gezelligen Zaterdagavond en den ganschen Zondag thuis... Die gezelligheid, waar wij nu eenmaal als echte Hollanders zoo moeilijk buiten kunnen, dat thuis zijn, weg! uit er mee... Het water had zijn ontzaggelijke kracht gemeten met dien der dijken, 't zwakke werk van menschenhanden, en 't had over wonnen en 't stuwde nu voort, verstorend al het land daar, en de have en het goed, van hen die er woonden. Maar hier op ons fort was daar niets van te bespeuren, we moesten maar blijven afwachten, om, wanneer de nood hoog werd, behulpzaam te kunnen zijn. Zooals altijd heerschte hier eentoonigVervoer van zandzakken De Dijkgraaf De Pleisterafgietsels van het Rijksmuseum Ik mag aannemen, dat de lezers van De Amsterdammer weten, dat een strijd wordt gevoerd betreffende de pleisterafgietsels in het Rijksmuseum te Amsterdam, een strijd tusschen hen, die de verzameling pleisters schiepen en aanvulden eenerzijds en prof. W. Vogelsang anderzijds. Onverkwikkelijk is deze kwestie geworden door de wijze, waarop jhr. mr. Victor de Stuers meende prof. Vogelsang's aanval te moeten beant woorden, onverkwikkelijk was zij om het object ervan. Het woord afgietsel" toch jaagt den waarachtigen kunstenaar en den waarachtigen kunstgevoelige eene rilling door de leden. Wilt ge een voorbeeld? Ga naar het zaaltje, waarin de Nachtwacht hangt, en wend uwe blikken naar de wand naast dit schilderij. Gij meent daar een fraaie OudHollandsche kast te zien, nietwaar? Edoch, het is een afgietsel, kostelijk bruin gesaust. Men zou zweren, dat het echt eikenhout was. De goede Rembrandt zou zich eenige malen in zijn graf pmwentelen, wanneer hij wist op welke wijze het nageslacht de kamer stoffeerde, waarin zijn grootste meesterwerk hangt. Deze karkas van latten en- gips, deze incarnatie van bedrog en wansmaak geniet heid; dat de nood van i't water steeds hooger werd, daar waren wij nog niet van doordrongen. Weer bromden we over die gezelligheid thuis, die we nu moesten missen dien Zaterdag en dien langen Zondag Zoo nu en dan las er een een bericht voor uit de courant, over het water", dat ons vasthield en hoe 't voortging en de landen overal langs de Zuiderzee blank zette en we lazen van de angst van menschen, van opgejaagd vee en van al wat reeds verdronken was. En zoo ging langzaam de tijd voorbij, van den eenzamen grauwen Zondag. 't Laatste licht van dien grijzen eentoonigen dag, blonk nog even in een gouden streep laag aan den horizon ernstig en wee moedig, toen er alarm werd geroepen. In korte driftige belslagen werd 't aan ons verstand gebracht, dat we moesten bijeenkomen, want dat er nood was en we wegmoesten om te helpen. Hoe helpen ? en waarheen ? Naar de Wijde Wormer, daarheen was 't dat we zouden gaan, en trachten om, in dien mogelijk, met vereende krachten die groote nood te keeren. Opmarsch ging 't, de donkere wegen af gewapend met schoppen, de Zaansche dor pen door uren lang in snellen pas. We waren welgemoed, en blij dat we ons nu tenminste weer eens konden reppen en roeren. Groepjes menschen met hun Zondagspakken aan bleven staan en keken ons verwon derd na. Zoo waren wij gegaan tot Koog Zaandijk en gingen daar een Zaanbrug over in de richting van een dorpje, Kalf genaamd. Daar vertoonde zich eindelijk aan ons oog de onafzienbare vlakte van 't over stroomde land. 't Lag daar nu kalm en rustig onder 't blanke maanlicht, in een parelgrijze lichtende sfeer. En te midden van dat verre meer, staken zoo hier en daar de gril lige knoestige wilgenboomen uit, of een paar wieken van een, kleine watermolen. Eenzaam en meewarig stonden er de huizen in, van alles afgesneden. Wij marcheerden nog anderhalf uur ver der, totdat we kwamen aan de Wijde Wormer". De groote dijk die dat land beschermend omarmt, werd zwaar bedreigd. Het water van 't overstroomde land stond er tegen bijna tot boven aan den dijk, en het klotste er grimmig tegen aan. Op den duisteren polderweg reden af en aan de boeren met hun karren met paarden de eer naast de Nachtwacht te staan. Maar behalve dit onding, deel uitmakende van de verzameling pleisterafgietsels des Rijks museums, zijn er nog andere in het Museum ondergebracht. Men kan deze bewonderen in de overdekte binnenplaats naast de groote poort. Daar staan bijv. een groot eikenhouten koorhek uit de Westerkerk te Enkhuizen... van gips; een geelkoperen doopvont met gesmeed ijzeren arm ? uit de Lieve Vrouwekerk te Breda... van gips; vier tafereelen van het altaar der Zeven Vreugden van Maria in de St. Nicolaikerk te Calcar... van gips enz. Maar deze stukken, door vorm en kleur de origineelen imiteerende, paedagogisch vergif" zou prof. Vogelsang zeggen, zijn gelukkig in de minderheid. Voor het meerendeel ziet men er gipsafgietsels zonder brons- of eikenhoutsaus, koel-wit, zooals een pleistervoorwerp slechts kan zijn. Om dit knekelhuis, deze verzameling spoken" gaat de strijd. En niet alleen naar aanleiding van de voorwerpen zelve, doch ook van den daarvan vervaardigden catalogus schreef prof Vogelsang in den Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond van October 1915 een artikel, waarin hij op zakelijke wijze op de gebreken wijst, die deze collectie aankleven. Hij betoogt, dat hier van een verzameling in wetenschappe1 ij ken zin geen sprake is, maar slechts van bespannen, de zakken zand brengende naar de dijk. 't Was een gewoel van voerlui die hun hijgende paarden aanzetten een aan houdend geknars, gepiep en gekraak van wagens. In donkere diepe toonen gehuld, wroetten daar in 't lage sombere polderland men schen en dieren. Hoewel we vermoeid waren van den lan gen marsch, gingen we al spoedig naar den dijk. In groepen verdeeld bleven we daar eenige uren bezig met het lossen van de^zandzakken. De wind spookte daar .flink; we leden kou en hadden honger. Eindelijk werden wij afgelost door man schappen die van verschillende andere forten ook naar hier waren gekomen; in groote drommen kwamen zij den dijk op. We konden rust nemen in een groote boerderij. Daar was 't reeds vol soldaten, er waren er van de forten Krommeniedijk, Marken binnen, Spijkerboor... alles dwarrelde daar dooreen in de koestal en in de kamers van den boer. Daar zaten ook de boer en de boerin in gespannen afwachting, van het geweldige water, dat hen in n slag al hun rijkdom van vee en goed kon ontnemen. Wederom was 't onze beurt geworden andere groepen af te lossen, en gingen we weer naar buiten den donkeren nacht in, aan 't werk met het vullen van de zandbakken. Langzamerhand echter, tegen 7 uur, wordt het gerij van de boeren wat minder. Men schen en paarden waren uitgeput. Van Zondagmorgen vroeg af was 't werken ge weest, en nog was er veel te doen. Nu mochten we gaan slapen bij den boer in 't hooi. Midden in de boerderij boven de woonvertrekken tot aan den nok van 't hooge dak, was de groote vierkante ruimte, tot berging van 't hooi. Het flauwe licht deed er spookachtig de zware stoere balken uitkomen en een zeer geheimzinnige toon en atmosfeer was er in de bronzen kleur van 't hooi. Bij lang turen in dat half duister, zag men dat 't niet alleen hooi was, wat men zag, maar dat iedere plek benut was door soldaten, die daar wat warmte «h rust hoopten te vinden; het geleek een slag veld, in alle mogelijke en onmogelijke richtingen lagen de mannen daar over en door elkaar. Sommige waren reeds in die pen slapen, maar de meesten wachtten maar af dat het dag zou worden. En ze kwam eindelijk weer, de dag na dien vreemden nacht. Door een kleine dak opening hoog boven ons viel een bundel sterk grijzig licht. Langzamerhand drong die grauwe koele toon van den naderenden morgen door kieren en spleten en deuren binnen. Buiten hoorde men hanengekraai, geram mel van emmers, geroep van meiden en knechts. 't Duurde niet lang meer, of ook in 't hooi kwam beweging. Van alle kanten hoorde men roepen Spijkerboor aantreden l" Marken binnen, er uit die kerels", of liggen hier nog man nen van Hamfort!" enz. Het waren de verschillende onderofficieren en korporaals, die, zoekend met zaklantaarns, trachtten hun groepen bijeen te krijgen. Alles krioelde er als in een bijenkorf. En zoo gingen we, huiverend en slaperig nog, naar buiten, en stonden daar in de heldere klaarte van den nuchteren morgen. Geen van allen die nog veel lust had om te werken. Gelukkig hoorden we al spoedig dat we mochten inrukken. En per motorboot gingen we naar onze forten terug. A. DAMEN Gedeelte der Verzameling Gipsafgietsels in het Rijksmuseum te Amsterdam Overstroomd land Slapen in 't hooi Rust in de koestal IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMinilllllllltlllllllllMltlllllllllllMMJIIIltlllll een voorraad" moet gesproken worden; dat de catalogus beter waschlijstje" of des noods inventaris" mag genoemd worden; dat de voorwerpen zonder systeem zijn bijeengebracht; dat er van sommige tijd perken of plaatsen niets, te weinig of te veel is, en ten slotte dat het opstellen van den catalogus beter achterwege ware gebleven, nu daaraan evenals aan de collectie zelve elk stelsel ontbreekt. Met een en ander kan men het voorloopig doen. Ook op de goede zijde laat prof. Vogelsang het licht vallen en erkent, dat zulk een col lectie een bron van algemeene kunstkennis kan worden, een beschavingsfactor kan zijn en voor de kennis der beeldhouwkunst en architectuur een der meest onmisbare hulp middelen is. Maar zij moet volgens een bepaald wetenschappelijk plan worden aan gelegd en gerangschikt! Deze stellingen worden in het artikel in den breede uitge werkt, waarbij tevens wordt aangegeven, op welke wijze men de verzameling tot een behoorlijk geheel kan maken. Dat deze kritiek een harde pil was voor den stichter der verzameling en het Museumbestuur, laat zich begrijpen. Onmeedoogend zwaait prof. Vogelsang den moker op de pleisters tot er niets meer over is dan een ruïne van gips en latten. En, begraven on der het puin, kromt zich de figuur des stichters, stamelend, dat het zoo ondankbaar is zijn arbeid aldus te vernietigen. Maar de overwinnaar lacht om het geweeklaag zijns slachtoffers! Een ieder zal begrijpen, dat het artikel van jhr. mr. de Stuers Een pedant" niet den minsten indruk op prof. Vogelsang maakte. Maar in zijn brochure, getiteld Professor Vogelsang" zou jhr. de Stuers argumenten geven. De titel Professor" moet men als een hatelijkheid opvatten. Het woord Professor" is zoo ongeveer synoniem met Geleerdheidspatser" of iets dergelijks. Dit tusschen twee haakjes. In zijn brochure dan, deelt jhr. de Stuers mede, dat dank zij zijne bemoeingen in 1886 een commissie werd ingesteld, welke tot taak had de ver vaardiging en ruiling van reproductien van kunstvoorwerpen; dat hij steeds gedwars boomd werd dan weer door mr. Fock, dan weer door Minister Kappeijne van de Coppello of mr. C. Vosmaer of dr. van der Linden en dat zijn geheele leven eigenlijk tobben en vechten is geweest. Dan lezen wij, dat hij de man is, die er voor gezorgd heeft, dat de groote binnenplaatsen van het Rijksmuseum van glas werden voorzien, in n waarvan de gipsafgietsels werden op gesteld ; dat in 25 jaar tijds aan 332 onder wijsinrichtingen pleistermodellen werden verstrekt ter waarde van f46844.85 en aan tallooze scholen borstbeelden van beroemde personen werden afgestaan, een voortreffe lijk middel om den zin voor historie en kunst en het nationaliteitsgevoel bij de jeugd op te wekken." Ik vraag mij af: zou die zin en dat gevoel wel door dergelijke gipskoppen op te wekken zijn? En wat den catalogus betreft verdedigt zich jhr. de Stuers door mede te deelen, dat hiermede eigenlijk slechts een verkoopcatalogus is bedoeld, met behulp waarvan ieder kan opgeven wat hij graag zou bezitten en met het bestudeeren waarvan men zelfs een geheelen dag aan genaam en nuttig kan doorbrengen." Wij denken dadeijk aan een prijscourant van een wijnhandelaar en aan de Nuits of Trois Moulins, die er in genoteerd staan. Toen dat alles dan tot stand was ge bracht," zegt Jhr. de Stuers, ondervond ik een gevoel van voldaanheid." Het is waarlijk niet mijn schuld, maar ik moest bij het lezen dezer woorden denken aan Genesis Hoofd stuk I 21. En toen kwam de ontgoocheling door Vogelsang's artikel. Hél boos was de stichter der pleistergalerij, van het Amsterdamsche Trocadero, zóboos, dat hij die kritiekeen ellendige persiflage" noemt, den kritikus een groote domheid" toeschrijft en hem een hooggeleerden charmeur" en huichelaar" noemt. Meer aanhalingen zal ik niet geven. Mr. F. Vlielander Hein heeft op keurige wijze in zijn brochure, getiteld Open brief aan jhr. mr. Victor de Stuers naar aanleiding van zijne brochure getiteld professor Vogel sang"; zijn opinie te kennen gegeven en zijn wijze van strijden gegispt. Volledigheids halve deel ik nog mede, dat vór hem reeds dr. J. Kalf en dr. S. Muller Fzn. hun meening over deze zaak hadden publiek gemaakt. Wat denkt nu de Museumbezoeker van die afgietsels en wat daarmede samenhangt ? Ik heb hier niet het oog op kunsthistorici en vakkundigen, noch op den Amsterdammer, voor wien elk vogeltje een finkie" is, maar op den ontwikkelden leek, op den man van smaak, die het artistieke koren van het kaf kan onderscheiden. Deze zal zeggen, dat er veel, zér veel schoons in het Rijksmuseum is ondergebracht en dat er meesterstukken zijn, schier op elk gebied, maar dat de sinds October 1915 berucht geworden pleister afgietsels in d i t museum niet thuis hooren. Evenwel zal hij iets waarop jhr. de Stuers blijkbaar zoo gesteld is dankbaar zijn, dat het Museumbestuur dezen laten wij zeggen voorraad pleisters gastvrijheid verleent, zoolang de gelden ontbreken om een speciaal gebouw daarvoor beschikbaar te stellen, waardoor dus n leerlingen van kunstnijverheid- en ambachtscholen n Museumbezoekers gelegenheid hebben zich, zooal niet een geheelen dag, dan toch een deel ervan, resp. nuttig" en aangenaam" bezig te houden. A m s t e r dja m, Jan. 1916 [H. Gedeelte der Verzameling Gipsafgietsels in het Rijksmuseum te Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl