Historisch Archief 1877-1940
' ?- r
. '4?. -?Ne. 2018
DE AMSTERDAMMER, 'WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
U
Berlage's Profetie aan Amsterdam:
In 't midden van den twist, en 't woeden nimmer moe,
Verheft uw stad haar kroon tot aan den hemel toe,
En gaat door veen en sloot een nieuwen uitleg vinden,
En rekt de armen naar de zoele zuiderwinden....
(Vondei's voorspelling van Hafai-l uan tlijabreclit vtm_Am3tet, gevolgd).
Gevonden! {Bystanderj,
De Wereldsche Giootmama (Puck)
Het wordt een onaangenaam zitje hier!
Hoe ijdel Grootmama er uit ziet...
... Maar hoe bedriegelijk deze aanblik is !
OFFICIER : Wie ben jij, kindje ?
HET VERDWAALDE KIND : Hu-hu-hu...
mama's zonnestraaltje!
MtlllllllflIllllttlllllillHIIIIIIIIHII
IIIIIIIIIIIIIMII11IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIlnlIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllMllllllllllllli AIIIIUI llltlllMllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIUIIIIIIIIIIllMIIIIIMIMIIIIIllllllllllllllllllllllllMI
De Toekomst en onjuiste cijfers
In het nummer van 8 Jan. 1916 geeft de
Berlijnsche correspondent" van de Toe
komst" onder den titel van: Fransch
beschavingswerk" eenige beschouwingen ten
beste over het getal analphabeten onder de
recruten in Frankrijk, en stelt de door hem
genoemde cijfers tegenover de Duitsche.
Ik heb onmiddellijk na dat artikel de Redactie
der Toekomst" onder aanhaling van de
juiste statistieken over 1913 er op gewezen
dat de getallen van haar correspondent maar
eventjes acht maal te groot waren. Rectifi
catie ineen volgend nummer bleef achterwege.
Nu bevat de Toekomst" in het nummer
van 29 Jan. 1916 een artikel van Dr. P.
Molenbroek, getiteld: De democratie der
Entente", waarin wederom een betoog
nu om het ondemocratische van het Engelsch
staatsbeheer aan te toonen op volslagen
onjuiste gegevens wordt gegrond. Ik neem
het hier over:
Volgens den Almanach de Gotha komt
op de begrooting van het Vereenigde Ko
ninkrijk een bedrag van 180 millioen voor,
dat behoorlijk gespecificeerd is, maar daar
nevens een bedrag van 50 millioen, dus
zeshonderd millioen gulden, waarvan elke
specificatie ontbreekt. Alle pogingen die ik
aanwendde om omtrent de wijze van be
steden dezer laatste gelden inlichtingen te
verkrijgen uit officieele Engelsche uitgaven
of op andere wijze hebben schipbruek geleden,
zoodat ik meen te mogen besluiten, dat
omtrent dit bedrag in het openbaar niet de
geringste verantwoording aan het Britsche
volk is afgelegd. Waar ter wereld, behalve in
de meest depotisch geregeerde landen, zou
zoo iets mogelijk zijn?"
En nu de waarheid: Bedoeld zal wel zijn
het finantieele jaar 31 Maart 1912?1913, in
hetwelk volgens den genoemden Almanach,
bl. 909 hebben bedragen:
total des dépenses ordinaires. 188.621.930
autres dépenses du trésor , 54.273.424.
Het komt al dadelijk aan ieder, die zich wil
herinneren dat het Engelsche Lagerhuis alle
macht die het heeft, zich veroverde door
zijn controle over de geldmiddelen, vrij
onwaarschijnlijk voor dat dit lichaam over
een dergelijk bedrag als in het artikel ge
noemd, geen verantwoording zoude ver
langen. Indien de geleerde schrijver zich dan
ook nog wat meer moeite had gegeven dan
hij blijkens zijn verzuchting zich al reeds
heeft getroost, en had willen opslaan de
Finance accounts of the United Kingdom
for the financial year 1912-1913, ordered
to be printed by the House of Commons
25 June 1913", allerwege in Engeland ver
krijgbaar voor 5H stuiver, dan had hij de
door hem genoemde som in onderdeelen
gespecificeerd gevonden als vertegenwoor
digend de zgn. capital expenses' hovende
gewone begrooting, dienende ter uitvoering
van vorige Parlementsbesluiten voor uitgaven
ten behoeve van post en telegrafie, publieke
gebouwen, aankoop goud, amortisatiefondsen
en zoo meer. 'Een samentrekking is ook te
vinden in het ..Statesman's Yearbook 1914
bl. LXHI). Er blijft dus van het door den
schrijver geconstateerde niets staan.
Welk Nederlandsen belang acht de Toe
komst", die zich een nationaal weekblad
noemt, ermede gemoeid dat telkens aan het
publiek de minderwaardigheid van bevriende
staten en volken wordt voorgehouden? En
waar dit bij herhaling blijkt te geschieden
met behulp van onjuiste cijfers, zij de Toe
komst" voorzichtig, en denke hare Redactie
aan wat Schiller zeide: Nlchts Wahreslaszt
sich von der Zukun/t wissen".
Mr. ED. WINKELMAN.
Den Haag, Febr. 1916.
*** v 'S
De Vaderlandsche Club en de
Roeping van het Land
Onwillekeurig kwamen me in de gedachten
de oude versregels (van Helmers'
Hollandsche Natie?)
...de'Kust, de Kust, de Vaderlandsche Kust!
Godlof, daar rijst ze uit zee!"
Er is in ons louwe, kille volkskarakter
toch iets, dat sterk aan zijn grond gehecht
is en dit kan een zeker oogenblik oploeien
en oplaaien fot een vloedgoed van emotie.
Waar zijn grond bedreigd wordt door den
indringer, zal hij zijn ouden vijand, die reeds
menig vriendendienst bewees, gelijk vijanden
mér plegen te doen, als bondgenoot te
hulp roepen.
De Vaderlandsche club is naar mij voor
komt, een platonisch voorteeken van deze
stemming. En het komt mij daarom ook
voor, dat de N. Rt. Ct. de waarde van dit
teeken in haar hoofdart. van onlangs onder
schat. Een teeken van eene stemming. Meer
is het niet, misschien. Maar dat is veel.
Want wanneer het waar is, wat de N. Rt. Ct.
uitspreekt, dat heel Nederland het er mee
ns zal zal! zijn, wel, dan hebt ge
den juisten toon in dezen Vaderlandschen
club getroffen. Overbodig kan zijn optreden
moeilijk heeten, gezien nu eenmaal den
aard van ons volkskarakter dat, zeer terecht,
vraagt om redenen en inzichf, alvorens zich
warm te maken. Zel's voor zijne eigen zaak l
Wij willen en wij moeten behouden ons
plekje grond, bakermat" van burgerlijke en
geestelijke vrijheid in Europa.
Maar wat ik den Vaderlandschen club
als een practisch vraagstuk direct op het
hart zou willen binden, is dit: gij kunt
willen, maar aan practische mogelijkheden
zijn grenzen. Ook aan de verdediging van
Nederland tegen daadwerkelijke imperialis
tische overmacht.
Het voor kleine Staten dreigende woord
is reeds eenige jaren geleden onmiskenbaar
duidelijk gesproken: zij hebben geen
beteekenis in de toekomst: zij moeten ver
dwijnen. Wij zijn het daarmede niet ns.
Maar de eenige practisc/ie oplossing voor
het vraagstuk van alle staten, is een be
hoorlijke internationale rechtstoestand: Ge
lijk ook de fysiek zwakke staatsburger en
het kfnd in dtn rechtstaat alle waarborgen
en steun (moeten) vinden, zoo ook de kleinste
en meest hulpbehoevende natie in een
behcorlijke internationale staten-gemeenschap.
Wij Nederlanders hebben onze his
torische roeping en door onze afkomst
dwingende plicht evengoed als elk ander
land. Wij zijn niet neutraal in den grooten
evolutiegang van de menschheid. Trouwens
wat is daarin neutraal"? Niets?
Krachtens historisch verleden zijn wij tegen
overheersching door imperialisme en
clericalisme. Tegen feodalisme. Dit blijft m. i.
de toon van Nederland, al hebben wij ons
in 1813 laten meesleepen door zekere feo
dale neigingen onzer buren.
De republiek van Plato, niet het Duitsche
keizerrijk is Nederland's ideaal.
Indien de Vaderlandsche club er in slaagt,
inderdaad het gevoelen van Nederland
uit te spreken in woord en beginselprogram,
dan zullen m. i. déze gedachten moeten
blijken: statenbond internationale rechts
toestand nationaal n internationaal stre
ven naar platonische democratie.
Dit is, naar mij voorkomt, de roeping van
het land.
A. E. THIERENS
Jhr. de Stuers en het Hooger
Kunst-Onderwijs
Eenige weken geleden had dit weekblad
het voorrecht, een stuk te mogen opnemen
van Jhr. Mr. Victor de Stuers, waarvan
door mij om meerdere redenen met eerbied
en hartelijke gevoelens werd kennis ge
nomen.
Met belangstelling zag ik ook dat in dit
stuk ter loops melding gemaakt wordt van
de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten.
Het gebrek aan een deugdelijke instelling
voor de vorming van docenten in het tee
kenen besprekende, herinnert de gevierde
Oud-Referendaris er aan, dat vór het jaar
1880 enkelen, die de Akte M. O. begeerden,
daartoe de Rijks-Academie bezochten welke
zoodoende van een Hoogeschool werd ver
laagd tot een teekenschool".
Het zijn weinig woorden; maar geschreven
door een man van zóverdienstelijk ver
leden en zógrooten invloed, krijgen ze
een bijzondere beteekenis. Ze zeggen duide
lijk en zonder voorbehoud, alsof het iets is
dat vanzelf spreekt, dat een inrichting van
Hooger onderwijs zichzelf verlaagt, of ver
laagd wordt, indien zij de studeerenden
tevens in de gelegenheid stelt de bekwaam
heid te verwerven noodig voor het ver
krijgen van een Akte M.O.
Ik mag niet verhelen, dat ik tegen zulke
opvatting zeer ernstig bezwaar heb.
In het algemeen gaat de stelling van Jhr.
de Stuers zeker niet op. Onze Universiteiten
zijn de Hoogescholen die door de Wet en
de algemeene belangstelling zeker niet
worden verwaarloosd. Men mag gerust aan
nemen dat bij de Regeering (waarvan de
leden bijna allen van dit Hooger Onderwijs
genoten) een voortdurende en nauwlettende
zorg bestaat om deze Hoogescholen te
behoeden voor al wat hen zou kunnen
verlagen in rang of beteekenis. En aan de
Universiteiten studeeren vele studenten
slechts om een akte M.O. in eenigen vorm
te behalen. Men kan er zelfs van overtuigd
zijn, dat van de zijde der Hoogescholen een
energiesch protest zou worden vernomen,
indien men haar dit zou willen ontnemen.
Ik zie echter geen enkele reden waarom
de Hoogeschool die door Jhr. de Stuers in
de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten
wordt aangewezen, waarom juist zij zoo
geheel andere en strengere eisenen zou
moeten stellen. Zou er waarlijk eenigen
grond bestaan voor zulke eischen, dan zou
daaruit volgen dat de Rijks-Academie sedert
1880 leerlingen die met de bedoeling kwa
men om een Akte M. O. te .verwerven,
behoorde af te wijzen en dat de Instelling
den gunstigen invloed van deze amputatie
ook ondervonden moet hebben.
Oprechtelijk gesproken de Geschiedenis
der Academie is mij niet onbekend, maar
ik heb nimmer kunnen merken dat haar aan
zien bij de Regeering vermeerderd is door
opvattingen als hier door Jhr. de Stuers ge
huldigd worden. Neen, erger. Ik heb mij
zelfs eens verstout te zeggen in de bureaux,
waar de heer de Stuers zoo vele jaren een
bewonderenswaardig leider was, dat het een
sociaal misdrijf, althans een sociale fout ge
noemd moet worden, wat met de weinige
aangehaalde woorden, als een zuivering en
verbetering wordt geprezen.
Aan elke Hoogeschool vindt men bij het
einde van met toewijding volbrachte studies
een Diploma beschikbaar, dat de studenten
de intrede in het leven vergemakkelijkt en
hen menigmaal voor goed een steun is.
Het Diploma, dat de Rijks-Academie zou
kunnen uitreiken en dat er traditioneel thuis
behoort, dat is er een van bevoegdheid tot het
geven van teekenonderwijs. Door zelfs de
opleiding daartoe aan de Academie te ont
nemen bewijst men haar waarlijk geen dienst
en handelt men naar mijn overtuiging
niet in het belang der jongelui die er hun
vorming komen zoeken.
Zoo dacht ook de Wetgever. Een der
redenen waarom de Academie gesticht werd
is deze geweest, dat zij in hare teekenklasse
leeraren M. O. opleiden zou. En het zijn
waarlijk niet de slechtste kunstenaars, noch
de slechtste onderwijzers geweest, die inder
tijd hun loopbaan begonnen met mede te
steunen op de Acte M. O.
Van harte hoop ik dat jhr. De Stuers het
door hem zeker met goede bedoeling neer
geschreven, maar gevaarlijk zinnetje, nog
eens zal willen overwegen.
Prof. A. J. DER KINDEREN
(Directeur der Rijks Akademle van
Beeldende Kunsten)