Historisch Archief 1877-1940
Zondag 5 Maart
1°. 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EED EN
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Bultenl.cn de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentie"n van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... /Q35
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030
Reclames, per regel . . ,0.40
IHHOCDi Bladc. 1: Verdnn-Den Haag, door
T. H. De Volksvertegenwoordiging, door H.
Brngmans. Op den TTitkjjk tegen de Dnitsohe
Indringing, door J. 2: Bnitenlandaoh Overzicht,
dooi1 O. W. Kernkamp. Krekelzangen, door
J. H. Speenhoö. Mr. W. J. van Weideren
Baron Bengers f, door W. H. de Beaufort.
8: De Mecklenbnrg", door J. Oderwald,
OadGezagfoerder van de Mecklenbnrg." Feuilleton.
6: Voor Vronwen, red. Elis. M.Eogge. Technische
Rnbriek, door J. F. T. O. 6: BJJ den Vroawenkop,
door Plassohaert. Eabir's Verzen. Jan Luyken,
door 7. yan Eeden. Muziek in de Hoofdstad:
Oonoertgebonw-Sextet, door Herm. y. Leenwen.
Ohristiaan Krab, door Henr. Roll. 7: Jannari en
-Februari in Vlaanderen, door Joh. Demaegt.
Hoe Stfjn Streoyels schryrer werd, door Anoréde
Bidder. Verzen: Oud Maken, door Earel Yan
der Oeyer. Oharitas, door H. Salomonson.
Van Kinderen en Bloemen, door Anna E.
Znikerberg, met teekeningen van Daan de Vries.
9: Ter Herinnering aan de Bouwmeester-Huldi
ging, teekeningen yan Martin Monnickendam.
Dramatische Kroniek, door Top Naefl. 10:
Geheimhouding yan KrtfgBZaken, door Opmerker.
11: Financiëele en Economische Kroniek, door T. d.
S. Confetti. 12: Mevrouw Esther de
BoerVan Bp, teekening yan Albert Hahn.
Leekenspiegel. Spreekzaal. Meina Irwen, de danseres,
door Melis Stoke, met teeken, yan Daan de Vries.
13: De positie yan Minister Oort, teekening yan
Jbhan Braakensiek. Damrnbriek, red. K. O. de
Jonge. Bohaakrnbriek, red. dr. A. G Olland.
Btfyoegsel: De Strijd om Verdan, teekening
yan Johan Braakensiek.
VERDUN-DEN HAAG
Er is bij Verdun nog iets meer in
den grond gelegd, dan de duizenden
doode soldaten, die de aarde thans
herkauwt.
In het groote, groote graf rust boven
dien weer een vast gekoesterde, triomfan
telijke verwachting van het Duitsche volk.
Er schuilt altijd een aangrijpende tragiek
in het verschil tusschen de begeerteen den
tegenslag; tusschen het zelfvertrouwen,
en den spijt. Met hoe geweldige voor
bereiding, met hoe indrukwekkende
doorzettingskracht, met hoeveel
machtsbewustzijn werd daar 't puik van 's keizers
legerscharen tegen de Fransche linie in
't vuur gebracht, gevolgd door
overwinnings-bulletins en door de gespan
nen gemoederen der honderdduizenden,
voor wie de Duitsche zaak nu eenmaal
hun zaak is.
En dit alles heeft bij Verdun in 't zand
gebeten. Men kan het misschien met een
grooten zerk dekken. Wie weet, of een
verlies als dit, op Duitschland niet voor
goed zal blijven drukken I Mij kwam weer
een gesprek voor den geest, uit de dagen
dezen zomer, toen de Duitsche troepen de
Russen bij tienduizenden te gelijk ge
vangen namen, en zegevierend het Oosten
introkken.
Te Berlijn zaten toen in een gezel
schap een paar stafofficieren bijeen;
en er voegde zich daarbij ook een jonge
luitenant, zoo kersversch terug van
Hindenburg's onweerstaanbaren zege
tocht. Nog met modder en den glans
der overwinning op 't gezicht. Und
jetzt, Herr Major," zei hij blij tot een
ouderen stafofficier, een van die stille
figuren, die niet meespelen in het groote
ballet, maar die den dans regisseeren,
hierna, majoor, zullen wij wel gauw tegen
het westen kunnen optrekken, en daar klaar
komen." Maar de majoor schudde het
hoofd: Mein lieber, junger Herr, im
Westen kommt keiner durch." Geen van
beide! Daar is 't nog heel wat anders,
dan aan het Russische front. Die
artilleriestrijd in het westen, daarvan heeft
men elders geen flauw begrip; die is
te verrückt. En alleen de generaal, die
800,000 man zoo zou durven offeren,
en dat riskeert geen een, heeft daar
een mogelijkheid.
Het is zoo vrijwel uitgekomen ook. In
de September dagen, met Jpffre's grooten
uitval in de Champagne. En nu weer,
bij den hardnekkiger! strijd voor Verdun.
De majoor zou gelijk krijgen. En dit is
voor de wereld niet vroolijk. Want toen
in 't verdere gesprek een ander meende
eene sombere voorspelling te wagen:
mit England werden wir nicht vor 1918
fertig", wierp hij er alleen maar tusschen
in,: ach was; nicht vor 1921." Doch deze
opmerking zal een buitenstaander, die
voor zichzelf de zaak heeft doorgedacht,
ook allicht 'niet veel nieuws meer vinden!
En zoo hangt er iets ontegenzeggelijk
meewarigs over dit groote graf van de
gesneuvelde verwachting bij Verdun.
* *
*
Dit is echter niet de eindstemming,
door Verdun gewekt.
De eindstemming, er zijn er maar
weinigen onder ons bij wie ze niet wordt
weergegeven dooteen:?Bravo,Marianne/"
Zij allen, die den schrik hebben voor
een mogelijke Duitsche overmacht in
Europa,, toch het onvermijdelijk gevolg
van eehe voortgezette Duitsche over
winning
Zij allen die, de kleine natiën vooraan,
beseffen, dat een onweerstaanbare en
rücksichtlose" militaire mogendheid^ voor
hun zelfstandigheid de naderende dood
zou zijn
Zij allen, die hopen te zien gelogen
straft, dat Frankrijk's democratie het
Fransche weerstandsvermogen, Frank
rijk's welgesteldheid het Fransche idea
lisme, Frankrijk's verfijning de Fransche
levenswijsheid, en Frankrijk's zeden de
Fransche ziel zouden hebben vermoord....
Zij allen hebben uit Verdun een; neen,
neen, neen, vernomen.
Wat ook verder het vervolg moge
brengen, het is een heugelijk en troost
rijk teeken, dat eene democratische natie,
die soms in crisissen van parlementairisme
scheen onder te gaan, zich zóweet te
betoonen, wanneer de nood aan den
man is. En dat ook de Fransche be
schaving haar eigen kracht blijft behou
den, al kan de Qermaansche die niet altijd
verstaan.
Aan de cranerie, aan de veerkracht,
aan den opgewekten ernst, welke door
Marianne's ranke figuur verpersoonlijkt
worden, komt een eerlijk: bravo, la
France! toe.
* *
*
Eene natie ziet gaarne haar innigsten
wil, haar al-omvattend streven, in per
sonen belichaamd, en door die personen
tot leven gebracht.
Zoo was in Frankrijk, hoe het voor 't
oog nog anders moge hebben geschenen,
het besluit tot vastheid gekomen, om
tot het uiterste voor de verdediging van
het vaderland te staan toen Raymond
Poincarétot president van de Republiek
§ekozen werd. Men zal zich herinneren,
at toen de echte parlementaristen",
met Clemenceau aan 't hoofd, tegen de
candidatuur opkwamen. Zij wilden meer
een figuur uit 't perk der partijpolitiek,
Poincaréwas hun te nationaal.
Met zijne verkiezing evenwel werd dan
ook tevens de stempel gedrukt: Frankrijk
stelde boven binnenlandsche kwestie's, de
zorg voor de veiligheid des lands en de
buitenlandsche staatkunde. Maar dat dit
besef vervolgens in honderdduizenden
gegemoederen tot verdere rijpheid is ge
groeid, juist weer voor een groot deel
komt door den geest, dien president
Poincaréaan zijn land heeft weten in
te blazen.
De getuigenis van dezen geest is door
de standvastigheid bij Verdun nog eens
bevestigd geworden. De tegenoverge
stelde opinie vond in 't kanonvuur geen
uiting meer. Zij heeft haar stem verloren.
't Is eigenaardig, hoe eenzelfde tegen
stelling zich juist dezer dagen in ons land
openbaarde. In de jongste redevoering,
door den heer Cort van der Linden in
de Eerste Kamer gehouden, heeft deze 't
zelfde dilemma gesteld: binnenlandsche
politieke strijd, en zorg voor 't groote
nationale belang.
De minister verklaarde zichzelf voor
taan te beschouwen als den vertrouwens
man van het laatste. De andere kwestie's
kregen daarbij zoo ongeveer de rol van
het lekkers, door Sinterklaas onder de
jeugd gestrooid om hen naar hartelust
te doen ravotten.
De grondgedachte van den heer Van
der Linden is natuurlijk zeer gelukkig.
Een minister moet op 't oogenblik in de
eerste plaats zijn de vertegenwoordiger
en leider van den gemeenschappelijken
wil, om de nationale onafhankelijkheid
te bewaken; en van buitenlandsche staat
kunde.
Toch is men geneigd, op de toepassing
door het kabinet Cort van der Linden
daaraan gegeven, eenige kantteekeningen
te maken.
Dit ministerie heeft zijne aanstelling
reeds aan verschillende oorzaken kunnen
toeschrijven: eerst aan weifelmoedigheid
der vrijzinnigen; dan: aan de kroon; aan
den volkswil; aan de meerderheid der
linkerzijde. Het laat die nu alle varen, en
heeft een mandaat aanvaard van het nood
lot. Dit heeft den oorlog ontketend, en
vond in Nederland het tegenwoordige
kabinet aan 't roer. Dienovereenkomstig
verklaart de heer Cort van der Linden,
zijn nationale taak gestand te willen
doen.
Tegen de taak mag men zeker geen
bezwaar maken, maar anders is het
met den opdrachtgever. Zal eene regee
ring een bepaald doel het beste bevor
deren, dan behoort zij met het oog op
dit doel ook uitgekozen en gevormd,te
zijn. Immers daardoor alleen kan zij voor
dit doel het beste leidend en bezielend
werken, omdat het in haar als belichaamd
wordt, en door de natie ook aldus wordt
gevoeld.
Om deze reden hebben de verschil
lenden landen met het begin van den
oorlog een nieuw, althans gerecon
strueerd kabinet genomen; en is zelfs
Engeland, met zijn sterke partij-politiek,
daartoe overgegaan.
Met het kabinet-Cort van der Linden
is hiervan niets het geval. Het kan voor
zijn titel als nationaal kabinet, en als
kabinet van buitenlandsch beleid, niets
anders aanvoeren dan hét toeval, en zijn
goeden wil. Er zijn verschillende leden
in het ministerie, die met de nationale
gedachte nooit in 't bijzonder iets te
maken hebben gehad; en die nu plotse
ling met de taak op de schouders staan.
Nimmer ook is een hunner voor de oogen
der natie met deze groote opdracht be
kleed geworden; nimmer heeft het minis
terie zich daartoe uitgelezen kunnen
verklaren.
Dit kan zonder bezwaar gaan, zoolang
men moet optreden als zaakwaarnemers
uit noodzaak: het gaat niet goed, zoodra
men nadrukkelijk en duurzaam moet zijn
een ministerie voor de (nationale zaak.
Met vol recht kunnen nu verschillende
andere groepen beweren, dat zij daarin
minstens even goed gesorteerd zijn. En
met vol recht kunnen aan den anderen
kant 'de politiekers blijven eischen, dat
de zaak op den ouden voet moet wor
den voortgezet.
* *
Dit is geen theorie, maar een tastbare
werkelijkheid.
En het is te vreezen, dat de werk
zaamheid van het kabinet daardoor op
twee gedachten zal blijven hinken, zoo
lang de nieuwe grondslag niet krachtiger
is afgeteekend, dan door eene ministrieele
uiteenzetting van den premier.
Eene tweeslachtigheid, die noodwendig
moet leiden tot zwakheid, juist ook bij
de vervulling van de nationale taak, welke
men gediend wil zien.
Dat de gevolgen van een dusdanige
slapte zich dan ook reeds verschillende
malen hebben geopenbaard, wie zal
het ontkennen? Dat er van dit kabinet
lang niet steeds die nationale geest en
nationale organ isatie, de overtuigde buiten
landsche politiek is uitgegaan, welke wij
behoeven, wie?
Zoo moet ernstig overdacht, of de
vorm, welke de regeering zich thans ge
kozen heeft, wel de meest geëigende is
voor het doel, dat zij zelve wenscht te
behartigen.
Men kan als onmisbaar onderdeel van
de nationale taak zeer zeker ook blijven
beschouwen de afdoening van bepaalde
aanhangige politieke vraagstukken.
Maar voor het verkrijgen van een
standvastigheid en een weerstandsver
mogen in den geest van Verdun, is eene
nationale leiding op ondubbelzinnigen en
opzettelijken grondslag noodig.
v. H.
De Volksvertegenwoordiging
Het is opmerkelijk, hoe de kleine meerder
heid der Tweede Kamer, die den 28sten
Januari zich liet belezen om de
motieSchaper aan te nemen, met haar houding
verlegen is. Alleen daardoor is het te ver
klaren, dat telkens en telkens weer de leiders
van die meerderheid zich geroepen gevoelen
den volke te verklaren, waarom het in 's lands
belang noodig was de motie-Schaper aan te
nemen en zoo den minister Treub tot af
treden te dwingen. Het is de vraag, of de
poging om de natie te overtuigen, zal ge
lukken. Wij zijn daarvan niet zeker; wij
zijn integendeel overtuigd, dat de tegen
woordige Kamermeerderheid de proef van
een algemeene verkiezing niet glansrijk zou
doorstaan.
Het is evenwel niet noodig zich in toe
komstbespiegelingen te verdiepen; het vol
gende jaar hebben de kiezers weer het woord
en dat zij ondubbelzinnig zullen spreken
mag wel worden verwacht. Wat evenwel
dichter bij ligt is een andere zaak, die in
verband met den val van Treub meer naar
voren is gekomen en van meer gewicht nog
is dan dit betreurenswaardige incident op
zich zelf. De leden der Kamer zelf, die in
de laatste weken zich hebben doen hooren,
hebben er zich over beklaagd, dat de
volksvertegenwoordiging wordt gehoond
en gesmaad; zij geven daarbij vooral
aan de pers de schuld, die niet ophoudt
met minachting en ergernis van de Kamer
want het gaat hier vooral om de Tweede
Kamer te spreken. Inderdaad hebben deze
Kamerleden gelijk: er wordt in breedekrin
gen ernstig over de Tweede Kamer ge
klaagd ; men kan binnenkamers nog wel
geheel andere dingen te hooren krijgen dan
onze couranten schrijven; zelfs krijgt men
wel eens den indruk, dat een niet zoo ge
ring deel van het Nederlandsche volk de
ramp wel te boven zou komen, zoo de
Tweede Kamer, als eens de tempel van
Janus gesloten werd.
Het verschijnsel is ernstig genoeg en kan
niet, ook door verdienstelijke volksvertegen
woordigers, met een breed handgebaar wor
den weggewuifd. Men kan tegenwoordig
een zekere disharmonie constateeren tusschen
de volksvertegenwoordiging en de leidende
kringen van ons volk op stoffelijk en gees
telijk gebied. Niet zoo heel klein is het
getal dergenen, die er zekeren roem in stellen,
dat zij zich nooit met politiek bezig houden,
omdat dat in hun oogen een onwaardig be
drijf is geworden. Zelfs kan men menschen
aantreffen, die nimmer of nooit meer gaan
stemmen. Men ziet zoo iets opkomen van
een politieke apathie als onze voorouders
in het begin der negentiende eeuw onder
gingen.
Dat de vertegenwoordiging hier zonder
schuld is, zullen haar beste leden zelf niet
ontkennen. Want de kwaal zit dieper dan
men oppervlakkig meent en zij is ook niet
van vandaag of gisteren. Tweeërlei oorzaak
kan worden aangewezen, vooreerst de samen
stelling der kamer zelf, ten andere haar ver
houding tot de Regeering.
De samenstelling der Kamer hangt af van
de kiezers. Wie nu meent, dat men door
stemming door een ruim getal kiezers de
honderd voortreffelijkste Nederlanders kan
laten aanwijzen, komt bedrogen uit. De
stemgerechtigde burgers zullen nooit een
vertegenwoordiging verkiezen, die ver boven
hen staat en daarin hebben zij eigenlijk
gelijk. De Kamer is geen elite van het Neder
landsche volk en behoeft dat niet te zijn.
Zij moet falleen den gemiddelden Neder
lander vertegenwoordigen en dat wel op
zijn best. De kiezer moet in den gekozene
zijn betere gelijke terugvinden.
Dat nu is niet altijd het geval. Een groot
deel van de Nederlandsche kiezers kan met
den besten wil in de leden der Kamer zijn
beteren, zijn aristen, niet zien. Men ziet niet
tot de Kamer op, maar op haar neer. Dat
ligt soms aan het standpunt, waarop men
zich gelieft te plaatsen, maar veelal toch
ook aan de vertegenwoordiging. Zij telt
ongetwijfeld nog vele voortreffelijke leden,
wier woord ook in anderen kring gaarne
wordt vernomen. Maar zij heeft in haar
midden ook veel, te veel leden, naar wie
in een ander gezelschap stellig niemand zou
luisteren; het ongeluk wil, dat juist deze
leden maar al te dikwijls hun bescheiden
licht niet onder de korenmaat verbergen,
maar voor den volke laten schijnen. Van
ouds klinken leege vaten het helderst.
Daarbij komt nog iets anders. Ouder ge
woonte spreken wij nog steeds van de volks
vertegenwoordiging. Maar wij vergeten
daarbij, dat wij eigenlijk sedert lang geen
volksvertegenwoordiging meer hebben. Hoe
wel de grondwet zegt maar zij zegt
zooveel, waarop de lommerd geen geld
geeft dat de Staten Generaal het geheele
Nederlandsche volk vertegenwoordigen, is
dat alleen onder zeer bijzondere omstan
digheden het geval. In den regel vertegen
woordigen de afgevaardigen niet veel meer
dan hun district en hun partij. Dat laatste
zal nog erger worden, zoo de voorstellen
op de evenredige vertegenwoordiging door
gaan. Thans is reeds aan de politieke leiders
in de kiesvereenigingen en kiezersbonden een
zeer groote invloed op de samenstelling der
vertegenwoordigende lichamen toegemeten;
in de toekomst zullen zij de handen geheel
vrij hebben en zal den individueelen kiezer
nauwelijks meer ruimte van beweging worden
gelaten. Daarmede is dan de partijorganisatie
in en buiten de iKamer weer versterkt en
raken de algemeene volksbelangen op den
achtergrond. Is het dan wonder, dat vele
kiezers, wier politieke overtuiging niet ge
heel strookt met partijprogramma's en
partijbelangen, in arren moede de politieke par
tijen en haar schepping, de Kamer, den rug
toewenden? Het zijn waarlijk niet de slechtste
burgers, die niet vaneen gareel zijn gediend.
Het zijn ook deze kiezers, die de verhou
ding van de Kamer en de Regeering moeilijk
verdragen. De gewone Nederlandsche burger
wenscht wel te worden geregeerd; men
kon in de laatste anderhalf jaar bemerken,
hoe aangenaam men het ondervond, dat een
sterke hand het roer in handen had; dat
een minister durfde zeggen, dat het soms
beter was verkeerd te handelen dan niets
te doen, dat was vele Nederlanders uit het
gemoed gesproken. Maar dat verdraagt de
Kamer juist niet; als iedere vergadering wil
zij zich doen gelden en dat tegenover de
eenige macht, waarop zij vat heeft, de
Regeering. Het is hier een oude kwaal,
waaraan wij lijden. Uit haar strijd tegen de
koninklijke ministeriën heeft de liberale partij
een sterk wantrouwen tegen de Regeering
overgehouden en bij de sociaal-democraten
is het gouvernement als de vertegenwoordiger
van den gehaten[klassenstaat van nature ver
dacht. De geheele linkerzijde moet thans
boeten voor de groote fout der liberalen in
hun grooten tijd: zij hebben verzuimd de
verhouding van regeering en vertegenwoor
diging goed te regelen; zij meenden er met
de ministeriëele verantwoordelijkheid te zijn
en lieten de zaak verder aan haar natuurlijk
beloop over. En nu is daardoor dit bereikt,
dat het kabinet inderdaad geregeld benoemd
werd in overeenstemming met de meerder
heid der Tweede Kamer. Maar deze Kamer
bleef die zij was: zij gevoelde zich tegen
over de parlementaire ministers dezelfde als
vroeger tegenover de koninklijke; zij ver
volgde hen met hetzelfde wantrouwen en
zette hen geregeld den voet dwars. Onze
parlementaire geschiedenis sedert de grond
wetsherziening van 1848 is vol van con
flicten tusschen de meerderheid der Kamer
en een daarmede homogeen ministerie. De
linkerzijde heeft zeker groote dingen ge
daan; het zou dwaasheid zijn haar groote
hervormende kracht te betwijfelen. Maar
n groot ding heeft zij haast stelselmatig
verzuimd: zij heeft zich nooit bezig ge
houden met een deugdelijke organisatie der
regeering. Zij heeft geen flauw besef ge
toond van wat eigenlijk een regeering is en
moet zijn; zij heeft wel veel van wetgevende
en uitvoerende macht gesproken en beider
verhouding willen regelen, maar aan de
eigenlijke regeermacht heeft zij nimmer aan
dacht geschonken. De liberalen zijn steeds
knappe mannen van de staatkundige theorie
geweest; de staatkundige praktijk had veel
minder hun aandacht en belangstelling. Aan
de rechterzijde kan daarentegen de lof niet
worden onthouden, dat zij het politiek besef
had om een regeering van haar eigen
kleur als regel niet te bestrijden maar in
tegendeel te steunen. Het spreekt van zelf,
dat dat niet in alle omstandigheden kan
geschieden, maar het omgekeerde behoeft
toch ook geen regel te zijn. Daarvan is de
linkerzijde zich niet steeds bewust geweest;
dat heeft zij ook op 28 Januari vergeten.
Van dergelijke verhoudingen nu heeft de
niet politiek geschoolde burger geen of wei
nig begrip. Hij begrijpt er niets van, dat
men een uitnemend minister van de eigen
partij door een zoo opzettelijk en kwaad
aardig middel als een motie heenzendt. En
met zijn natuurlijke voorkeur voor een man
van groote regeerkracht haalt hij de schou
ders op voor een Kamer, die zoo iets doet.
Zelfs politieke berekeningen kan hij hierin
bezwaarlijk vinden; hij onderstelt dus kiezers
vrees of liever vrees voor de politieke leiders;
en hij wendt zich met minachting af.
De Kamer is ten slotte altijd beter dan
zij schijnt. Zij zal van minister Van Gijn
verdragen en aannemen, wat zij van minister
Treub weigerde te aanvaarden. Maar als er
weer gesproken wordt van disharmonie
tusschen Kamer en volk, moet de Kamer
niet meenen, dat de schuld overal elders
dan op het Binnenhof ligt. De Kamer kan
wel een stoot verdragen; haar gezag is nog
ruim genoeg. Maar zij moet niet gelooven,
dat zij op den duur den steun van de besten
van ons volk kan missen. Want dan graaft
zij haar eigen graf.
H. BRUGMANS.
«IIIHIUIIlmimlIimlIlltllimilllMIMIItllllllnlNMIIIIllllllllllHIIIIIIIIIIII
OP DEN UITKIJK TEGEN
DE DUITSCHE INDRINGING
Wij zijn in ons land nog te argeloos; te
onschuldig.
Wij geven ons nog te weinig rekenschap
van het lot onzer natie. Wij bedenken niet,
dat het betrekkelijk gemakkelijk is, haar
voorshands buiten den oorlog te houden;
maar zeer moeilijk, hare toekomstige veilig
heid te verzekeren.
Wij geven er ons te weinig rekenschap