De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 5 maart pagina 2

5 maart 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Maart '16. No. 2019 f K ,1 * i . ft' 5 i l Mitteleuropaischer Staatenbund. Den bersandten Leitsatzen slimme ich zu. Für ihre Verbreitung stelle ich meine Namensunterschrift zur Verfügung. iiiiiiiiiimiiiiiimiiinii van, dat reeds nu, om ons heen, een stille, taaie actie wordt gevoerd, uitloopend naar het verlies van de Nederlandsche zelfstan digheid. Wij zijn zeer verheugd, wanneer maar kan weersproken worden, dat de Duitsche regeering inbreuken op onze integriteit en zelfstandigheid heeft willen maken; en van annexatieplannen geen sprake is. Maar dat tegelijkertijd een stille inpal ming kan plaats hebben, en beproefd wordt, dit gaat n aan onze regeering, n aan onze natie, nog te zeer voorbij. De nieuwe, de groote methoden van inlijving, waarbij geen droppel bloed behoeft te vallen, hoogstens aan 't eind een paar, van eenige bittere einders", daarvan is het naïeve Nederland nog te vreemd. Het zijn de methoden, waarbij honderden vrijwilligers te samen werken, niet onder n commando, niet bij wijze van eene duivelsche samenzwering, maar elk desnoods op eigen gelegenheid, en slechts allen door n geest bezield. Dat lijkt onbeteekenend, dat steekt in allerlei beminnelijke vormen; en vooral een vrijheidsgevoel als het Nederlandsche, zegt dat men 't moet laten begaan, en dat men er niets tegen doen kan. Een beetje bangigheid, en neiging om 't gevaar maar liever niet te zien, komt daar ook wel bij. Toch is dit gevaar voor een volk als 't onze het grootste, en zou het er de dupe van worden. Tegen aanvallen en overrompe lingen zal het zich altijd wel blijven verzetten, tegen geleidelijke oplossing niet. Daarvoor zijn wij eigenlijk te vierkant. Een Fransch diplomaat heeft het, vroeger, eens zoo goed gezegd: De Nederlanders zijn maar op n manier te winnen, maar diélukt dan ook heel gemakkelijk: dat is de onmerkbare manier. Men moet hen vooral altijd laten denken, dat men ze verbazend ontziet t»waardeert." Wie scherper toeziet/kan de werkzaamheid van deze methode, in toenemende mate, In 't Duitsche belang zien toegepast. Vertegenwoordigd door een even innemend als bekwaam diplomaat in den Haag; ge ntroduceerd door allerlei middelen: de be wondering van onze militairen; het conser vatisme van onzen adel; de toeschietelijkheid van onze wetenschap; de gretigheid van 't kunstlievend publiek; den zakengeest van han del en nijverheid; de lijdelijkheid van vele au toriteiten, en debangelijkheid van anderen; de kortzichtigheid van onze pacificisten en internationalisten; en 't gebrek aan voor lichting van het groote publiek, kan die invloed, langzaam maar zeker voortmalen. Bedenken wij echter maar, dat ook de Fransche overheersching van nu ruim 100 jaar geleden, zoo was voorbereid door eene jarenlange gemoedelijke kweekerij van be wondering, van meegaandheid, van zeer on schuldig schijnende aanknoopingspunten, die waarlijk het Trojaansche paard nog met vreugde hebben doen binnenhalen! Totdat het eind den last gedragen heeft. Aan zoo iets staan wij weder bloot, wan neer wij niet beter opletten, en, zonder on toegankelijk te worden, afwerend weten te zijn. 't Werd reeds gezegd. Nederland is te weinig gewaarschuwd. Er wordt in dit op zicht te weinig gedaan. Ook de Regeering laat nog te veel begaan, al zal zij nimmer alles kunnen bestrijden. Particulieren moeten samenwerken, en men moet de dingen bij den naam durven noemen, opdat ieder er van doordrongen worde: meer op onze hoede, meer op ons zelf, meer Nederlandsch. nDe Amsterdammer" wil hiertoe het zijne doen, door mede den uitkijk tegen de Duitsche indringing te houden. Voor inzendingen, die op ernstige gege vens berusten, zullen deze kolommen ook gaarne worden opengesteld. I Nederlanders geworven voor de toetreding tot een Middeleuropeeschen Statenbond" Wat er van te zeggen, dat op het pogenblik hier te lande een lid van den Duitschen Rijksdag bij vooraanstaande Nederlanders bezoeken aflegt, om hunne handteekeningen te verkrijgen voor de oprichting van eenen Mitteleuropaischen Staatenbund'. De Heer: itmiiiiiiiiinii vraagt van onze landgenooten niet minder of' meer dan hun bewijs van instemming met een Statenbond", waarvan Duitschland en Oostenrijk-Hongarije de kern" moeten vormen, maar waar zich dan de andere Staten van Qermaansch karakter" bij aan kunnen sluiten. Natuurlijk: geheel vrijwillig, en im freien Bundniss", met wederzijdsche j garantie van hunne souvereiniteit en moder niseering van het volkenrecht. Maar och... Eene beginselverklaring wordt daarbij voorgelegd, waaruit wij hier eenige gedeel ten overdrukken. Men behoeft slechts het bovenstaande biljet te onderteekenen om... de Nederlandsche zaak gediend te hebben! Der Mitteleuropaische Staatenbund Die Unterzeichneten wollen im Sinne nachtstehender Satze durch Wort und Schrift Einflusz zu gewinnen tochten auf die Neuordnung in Europa und Deutschland: 1. Das Ziel des Krieges für unser Vaterland sei ein ehrenvoller Frlede in gesichterten Grenzen. 2. Das Kriegsende bringe den Kulturvölkern eine neue Rechts- und Friedensordnung nebst Garantien für ihre Respektierung seitens Kriegsführender; u. a. eine Moder3-4. nisierung des Völkerrechts und ein Seekriegsrecht, das die Freiheit der Meere verbürgt. 5. Das zur Sicherung des Friedens notwendige Vertrauen unter den Völkern Europas werde nach Wiederaufname 6. freundschaftlicher Bezïehungen unter ihnen durch erneute Proklamierung der 7. Gerechtigkeit als Grandioze aller Staaten und als leitendes Prinzip auch für die Politik angebahnt. 8. In der bündischen (f 'derativen) Neuordnung Mitteleuropas bilden den Kern die eng verbiindeten Reiche: das Deutsche 9. Reien ann Oesttrreich-Ungarn. DiéSelbstandigkeit beider Reiche auf politischem und kulturellem Geblete bleibt gewahrt. 10. Das Bündnis zwischen beiden Reichen führe a. zu Einheit in militarischer Ausbilding (M il i ta r kon v entionen.) b. zu einem einheitlichen Wirtschafts geblete (für die Uebergangzeit Beibehaltung einer Zwischenzollinie, Einraumung von Vorzugszöllen, Vereinbarungen vor Abschlusz von Zollvertrager mit anderen Staaten), c. zu einheitlichem Handelsrecht, d. zur Anbahnung eines einheitlichen Münzwesens. e. zu einheitlichen Bestimmungen im Verkehrswesen, ?. zu allseitiger Förderung der Kulturgemeinschaft u. a. Auerkennung des Studiums an den Hochschulen beider Reichsgebiete. 11. Der Anschluss anderer Staaten erfolgt freiwillig ohne Zwang in IrgendwelcherForm. 12. Die dem mitteleuropaischen Staatenbunde angehörenden Staaten garantieren einander die souverane Sslbstandigkeit. Die notwendige Einheit in Verteidigungs-Verkerhs-Fürsorge. (Sozialpolitik) wesen gehe Hand in Hand mit sorgsamer Berücksichtigung der Stammesgliederung und der Stammesart. Het stuk vermeldt dan verder dat als grondslagen van den nationalen aard moeten worden verdedigd; de degelijkheid van het familieleven, de reinheid van het huwelijk, arbeidslust, mannenmoed van den vrijen staatsburger : enz., enz., enz." Maar een noot in het begeleidend schrij ven vermeldt, dat nicht deutsche Empfanger", die deze verplichtingen niet aanvaarden willen (waarom zij juist daarvan worden vrijgesteld, is k al geen compliment!) zich tot het bovenstaande kunnen bepalen. Als onderteekenaars treden een groote menigte van Duitsche en Oostenrijksch-Hongaarsche politici naar voren. Nu moge dit alles wonderschoon en honigzoet klinken, maar er moet op gewezen, dat hiermede toch in waarheid op 't oogenblik niets anders wordt gedaan, dan Nederlanders te halen in eene zaak, die tot resultaat slechts kan hebben ons land te brengen onder de hegemonie van Duitschland. Het klinkt dan wel: souvereiniteit gegarandeerd, maar wat er van die onafhankelijkheid kan over blijven, gedrapeerd om den Duitsch-Oostenrijkschen kern, dat kan ieder begrijpen. Het geheele Duitsche Rijk is langs den weg van zulke vrije verbonden en unie's gebouwd, en het is nog wel eens merkwaardig, na te gaan hoe Pruisen dit bv. met Hannover heeft weten te bewerkstelligen. In hoeverre Oostenrijk-Hongarije zich aan Duitschland (dus eigenlijk aan Pruisen) wil binden, moet het zelf weten. Maar een land als het onze behoort daar buiten te blijven. Een rechtgeaard Nederlander kan daarin niets anders dan een begin van het einde zien, en wij hopen dus ook, dat ieder, bij wien dit visitekaartje van t Rijksdaglid ge presenteerd wordt, hem verzoeken zal, maar weer heen te gaan, tenzij hij over niets dan koetjes en kalfjes wil komen vertellen. 't Is zelfs de vraag, of 't niet op den weg van onze Regeering ligt, zulks den heer Alpers duidelijk te maken, en hem te doen weten, dat vreemdelingen ten onzent nog een open deur vinden, maar dat het even onduldbaar als onoirbaar is, dan onder ons Nederlanders zulke verbonden aan den man te trachten te brengen, die even onnationaal als gevaarlijk te achten zijn. Men zou hem dan als boodschap, den regel mee kunnen geven, vrij gevolgd naar een, die vroeger onder de Nederlandsche staatslieden der Republiek gold: Germania vicina, non soda. Duitschland een buur, maar geen bondgenoot. J. MllliilliiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiliiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilMliiiiiiiiiiiri Koning Konstantljn van Griekenland moet een allerbeminnelijkst mensch zijn. Zelfs tegenover ongenoode gasten is hij de be leefdheid in persoon. Dat zou méh althans kunnen afleiden uit een telegram, dat een in bijzonderen dienst van Reuter staande correspondent uit Salo niki seint. Hij weet te verhalen van de indrukken, die generaal Moschopoelos, de grieksche bevelhebber te Saloniki, heeft ge kregen bij een bezoek aan de EngelschFransche linies. De generaal was er verrukt over. Hij noemde de door de geallieerden opgeworpen versterkingen prachtig en in drukwekkend. Zij waren uitgevoerd volgens de nieuwste vindingen van de militaire we tenschap ; en wat werken de genie-officieren van de geallieerden vlug! waar anderen laat ons zeggen Duitschers; maar generaal Moschopoelos noemde geen namen twaalf maanden over zouden hebben gedaan, dat is door de Franschen en Engelschen in drie maanden opgeknapt. En niet met den Fran schen slag neen, hecht en stevig. Saloniki is op het oogenblik al beveiligd tegen eiken aanval en het wordt een der geduchtste versterkte kampen in de wereld. Indien de Boelgaren of Duitschers de vijandelijk heden mochten beginnen, dan zullen zij stuiten op een borstwering van staal. Een correspondent van Reuter is allicht een even geloofwaardig persoon als een collega van hem, die in bijzonderen dienst van Wolff's bureau staat, en men moet dus rekening houden met de mogelijkheid, dat generaal Moschopoelos de versterkingen van de geallieerden geen kaartenhuisjes heeft genoemd. Zelfs is het niet uitgesloten, dat hij er nog grooter lof aan heeft toegekend; hij meent het niet kwaad met de geallieer den; zoo wij ons niet vergissen, is hij im mers de Grieksche hoofdofficier, die hun op Nieuwjaarsdag veel heil en zegen heeft tpegewenscht en de uitdrukkelijke verzeke ring heeft gegeven, dat zoowel hij als zijne officieren en manschappen met hart en ziel de zaak van de Entente zijn toegedaan. Maar hoe complimenteus de generaal zich ook moge hebben uitgelaten, uit de woorden, die Reuter's correspondent hem in den mond legt, blijkt niet, dat de geallieerden van plan zijn, spoedig op te rukken uit Saloniki. Een borstwering van staal" is een goed ding om er een aanval op af te laten stuiten, maar behoort tot de klasse der onroerende goederen; op reis kan je het niet meenemen; zoodat de geallieerden van deze borstwering alleen plezier zullen beleven, als zij zich er achter blijven verdedigen of als zij na een mislukten opmarsch er weer dekking achter moeten zoeken. Tot een opmarsch nu schijnt nog niet te zijn besloten; het wachten is niet op het gereed komen der verdedigings werken ; die zijn volgens Reuter's cor respondent kant en klaar; zoo moet men dus aannemen, dat de te Saloniki verzamelde strijdmacht nog altijd niet groot genoeg is om de expeditie te beginnen, die de Boel garen en Oostenrijkers uit de door hen ver overde landstreken moet verdrijven en aan de centrale mogendheden de verbinding met Constantinopel afkappen. Misschien zullen de Italianen eerst nog in de gelegenheid gesteld worden, zich niet onbetuigd te laten". De reis, in de vorige maand door de Fransche ministers Briand en Bourgeois naar Rome en het Italiaansche hoofdkwartier ondernomen, moet ten doel hebben gehad, aan de Itali aansche regeering te beduiden, dat zij zich niet blind moet staren op haar specialen oorlog, maar meer samenwerking heeft te zoeken met hare bondgenooten en het hare moet bijdragen tot de expeditie, die in Saloniki en omgeving wordt voorbereid. Indien Italië dit vroeger had gedaan en de legermacht te Saloniki op dit oogenblik reeds sterk genoeg was, zou het tijdstip voor den opmarsch gunstig zijn: in het Westen hebben de Duitschers een grooten aanval op Verdun ondernomen, in het Oos ten zullen de Turken een aanzienlijke macht noodig hebben om de Russen tegen te houden, die zoowel in Perzië als in Armenië sterk opdringen. In het telegram van Reuter's correspon dent staan echter nog andere dingen dan waardeerende opmerkingen over de aange legde versterkingswerken. Zooals de heer van Kol hedenmiddag in de Eerste Kamer heeft gezegd volgens het verslag in de avond-uitgave van het Utrechtsch Dagblad van l Maart dat hij nog eens het genoegen hoopte te hebben, de lijkverbranding te ondergaan, zoo heeft generaal Moschopoelos te kennen gegeven, dat hij nog eens het genoegen hoopt te hebben in dienst der Entente te sneuvelen. Reuter's correspondent, die een klassieke opleiding moet hebben gehad en het daarom voor een Griek niet passend zal hebben geacht om over zulke sinistre dingen anders dan in euphemistischen vorm te spreken, heeft de woorden van den generaal aldus vertolkt: Moschopoelos zeide, dat het hem genoegen deed te kunnen verklaren, dat de betrekkingen tusschen de Entente en de geallieerden met den dag hartelijker wer den; dat hij hoop had, dat alle misverstan den uit den weg zouden worden geruimd en dat de traditioneele banden tusschen Griekenland en de geallieerden nauwer zouden worden toegehaald." Dit is wat anders, dan de jammerklachten, die de correspondenten van Duitsche en Oostenrij ksche bladen uit Griekenland laten klinken over het baas spelen van de geal lieerden in andermans huis, over het bezet ten van eilanden, het in gebruik nemen van spoorwegen en telegraaflijnen, het gevangen nemen van vreemde consuls enz. [ In plaats van met den dag meer gespannen" worden de betrekkingen met den dag hartelijker." En ten slotte want ik ben aan de lezers nog altijd de verklaring schuldig, waarom fle Koning van Griekenland het tegendeel is van Robertus Nurks ten slotte zei de generaal, dat koning Konstantijn hem telegraphisch had gelast, aan de geallieerden alle mogelijke faciliteiten te verleenen wat het transport van troepen en munitie betreft, en dat hij daarop aan den Engelsch-Franschen opperbevelhebber kennis had gegeven van deze order en hem zijne medewerking had aangeboden. Het schijnt dus te boteren tusschen Koning Konstantijn en de geallieerden. Niet zoo heel lang geleden meende de Kölnische Zeitung, dat de geallieerden met al hunne schendindingen van Griekenland's onzijdigheid er alleen op uit waren, om een conflict tusschen den Koning en zijn volk uit te lokken en dat zij aanstuurden op een revolutie, waar door Venizelos president van de Grieksche republiek zou worden. Vermoedelijk is Koning Konstantijn geabonneerd op de Kölnische Zeitung en heeft hij de waarschuwing ter harte genomen; maar op een andere wijze dan de redactie van dit geëerde 'blad zal hebben bedoeld; als de zaak zoo staat, zal hij gedacht hebben, kan ik de booze machinatiën van de geallieerden het best ver ijdelen, door net te doen, of ik er mij niets van aantrek; vandaar zijn telegram aan generaal Moschoepolos, om aan de Fran schen en Engelschen alle mogelijke faci liteiten te verleenen." Met de Kölnische Zeitung dient iemand voorzichtig te zijn, vooral iemand, die het Buitenlandsch Overzicht" in de Groene schrijft. De lezers van dit weekblad zullen zich herinneren, dat de heeren te Keulen de vuist hebben gebald tegen de deutschfeindliche Presse in Holland" waartoe zij ook de Amsterdammer" rekenen en dat zij hebben gedreigd: Na den oorlog zullen wij misschien de gelegenheid hebben, een gezamenlijke aanklacht tegen u in te brengen, die rekenschap vordert van elke aantijging, elke teekening, elk scheldwoord en elke voor ons smadelijke voorstelling". Ik ben er niet gerust op, of de redactie van het Keulsche blad het misschien niet een voor ons smadelijke voorstelling" zal noemen, als ik niet met den noodigen ernst naar aanleiding van hare artikels schrijf. En daar ik voor weinig dingen meer be vreesd ben dan om aanstoot te geven aan de Kölnische, haast ik mij het register van den ernst open te trekken. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Griekenland schreef ik vroeger: wat weten wij eigenlijk met zekerheid hier in Nederland van hetgeen er den laatsten tijd onder het Grieksche volk gaande is?" Wij kunnen nu niets meer daarvan weten. In The Asiatic Review van October 1915 en Januari 1916 komt een artikei voor van Miss Scatcherd, vice-presidente van de Grieksche socialistische partij, getiteld The Greek crisis" en vindt men enkele manifesten van die partij, opgesteld door haar leider, Dr. Drakoules. Daaruit blijkt, dat nog in Mei 1915 de Grieksche socialisten voorstanders waren van de onzijdigheid, maar dat Drakoules de meerderheid zijner partij ervan heeft over tuigd, dat zij de politiek van Wenizelos moet steunen. In het manifest van Augustus 1915 wordt aan het Grieksche volk de plicht voorgehouden, partij te kiezen voor de zaak der Entente; in dat van November 1915 worden Turkije, Boelgarije en Oostenrijk de drie traditioneele vijanden van Griekenland genoemd, die zich nu in dienst hebben ge steld van de Pruisische wereldpolitiek. Wij wenschen dat de Entente zal overwinnen; aan haar is Griekenland verschuldigd wat het heeft; door haar zal het ook in het bezit komen van wat het nog hoopt te verkrijgen." Onzijdig te blijven is niet alleen een nati onale schande, maar ook een nationaal gevaar." De alarmklok luidt voor Grieken land; het kan alleen op redding hopen, indien het heldhaftig besluit om zijn lot te verbinden aan dat van de Entente, van dezelfde mogenheden, die ongeveer een eeuw geleden de Grieken hebben geholpen om het Turksche juk af te werpen." Toen de partij van Wenizelos voor de verkiezingen van 1915 de leus aangaf om zich te onthouden, hebben de socialisten eveneens daartoe aangespoord. Bij de ver kiezingen in het voorjaar van 1915 gehouden, werden ongeveer l}f millioen stemmen uit gebracht; in December daalde dat aantal tot 300.000. Ook al houdt men er rekening mede, dat een groot aantal kiezers hunne stem niet konden uitbrengen door de mo bilisatie, dan nog blijft de conclusie ge rechtvaardigd, dat in December 1915 de groote meerderheid van het Grieksche volk, door weg te blijven van de stembus, haar instemming heeft betuigd met de politiek van Wenizelos, d. i. met de zaak der ge allieerden. Het aantal socialisten in Griekenland is niet groot; zij zelven schatten het op 15000; als vertegenwoordigers van het Grieksche volk kunnen zij dus niet gelden. Maar wan neer men de van patriotisme blakende ma nifesten dezer partij leest, wordt men ook daardoor versterkt in zijne meening, dat de groote meerderheid van het Grieksche volk met hart en ziel de zaak der Entente is toegedaan. Immers, de socialisian zijn nergens het meest oorlogzuchtige gedeelte der natie; nu hunne manifesten zoo krachtig oproepen tot medestrijden aan de zijde der Entente, hoe moet dan wel de gezindheid zijn van de liberale burgerij, die nog altijd haar ver trouwen blijft schenken aan den man, wien Griekenland zijne herleving dankt, aan Wenizelos? l Maart 1916. G. W. KERNKAMP iiiiiiiiiniiiimiiiiiiiiiiimiiinimiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiimmii ?ormamint-Tabletten vernietigen de bacterjë" j" mond en keel en beschermen | Besmetting. SCHAAMT U! We schamen ons voor onze Ouders, Als Vader nog een prop j e lust; Als Moeder, bij 't afscheid nemen, Ons schreiend op de wangen kust. We schamen ons voor onze Vrouwen, Wanneer ze dom en vroolijk zijn, En als ze in gezelschap zeggen: Mijn Man die kent geen woord Latijn!" We schamen ons voor onze jongens, Wanneer ze geen examen doen; We schamen ons voor onze meisjes, Wanneer ze spreken van een zoen. We schamen ons voor onze meening, Wanneer die soms nadeelig is, Voor onze beurs en onze zaken, Of voor een flinke erfenis. We schamen ons voor onze liefde, Voor ware toegenegenheid, Wanneer we, jong en onbezonnen, Verliefd zijn op een keukenmeid. We schamen ons voor onze deugden, We houden ons bedeesd en klein, Wanneer er menschen om ons henen, Een weinig minder deugdzaam zijn. We schamen ons voor onze armoe, Wanneer een rijke ons beklaagt; We schamen ons voor onze weelde, Wanneer een arme ons wat vraagt. We schamen ons voor onze tranen, Wanneer we op een Kerkhof staan; We schamen ons wanneer we sterven, En tweede klas de kist in gaan. Wat niemand van ons hoort of ziet Och, daarvoor schamen wij ons niet... Zwolle. 27.2.16. IIIIHIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIMIIIIlllllllllllll Mr. W. J. van Weideren Baron Rengers f door Mr. W. H. DE BEAUFORT Een hoogen adel heeft de Republiek der Vereenigde Nederlanden niet bezeten. Toen in de zeventiende eeuw de Brederode's uit stierven bleven hier enkele vertegenwoor digers gevestigd van geslachten, die tot den hoogen adel konden worden gerekend maar waarvan de meeste leden in het buitenland woonden. Een bepaalden maatschappelijken stand vormden zij echter niet; de hoogste sport van den Nederlandschen maatschap pij ken ladder bleef voor de jonkers der gewestelijke ridderschappen, waarbij zich allen gskens de families der regenten in de groote steden voegden. Ook nadat de omwen teling van 1795 aan deze beiden de staat kundige macht had ontnomen, bleven zij hunne hooge maatschappelijke stelling be houden. Zelfs in de negentiende eeuw, niettegenstaande de opkomst door groot fortuin of door hooge ambtsbetrekkingen van vele families van lateren oorsprong, verviel hun voorrecht niet; vooral in de landprovincies behield het waarde. Aan den man wiens naam boven deze regelen prijkt, was dit voorrecht in volle mate ten deel geval lene, Wilco van Weideren Baron Rengers behoorde tot een der oudste adellijke ge slachten van onze Noordelijke gewesten, dat zijne vertakkingen in het gansche land had en ook bij ons vorstenhuis in hooge eer stond. Hij heeft dit voorecht gewaar deerd maar er zich nimmer op laten voor staan; hij heeft het bovenal gewaardeerd als een middel, dat hem de gelegenheid ver gemakkelijkte om werkzaam te zijn in het algemeen belang, hij heeft er met dat doel partij van getrokken, op de zelfde wijze als hij dat deed van het groote vermogen in welks bezit hij zich mocht verheugen. Wat in Rengers' gemoed den boventoon had en hem voortdurend tot handelen aan vuurde was zijne liefde voor zijn land en voor zijn gewest. Hij rekende het een dure plicht om zoo veel mogelijk de nationale en provinciale belangen te bevorderen, niet alleen door er zijne beurs voor open te houden, maar ook door er zijne arbeidskracht voor beschikbaar te stellen. Veel arbeid heeft Rengers verricht van allerlei aard, vaak oqder ongunstige omstandigheden; zijne gezondheid liet dikwijls te wenschen over, zijn gebrekkig gezichtsvermogen ver gunde hem gedurende sommige tijdperken van zijn leven, ternauwernood het lezen van gedrukte stukken. Bij het vervullen der gewichtige werkzaamheden, hem als burgemeester en als lid der Staten Generaal opgelegd, heeft hij met de vasthoudendheid, die het kenmerk van den Frieschen landaard is, tegen deze bezwaren geworsteld en die weten te overwinnen. Met trouw en ijver heeft hij zijne ambtsplichten vervuld; hij heeft daarenboven nog den tijd gevonden, om onze geschiedkundige letterkunde te verrijken met een voortreffelijk boek dat, naar ik duif verwachten, bij volgende ge slachten geen mindere waardeering zal vin den dan die het van het tegenwoordige ten deel viel. Rengers' parlementaire geschiedenis van Nederland 1849-1891 zal ongetwijfeld worden, wat het in veel minder aantrekkelijken vorm geschreven werk van de Bosch Kemper voor het tijdperk van onze twee eerste Koningen is: de bron die door alle geschied schrijvers der toekomst in de eerste plaats zal worden geraadpleegd, wanneer zij zich met de regeering van koning Willem III bezig houden. Rengers' staatkundige vrijzinnigheid was van het zuiverste gehalte; hij was een vol geling van Thorbecke, maar kon zich niet altijd vereenigen met de wijze, waarop deze staatsman zijne beginselen had in praktijk gebracht. Ook was zijn oordeel over het staatkundig beleid van de partij waartoe hij behoorde verre van gunstig. Rengers stelde zijn ideaal hoog en hij had een breede

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl