Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANE
5 Maart '16. No. 2019
Vf
T*
^v
' \
By den Vrouwekop van
J. Vermeyren
J. VERMEYREN: Vrouwenkop.
Wiens lust het is leve»in gehouwen steen
te vinden, die beluste vindt het in den
vrouwen kop van J. Vermeyren. Ik heb deze
snijder-in-hoorn, nu houwer-in-steen al ns,
vragender wijze, gekarakteriseerd. Op deze
wflze:
Zijn er nog smalle zwervers, en drente
laars van de smalle gemeente, die als op
middeleeuwsch-beslijkte 'wegen, bij de verre
stilten van bosschen zich neer-zetten, en uit
den sterken, geknopten doornstok een kop
snijden van een dier, zonder naam in de
f nuna, maar vol wezen ? Zitten er hier en daar
(maar in welke gehuchten dan toch? in
welke vlekken" waar de boomen de huizen
verdringen, in welke kreupele gehuchten?)
's avends vagabonden (overdag ver-graag
op vrije lucht en ongebondenheid), die stil
worden op hun alleenigen en eenzamen
stoel, en die het zonne-zinken verwachtend,
uit een stuk van een koehoorn een arm-band
peuteren en snijden en polijsten en wrijven,
en hun verbeelding daar-in uiten, die ver
beelding die over-dag begeerig uitzag naar
de onbestemdheid der wijde hemels? Zijn
er hier en daar nog rauwe kerels, die in
zulke kleinigheden hun fijn gevoel verbeel
den en hun zachtheid, waar-van zij te
velen leeg lijken te zijn ? Is de Phantaisie
nog hier en daar op weg langs de straten,
en is soms een orgel-draaier met vetten
accroche-coeur", met een wijden, maar op
den enkel plotseling toegeknepen broek, en
met zijn doortrapt gezicht, waar de meiden
plotseling dol op zijn, toch een
wezenjop'sommige uren, die al zijn blague verstiet en
god-weet-waarom, met de wat stijve handen
van het draaien en van het zwieren, en met
de vrije borst van een kermisklant, zich
zedig bukt over iets wat hij niet weet dat
hij bezit, en dat de welgekleede, welgezeten
(en bezeten) positieve gemeente etiketteert
met den leien naam van zien Zijn er nog
slampampers onder de lucht,
hemelschgewijd door schemerlichten! ? Het zou te
dichterlijk zijn.
Te on-eeuwsch is het om er in te
gelooven, want bij de vele dingen die wij bezitten
en bezitten zullen, hebben wij de eene, die
noodig is voor deze inkeeren, zonder veel
praatjes den nek omgedraaid haar, der Stilte,
die vroeger op vele heyden en vele waters
zat ? En....
Is Vermeyren (de vondst (en de leerling ?)
van Lebeau (niet Alcide Ie Beau!) nog zulk
een oud-eeuwsch drentelaar, en snijdt hij
uit wat wij raak en kil ziel" heeten, zijn
nier-onaardige beenen ringen, waartusschen
een, die een slang verbeeldt, haast deli
caat is ?"
II.
Na deze phantaiseerende bespreking (niet
geheel los van de werkelijkheid") heeft
Vermeyren nog meengen vorm
phantaiseerend gesneden: krom-gebogen hoorn wierd
voorzien van een getypeerden kop, en er ont
stonden van die nuttelooze (?) voorwerpen,
die de staathuishoudkundigen gemakkelijk
willen en gemakkelijk kunnen belasten. Maar
Concertgebouw-Sextet
In haar 2e Abon.-concert heeft boven
genoemde vereeniging den goeden indruk
van haar belangrijk en ernstig streven, bij
vorige uitvoeringen gevestigd, niet weinig
versterkt.
Allereerst moet men dan wijzen op de
zeer artistieke samenstelling van het pro
gramma, dat, met uitzondering der
Boerenliedjes-suite van Röntgen (alhoewel op zich
zelve geestig onderhoudend) geheel in eene
bepaalde tint gehouden was. Die tint was
modern Fransch en werd aangevuld met
werk van landgenooten, die op meer of
minder eigen wijze de beteekenis van den
modernen Franschen geest hebben gevoeld.
Allereerst Jan Ingenhoven, den vroeger
te München gevestigden Brabander, aldaar
in zijne eerste werken beïnvloed door de
Van Nietsche en Zarathustra doortrokken
pessimistische, dikke partituren schrijvende
Germaansche jongelingsschap. We leerden
hem thans (vermoedelijk, na een langer ver
blijf aan de oevers van de Seine, van koers
veranderd) kennen in een kwintet, dat, al
hoewel vaste contouren missend, van goeden
zin voor coloriet getuigt.
Misschien kon het werk hier en daar wat
doorzichtiger zijn, maar tevens komt het
ons voor, dat er eene belofte in doorsche
mert, dat de componist in eigen omgeving
gevestigd, zich zelve geheel terug zal kun
nen vinden, wat wij voor de ontwikkeling
onzer eigen toonkunst van harte hopen. Want
dit was het laatste niet voor;dezen aan ver
beelding rijke. Hij befaamde zijne phantaisie
en hakte uit blauwen steen den kop van een
vrouw. Niets meer en niets minder. Een
kop van een vrouw. Maar ik vind in dezen
kop dat, zonder wat een werk niet
wezentlijk leeft: primaire gevoelens; hier krachtig
en toch teeder behandeld. Het voornaamste
van dit gansch-zich-geven (wat deze kop is)
vindt ge in den mond, en leeft in den hals,
die vol bloed liep indesterk-gespannen aders.
Den mond, en den hals, ik raakte ze beiden
aan: Beide. Ik was belust, tastend, van deze
schoonheid te genieten. Ik moest den mond
ook met de vingers zien". En hij was zacht;
wreed even; vol pijn, en ook verzadigd. Dit
was in den mond, die de uitdrukking was
van den staat der ziel. De oogen waren
vleijend gesloten en leefden innerlijk. De
kop, de geheele kop, lag iets gedraaid ter
zijde, zpodat ge den vol-gespannen spier
zaagt, die het hoofd steunt, en draait
Ik zag dezen kop van Vermeyren na een
tentoonstelling van beeldhouw-werk, dus
niet zonder onmiddellijke vergelijking. Maar
ik vond in hem, wat ik haast niet vond in
de overige, die ik voor hem zag; ik vond
in dezen kop eenzaamheid, dat is een
inzich-zelf-gekeerd zijn, wat alleen het ware
werk eigen is, en ik vond in hem een staat
van lijf en ziel gegeven, die mij altijd be
langrijk is; ik vond dien staat eenvoudig op
innerlijke wijs, gehakt in den blauwen steen.
PLASSCHAERT
* * *
Aankoopen
voor Musea
Misschien is het een
goede gewoonte op
zulke tentoonstellin
gen, als die van Le
gras is, een werk
te koopen, dat den
doode in een mu
seum vertegenwoor
digt. Over het
vooren-tegen kan ik een
ander maal spreken.
Maar er is in dit
geval een bizonder
gevaar voor een
onjuisten aankoop. Le
gras is een maker van
schilderijen, die uit
het Oosten" zijn,
maar waar voor mij
het Oosten niet in is.
De meeste dezer wer
ken zijn kil; zonder
de drijvende, vuren
de kracht van het
gemoed. Moet nu, omdat hij een schilder van
het Oosten" is, als hem typeerend, zoo'n werk
van hem voor een museum gekocht worden ?
De eerste noodzaak is, bij schilders van de
hoedanigheden van Legras, een zoo goed
mogelijk werk te koopen, al is het niet typisch!
En wanneer deze stelling juist is, en ik zie
geen betere, dan is het verstandig hier het
Oosten te laten, en liever het Dood Aapje,
uit 1882 (No. 8) te koopen, waar misschien
wel wat over en tegen te zeggen is, maar
dat meer innerlijk vertoont, en eenvoudiger
aard dan de meeste andere werken.
ONZE COLLECTIE
TAPIJTEN
"""^N IS ONGEËVENAARD!
liiP' Zl ET ONZE 12 TAl AC ES
tusschen veel schilderijen. Zij weten inner
lijk, dat hun aesthetisch gevoel verantwoor
delijk gesteld wordt voor de daden; zij
zullen daarom, waaksch en scherp zijn om
het eeuwige. Om geen andere reden han
delen zij; zonder n andere overweging.
Zij weten in zich zelven zeer goed, dat
zij niet aan philanthropie hebben te doen;
niet aan vriendendiensten te denken; niet
een ieder-op-zijn-beurt" hebben te laten
gelden. Zij weten, dat zij geen andere partij
hebben te kiezen dan die der Schoonheid.
ledere ander partij-kiezen is laakbaar, onver
antwoordelijk.
Zoo is de loutere theorie.
Laatst zag ik op Pulchri Studio opnieuw
een samenscholing van de fatsoenlijk
gekle,ede, delibereerende heeren. Het was op
nieuw een samenzwering, dacht ik, om
Schoonheid's wil. Maar deze heeren
IPLASSCHAERT
*
Haagsche aankoopen
voor een Haagsch Museum
i
Soms ziet ge op Pulchri Studio1' samen
zweringen van ernstige en fatsoenlijke lieden.
Schilders loopen dan door de zalen van
hetzelfde genootschap zenuwachtig en ver
wachtend rond. Er is weinig
genootschapspsychologie noodig om te begrijpen, wat daar i
gebeurt; waar-om die samenscholing van
welgekleede, en fatsoenlijke, en deliberee
rende heeren ontstond. Er wordt gesproken
over den aankoop van schilderijen voor het
Haagsche Museum : er moet een schilderwerk
uitgezocht worden, dat de blijvende schoon
heid van een openbare verzameling vermeer
deren zal; er wordt dus door deskundigen
een gemeenschaps-daad gedaan; de zuivere
zin voor de gemeenschap uit zich.
Schilders (en kunstgeleerden enaesthetici?)
zullen vereenigd, een daad van blijvende
waarde doen.
Zij zullen alleen letten op de werkelijke
waarde. Zij bedenken, dat wat zij aankoopen
den meesten kans op behoud zal hebben
niet de velen, die meer of minder verdienstelij
ke liedjes in den volkstoon schrijven, kunnen
de algemeene belangstelling voor de pro
ducten van eigen bodem versterken, maar
wel de enkelen, die krachtiger en persoon
lijker tonen weten aan te slaan.
Eenen krachtigen, meer Hollandschen toon
vinden wij bij C. Dopper, wiens klankstudie,
in het licht van een experiment, wel indruk
gemaakt heeft. Gelukkiger vind ik hier de
combinatie van het klavier met de blazers
getroffen, wat misschien op rekening van
het Vivacissimo" te schrijven is, waardoor
de draagkrachtverhouding der beide groepen
minder onevenredig wordt. In Röntgen's
werk viel hetzelfde voordeel te constateeren.
Een zeer eigen geluid hebben we ook in
liederen van Maurice Emmanuel gehoord,
die, dank zij de schitterende wedergave door
mevr. Seroen, Cornelis en Klasen sterk ge
boeid hebben. Dat was eene warme aanbe
veling ter nadere kennismaking met deze
Odelettes Anacreontiques!"
Minder heeft mij eene suite van Patrice
Devanchy kunnen bekoren, wel door wel
luidendheid onderhoudend, maar geen
blijvenden indruk nalatend. In de eerste deelen
melodisch en harmonisch ouderwetsch, geeft
het finale ook meer geestige muzikale ge
meenplaatsen dan waarlijk aardige invallen.
De verdere werken waren een Soir paien"
van G. Hue, een stemmingsvol geïllustreerd
werkje en Chant-breton" van Lalo, in sterk
pastoralen tint met oblig. hobo geschreven
(de positie vór op het podium leek mij met
het oog op het karakter van het instrument
te sterk).
Hulde ook hier aan de reeds genoemde
uitvoerenden en den heer Blanchard voor
de serieuse vertolking. Na de pauze kon
de zangeres, door haren partner op de van
hem bekende wijze ondersteund, ons nog
menig moment van ontroering schenken.
Zij heeft de poëzie van Verlaine, Levis en
Louys doorvoeld met het fijn intuïtive der
kochten, terwijl zoo vele goede werken van
goede schilders niet in het Museum te vinden
zijn, voor duidelijke penningen, Waar over
zij verantwoordelijk zijn:
Van den zwakken Koster een zwak schilderij.
PLASSCHAERT
LITERAIRE BESCHOUWINGEN
Kabir's Verzen
Kabir, de wee ver van Benares, is een indisch
dichter, naar mijn weeten tot nog toe in
Europa onbekend. Zijn verzen zijn
geschreeven in het Hindi, de Indische volkstaal, die
tot het Sanskrit, de heilige officieele taal.
stond zooals het Italiaansch dat Dante schreef
stond tot het Latijn. Er is een vertaling van
gemaakt in het Bengaalsch door Ta go r e en
een vertaling in het Engelsch door Miss
Evelyn Underhill met assistentie van Tagore
en Kshiti Mohan Sen.
Het is mijn voorneemen in dit weekblad
de verzen in hollandsche vertaling te geeven.
Kabir was een zoon van Mohamedaansche
ouders en een leerling van den Hindoe
Ramananda. Hij was dus noch Muselman,
noch Hindoe, noch Boeddist. Hij behoorde
tot geen secte, tot geen kerk, maar zocht
de Godheid in zich zelven. Hij kan op een
lijn gesteld worden met de westersche
Mystieken Boehme, Eckhart, Bunyanen Johannes
Luiken en het merkwaardige is dat hij een
tijdgenoot was van de groote europeesche
hervormers Erasmus, Luther, Zwingli,
Melanchton. Toen Luther gebooren werd was
Kabir 43 jaar. Weederom een bewijs van
hetgeen ik reeds vroeger heb gezegd,
spreekende oover de oud-helleensche en
chineesche philosophen, n.l. dat in verschillende
volken der menschheid, onafhankelijk van
elkaar, ter zelfder tijd machtige geesten op
staan, die gesteund worden door een zelfde
algemeene Macht. Kabir's gansene weezen
componisten zelve, t. w. de geniale, bij ons
nog te weinig bekende Gabriel Faure, Cl.
Debussy en den werkelijk zeer beduidenden
Vlaming Paul Gilson, wiens Elaine" be
langstelling in ruimen kring verdient.
Voor het Sextet' dus een avond van
groote beteekenis en voor ons muziekleven
wenschen wij deze vereeniging vele zulke
avonden toe. Ten slotte een in alle beschei
denheid geuite persoonlijke opmerking, /ou
niet de grootste schoonheid, welke het
karakter dezer instrumenten is, daar liggen,
waar dezelve optreden uit een ondergrond
van strijkinstrumenten ? V. b. in de orkest
literatuur te over (Schubert, Beethoven,
Brahms, die de hobo de prima-donna van
het orkest noemde). Maar ook voor de
kamermuziek kan mijne bewering goede
pleitbezorgers vinden bij de oude meesters
(Dlvertimentos van Mozart, Brandenburgsche
concerten van Bach) oorspronkelijk toch als
kamermuziek gedacht, getuige de aanwending
van het klavier. Uit het feit, dat er voor
het Sextet verschillende nieuwe werken
expresselijk gecomponeerd zijn en deze gaarne
worden uitgevoerd, blijkt voldoende, dat het
repertoire voor de. h.h. blazers beperkt is.
Zouden de grootmeesters der toflrikunst
met den hun eigen fijnen speurzin gevoeld
hebben, dat blazers, zonder meer of met
klavier of menschelijke stem verbonden, wel
stemming kunnen te weeg brengen doch
niet vermogen, de geheimste zieleroerselen
te openbaren?
Voor mij althans is het, of deze kunst,
zonder te baat neming van strijkers, niet op
vaste voeten staat. Hoe weinig positief klinkt
de fagot b.v. als bas, al heeft dit dan ook
op een avond met werken als deze niet ge
schaad.
Wanneer de heeren voor deze opmerkingen
iets gevoelen, dan vertrouw ik, dat we van
hen nog belangrijke vondsten onder de oude
meesters mogen verwachten en verwacht ik,
dat men hun de belangstelling zal blijven
was gekant teegen wat wij noemen uiterlijke
godsdienst.Teegen kerk,secte,ritueel,ceremo
nie, en ook teegen monniksdom en ascetisme.
Hij zegt:
De afbeeldingen zijn leevenloos, zij
kunniet spreken.
Ik weet het, want ik heb luide tot hen
geschreeuwd."
De Poerdna en de Koran zijn maar
woorden."
Ik heb het gordijn opgetild, ik heb
gezien."
Kahir's woorden zijn dieper dan die van
de westersche hervormers. Ze hebben iets
in zich van de schoonheid der hebreeuwsche
Psalmen. Het is duidelijk dat Tagore in
zijn werk onder den invloed van Kabir heeft
gestaan. Tagore's gedichten zijn lieflijker,
rijker, romantischer, maar Kabir heeft een
klassieke kracht, een naïeve oorspronkelijk
heid, zooals men die alleen bij de grootste
en sterkste Mystieken vindt.
Ik zal ze geeven in de volgorde van de
engelsche vertaling.
I
O, dienaar, waar zoekt ge Mij ?
Zie! Ik ben naast u,
Ik ben niet in tempel of moskee. Ik
ben noch in Kaaba 1) noch in Kailasj 2).
Ook ben Ik niet in ritus of ceremonie,
noch in Yoga 2) of zelfkwelling.
Als gij een eerlijk zoeker zijt, zult gij
Mij op eenmaal zien.
Oij zult Mij in een oogwenk ontmoeten.
Kabir zegt: O, Sadhoe 3) God is de
adem van alle adem.
II
Het is niet noodig den heiligen te
vrageritot welke kaste hij behoort.
Want de priester, de krijgsman, de
koopman en al de zes en dertig kasten
zoeken gelijkelijk God.
Het is enkel dwaasheid te vragen wat
de kaste is van een heilige.
De barbier heeft God gezocht, de
waschvrouw en de timmerman.
Zelfs Raidas was een zoeker naar God.
De Rishi 4) Swapacha was een
leerlooyer van zijn kaste.
Hindoes en Muzelmannen hebben dat
Einde bereikt, waar geen
onderscheidingsmerk meer overblijtt.
III 5)
O, vriend, hoop op Hem, terwijl gij
leeft, weet terwijl gij leeft, versta terwijl
gij leeft, want in het leeven schuilt de
verlossing.
Als uw kluisters niet gebrooken wor
den tijdens uw leeven, welke hoop blijft
er oover op bevrijding in den dood?
Het is maar een ijdele droom dat de
ziel met Hem vereenigd zal worden, alleen
omdat zij het lichaam verlaten heeft.
Als Hij nu gevonden wordt zal Hij ook
dan gevonden worden.
Zoo niet, dan gaan wij slechts woonen
in de stad des doods.
Als gij nu de vereening hebt, dan
zult ge hem in het Hiernamaals hebben.
Baad u in de Waarheid, ken de ware
Leermeester, geloof in de ware Naam.
Kabir zegt: Het is de zoekende geest
die helpt. Ik ben de slaaf van deeze
zoekende geest.
IV
Ga niet naar den tuin der bloemen.
O, mijn vriend ga niet daarheen.
In Uw lijf is de tuin der bloemen.
Zet u op de duizend bloembladen van
den lotos en aanschouw vandaar de
Oneindige Schoonheid.
V 6)
Zeg mij, broeder, hoe kan ik Maya 7)
verloochenen ?
Toen ik het opgaf mij met linten te
versieren toen moest ik toch mijn kleed
opbinden.
Toen ik het opgaf mijn kleederen op
te binden, moest ik toch mijn lijf in de
plooyen wikkelen,
En zoo zie ik, dat, al geef ik den
hartstocht op, de kwaadheid blijft.
En als ik de kwaadheid verloochen,
dan behoud ik toch hebzucht.
En als de hebzucht overwonnen is,
betoonen, die hier in zoo ruime mate is
verdiend.
HERM. v. LEEUWEN
* * a
Christiaan Krah
Maandag 6 Maart zullen in de kleine
zaal van het Concertgebouw eenige nieuwe
werken (manuscript) worden uitgevoerd
van den jongen Nederlandschen componist
Christiaan Krah.
Aanvankelijk studeerde hij aan de Poly
technische School te Delft om voor Ingenieur
te worden opgeleid. Tijdens zijn verblijf
aldaar schreef hij o. m. eenige kleinere
werken voor orchest. Een Valse Caprice en
Romance werden onder leiding van Martin
Heuckeroth en C. Dopper uitgevoerd. De
muziek trok hem ten slotte meer aan, dan
de technische wetenschappen, zopdat hij
besloot zich geheel aan haar te wijden.
Toen hij 21 jaar was, introduceerde
Mengelberg een Allegro Appassionato voor
orchest dat zeer gunstig beoordeeld werd.
Dopper voerde het nog 2 maal uit en 't
werd ook gespeeld door het Berlijnsche
orchest onder dr. Künewald in Scheveningen
en door het Utrechtsche en Arnhemsche
orchest. Toen volgde een recital van
kamermuziek-werken, waarover Dan. de Lange
o. a. schreef: hem lacht de toekomst tegen."
Kort na dien tijd heeft hij zich eenige
jaren uit het muzikale leven teruggetrokken
maar het laatste jaar heeft hij hard gewerkt.
Hij componeerde een trio voor piano, viool
en violoncel, een sonate voor viool en piano,
een aantal liederen en eenige kleinere wer
ken voor piano.
Zijn muziek kenmerkt zich door iets
zonnigs, blijmoedigs, hier en daar wat
fransen getint.
Hij het f t sterk de gave van melodie, voelt
zich ook aangetrokken door het rhytme van
den dans wat onmiddellijk verband houdt
200 blijft toch trots en eerzucht.
Als de ziel bevrijd' is en Maya weg
werpt, dan klampt ze zich toch aan de
letter',
Kabir zegt: Hoor mij, lieve Sadhoe,
het rechte pad wordt zelden gevonden."
VI 8)
De maan schijnt in mijn lijf, maar
mijn blinde oogen kunnen haar niet zien.
De maan is in mij en ook ne zpn is
in mij.
De nooit geslagen trom der Eeuwig
heid wordt in mij geroerd, maar mijn
doove ooren kunnen het niet hooren.
Zoolang als de mensch schreeuwt om
het ik en het mijn, zoo lang zijn zijn
daden als niets.
Als alle liefde voor het ik en het mijn
dood is, dan wordt het werk des Heeren
gedaan.
Want werk heeft geen ander doel dan
het winnen van kennis.
Als die er is, dan wordt het werk
weggedaan.
De bloem bloeit voor de vrucht. Als
die er is welkt de bloem.
De muskus is in het hert, maar het
zoekt er niet naar in zich, het dwaalt
om en zoekt gras.
_ F. v. E.
1) Kaaba de heilige zwarte steen dien de
Muzelmannen te Mekka aanbidden. 2) Hindoe
tempel te Ellora. 2) De Hindoe-leer. 3) Sadhoe
= Broeder. 4) Riski = Wijze. 5) Men ver
gelijke Spinoza's: Philosophia Vitae non
Mortis Meditatie." 6) Deeze woorden zijn
gericht teegen hen die al te snel de Heilig
heid meenen te bereiken. 7) Maya = de schijn.
8) In deeze woorden wordt aangeduid hoe
alle weezen, alle schoonheid in ons zelf is,
en hoe wij dat niet bemerken door te zeer
bekommerd te zijn ons ik, datgeen wat ik
het lagere zelf heb genoemd.
JAN LUYKEN
De ziele zijnde zeer verliefd op de
edele deugd der zachtmoedigheid
Zachtmoedigheid zoo breed en hoog te roemen,
o, schoone bloem, prinses van alle bloemen.
U heb ik lief, al wast gij onder 't kruis
op eenen berg, zo wijd en ver van huis,
noch hoop ik U te vinden en te erlangen;
wij troosten ons de steile en harde gangen;
gij zijt de bloem die Jezus gaaren ruikt.
Als ik u heb met deeze hand gepluikt
en tot sieraad op mijnen boezem draage
dan zal ik eerst mijn bruidegom behaagen:
Mijn God, mijn Lief, mijn Jezus, al mi/n goed;
dan hoor ik hem zo vriendlij k in 't gemoed.
Want zal hij ooit zijn woorden tot mij spreeken
zo moet in mij alle onweer zijn geweeken.
Als stilheid woont in mijnen diepsten grond
dan vloeit Gods woord in mij uit zijnen mond
en leert mijn geest hoe zij haar heefttedraagen
indien zij wil haar bruidegom behagen.
Zachtmoedigheid, die mij het hert doorgrieft,
hoe is mijn ziel zo zeer op u verliefd!
met de gratie. Het is muziek waarin een
rustpunt is eigenlijk onmiddellijke" mu
ziek, met ter zijde stelling van alle philosofie,
met enkel het doel vrede" te brengen en
geluk te geven en zonder ambitie mede te
doen aan den tegenwoordigen wedloop van
die musici welke zich enkel aangetrokken
voelen door bizarre geluiden.
Hij voelt in de muziek eene gansch andere
richting, een zuiver gevoel van vrijheid"
geen strijd. De muziek toch heeft 'n psyche
die verband zoekt tusschen poësie en wer
kelijkheid en dat is het beginsel waardoor
hij tracht te ontkomen aan alle muzikale
interessanterigheidjes.
HENRIËTTE ROLL
* * *
VERBETERING
Door een ongelukkigen samenloop van
omstandigheden, buiten toedoen van den
schrijver, zijn in het artikel over
Een Uitvoering van het Holland
sche Strijkkwartet en een Concert
van het Concertgebouw-orkest
in het vorige nummer, tal van zinstorende
druk- en zetfouten blijven staan. Het scheen
wel, alsof de sneeuwstorm zich ook daarin
had gemengd! De lezers zullen echter de
bedoelingen des schrijvers wel begrepen
hebben, en het stuk in gedachten hebben
gecorrigeerd.
Alleen moet de schrijver erop wijzen, dat
hij niet zoo dwaas is geweest van het Adagio
uit Beethoven's strijkkwartet op. 18 no l te
willen zeggen, dat 't weer moed" gaf als
mede ernstige bewerking". Zeker zou een
Adagio van Beethoven aan een levensmoede
nieuwe kracht kunnen geven; hij had echter
ten aanzien van het onderhavige Adagio
willen zeggen dat daaruit weemoed" en
ernstige berusting" sprak. RED.