De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 5 maart pagina 7

5 maart 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KNVLAANDEREN Januari en Februari in Vlaanderen Januari. Lange, dikke wolken drijven over de blakke velden. Het sneeuwt. De boer in zijn hoeve, de handswerksman in zijn kortweunste" stoken dat de stove" bloost en de rook opdanst uit de kave. Het is stille te lande. Alleen de dorschvloer dreunt onder den trippelslag van den zwaren vlegel, terwijl de wanmolen ratelt of de baalmolen kleppert. In de steden gaat net gauwe leven zijn gewonen gang en over de gerijde daken deunen de klokken en huppelen de beiaards. Vroege avonden komen gauw den hemel sluiten. Soms daalt de zon dan in een zee van goud, waarover een logge wolkenbank drijven komt, weer sneeuw belovend voor den volgenden dag. Tenzij boven Vlaanderen staalblauwe, hel dere vrieslucht welft. IJskegels glinsteren aan de euziën. Kanalen en vijvers liggen toe. De jeugd sliert er over. Prachthemvels vol schitterstarren overkoepelen 's nachts de slapende gouwe. Tenzij, dagen aan dagen, teutelings de regen neergiert uit door stormwinden voortgezwiepte wolken. 't Is Januari ofte Louwmaand in Vlaanderen. Ik schrijf een afschuwelijke gemeenplaats wanneer ik zeg dat ten onzent Januari staat in het teeken van het Nieuwjaar. Toch heeft zulks voor ons Dietschland een bijzonderen zin: waar elders bleven zoo vele en zoo grijze nieuwjaarsgebruiken en nieuwjaarsdeuntjes voortleven? 't Was op een Nieuwjaar avond, Den bakker sloeg zijn wijf, Al met de heele pale Zoo deerlijk op haar lijf... Vlaanderen houdt nog steeds den aiouden schor-jankenden rommelpot" in eere. Geeft wat om den rommelpot, 't Is zoo goed om hutsepot! Van de liere, van de liere, Van de liere, liere om la!" De heele maand door gaat de eene helft van Vlaanderen Nieuwjaar wenschen aan de andere: een smakelijke geur van pannekoeken en wafels drijft over de Vlaamsche streek. En de radde stemmen gaan, vór de suiker-versierde peperkoek wordt uit gepakt: Elk z'n goen dag! En e gelukkig en zaolig Nieuwjaor. En aol da je kun weinschen! llllllllllllllllllimiHHlIllimtllllll ?immiitiuiHniiiiiimniiii IIMII A.bonneniAntAi>r|JR per jaar. Van Kinderen en Bloemen 't Is een lagere school, een doodgewone Amsterdamsche school. Ge kent ze wel, is 't niet, die hooge, breede, roodsteenen huizen, uniform gebouwd in de oude stad en ook bijna overal in de buitenwijken opgetrokken volgens hetzelfde eentonige systeem. School 68 wijkt in eentonigheid niet af van al de andere; maar ze heeft, behalve dit, ook nog het bezwaar, dat ze een stuk Ma tjemenieke meinsche toch! Mariade-moeder-Gods! Ma kikt e ki nu wi dame da nu henl... Je zi wel bedankt zulle! Van de gelike... En oe ga 't me joen? Vór 't Lichtmis wordt komt het tegenbezoek. Het Driekoningen/eest of Dertienavond is schromelijk in verval! Bij uitzondering komt nog de koek met boon op tafel, of wordt den Koningsbrief geknipt en uitgelot. Wel wordt er nog rondgegaan met de papie ren ster, aan een paaltje, en zingt men aan de deuren: Sterre gij moet er zoo stille niet staan Wij moeten vandaag naar Bethleëm gaan... Maar 't is al. Ook het Kaarske-springen' is uitgestorven. Op Verloren Maandag, ookgezworen-, zotteof Koppermaandag genoemd, tappen en schenken de bazen gratis voor hun stamklanten. Schier alle arbeid wordt gestaakt. In Brabant en Vlaanderen hebben dan de beruchte hanekappingen en gansrijderijen plaats. In de Kempen danst Hans Knap" als een bezetene rond: langgebaarde saterskop uit een kloef vervaardigd. Iemand huilzingt er bij: Hans knap, knap, knap, Nen cent of een duitje Om Hanskens baard af te doen ... Tot hij gepaaid wordt met geld of met worsten. Na Verloren Maandag komt weer de stilte in dorp en velden. Half Januari gaan de boeren naar de suikerfabrieken het geld der geleverde bieten opstrijken, wat gelegenheid geeft tot lawaaierig staminee"-bezoek. En kele dagen later wordt, door wie 't niet op St. Elooi deden, de pacht betaald. Verder sleurt het gewone winterleven door Vlaanderen. * * * Februari. Sprokkelmaand is als het eerste uchtendrood van den lentenmorgen die weldra over Vlaanderen krieken gaat. Dan doet het van alles" zegt de boer. Dan regent het, sneeuwt het, vriest het, waait het, hagelt het. 'k Heb het weten donderen in Februari! Soms gloort een zonnedag en hangt ijl-teer licht in de zwarte takken der boomen. Moet Fe bruari geen drie zomersche dagen leveren ? En dan stoeien muggen, roepen blijde lijster en leeuwerik, troppelen krakende kraaien saam. De kaarsen van Lichtmis zijn als het sym bool van de klaarte rijzende in' de natuur. Vroeger was Lichtmis een Vlaamsche feest dag. Thans sterft de viering ervan uit en leeft om zoo te zeggen nog alleen de naam voort. Enkele gezegden zijn er aan verbon den: Als met Lichtmis de zon op den misseboek schijnt en als de hagen lekken dan is het een goed wei-jaar en bij-jaar; elders integendeel wordt voorspeld: Als de Lichtmis-keerskens door de sneeuw gaan, gaan de koeikens vroeg naar de wei. Gebeurt het dat de eerste Februari-dagen zacht, open weer geven dan betrouwt de Vlaamsche boer zulks niet al te zeer: Jao, maor Sint-Appollonia es nog van achtere: dad is nen harde kop l" Folkeoristisch gesproken is Februari arm. Ik en wet geen enkel gebruik nog eigen aardige doeninge behoorend tot de korte maand" de maand waarop de vrouwen 't minste babbelen, lacht de Vlaamsche dorpe ling. Wel zou ik hier van Vastenavond kun nen gewagen die ook eind Februari kan vallen. Maar geen feest is, met Paschen, veranderlijker van dag. Ik verschuive het maar liever naar de maand Maart waar het feitelijk dit jaar thuis hoort. 't Landelijk leven is als in Januari: overrapen en ontkeesten" van aardappelen; hout sprokkelen langs husten en bermen;boomen opjagen; uitrukken van winterrapen; strik ken leggen voor hazen; wandelen langs de akkers waar tarwe en rogge gezaaid zijn, en waar, tot beter verweer tegen 't geveugelte", doode kraaien gespijkerd hangen aan de armen der vogelschrikkers... O die wandelingen langs Vlaanderens prachtige, bruine wintervelde.n... De avond vindt allen rond den haard: in enkele hoeven brandt nog een open vuur, achteraf is geplaatst. Want naast de roode lantaarn van het politieposthuis moet ge eerst een breede poort door; vervolgens een kort kllnkerpad langs; dan zijt ge er. En de Nassaukade-bewoners, zij, die wonen langs het stukje tusschen van Lennep- en Kinkerstraat zullen u allen weten te vertellen van de afleiding, die ze hebben; van den last ook ongetwijfeld, dien ze af en toe onder vinden van die joelende bende van nummer 68, als ze voor en tusschen schooltijd speelt en vecht en kattekwaad poogt uit te halen op de groote speelplaatsen, die liggen aan weers zijden van 't gebouw, dat schuil gaat achtei een politieposthuis. Arme jongens! Wal zullen jullie je vaak moeten inbinden bij 't uitgaan van de klassen! Of is 't zoo erg niet? Nummer 68 heeft een fröbeiklas en handwerkkasten; heeft landkaarten en wandpla ten en alles, wat behoort bij een volledigen inventaris van een modern schoolgebouw Dus ook een gymnastieklokaal. Ge weet wel, zoo'n zaal", waar 't altijd vol leven staat, als de jongens er zwaaien aan den rekstok of bokspringen of werken op de brug; waar 't zoo ijselijk doodsch is, al Woensdags- en Zaterdagsmiddags, maar heel den langen Zondag vooral, 't lokaa' verlaten ligt, hoog opgeheschen de ladders en weggebonden de klimtouwen. Zondag ben ik in nummer 68 geweest De poort door, het breede klinkerpad langs 't Stond er, overal, vol menschen. Vee groote menschen, en dat waren de vaders en moeders, de ootnes en tantes, en nog veel meer kleine menschen, dat waren de achtenzestigertjes met kameraadjes van heinde en ver. Eenmaal de stoep op en in de blauwe hardsteenen gang, wees de weg vanzelf, a stond ook op den vloer, ergens tegen een deur geleund, een klein zwart bordje, waarop met wit en geel krijt een narcis was itgeteekend in vlugge lijnen, met daaronde een wijzend handje naast het woord Tentoon stelling. Die tentoonstelling werd gehouden in... 't gymnastieklokaal. Hadt gij wel ooit te voren zoo'n plezierig lawaai gehoord als op dezen Zondag in di anders op den rustdag zoo doodsche lokaal? Hadt ge vermoed, dat onder ladders en klim touwen een tuin zou kunnen bloeien; een tuin vol bloemperkjes? Perkjes, overladen met hyacinthen, tulpen, krookjes en narcissen ? Dacht ge ooit wel, dat het zósterk zou kunnen geuren binnen de smalle graszood jes? En hebt ge dat aquarium rechts voor waar op twee haardstangen dikke blokken lout vlammen en aan den haal den zwaren toeketel hangt te pruischen". Tabak wordt gehakt, erwt gepeuld. De nieuwe Almanak van Snoeck of het Allemansgerief of de Leuvensche Almanak worden geraadpleegd. Er wordt gekaart. Of Grootje vertelt van won dere tooverij, van bangmakend sintenwerk tf van den verschrikkelijken tijd der Blauw 'ataten". Uit het een of ander oorlogsjaar worden gruwzame verhalen opgediept... enware een leukerd een Vlaamsche, jolige mop opdischt die de heele familie aan 't schuddelachen brengt. Totdat het negenen slaat, uur der ruste. 3e boer gaat vroeg te bed. De koeier steekt de bolle stallantaarn aan, bromt een Elk e goe navend", gaat een oogopslag werpen op koe en paard en kruipt in zijn bed op den vliering... Enkele stonden later slaapt de heele hoeve in den peiselijken Februarinacht. ... Zoo was het vroeger. JOH. DEMAEQT iimmiiiiiliimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiilii Hoe Stijn Streuvels schrijver werd... Mijn Rijwiel Hoe Ik schrijver werd, door STIJN STREUVELS (L. J. Veen Amsterdam). t ? , . Het gele boekje van den uitgever Veen brengt ons twee autobiografische fragmenten van Stijn Streuvels. En daar onze groote Vlaamsche romancier niet kwistig met der gelijke ontboezemingen is, laten we deze twee brokken met dank ontvangen en met belangstelling instudeeren. Maar aan Mijn Rijwiel zullen we niet veel tijd besteden: een zeer luchtig, vlot verhaaltje over de eerste fiets, die Streuvels kocht, over zijne inwijding in het velo-sport en over de ge noegens hem door deze ontspanning en zijn andere kinderbezigheden bezorgd. Een praatje vór de dorpsherberg, onder de groene linde. Veel blijft er niet van over. Een paar heel losse jeugdherinneringen, enkele vluchtige silhouetten van dorpelingen, een rasch kijkje op een of ander stuk Vlaandersche natuur. Maar Hoe ik schrijver werd is des te be langrijker: eene gezellige, gemoedelijke ontboezeming, een beetje pruttelend gedaan, met schijnbaren weerzin, met een beetje valsche schaamte en niet al te rechtzinnige bescheidenheid, maar op rustigen toon, en niet zonder voldoening, niet zonder wee moed ook. En de arme reporters zullen het Steuvels vergeven, zoo hij een beetje boos op-hen schijnt te zijn en lichtelijk den spot met hen tracht te drijven (maar hij meent het zoo kwaad niet!) vermits hunne belang stelling niet vruchteloos is gebleven en Streuvels in hoogst-eigen persoon heeft aangezet deze herinneringen neer te pen nen en zelve aan de nieuwsgierigheid van het publiek dit lokaasje te bieden: een nieuw boekje, een paar voor het beter be grip van zijn werk nuttige wenken, een paar beloften, zelfs een komplimentje en een glimlach. Ik stap dus liever over de 14 eerste blad zijden heen, die zijn als depruilerige mondjes van eene coquette, die men met een vleiend verzoekje lastig valt, en die groote oogen trekt en een strak, ernstig gelaat opzet, maar niet kan verbergen de goedmoedigheid van haar hartje, den glans van hare oogen en de monkeling van hare lippen... en die niet weigert... Zoo begint Streuvels op bladzijde 15 te vertellen wat hij gezworen had nooit mede te deelen: hoe hij schrijver is geworden ... Ja, hoe is dat eigenlijk gebeurd ? ... Hij schijnt het zelve niet eens met zekerheid te weten. Maar wel bevestigt hij de meening niet te zijn toegedaan, dat men schrijver geboren wordt: Voorzeker gaat het meestal heel geleidelijk, heel traag, heel moeilijk. Talent, aanleg, goesting, dat is of kan den schrijver ingeboren meegifte zijn; maar er is vooral en altijd: de drang, iets dat er u onvermijdelijk naartoe stuwt als eene noodzaak, iets dat niet af te wenden is en waarnaar men onbewust gedreven wordt..." Op school kon hij het niet gewend worden en nooit sloeg blijder ure voor hem, dan IIIIIIIIIIIIHIIIIMIItHMIIIIIIIHIIIIIIIIHIIMimiMIMIItllllMUlmlIllmlIIIIIII aan gezien, vol roodgloeiende goudvisschen en, links op den achtergrond, het terrarium onder de wiegende, stuivende katjes? Hebt ge geluisterd naar het pianospel van meester", die hél den middag speelde en speelde, onvermoeid, met, achter zijn stoel een vierdubbele haag van luisterende kin deren, die er ook maar geen oogenblik aan dachten, hun plaatsje te verlaten, zoolang meester trouw op post bleef? Ja, stel u dat allemaal, hél die combi natie, nu eens voor: die heerlijkheid in dat Zondagsche gymnastieklokaal van 68: bloemen, overal bloemen, sterk geurend en hél gekleurd; bloemen en muziek en zwem mende goudvisschen en stuivende katjes en menschen. Groote menschen, die kwamen kijken naar wat de kleine in de winterweken thuis met zoo'n trouwe liefde hadden opge kweekt. En die kleinen, de kinderen van 68 en van een stuk of tien andere scholen, die wisten, dat hun troetelkinderen van de afgeloopen maanden hier te kijk waren gesteld voor al wie maar wilden komen Midden in het gymnastieklokaal naast het toen hij op 't ambacht mocht; en toen hij bakker werd, wist hij niet eens dat er schrijvers bestonden, makers van boeken... Tien jaar was hij op 't bakkersambacht, besteedde zijn ledigen tijd aan muziek, was een ijverige fanfarespeler en een geweldige wielrijder; hij deed ook mede aan tooneel.spel, in het dorp, en werd zelfs bestuurder der uitvoeringen genoemd, en dat was een groote eer. Maar twee dingen groeiden in hem aan: liefhebberij in boeken en nieuwsgierigheid naar alles wat geheimzinnig was: Die boekenliefhebberij bestond hierin, dat ik boeken liefhad, zonder meer; een belang om er te bezitten, gelijk welke, hoe grooter ze waren en hoe dikker hoe liever... Ik was bijzonder gesteld op 't uitwendig effect!... Die boeken-liefhebberij en de drang naar 't geheimzinnige samen, moesten 't beginsel en de oorsprong zijn van 't geen zich later volop zou ontwikkelen tot eene roeping." Want in allerlei uitgaven, schier toevallig, leerde hij allengerhand Vondel kennen, en Dante, en al de klassieken. En hij las alles, zonder schifting, zonder orde. Maar toen had hij nog nooit in de verste verte aan schrijven gedacht. Het begon met vertaal werk, voor hem zelve. De jonge tijdschriftjes der Vlamingen, de bedeesde, de kleine, de tot vroegen dood gedoemde, waren het, die hem tot schrijven noopten. Want daar voelde hij zich beter thuis dan in de groote werken, daar verkende hij zijn volk. Hij had het gevoel dat hij dat ook kon! En het wonder was gebeurd, de lust was ontwaakt; ik werd mijn eigen kennis bewust, want ik had duizend zulke dingen onuitgesproken zitten! Van die spontane impressies had ik opgedaan aan eiken hoek van de straat, zonder ooit te denken: dat zooiets kon of moest neergepend worden. Was, dat, nu, ook, letterkunde?! Dan maar vooruit!" En hij schreef voor den letterkundigen prijskamp van den Jongen Vlaming" zijn eerste novelle: de beschrijving van een orgelman met zijn vrouw en zijn hond en het vooisje van de orgelkast, in den herfst, zooals hij ze had zien voorbij trekken: November-idylle". Het stuk werd goedgekeurd en gedrukt. In een ander tijdschrift Vlaamsen en Vrij" verscheen zijn tweede stuk: 's Zondags", het verhaal van de twee jonge duivenliefhebbers. En dan vloeide er plotseling veel naar buiten, al de impressies die jaren lang in zijn hoofd gezeten hadden, en geregeld werden al die producten door het Antwerpsche week blaadje opgenomen. Dat was zijn beste tijd l De tijd van de innige, argelooze liefde voor mijn werk, de tijd zonder achterdocht of kommernis of wijfel, de tijd van volle over gave ..." En toen viel hem het prospectus van Van Nu en Straks in handen. Het was alsof er een ferme windvlaag over mijn kop woei." Was het niet de stormklok? Maar ge kunt denken wat een nieuwe donderslag het was, toen de jonge Lateur van Emmanuel de Bom een uitnoodiging kreeg om hem te komen vinden in Gent met Karel van de Woestijne, en een verzoek om mede te werken aan het nieuwe orgaan. Dat was het echt begin: niet meer van de amateursliteratuur, maar van het meer bewust werk. Hij liet ver schillende verhalen verschijnen in Van Nu en Straks, en kort daarna werden ze ge bundeld in Lenteleven, n door Jul. de Praetere in luxe-editie, n door de Duimpjes-uitgave in volk-editie uitgeven. Hier zou ik kunnen eindigen, zegt Streuvels; ik heb verteld hoe men schrijver wordt. Dat worden echter is maar het eerste begin, de aanleiding. Schrijver zijn is eigen lijk de zaak". En dan veitelt hij zijne ver dere ontwikkeling, het ontstaan van zijne verschillende boeken, tot Dagen en Stille avonden. Dit laatste boek lijkt hem toe een stille, ingetogen afscheid aan zijn oude omgeving, aan het leven van het groote dorp, aan het ouderlijke huis en aan zijn kleine kamer, waar zijn eerste schetsjes werden geboren," terwijl De Vlaschaard eigenlijk is het eerste werk uit zijn nieuwe omgeving Ingoyghem uit zijn huwe lijksleven en uit zijn mannenjaren, daar hel van ginder uit de ruimte is opgevat, afgeke ken en samengesteld"... PftON. grootste perk stond van de Commissie to bevordering van het kweeken' van bloemen in school en huis", de secretaris. Hij lachte Eigenlijk was 't niet meer dan een glimlach Maar die glimlach zei zoo veel. Zei genoeg Vertelde van de voldoening der commissie leden, die ervoor hadden gezorgd, dat een paar duizend Amsterdamsche schoolkinderen in de gelegenheid worden gesteld 's winters thuis, in een pot vol tuinaard een bolgewas op te kweeken; zoo'n plantje te verzorgen te vertroetelen en, 41 zorgend, te zien, te leeren, hoe de plant groeit, de knop zich zet, de bloem zich ontwikkelt. Van nog meer vertelde die glimlach. Van der kinderen trots, als ze een volle, mooie bloem mee konden brengen, een roode tulp de bloemkroonbladeren zorgvuldig door een vloeipapieren ringetje steunend bij elkaar gehouden. Maar k vertelde de glimlach van den wensch, dien de commissie koestert: dat meer medewerking zal worden verkregen Al wie Streuvels' kunst lief heeft zal zich dit uit documentair opzicht zoo belangrijk >oekje aanschaffen en kostbaar bewaren. Toen ik het had gelezen, heb ik me geukkiger gevoeld, beter, rijker, want de warme, diepe stem van een grooten mensch klinkt daar in, met bevend geluid, met warmen ademtocht. Daar bonst de geheim zinnige klop van een groot, ruim hart, het lart van den man met de sterkste natuurvizie en met het innigst besef van de instinct kracht en de gemoed-maagdelijkheid, dien we in onze Nederlandsche letteren kunnen nlijven. En ondanks Dorpslucht en In oorlogstijd heeft men weer veel hoop en vertrouwen in hem, voor de milde toecomst, na het lezen van deze schuchtere belijdenis. Zelfkennis mist Streuvels niet. ANDRÉDE RIDDER MiiimiuiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiittitiiiiiiitimtiiittiiiiitimitintittivinHti VERZEN Oud Meken Aan den WelEdelen Heer Johan Siegmund te Baarn Als 't.schemert in 't verstilde straatje tuurt door de dompge, groene ruit, 't vergrijsde hoofd van 't oude Meken droef naar den hoek van 't straatje uit; ach, elke dag, ach, alle dagen, op 't zelfde triestig schemeruur schuift zij het witgeplooid gordijntje: God, Jan, mijn Jan!.." snikt ze op den duur. Hij was langs ginder heeneetrokken... Hij sloeg den hoek van 't straatje om; nog zwaaide hij met zijnen zakdoek... Het regiment sloeg fier de trom... En maanden gingen, maanden vlogen... Heel 't regiment was weergekeerd, maar eenzaam bleef de hoek van 't straatje en eenzaam Meken aan den heerd. O, straks toch, ja, straks zou hij komen! Nu zeker, vast, hij is daar al... En Meken hompelt naar het venster en tuurt of Jan haast komen zal. Zou haren jongen dan niet komen? Geen mensch, och arm, die 't haar verhaalt; Geen mensch die 't zegt hoe wreed de Pruis nu haar lieven Jan heeft weggehaald. Geen mensch... Want ver, in vreemde streken op een vereenzaamd stuksken land, staat, groen van 't mos, een wanklend kruisken lang reeds op haren Jan geplant... KAREL VAN DEN OEVER iirtlllilllliiiiiiifiiiiiiillliiiiiillliiiiiiiillllliiiiillllliiiiiiilillllMiiiiiilllllil Charitas. Laat nu de stilte zich aan u voltrekken, en luistert stil .... En waar geen oog de waarheid kan ontdekken, en waar geen hand zich tot een greep kan [strekken, daar luistert stil l Laat nu uw aangezicht' in rust verbleeken, en luistert stil .... En waar de aardsche dingen om u breken, en ndags-wijzen ijdele woorden spreken, daar luistert stil! Laat nu de tijd u om de ooren zuchten, en luistert stil.... En waar 't verklinken is van veel geruchten, en waar geen zonlicht breekt de zwangere [luchten, daar luistert stil Totdat ge uit 't gewar van duizend klanken, 't Motief herleidt.... Totdat ge weet wat bidden is en danken, en ge in uw hart de vol-heid voelt der [spranken van Menschelijkheid.... H. SALOMONSON IIIIIIIIMIIIIIIH'IIIIIHI llllllllllllllllllllllllllllllllllflllllllllllllllllll van het gemeentebestuur, opdat zal kunnen worden" doorgegaan met den uitnemenden, opvoedenden arbeid der commissie. Want straks laten de krookjes haar laatste blaad jes vallen en na haar geur verliezen de hyacinthen ook haar bonte pracht. Dan komt de tijd voor de uitdeeling der zaden van Oost-Indische kers en Afrikaantjes. En in 't najaar zijn het de geraniums, die een beurt vragen... Och, dat onze stadskinderen toch maar in de gelegenheid blijven gesteld, de mysteriën van het bloemen- en plantenleven van wat naderbij te leeren kennen. Wie is er, die in den Gemeenteraad komt pleiten voor wat zóschoon is: de verzorging van bloemen door kinderen. ANNA E. ZUIKERBERG (Teekeningen voor de Amsterdammer" van Daan de Vries)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl