Historisch Archief 1877-1940
H». 2020
Zondag 12 Maart
«, 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EED EN
Abonnement per 3 maanden ^ . ? \ .65
' Voor het Bultenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
AfzondcrUiko Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Ad verten tien van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de tinantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . 0.30
IHHOCDt Blad*. 1: Onze Water-Sehatterjj, door
v. H. Een Wuereld-gebeartenis, door Frederik
van Eeden. Buitenlandeen Overzicht, door G.
W. Kernkamp. Confetti. 2: Op den Uitkijk
tegen Duitsohe Indringing. Krekelzangen :
Dichter! door J.'H. Speenhofi. Eene Herinnering
aan de Nederlandsche Missie in Albanië, door Pietro
Hariatti. Intern. Tribune: Eet Belgische Vraag
stuk, door Oamille Haysmans. 3: Feuilleton:
Bonze Zwjjg, door J. L, Perez. 5: Voor
Vroawen, red. Elis. H. Bogge. Uit de Natuur: Vroeg
Voorjaar, door dr. H. W. Heinsins. 6: Bemand
Oanter en het RythmUch Pointilisma, door Oacar
van Hoeve, dr. Bene de Clercq, tcekening van
Joan Collette. Aan Vlaanderen, door Kenéde
Oleroq. Muziek in de Hoofdstad: Christiaau
Krab, door Frederik van Eedeu. 7: Aan eene
lang vergeten Vrouw, door H. Balomonson.
Literaire Beschouwingen: Kabir's Verzen, door F.
v. Eden. Jnngmann; Utrecht, door Alb.
Plasgchaert. Boekbesprekingen van Henri Borel en
H. Brugmang. 8: Jubileum Esther de Boer-van
Bjjk, teekeningen van Joan Collette. 10:
Finantiëele en Economische Kroniek, doorF.-H.v. d.Eop.
Bym-Eronyck, door Melis Btoke, mst teeken, van
Qeorge van Baemdonck. Leekenspiegel. De
Lniitania Nota's, door Melis Stoke, met teekening
van Jordaan. Spreekzaal. 11: Mevrouw de
Boer verlaat Heljermans, teekening van Johan
Braakensiek.?Sohaakrnbriek,red.dr.A. G. Olland.
Damrnbriek, red. E. O. de Jonge.
Bflvoegsel: Daitsche Ultimatum aan Portugal,
teekening voor de Amsterdammer", door Johan
Braakensiek.
ONZE WATER-SCHUTTERIJ
Twee oude bekenden van zuiver
Nederlandschen oorsprong, broertje en zusje,
zijn de polderbesturen en de schutterij.
Beide zinnebeelden van voorvaderlijke
eigenschappen: den afkeer tegen chefs"
en tegen stramme organisatie, en de
deftige zeggenschap van gezeten bur
gers. In hunne traditie onafscheidelijk
verbonden aan maaltijden die klinken
als een klok, aan doelens en
gemeenelandshuizen, aan hombaars en rinschen
wijn, om de ambtsbeslommeringen der
dijkgraven, heemraden, waarsmannen,
hoofdgezworenen of hoe zij verder ge
titeld zijn, te verlichten.
Met de schutterij hebben wij gebroken.
En waarschijnlijk te radicaal ook. Reeds
nu wordt weer als gebrek gevoeld, dat
bij den landweer en den landstorm het
plaatselijke verband en de plaatselijke
organisatie te veel uit het oog zijn ver
loren, waardoor een krachtdadig middel
van burgerweermacht aan te groote een
vormigheiden centralisatie prijsgegeven is.
De kunst blijft juist om in een volk
als het onze, waar ieder nog wel-lust
heeft in zelf doen, maar bitter weinig
geschikt is om bedaan te worden, de
goede paring te vinden tusschen 't han
delen op eigen houtje, en de daarenboven
noodzakelijke directie.
Dat in ons waterstaatswezen van laatst
genoemde nog wel iets meer kan worden
gebruikt, / dit hebben intusschen de er
varingen van de jongste Zuiderzeeramp
wel duidelijk aan het licht gebracht.
't Is tijd, om de geheele regeling
van dezen zoo gewichtigen bestuurstak,
den allergewichtigsten misschien wel,
omdat hij immers moet beginnen met ons
land boven water te houden, nog eens
nauwkeurig onder de oogen te zien.
Wanneer wij ons hiermee hebben te
begeven op het bij uitstek ingewikkelde
gebied der waterstaatswetgeving, mag
men daar niet tegen op zien. Want deze in
gewikkelde kluwen is er niet voor de
aardigheid, of om aan de belangstelling
voor administratieve jurisprudentie voed
sel te geven, waar 't wel eens
den schijn van krijgt; maar zij moet
de zeer onmisbare organisatie leveren
voor Nederlands eeuwigdurende mobi
lisatie tegen het water!
* *
De verantwoordelijkheden voor al 't
geen bij de ramp is gebeurd, zijn nog
niet vastgesteld. Uiteenzettingen dienaan
gaande zijn aan den gang. Niet hierom
echter ook is het in de eerste plaats te doen.
Is de algemeene regeling van het
waterstaatswezen in hare grondslagen gelukkig
gebleken?
Van allerlei kanten kan men reeds thans
de soms verbazingwekkendste feiten ver
nemen, die het doen betwijfelen.
Laat nog daar, of 't aan vooruitziend
heid ontbroken heeft, of b.v. verschil
lende dijken hooger, zwaarder, beter
tegen den waterslag beschermd hadden
kunnen zijn; bepaalde sluizen tijdiger
hadden moeten worden gesloten, enz.
In elk geval heeft, toen eenmaal de
nood was aangebroken, op allerlei plaat
sen de noodige kracht van deskundig
ingrijpen gemankeerd.
De waarschuwingsdienst heeft hier
en daar veel te langzaam gewerkt, en veel
verliezen zijn daarvan 't onnoodige ge
volg geweest. Op sommige bedreigde
dijken hebben verantwoordelijke bestuur
ders gestaan, of soms niet eens ge
staan! die tot 't nemen van eenige
behoorlijke maatregelen volstrekt buiten
staat bleken. Er heeft te midden der
bange stormvlagen en terwijl elk
oogenblik goud waard was, wel eens een
zielige janboel geheerscht. Ook 't
bergingswerk is bij wijlen geheel scheet
geloopen. Hadden wij niet in dit op
zicht 't toevallige geluk gehad van eene
gemobiliseerde stelling, zoodat uit de
forten manschappen en officieren hulp
konden brengen, er ware wellicht nog
veel meer misgeloopen.
Autoriteiten als de Minister van Wa
terstaat zelf, die voor hunne oogen zagen
welke maatregelen noodzakelijk waren,
hebben deze slechts kunnen doen uit
voeren als gemachtigden van plaatselijke
polderpotentaten, die den kluts kwijt
waren. Bekwame opzichters waren lang
niet altijd ter plaatse, zijn ten slotte
van links en rechts geleend. r*8^
Men mag niet in algemeenheden ver
vallen. Er zijn ongetwijfeld verschil
lende leden van waterschapsbesturen
geweest, die in bangen tijd uitstekend
werk kunnen doen, en hebben gedaan.
Maar de indruk is toch wel: er is hier
te veel autonomie, te veel schutterij".
Er ontbreekt te veel: commando en
directie voor geval van nood.
* *
Het oude beginsel zegt, dat wie door 't
water 't eerst worden gedeerd, ook de aan
gewezen personen zijn om voor het
keeren te zorgen. Uit dien hoofde is ten
onzent het dijk- en waterkeeringswezen
nog voor 't allergrootst gedeelte overge
laten aan de ingelanden, en hunne gekozen
bestuurders, 't Provinciaal bestuur en de
Rijkswaterstaat hebben weinig meer dan
een toezicht. Maar ook dit toezicht, en
de daarmede gepaard gaande bevoegd
heid om soms in 't algemeen belang in
te grijpen, zijn nog geregeld met zoo
veel angstvalligheid, dat 't ook daarbij
in waarheid op zijn elf-en-dertigst"
dreigt te gaan.
Er heeft ten onzent altijd buitengewoon
veel eerbied voor dit zelfbestuur bestaan.
Toen Napoleon met zijn ijzeren hand ook
hier had ingegrepen, de tallooze groot
heden uit de Republiek met hunne
eeuwige bisbilles, omdoopte tot colleges
hydrauliques" en boven hen een krachtig,
algemeen Directie van den Waterstaat in
stelde; en toen Koning Willem I dit
systeem maar niet zoo snel weer prijs
gaf, klaagde een Gijsbert Karel van
Hogendorp over de Fransche hebbelijk
heden", die een onheil waren voor onze
maatschappij". Steeds is van alle kan
ten voor het goed recht der water
schapsbesturen gepleit.
Toch zou men allicht in oogenblikken
als die nu achter ons liggen, met zulk
eene hebbelijkheid" maar al te verheugd
zijn geweest, wanneer daardoor althans
een staf van ingenieurs en opzichters
ter plaatse onmiddellijk organiseerend
had kunnen optreden, de leiding in han
den nemen, en zoo krachtig mogelijk
behouden wat nog te behouden viel!
Het is opmerkelijk, hoe in dezen het
dogma is vastgehouden, zonder dat men
bedacht heeft, dat de nood der werke
lijkheid dit niet altijd verdragen kan.
Men scheen te vergeten dat de
catastrophen de wereld nog niet uit zijn! Bij
grondwetsherzieningen is die autonomie
zelfs gaandeweg meer in eere gekomen.
Toen bijvoorbeeld in 1895 het ontwerp
van een Waterstaatswet den Commissaris
der Koningin de bevoegdheid wilde geven,
ingeval van nood de waterschapsbesturen
te dwingen tot medewerking bij de uit
voering van algemeene verordeningen,
noemde de Kamer dit: in strijd met onze
staatsinrichting! En 't gevolg was, dat
art. 45 dier wet thans de bevoegd
heid alleen aan de vergadering van
Gedeputeerde Staten heeft toegekend,
waardoor natuurlijk een groot deel van
welke de persoonlijke, de eenhoofdige
aansprakelijkheid en spoedvaardigheid,
vereischt kunnen zijn, vervielen.
Nog in 1855 verplichtte eene wet van
Thorbecke de waterschapsbesturen in
geval van nood tot de uitvoering van
werkzaamheden naar 's konings be
velen." Maar ook dit werd in 1900 niet
constitutioneel genoeg meer bevonden.
Het geheele stelsel is blijven berusten op
een collegiaal en gemoedelijk bestuur,
waarbij iedereen, het provinciale en het
rijksoppertoezicht incluis, de verantwoor
delijkheid o zoo gemakkelijk van zich af
kan schuiven; en de ne vaste hand ont
breekt, die denj storm moet meester
worden.
Wij hechten in de allerhoogste mate
aan gemeentelijk zelfbestuur, en prijzen
ons (land gelukkig, dat het dezen vorm
vanjburgerlijk bestuur der publieke zaak
in zoo ruime (soms nog te enge) mate
bezit.
Doch wij willen er wel op wijzen, dat
dit zelfbestuur in waterschapszaken van
eene geheel andere, en veel mindere
waarde is, dan b.v. in de gemeente of
in de provincie.
Hier is het 't algemeene burgerlijke en
maatschappelijke leven, ginds slechts
een enkel technisch belang, waar het
om gaat.
Zelfbestuur is vooral zoo vruchtbaar,
waar het er op aan komt een
dagelijkschen levenskring te vervullen, en van
zedelijke kracht en burgerzin te door
trekken. Dit grootste belang ontbreekt,
waar 't enkel een bepaalde materieele en
grootendeels technische zaak geldt. De
publieke geest in Nederland zou er in
geen enkel opzicht door verarmen, indien
in dijk- en waterkeeringszaken een groo
tere inmenging aan de bestuursambte
naren en de ingenieurs werd toegekend.
De nadeelen van ambtenarenmacht komen
hier wel 't minst op den voorgrond.
Neen, wanneer 't zelfbestuur in
waterschapzaken gehandhaafd wordt, dan kan
dit ook slechts door geheele andere rede
nen worden verklaard; redenen, meer
van mogelijkheid, dan van
wenschelijkheid.
Dan is het, eendeels omdat de zaak
voor eene meer gece^'aliseerde regeling
zoo ontzaglijk gecompliceerd is. In de
tweede plaats, omdat hier zooveel
dooreenwarreling is van particuliere belan
gen, dat men 't maar wijselijk aan
de particulieren overlaat, hierin 't mo
gelijke compromis te vinden. En ten
leste, omdat er aldus heel wat nuttige
arbeid met de minste kosten, en op
voor eergevoel of arbeidslust streelende
wijze, geschieden kan.
Doch geen van al deze redenen mag
beletten dat, desnoods, voor 't algemeen
belang krachtig en deskundig kan worden
ingegrepen!
Ook in dezen moet meer verschil ge
maakt tusschen den gewonen gang van
zaken in vrede", en 't geval van oorlog",
waar de zaken ineens om de krachtigste
leiding vragen.
In de grondwettige bepalingen omtrent
het waterschapsbestuur behoeft daartoe
geene wijziging te worden gebracht.
Noodig is echter, dat voor geval van
dringend en, dreigend gevaar vooral, de
bijzondere macht, en dus ook de bijzon
dere verantwoordelijkheid, van de hoof
den van 't provinciaal bestuur en van
den rijkswaterstaat, worden versterkt;
voorts dat zij daarbij zoo noodig terstond
de beschikking kunnen krijgen over deug
delijke hulpkrachten; en eindelijk, dat
dus ook reeds in gewone tijden hunne
controle en hunne voorzorgen, met na
druk worden uitgeoefend.
Dit zal meest ook leiden tot de voorts
nauwlettende zorg voor een deugdelijke
samenstelling der waterschapsbesturen,
van hoogerhand; en tot de bevordering
van groote, dus goed ingerichte en van
goede krachten en hulpkrachten voor
ziene, waterschapslichamen. Daardoor
alleen, zullen de kleine belangen niet in
't groote, maar ook de groote niet in
de kleine behoeven onder te gaan.
Het zelfbestuur mag nooit meer ge
respecteerd worden, dan het waard is.
v. H.
EEN
WAERELD-GEBEURTENIS
Wat is naar mijn meening de groote
Waereldgebeurtenis van de laatste dagen?
Geen verooverd fort, geen gezonken schip,
geen bloedstorting en geen gewelddaad.
Maar wel een verhandeling in de Academie
van Weetenschappen, oover het verband
tusschen de zwaarte-kracht en de
electromagnetische verschijnselen. De verhandeling
was van professor Lorentz. Deeze gaf de
eer aan Einstein, maar deskundigen
verzeekeren mij dat het Lorentz is die het meeste
heeft bijgedragen tot de oplossing waarnaar
nu reeds sinds jaren de physici zoeken.
Dat wil zeggen dat het Lorentz gelukt
is, door de nieuwste mathematische inzichten
geleid, eenheid te brengen in al de physische
verschijnselen, en alle krachten tot de
zwaarte-kracht te herleiden.
Dit is een gebeurtenis waarvan de ge
volgen veel heilzamer niet alleen, maar ook
veel geweldiger, duurzamer en doordrin
gender zullen zijn dan van welke militaire
of politieke ooverwinning ook.
Maar boovendien is deeze vooruitgang
in de natuurweetenschap naar mijn meening
van meer belang dan de ontdekking van
de graviteits-wetten zelf. Omdat ze berust
op de moedige erkenning van wat ik eens
genoemd heb: Weetenschappelijke mystiek.
Feitelijk wordt thans het begrip van een
vierde dimensie door de weetenschap aan
vaard, niet als mathematische abstractie
maar als physische werkelijkheid. De tijd
t is een van de vier coördinaten van elk
physisch punt. Er bestaat geen gelijktijdig
heid, maar elk punt heeft zijn eigen tijd.
En aangezien snelheid" een begrip is dat
een absoluuten tijd vooronderstelt, zoo moet
men aanneemen dat een punt zich beweegen
kan en een lijn waereldlijn.?beschrijven
zonder snelheid.
Dit nu noem ik mystiek, het reikt ver
booven ons begripsvermoogen, het is voor
den gewoonen mensch eeven absurd als
telepathie, levitatie, geestverschijningen en
alle zoogenaamde wonderen." Zoo is de
mystiek nu doorgedrongen tot de
weetenschap, of zoo men wil de weetenschap
tot de mystiek.
FREDERIK VAN EEDEN
Morgen, den 9den Maart, begint de con
ferentie te Kopenhagen van de eerste ministers
en de ministers van buitenlandsche zaken
der drie Skandinavische rijken. Het is dus
waarschijnlijk, dat de lezer, wanneer hij deze
regels onder zijne oogen krijgt, uit de dag
bladen reeds een en ander over die confe
rentie heeft vernomen; maar de kans mag
niet groot genoemd worden, dat hij dan ook
reeds zal weten, wat het eigenlijke doel der
samenkomst is en welke besluiten er geno
men zijn.
Evenmin is indertijd uitgelekt, wat het
resultaat was van den driekoningen-dag te
Malmö, in December 1914. Zeker, algemeen
heden heeft men daarover genoeg gehoord:
bevestiging van de goede verstandhouding
tusschen de drie rijken; handhaving van een
eerlijke en onpartijdige onzijdigheid; bespre
king van de vraagstukken, die in den loop
van den oorlog gebleken zijn voor de drie
rijken een gemeenschappelijk belang te heb
ben dezelfde phrases, die ook nu weer
in de couranten opdoken, toen het bekend
werd, dat er te Kopenhagen een samenkomst
van de ministers zou worden gehouden.
Maar puntjes op de i werden er niet gezet;
in de courantenberichten niet, en misschien
ook niet op den driekoningen-dag zelf.
Niemand heeft althans na December 1914
veel kunnen bemerken van een gemeen
schappelijke gedragslijn, door de Skandina
vische rijken gevolgd in de moeilijkheden,
die de oorlog ook voor hen heeft gebracht.
Alle drie hebben zij te lijden gehad van de
Engelsche blokkade en van den Duitschen
duikbootenoorlog, het eene rijk wat meer,
het andere wat minder; maar van gemeen
schappelijke pogingen om voor hun belangen
op te komen, vernam men niets. Het meest
liet Zweden van zich hooren; het beet van
zich af, vooral tegen Engeland en Rusland,
en kreeg den naam, dat het van alle onzij
dige kleine Staten de minst gedweeë was.
Ook in een ander opzicht onderscheidde
Zweden zich van de twee andere; er was
in dit rijk een kleine, maar zich roerende
Duitschgezinde partij, die van den achter
docht, die isinds jaren in Zweden tegen de
bedoelingen van Rusland wordt gekoesterd,
gebruik wilde maken om, zooal niet dadelijk
Zweden als bondgenoot van Duitschland
aan den oorlog te laten deelnemen, dan
toch voedsel te geven aan de meening, dat
Zweden's belang alleen door een overwin
ning van de Duitsche zaak zou worden
gediend.
In Duitschland heeft men zich veel moeite
gegeven om de sympathie van dit deel van
het Zweedsche volk te behouden en te ver
sterken. Dit bleek ook voor eenige maanden,
toen het weekblad Das neue Deutschland,
Wochenschrift für Konservativen
Fortschritt", zijn 20ste Kriegsnummer" uitgaf,
een Oostsee-nummer". Daarin vindt men
een reeks van artikels, die betrekking heb
ben op de Russische Oostzee-provinciën, op
Finland, en verder op de drie Skandinavi
sche rijken: vier op Zweden, slechts n pp
Denemarken en ook op Noorwegen maar n.
Van de vier artikels, die over Zweden
handelen, zijn er drie door Zweden of in
Duitschland gevestigde Zweden geschreven.
Dat van Dr. Molin, uit Stockholm, noemt
ronduit als den wensch der activisten: dat
Zweden, als bondgenoot van Duitschland,
oorlog zal voeren tegen Rusland. In het ar
tikel van Leon Ljunglund, insgelijks een
Stockholmer, wordt beweerd, dat de
overgroote meerderheid der Zweedsche
intellectueelen sympathie voor Duitschland koestert,
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: ,Confettf'.
Beschaafde ontwikkelde Dame wenscht
de opvoeding en verzorging van l a 2
kinderen, voorzien van L. O.-akte."
(Adv. Avondpost)
Wij willen gaarne uitzien naar gediplo
meerde kinderen; vonden tot nu toe echter
slechts n knaapje, in het bezit van de
acte Engelsch M. O.
zij hopen, dat Zweden buiten den oorlog
zal kunnen blijven; blijkt dit echter niet
mogelijk, dan is voor Zweden zijne plaats
aangewezen, en wel aan de zijde van Duitsch
land.
Men zou intusschen verkeerd doen, de
Zweedsche activisten, die hier aan het
woord zijn, als vertegenwoordigers van de
meening van hun volk te beschouwen; ook
zij hebben de neiging, eigen denkbeelden
voor algemeen geldende te houden. Maar
het blijft opmerkelijk, dat de redactie van
Das neue Deutschland verschillende Zweden
bereid heeft gevonden om mede te werken
aan haar propaganda-nummer; n Deen
heeft zich daartoe maar geleend, en zijn
artikel opent allerminst het uitzicht op eenige
politieke samenwerking tusschert Denemar
ken en Duitschland; ook maar n Noor,
die niet verzwijgt, dat in zijn land de open
bare meening gunstig gezind is jegens Enge
land en Frankrijk, zoodat er voor Duitsch
gezinde Noren weinig gelegenheid is, voor
hunne sympathie uit te komen.
Al heeft Zweden tot dusverre het meest
van zich afgeslagen naar den kant van Rus
land en Engeland, in den laatsten tijd heeft
het zich ook geërgerd getoond over een
maatregel van de Duitsche regeering, en wel
over het plaatsen van een mijnenveld ten Z.
van de Sont, waardoor de Duitschers een
eventueele poging van een Engelsch eskader
willen beletten om naar de Oostzee te komen
en daar tezamen met de Russische vloot te
ageeren. Dit mijnenveld ligt vlak bij de grens
der territoriale wateren van Zweden; de
Duitschers hebben zich gehouden aan de
internationale opvatting, dat deze grens drie
mijlen van de kust ligt; de Zweden be
weren dat zij op vier mijl moet worden gesteld.
Dit oude geschilpunt is vooral thans van
beteekenis geworden, nu de nabijheid van
het Duitsche mijnenveld groot gevaar voor
de Zweedsche koopvaardij oplevert; van
Zweedsche zijde wordt bovendien geklaagd,
dat de Duitschers niet voldoende toezicht
houden op de door hen uitgezette mijnen.
Er is zelfs beweerd, dat de ministercon
ferentie te Kopenhagen in de eerste plaats
is belegd zooals men weet, ging het
voorstel er toe van Zweden uit om te
spreken over den zooeven genoemden
Duifschen maatregel. Meer dan een gissing is
dit echter niet: de aanleiding tot de samen
komst bleef voor het groote publiek ver
borgen ; maar wat er ook te Kopenhagen
verhandeld moge worden, het is vrij wel
zeker, dat er niet zal worden gesproken
over een poging van de neutrale mogend
heden om vredesbemiddeling aan te bieden.
De heer van Kol heeft onlangs in de
Eerste Kamer den wensch geuit, dat ook
Nederland tot zulk een poging zal mede
werken. Als program voor zulk een confe
rentie noemt hij het programma, opgesteld
door de Organisation centrale pour une
paix durable" te Bern, dat hierop neerkomt:
democratiseering van de diplomatie; een
stelsel van vrijhandel, de open deur in de
koloniën, de open zee voorde scheepvaart;
beperking van de bewapening; verplichte
arbitrage en het scheppen van een macht
om de tractaten te doen eerbiedigen enz.
Wanneer dergelijke vredesbeginselen door
een conferentie van neutrale mogendheden
worden geformuleerd ; wanneer daar werd
vastgesteld: geen annexaties, geen schade
loosstellingen", dan zou dus meende hij
de gedachte: waarom dezen vreeselijken
oorlog nog langer voortgezet ? bij alle
volken weerklank vinden; dan zouden wij
niet ver meer van den vrede af zijn.
Deze conclusie lijkt ons bijzonder opti
mistisch. De door den heer van Kol ge
noemde vredesbeginselen zijn al geruimen
tijd door particulieren verkondigd, zonder dat
zij eenigen indruk blijken te hebben gemaakt
op de oorlogvoerende volken; of dit pro
gramma nu al over wordt genomen door een
conferentie van neutrale mogendheden, wat
zal dit baten, zoolang het den neutralen
aan de macht ontbreekt om de oorlogvoe
renden te dwingen zulke vredesbepalingen
aan te nemen?
Wij gelooven niet aan de mogelijkheid,
dat neutrale staten eenigen invloed zullen
uitoefenen op den duur van den oorlog en
den inhoud van den vrede. De oorlog zal
eindigen, zoodra een der beide partijen uit
geput is en dit niet langer verborgen kan
houden, of zoodra bij een of meer der oor
logvoerende mogendheden het volk gaat
weigeren, langer den last van den oorlog te
dragen; noch op het een, nèch op het ander
kunnen de neutralen invloed uitoefenen. Is