De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 12 maart pagina 1

12 maart 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H». 2020 Zondag 12 Maart «, 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EED EN Abonnement per 3 maanden ^ . ? \ .65 ' Voor het Bultenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10. AfzondcrUiko Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Ad verten tien van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de tinantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . 0.30 IHHOCDt Blad*. 1: Onze Water-Sehatterjj, door v. H. Een Wuereld-gebeartenis, door Frederik van Eeden. Buitenlandeen Overzicht, door G. W. Kernkamp. Confetti. 2: Op den Uitkijk tegen Duitsohe Indringing. Krekelzangen : Dichter! door J.'H. Speenhofi. Eene Herinnering aan de Nederlandsche Missie in Albanië, door Pietro Hariatti. Intern. Tribune: Eet Belgische Vraag stuk, door Oamille Haysmans. 3: Feuilleton: Bonze Zwjjg, door J. L, Perez. 5: Voor Vroawen, red. Elis. H. Bogge. Uit de Natuur: Vroeg Voorjaar, door dr. H. W. Heinsins. 6: Bemand Oanter en het RythmUch Pointilisma, door Oacar van Hoeve, dr. Bene de Clercq, tcekening van Joan Collette. Aan Vlaanderen, door Kenéde Oleroq. Muziek in de Hoofdstad: Christiaau Krab, door Frederik van Eedeu. 7: Aan eene lang vergeten Vrouw, door H. Balomonson. Literaire Beschouwingen: Kabir's Verzen, door F. v. Eden. Jnngmann; Utrecht, door Alb. Plasgchaert. Boekbesprekingen van Henri Borel en H. Brugmang. 8: Jubileum Esther de Boer-van Bjjk, teekeningen van Joan Collette. 10: Finantiëele en Economische Kroniek, doorF.-H.v. d.Eop. Bym-Eronyck, door Melis Btoke, mst teeken, van Qeorge van Baemdonck. Leekenspiegel. De Lniitania Nota's, door Melis Stoke, met teekening van Jordaan. Spreekzaal. 11: Mevrouw de Boer verlaat Heljermans, teekening van Johan Braakensiek.?Sohaakrnbriek,red.dr.A. G. Olland. Damrnbriek, red. E. O. de Jonge. Bflvoegsel: Daitsche Ultimatum aan Portugal, teekening voor de Amsterdammer", door Johan Braakensiek. ONZE WATER-SCHUTTERIJ Twee oude bekenden van zuiver Nederlandschen oorsprong, broertje en zusje, zijn de polderbesturen en de schutterij. Beide zinnebeelden van voorvaderlijke eigenschappen: den afkeer tegen chefs" en tegen stramme organisatie, en de deftige zeggenschap van gezeten bur gers. In hunne traditie onafscheidelijk verbonden aan maaltijden die klinken als een klok, aan doelens en gemeenelandshuizen, aan hombaars en rinschen wijn, om de ambtsbeslommeringen der dijkgraven, heemraden, waarsmannen, hoofdgezworenen of hoe zij verder ge titeld zijn, te verlichten. Met de schutterij hebben wij gebroken. En waarschijnlijk te radicaal ook. Reeds nu wordt weer als gebrek gevoeld, dat bij den landweer en den landstorm het plaatselijke verband en de plaatselijke organisatie te veel uit het oog zijn ver loren, waardoor een krachtdadig middel van burgerweermacht aan te groote een vormigheiden centralisatie prijsgegeven is. De kunst blijft juist om in een volk als het onze, waar ieder nog wel-lust heeft in zelf doen, maar bitter weinig geschikt is om bedaan te worden, de goede paring te vinden tusschen 't han delen op eigen houtje, en de daarenboven noodzakelijke directie. Dat in ons waterstaatswezen van laatst genoemde nog wel iets meer kan worden gebruikt, / dit hebben intusschen de er varingen van de jongste Zuiderzeeramp wel duidelijk aan het licht gebracht. 't Is tijd, om de geheele regeling van dezen zoo gewichtigen bestuurstak, den allergewichtigsten misschien wel, omdat hij immers moet beginnen met ons land boven water te houden, nog eens nauwkeurig onder de oogen te zien. Wanneer wij ons hiermee hebben te begeven op het bij uitstek ingewikkelde gebied der waterstaatswetgeving, mag men daar niet tegen op zien. Want deze in gewikkelde kluwen is er niet voor de aardigheid, of om aan de belangstelling voor administratieve jurisprudentie voed sel te geven, waar 't wel eens den schijn van krijgt; maar zij moet de zeer onmisbare organisatie leveren voor Nederlands eeuwigdurende mobi lisatie tegen het water! * * De verantwoordelijkheden voor al 't geen bij de ramp is gebeurd, zijn nog niet vastgesteld. Uiteenzettingen dienaan gaande zijn aan den gang. Niet hierom echter ook is het in de eerste plaats te doen. Is de algemeene regeling van het waterstaatswezen in hare grondslagen gelukkig gebleken? Van allerlei kanten kan men reeds thans de soms verbazingwekkendste feiten ver nemen, die het doen betwijfelen. Laat nog daar, of 't aan vooruitziend heid ontbroken heeft, of b.v. verschil lende dijken hooger, zwaarder, beter tegen den waterslag beschermd hadden kunnen zijn; bepaalde sluizen tijdiger hadden moeten worden gesloten, enz. In elk geval heeft, toen eenmaal de nood was aangebroken, op allerlei plaat sen de noodige kracht van deskundig ingrijpen gemankeerd. De waarschuwingsdienst heeft hier en daar veel te langzaam gewerkt, en veel verliezen zijn daarvan 't onnoodige ge volg geweest. Op sommige bedreigde dijken hebben verantwoordelijke bestuur ders gestaan, of soms niet eens ge staan! die tot 't nemen van eenige behoorlijke maatregelen volstrekt buiten staat bleken. Er heeft te midden der bange stormvlagen en terwijl elk oogenblik goud waard was, wel eens een zielige janboel geheerscht. Ook 't bergingswerk is bij wijlen geheel scheet geloopen. Hadden wij niet in dit op zicht 't toevallige geluk gehad van eene gemobiliseerde stelling, zoodat uit de forten manschappen en officieren hulp konden brengen, er ware wellicht nog veel meer misgeloopen. Autoriteiten als de Minister van Wa terstaat zelf, die voor hunne oogen zagen welke maatregelen noodzakelijk waren, hebben deze slechts kunnen doen uit voeren als gemachtigden van plaatselijke polderpotentaten, die den kluts kwijt waren. Bekwame opzichters waren lang niet altijd ter plaatse, zijn ten slotte van links en rechts geleend. r*8^ Men mag niet in algemeenheden ver vallen. Er zijn ongetwijfeld verschil lende leden van waterschapsbesturen geweest, die in bangen tijd uitstekend werk kunnen doen, en hebben gedaan. Maar de indruk is toch wel: er is hier te veel autonomie, te veel schutterij". Er ontbreekt te veel: commando en directie voor geval van nood. * * Het oude beginsel zegt, dat wie door 't water 't eerst worden gedeerd, ook de aan gewezen personen zijn om voor het keeren te zorgen. Uit dien hoofde is ten onzent het dijk- en waterkeeringswezen nog voor 't allergrootst gedeelte overge laten aan de ingelanden, en hunne gekozen bestuurders, 't Provinciaal bestuur en de Rijkswaterstaat hebben weinig meer dan een toezicht. Maar ook dit toezicht, en de daarmede gepaard gaande bevoegd heid om soms in 't algemeen belang in te grijpen, zijn nog geregeld met zoo veel angstvalligheid, dat 't ook daarbij in waarheid op zijn elf-en-dertigst" dreigt te gaan. Er heeft ten onzent altijd buitengewoon veel eerbied voor dit zelfbestuur bestaan. Toen Napoleon met zijn ijzeren hand ook hier had ingegrepen, de tallooze groot heden uit de Republiek met hunne eeuwige bisbilles, omdoopte tot colleges hydrauliques" en boven hen een krachtig, algemeen Directie van den Waterstaat in stelde; en toen Koning Willem I dit systeem maar niet zoo snel weer prijs gaf, klaagde een Gijsbert Karel van Hogendorp over de Fransche hebbelijk heden", die een onheil waren voor onze maatschappij". Steeds is van alle kan ten voor het goed recht der water schapsbesturen gepleit. Toch zou men allicht in oogenblikken als die nu achter ons liggen, met zulk eene hebbelijkheid" maar al te verheugd zijn geweest, wanneer daardoor althans een staf van ingenieurs en opzichters ter plaatse onmiddellijk organiseerend had kunnen optreden, de leiding in han den nemen, en zoo krachtig mogelijk behouden wat nog te behouden viel! Het is opmerkelijk, hoe in dezen het dogma is vastgehouden, zonder dat men bedacht heeft, dat de nood der werke lijkheid dit niet altijd verdragen kan. Men scheen te vergeten dat de catastrophen de wereld nog niet uit zijn! Bij grondwetsherzieningen is die autonomie zelfs gaandeweg meer in eere gekomen. Toen bijvoorbeeld in 1895 het ontwerp van een Waterstaatswet den Commissaris der Koningin de bevoegdheid wilde geven, ingeval van nood de waterschapsbesturen te dwingen tot medewerking bij de uit voering van algemeene verordeningen, noemde de Kamer dit: in strijd met onze staatsinrichting! En 't gevolg was, dat art. 45 dier wet thans de bevoegd heid alleen aan de vergadering van Gedeputeerde Staten heeft toegekend, waardoor natuurlijk een groot deel van welke de persoonlijke, de eenhoofdige aansprakelijkheid en spoedvaardigheid, vereischt kunnen zijn, vervielen. Nog in 1855 verplichtte eene wet van Thorbecke de waterschapsbesturen in geval van nood tot de uitvoering van werkzaamheden naar 's konings be velen." Maar ook dit werd in 1900 niet constitutioneel genoeg meer bevonden. Het geheele stelsel is blijven berusten op een collegiaal en gemoedelijk bestuur, waarbij iedereen, het provinciale en het rijksoppertoezicht incluis, de verantwoor delijkheid o zoo gemakkelijk van zich af kan schuiven; en de ne vaste hand ont breekt, die denj storm moet meester worden. Wij hechten in de allerhoogste mate aan gemeentelijk zelfbestuur, en prijzen ons (land gelukkig, dat het dezen vorm vanjburgerlijk bestuur der publieke zaak in zoo ruime (soms nog te enge) mate bezit. Doch wij willen er wel op wijzen, dat dit zelfbestuur in waterschapszaken van eene geheel andere, en veel mindere waarde is, dan b.v. in de gemeente of in de provincie. Hier is het 't algemeene burgerlijke en maatschappelijke leven, ginds slechts een enkel technisch belang, waar het om gaat. Zelfbestuur is vooral zoo vruchtbaar, waar het er op aan komt een dagelijkschen levenskring te vervullen, en van zedelijke kracht en burgerzin te door trekken. Dit grootste belang ontbreekt, waar 't enkel een bepaalde materieele en grootendeels technische zaak geldt. De publieke geest in Nederland zou er in geen enkel opzicht door verarmen, indien in dijk- en waterkeeringszaken een groo tere inmenging aan de bestuursambte naren en de ingenieurs werd toegekend. De nadeelen van ambtenarenmacht komen hier wel 't minst op den voorgrond. Neen, wanneer 't zelfbestuur in waterschapzaken gehandhaafd wordt, dan kan dit ook slechts door geheele andere rede nen worden verklaard; redenen, meer van mogelijkheid, dan van wenschelijkheid. Dan is het, eendeels omdat de zaak voor eene meer gece^'aliseerde regeling zoo ontzaglijk gecompliceerd is. In de tweede plaats, omdat hier zooveel dooreenwarreling is van particuliere belan gen, dat men 't maar wijselijk aan de particulieren overlaat, hierin 't mo gelijke compromis te vinden. En ten leste, omdat er aldus heel wat nuttige arbeid met de minste kosten, en op voor eergevoel of arbeidslust streelende wijze, geschieden kan. Doch geen van al deze redenen mag beletten dat, desnoods, voor 't algemeen belang krachtig en deskundig kan worden ingegrepen! Ook in dezen moet meer verschil ge maakt tusschen den gewonen gang van zaken in vrede", en 't geval van oorlog", waar de zaken ineens om de krachtigste leiding vragen. In de grondwettige bepalingen omtrent het waterschapsbestuur behoeft daartoe geene wijziging te worden gebracht. Noodig is echter, dat voor geval van dringend en, dreigend gevaar vooral, de bijzondere macht, en dus ook de bijzon dere verantwoordelijkheid, van de hoof den van 't provinciaal bestuur en van den rijkswaterstaat, worden versterkt; voorts dat zij daarbij zoo noodig terstond de beschikking kunnen krijgen over deug delijke hulpkrachten; en eindelijk, dat dus ook reeds in gewone tijden hunne controle en hunne voorzorgen, met na druk worden uitgeoefend. Dit zal meest ook leiden tot de voorts nauwlettende zorg voor een deugdelijke samenstelling der waterschapsbesturen, van hoogerhand; en tot de bevordering van groote, dus goed ingerichte en van goede krachten en hulpkrachten voor ziene, waterschapslichamen. Daardoor alleen, zullen de kleine belangen niet in 't groote, maar ook de groote niet in de kleine behoeven onder te gaan. Het zelfbestuur mag nooit meer ge respecteerd worden, dan het waard is. v. H. EEN WAERELD-GEBEURTENIS Wat is naar mijn meening de groote Waereldgebeurtenis van de laatste dagen? Geen verooverd fort, geen gezonken schip, geen bloedstorting en geen gewelddaad. Maar wel een verhandeling in de Academie van Weetenschappen, oover het verband tusschen de zwaarte-kracht en de electromagnetische verschijnselen. De verhandeling was van professor Lorentz. Deeze gaf de eer aan Einstein, maar deskundigen verzeekeren mij dat het Lorentz is die het meeste heeft bijgedragen tot de oplossing waarnaar nu reeds sinds jaren de physici zoeken. Dat wil zeggen dat het Lorentz gelukt is, door de nieuwste mathematische inzichten geleid, eenheid te brengen in al de physische verschijnselen, en alle krachten tot de zwaarte-kracht te herleiden. Dit is een gebeurtenis waarvan de ge volgen veel heilzamer niet alleen, maar ook veel geweldiger, duurzamer en doordrin gender zullen zijn dan van welke militaire of politieke ooverwinning ook. Maar boovendien is deeze vooruitgang in de natuurweetenschap naar mijn meening van meer belang dan de ontdekking van de graviteits-wetten zelf. Omdat ze berust op de moedige erkenning van wat ik eens genoemd heb: Weetenschappelijke mystiek. Feitelijk wordt thans het begrip van een vierde dimensie door de weetenschap aan vaard, niet als mathematische abstractie maar als physische werkelijkheid. De tijd t is een van de vier coördinaten van elk physisch punt. Er bestaat geen gelijktijdig heid, maar elk punt heeft zijn eigen tijd. En aangezien snelheid" een begrip is dat een absoluuten tijd vooronderstelt, zoo moet men aanneemen dat een punt zich beweegen kan en een lijn waereldlijn.?beschrijven zonder snelheid. Dit nu noem ik mystiek, het reikt ver booven ons begripsvermoogen, het is voor den gewoonen mensch eeven absurd als telepathie, levitatie, geestverschijningen en alle zoogenaamde wonderen." Zoo is de mystiek nu doorgedrongen tot de weetenschap, of zoo men wil de weetenschap tot de mystiek. FREDERIK VAN EEDEN Morgen, den 9den Maart, begint de con ferentie te Kopenhagen van de eerste ministers en de ministers van buitenlandsche zaken der drie Skandinavische rijken. Het is dus waarschijnlijk, dat de lezer, wanneer hij deze regels onder zijne oogen krijgt, uit de dag bladen reeds een en ander over die confe rentie heeft vernomen; maar de kans mag niet groot genoemd worden, dat hij dan ook reeds zal weten, wat het eigenlijke doel der samenkomst is en welke besluiten er geno men zijn. Evenmin is indertijd uitgelekt, wat het resultaat was van den driekoningen-dag te Malmö, in December 1914. Zeker, algemeen heden heeft men daarover genoeg gehoord: bevestiging van de goede verstandhouding tusschen de drie rijken; handhaving van een eerlijke en onpartijdige onzijdigheid; bespre king van de vraagstukken, die in den loop van den oorlog gebleken zijn voor de drie rijken een gemeenschappelijk belang te heb ben dezelfde phrases, die ook nu weer in de couranten opdoken, toen het bekend werd, dat er te Kopenhagen een samenkomst van de ministers zou worden gehouden. Maar puntjes op de i werden er niet gezet; in de courantenberichten niet, en misschien ook niet op den driekoningen-dag zelf. Niemand heeft althans na December 1914 veel kunnen bemerken van een gemeen schappelijke gedragslijn, door de Skandina vische rijken gevolgd in de moeilijkheden, die de oorlog ook voor hen heeft gebracht. Alle drie hebben zij te lijden gehad van de Engelsche blokkade en van den Duitschen duikbootenoorlog, het eene rijk wat meer, het andere wat minder; maar van gemeen schappelijke pogingen om voor hun belangen op te komen, vernam men niets. Het meest liet Zweden van zich hooren; het beet van zich af, vooral tegen Engeland en Rusland, en kreeg den naam, dat het van alle onzij dige kleine Staten de minst gedweeë was. Ook in een ander opzicht onderscheidde Zweden zich van de twee andere; er was in dit rijk een kleine, maar zich roerende Duitschgezinde partij, die van den achter docht, die isinds jaren in Zweden tegen de bedoelingen van Rusland wordt gekoesterd, gebruik wilde maken om, zooal niet dadelijk Zweden als bondgenoot van Duitschland aan den oorlog te laten deelnemen, dan toch voedsel te geven aan de meening, dat Zweden's belang alleen door een overwin ning van de Duitsche zaak zou worden gediend. In Duitschland heeft men zich veel moeite gegeven om de sympathie van dit deel van het Zweedsche volk te behouden en te ver sterken. Dit bleek ook voor eenige maanden, toen het weekblad Das neue Deutschland, Wochenschrift für Konservativen Fortschritt", zijn 20ste Kriegsnummer" uitgaf, een Oostsee-nummer". Daarin vindt men een reeks van artikels, die betrekking heb ben op de Russische Oostzee-provinciën, op Finland, en verder op de drie Skandinavi sche rijken: vier op Zweden, slechts n pp Denemarken en ook op Noorwegen maar n. Van de vier artikels, die over Zweden handelen, zijn er drie door Zweden of in Duitschland gevestigde Zweden geschreven. Dat van Dr. Molin, uit Stockholm, noemt ronduit als den wensch der activisten: dat Zweden, als bondgenoot van Duitschland, oorlog zal voeren tegen Rusland. In het ar tikel van Leon Ljunglund, insgelijks een Stockholmer, wordt beweerd, dat de overgroote meerderheid der Zweedsche intellectueelen sympathie voor Duitschland koestert, Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: ,Confettf'. Beschaafde ontwikkelde Dame wenscht de opvoeding en verzorging van l a 2 kinderen, voorzien van L. O.-akte." (Adv. Avondpost) Wij willen gaarne uitzien naar gediplo meerde kinderen; vonden tot nu toe echter slechts n knaapje, in het bezit van de acte Engelsch M. O. zij hopen, dat Zweden buiten den oorlog zal kunnen blijven; blijkt dit echter niet mogelijk, dan is voor Zweden zijne plaats aangewezen, en wel aan de zijde van Duitsch land. Men zou intusschen verkeerd doen, de Zweedsche activisten, die hier aan het woord zijn, als vertegenwoordigers van de meening van hun volk te beschouwen; ook zij hebben de neiging, eigen denkbeelden voor algemeen geldende te houden. Maar het blijft opmerkelijk, dat de redactie van Das neue Deutschland verschillende Zweden bereid heeft gevonden om mede te werken aan haar propaganda-nummer; n Deen heeft zich daartoe maar geleend, en zijn artikel opent allerminst het uitzicht op eenige politieke samenwerking tusschert Denemar ken en Duitschland; ook maar n Noor, die niet verzwijgt, dat in zijn land de open bare meening gunstig gezind is jegens Enge land en Frankrijk, zoodat er voor Duitsch gezinde Noren weinig gelegenheid is, voor hunne sympathie uit te komen. Al heeft Zweden tot dusverre het meest van zich afgeslagen naar den kant van Rus land en Engeland, in den laatsten tijd heeft het zich ook geërgerd getoond over een maatregel van de Duitsche regeering, en wel over het plaatsen van een mijnenveld ten Z. van de Sont, waardoor de Duitschers een eventueele poging van een Engelsch eskader willen beletten om naar de Oostzee te komen en daar tezamen met de Russische vloot te ageeren. Dit mijnenveld ligt vlak bij de grens der territoriale wateren van Zweden; de Duitschers hebben zich gehouden aan de internationale opvatting, dat deze grens drie mijlen van de kust ligt; de Zweden be weren dat zij op vier mijl moet worden gesteld. Dit oude geschilpunt is vooral thans van beteekenis geworden, nu de nabijheid van het Duitsche mijnenveld groot gevaar voor de Zweedsche koopvaardij oplevert; van Zweedsche zijde wordt bovendien geklaagd, dat de Duitschers niet voldoende toezicht houden op de door hen uitgezette mijnen. Er is zelfs beweerd, dat de ministercon ferentie te Kopenhagen in de eerste plaats is belegd zooals men weet, ging het voorstel er toe van Zweden uit om te spreken over den zooeven genoemden Duifschen maatregel. Meer dan een gissing is dit echter niet: de aanleiding tot de samen komst bleef voor het groote publiek ver borgen ; maar wat er ook te Kopenhagen verhandeld moge worden, het is vrij wel zeker, dat er niet zal worden gesproken over een poging van de neutrale mogend heden om vredesbemiddeling aan te bieden. De heer van Kol heeft onlangs in de Eerste Kamer den wensch geuit, dat ook Nederland tot zulk een poging zal mede werken. Als program voor zulk een confe rentie noemt hij het programma, opgesteld door de Organisation centrale pour une paix durable" te Bern, dat hierop neerkomt: democratiseering van de diplomatie; een stelsel van vrijhandel, de open deur in de koloniën, de open zee voorde scheepvaart; beperking van de bewapening; verplichte arbitrage en het scheppen van een macht om de tractaten te doen eerbiedigen enz. Wanneer dergelijke vredesbeginselen door een conferentie van neutrale mogendheden worden geformuleerd ; wanneer daar werd vastgesteld: geen annexaties, geen schade loosstellingen", dan zou dus meende hij de gedachte: waarom dezen vreeselijken oorlog nog langer voortgezet ? bij alle volken weerklank vinden; dan zouden wij niet ver meer van den vrede af zijn. Deze conclusie lijkt ons bijzonder opti mistisch. De door den heer van Kol ge noemde vredesbeginselen zijn al geruimen tijd door particulieren verkondigd, zonder dat zij eenigen indruk blijken te hebben gemaakt op de oorlogvoerende volken; of dit pro gramma nu al over wordt genomen door een conferentie van neutrale mogendheden, wat zal dit baten, zoolang het den neutralen aan de macht ontbreekt om de oorlogvoe renden te dwingen zulke vredesbepalingen aan te nemen? Wij gelooven niet aan de mogelijkheid, dat neutrale staten eenigen invloed zullen uitoefenen op den duur van den oorlog en den inhoud van den vrede. De oorlog zal eindigen, zoodra een der beide partijen uit geput is en dit niet langer verborgen kan houden, of zoodra bij een of meer der oor logvoerende mogendheden het volk gaat weigeren, langer den last van den oorlog te dragen; noch op het een, nèch op het ander kunnen de neutralen invloed uitoefenen. Is

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl