Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
12 Maart '16. No. 2020
Bernard Canter en het
Rythfriisch Pointilisme
(Naar aanleiding Van zijn artikel over dit
onderwerp In de Holland Express n de
expositie van z'n werk In de kunst
handel Glashaven 20, voorheen
OldemeelJ.
Men zou geneigd .kunnen zijn, zich met
'n grapje en 'n beetje spot van deze
Cantersche probeersels af te maken en z'n ver
schijning in de schilderkunst te beschouwen
afs een schrikkelj lar-verrassing van 1916.
Maar er is waarachtiger rythmiek dan van
zijn pointil'sme en die heeft de heer C.
deinende gemaakt.
In de Holland Express van eenlge weken
terug trof ons z'n trom-trom artikeltje: Van
schrijver tot schilder", waarmee C. zich als
déuitvinder van een nieuwe... kunst aan
't publiek voorstelde en tijdens de expositie,
die kort daarop volgde, gaf hij bovendien
toelichtende verklaringen bij z'n pastels en
doekjes.
Om maar dadelijk te kenmerken, lichten
we uit z'n artikel het volgende betoog:
Het *) materieelpointilisme (Van Gogh,
Van Rifsselberg, HartN bbrige. a.) zocht
vooral naar sterke lichteffecten. Mij is
het te doen om het rythmisch verband
tusschen geest en materie, tusschen wezen
en verschijning aan te duiden. Daarom
is mi/n kunst zuiver geestelijk. Ik
aanschouw de natuur niet meer allereerst
door het temperament, maar ook door
het intelict en door het gemoed. Niet
naar den aard der prozai's'en geef ik
het reëele, het optisch waarneembare,
maar naar den aard der poëten, het door
den geest waargenomene."
Wij zullen de theorie van het
rythmischpointilisme toetsen aan het werk van hem,
die haar formuleerde; m.a. w. haar subjec
tieve waarheid niet tegenoverstellen aan
onze waarheid immers deze is ook sub
jectief maar aan de werking van de hare.
Ons leidend beginsel is dus dat der moderne
literaire kritiek i zooals Van Campen het
formuleerde in z'n studie over het Historisch
materialisme).
Uit het resultaat van deze toetsingen
kunaen we dan onze conclusies trekken en
naar deze de verschijning als geheel
karakteriseeren.
De autorace No. 7.
Dit pastei diende als staal voor de
Cantersche theorie in de Holl Express en werd
aldus toegelicht:
Het landschap, gezien zooals men
het in gedachte ztet, met zijn geestesoog
aanschouwt, nadat men een snellen auto
rit heeft gemaakt, heb ik in bovenstaande
trachten weer te geven. De duizeling
wekkende vaart" is dus hier tot picturale
synthetische voorstelling verheven."
Over het (dus} synthetische dezer voor
stelling zullen we zwijgen: de woelige,
bandelooze futurist zou hierover niet meer
misbaar maken dan de bedachtzame en
zelftuchtige cubist, al zat de heer C. blijkens
z'n stellingen aan beider theoretischen disch.
*) Cursiveering van mij, v. H.
Bernard Canter:
De hoofsche preutsche.
Wij vragen slechts: En de auto, heeft
hij die dan niet met z'n geestesoog aan
schouwd, of blijven de wonderen der techniek
in tegenstelling met die der natuur onver
anderd ; of wel, ma** men zoo hu en dan
met beide oogen zien?
Wat de heer C. hierop zou antwoorden,
is ons op 't oogenblik onverschillig we
zullen straks zelf een antwoord geven
het feit, dat deze vragen gesteld kunnen
worden, bewijst reeds voldoende, dat de
Daad de theorie niet verwezenlijken kon.
De auto moest dit is ons antwoord
(naar den aard der prozaïsten) optisch waar
neembaar zijn, wilde het begrip autorit
demonstreerbaar blijven en hieruit blijkt de
onhoudbaarheid van deze stellingen.
De heer C. verkeert blijkbaar in de waan,
dat een kunstwerk zou kunnen ontstaan uit
kunst-filosofische redeneeringen. Dit is zelfs
dan niet mogelijk, als de kunst-theorie zich
verwezenlijkt in de Daad, want de
emotioneele bewegingen worden door die theorie
bedwongen.
Het bedachtzaam-verstandelijk overleg
zooals dit in al deze pastels zichtbaar is
heerschend over de scheppende ziel of,
minder dwingend, zich toch tegen hare
functies in bewegend, moet noodzakelijk
het uitstroomen en vervloeien der emotie
belemmeren.
Indien alle kunst in wezen bewustwording
is, dan ontstaat deze door de
emotioneeleen geestesbewegingen tijdens en in de
scheppingsdaad.
Een dogma-overdwongene als C. zich
toont schept dus niet, zijn bedrijf bestaat
in de ambitie de theoretische
vooropstellingen picturaal zichtbaar te maken; zijn
arbeid maakt hem niet bewust, hij is het
reeds en wat hij voorbrengt heeft geen ge
voelsinhoud: men zou het kunnen kenmerken
als een verband-van-gedachten.
Wij willen hiermee geenszins beweren,
dat alle theorie in deze richting waardeloos
zou zijn zij kan door verheldering en
verruiming van inzichten omtrent het wezen
der beeldende kunst stellig het weten naar
een stijl richte_n maar wij schatten haar
waarde toch niet hooger dan b v. het
documenteele of historieele materiaal van een
mensen-scheppend literair-kunstenaar. Starre
stelselmatigheid en dogmatische verkilling
zijn déontaardingen, waarvan iedere kunst
theorie de kiemen in zich heeft en die in
de innerlijk-armsteh het weligst tieren
men denke slechts aan vele volgelingen
van .Cézahne.
De heer Canter is reeds zoover verstelseld,
dat hij zich om de eindeloosheid van zee
of lucht uit te drukken steeds van hetzelfde
trucje bedient: een kleurboog (no. 55, 56,
57, 60, 66 e. a.) Dit is voor een belijder van
het zuiver-geestelijke toch waarlijk al te
stoffelijk en als technisch middel al te
goedkoop-synthetisch.
Muziek aan Zee (No. 4).
Den lezer, die thans meenen mocht eenig
begrip van het rythmisch pointilisme ge
kregen te hebben, wachten nog tal van ver
rassingen: hij bezie slechts onderstaande
reproducties.
La précieuse-ridicule (No. 18.)
Wij konden tot onzen spijt No. 11 niet
reproduceeren, maar een metamorphose gaat
in het zuiver-geestelijke heel gemakkelijk.
Denkt u slechts het fond van No. 13
middenvlaks licht-geel en oker-kleurig; het
kannetje" wat meer gedrongen beruit, het
bloemlichaam wat grilliger en rooder en gij
hebt o schrik en vreugd, geëerbiedigde
lezer l gij hebt kennis gemaakt met... De
erf tante (No. 11).
Gij herkent de uwe niet ? Gij meent wel
licht dat alleen de heer Canter?Gij ver
gist u, maar 't wordt u gaarne vergeven,
omdat gij het rythmisch verband tusschen
ge st en materie, tusschen wezen en ver
schijning niet kent.
Dat verband heeft C. voor ons gelegd
en... mag 'n criticus minder bereidwillig
zijn?: Bij een erf tante denkt men aan geld
(symbool daarvan het licht-gele en
okerkleurige fond); ze is in 't schotschl symbool
daarvan de ruiten op het kannetje") en ze
heeft de eigenschap 'n beeije,... nou ja,...
'n beetje haaibaai-achtig te zijn (symbool
daarvan het grillige bloemlichaam )
Gij staart, lezer! gij staart op De Erftante",
vandaar naar den heer Canter, weer naar
't pastei en... weer naar C. Vervolgens
perst ge uw aandacht naar La précieuse
ridicule... naar de Pierlala in poppenkast"
(No. 28) en, gij vreest voor verwarring,
voorziet conflicten tusschen haai-baaien en
hoofsche-preutschen; gij krijgt vreemde ge
dachten en 'n krieuwelig gevoel... zou de
heer C.... artiesten hebben alevel iets raars...
iets ... ridi... zou hij ?...; en zou de Kunst
nou werkelijk... een No. 28 zijn?
Poppenkast No. 28.
Maar dan ook herwint ge uw bezinning
en ti w intellect vraagt: Waarin bestaat toch
dat rythmisch verband tusschen geest en
materie?; ik zie heelemaal geen verband.
Waarom schildert de heer C. die toch
voor z'n geestelijke inhouden evenmin de
vormen kan ontbeeren waarom schildert
hij ons geen vrouw, die door lijn, stand,
gelaats-expressie het haai-baaiachtige (of
andere eigenschappen van haar wezen) in
mij suggereert? Deze vragen zou de heer
C. 'n beetje onbescheiden vinden (vanwege
de techniek, weet u!); maar hij zou u ant
woorden, dat zijn kunst zuiver geestelijk is
en geestelijke waarneming vereischf. Door
dit antwoord klaart dan de bekentenis, dat
gij alle kunst steeds hebt ontvangen in de
ontroerde ruimten van uw hart en dat gij
haar nooit elders ontvangen kunt.
Bernard Canter: Auto-Race.
Bernard Canter: Muziek aan Zee.
iimtimnmtmiimmimuttwiu
Christiaan Krah en de
Kritikasters
In elke kunst is kritiek een hachelijke en
meestal ondeugdelijke zaak, omdat ze door
verstands-arbeid de onmiddelijke ontvoering
wil leiden en beheerschen. Maar ergst en
ergerlijkst komt dat uit in de muziek.
in bouwkunst, verskunst, schilderkunst
kan men door ontleeding en redeneering het
weezen van de zaak nog eentgszins bena
deren, in muziek onmoogelijk. En juist omdat
er in muziek zooveel verstandelijk werk te
doen is, omdat er zooveel theorie en tech
niek bij te pas komt, daardoor is de mis
leiding, als zou men kritisch de hoofdzaak
kunnen benaderen en vaststellen, des te
grooter.
Niemand kan kritisch aantoonen dat muziek
mooi of leelijk is. Niemand kan van een
thema, een melodie of een harmonie bewij
zen, dat deeze mooyer is dan een andere.
Waarom door een uiterst gering verschil in
ritme een motief van verheeven tot triviaal
wordt kan geen mensch verklaren. Daarom
is muziek-kritiek die beweert te kunnen
vaststellen, nit naam of ten behoeve van
een publiek, hoe hoog een muziekale uiting
staat, niet alleen waardeloos maar ook be
spottelijk. Daarom is de muziekale
kritiiiiiiimmiliiiiumiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiii
kasterij, zooals we die thans in ons land
zien, waarbij een of ander mannetje dat wat
piano-speelen kan uit de hoogte declareert
wat nieuwe onbekende muziek waard is,
een hinderlijk euvel in het oopenbare leeven.
Twee wijzen van muziekbespreeking heb
ben recht van bestaan. De eerste is die
welke in dit blad is toegepast op de Alpen
symfonie. Zonder pooging tot waarde-be
paling werd daarin eenvoudig den bouw en
den samenhang van het werk uiteengezet,
de motieven en hun beteekenis aangegeeven,
het geheel aanschouwelijk gemaakt en ge
makkelijker te volgen. Door zulk een be
spreeking helpt men den toehoorder tot het
verkrijgen van de innerlijke, onmiddelijke
ontroering die de hoofdzaak is. Hij oordeelt
dan toch ten slotte voor zich zelf, en de
kriticus wacht zich wel dat oordeel te wil
len dwingen.
Maar de kritikaster gaat met den lach van
superioriteit teegenoover het kunstwerk staan
en decreteert: mooi! of prullig! of banaal!
of zoetelijk! al naar zijn eigen persoonlijke
neiging en onafhankelijkheid. Als ik zooiets
lees en men kan het dagelijks in onze
groote dagbladen, dan moet ik altijd aan
een hondje denken dat een kostbair
beeldwerk ziet, het een weinig besnuffelt, dan
een achterpoot opligt om daarna
weivoldaan en tevreeden weer verder te trippelen.
Die snuitertjes meenen werkelijk dat ze
een goed werk doen, ze ijveren voor de
zuivere kunst, en verbeelden zich dat ze
een nuttige functie in de maatschappij ver
richten.
Maar wat kan het mij in vreedesnaam
scheelen wat, un monsieur quelconque"
mijnheer S. R. of S. B. S. voor ontroering
voelt of niet voelt bij het hooren van onbe
kende muziek? De aandoeningen van het
publiek, als geheel, hebben hun waarde. Ze
zijn niet onfeilbaar juist en ze kunnen zich
zeer wijzigen maar ze beteekenen iets.
Het is daarom interessant ze mee te deelen.
Maar of er nu, in een geestdriftig publiek
een paar menschjes zitten die de zaak koud
laat, wat bewijst dit? Wat gaat het ons aan?
Welk recht geeft dat op het plechtig
meedeelen van die koelheid met een ondragelijk
verwaand air van meerderheid en muziekale
gevoels-zeekerheid ? Dat is niet alleen papier
en inkt-vermorsen maar een misdrijf dat ver
diende gestraft te worden eevenals de on
fatsoenlijke daad van het hondje.
Toch is er ook wel plaats voor een zuiver
persoonlijke waardeschatting. Dat is de
tweede vorm van muziek-bespreeking, die
recht van bestaan heeft.
Als iemand als Robert Schumann de komst
aankondigt van een nieuw muziekgenie
zooals hij het deed met Johannes Brahms,
in zijn artikel Neue Bahnen dan is zulk
een meededeeling waardevol en belangrijk. En
ook zullen wij met aandacht kennisneemen
van de opinie van Diepenbrock als hij Schu
mann en Brahms beneeden Wagner stelt.
Zulk een oordeel beteekent iets, ook wan
neer men het er heelemaal niet mee eens is.
Maar wanneer een zeekere mijnheer S.B.S.
voor 't eerst het werk van een jong com
ponist hoerende, bij het erkennen van de
sterke werking op het publiek, die werking
verklaart door wanhopige banaliteit" dan
maakt zoo 'n kaereltje alleen zichzelf be
lachelijk. Dat publiek was een volle zaal
van het beste gehalte dat men in Amsterdam
verwachten kan, het publiek dat Schafer en
de Mahler-symfonieën toejuicht en dat waar
lijk niet met een klein beetje tevreeden of
makkelijk te voldoen is. Een publiek dat
het beste kent wat er in de muziek
geDr. RENÉDE CLERCQ
Teekening voor de Amsterdammer", van Joan CoUett
AAN VLAANDEREN
door DR. RENÉDE CLERCQ
Niet om den zwier van een vrij gebaar;
Niet om de vreugd van een schoon gevaar;
Noch uit zucht dat ik roem verkrege;
Niet om mijn forschen Leeuwenhaat;
Niet uit wrok om eeuwen smaad;
Niet om den jubelzang der zege;
Uit liefde, uit liefde alleen,
Vlaanderen, heb ik uw strijd gestreên!
Uit liefde wil ik wezen,
Kranke moeder, uw sterke zoon;
Waar gij getrapt werdt en misprezen
Leiden U ten hoogsten troon;
Dat de wereld uw naam vereere
Als ten dage van uw kracht,
En gerechtigheid regeere
Van geslachte tot geslacht.
IHIIIIIMIIIIIMHIIIIItll
Wij zullen niet spreken over kleurwaarde
of verf behandeling wij willen nu,
na het emotielooze hart van dit werk gezien
te hebben ons gereedmaken voor den
doodelijken steek. Uit onze voortgezette
toetsing van theoretische en prakti che
theorie en de daaruit getrokken conclusie
is ons gebleken dat de heer C. ons wil
geven: het geestelijke, het synthetische en
dat hij geeft:... het Begrip.
Het begrip hoe zou 't anders sym
bolisch zichtbaar gemaakt. Daarom ook
spreekt hij niet vaneen erftante een hoofsche
preutsche, maar van déEtftante, déhoofsche
preutsche, en dat maakt ons ernstig, want
hiermee tast zijn bedoeling naar het kern
wezen van alle kunst.
Dat kernwezen is door de eeuwen heen
ongewijzigd gebleven, ongerept; wat wis
selde was zijn vorm, z'n uiterlijke ver
schijning; z'n tooi. Deze wisselde met de
mode der komende en weer gaande tijden;
van iederen tijd was de vorm het soms
grillige maar bekorende kleed: De kunste
naar zocht nieuwe vormen, nieuwe kleuren,
nieuwe klanken niet om dien tooi zelve,
maar om het kernwezen daarin zuiverst te
belichamen, te zien doorfonkelen en door
stralen, als de eeuwige diamant, tot zijn
verheuging en die van alle ontvankelijken
(men vergelijke buiten het picturale b.v.
Beethoven of de Tachtigers), De
waarachtigen hebben dit vermocht; zij dienden het
eeuwige en kregen door hun dienst aan het
eeuwige deel.
In de Cantersche theorie en probeersels
zien wij pogingen tot wijziging van dit
kernwezen. Een wijziging zou hier een
schending zijn en daarom vooral is dit werk
ons vijandig.
Zijn verschijning verdient niet onze piëteit
wel onzen e nst, want wijl ook thans door
vele jongeren gezocht wordt naar een
nieuwen stijl voor de beeldende kunst;
theoriën en tentoonstellingen van ernstige
llllmillllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
presteerd wordt.
Dit succes te willen vergelijken met dat
van Pro Domo en Mea Culpa is een dom
heid van de ergste soort. Ik ken de werken
van Van Riemsdijk niet, maar ik weet dat
hen verweeten wordt: goedkoope jacht op
succes, grove trucs, slechte taal en
rhetorisch effekt.
Is er iets van dien aard te vinden in het
zuivere, pretentie-looze, volstrekt innerlijke
en noobele werk van den componist Krah ?
Men kan de dwaasheid deezer vergelij
king al afleiden uit de woorden van mijn
heer S. B. S. zelf. Hij noemt het werk van
Krah: oer-gezond"!!
Is het werk van van Riemsdijk oer-ge
zond" ? Kan iets tegelijk hol" rhetorisch
en oer-gezond" zijn?
Men zou zeggen dat S. B. S. die
oergezondheid een zeer bedenkelijke eigenschap
vindt. Is hiermeede al niet de verwaande,
pretentieuzen kritikaster getypeerd? Vol
gens hem was de toewijding van de ar
tiesten te verklaren uit persoonlijke eerzucht
om een mooye rol te speelen, de geestdrift
van het publiek uit de lage soort muziek,
die zoo ongeveer voor S. B. S. de waarde
heeft van de Lustige Wittwe" en
Pupchen".
Ik wil mij niet uitgeeven voor een muzikale
autoriteit. Maar teegenoover het vervaarlijk
gezag van S. B. S. durf ik wel als mijn
meening uitspreeken dat het werk van Krah
geniaal werk is van volkoomen echt en
zuiver gehalte.
Ik ken dat werk nu sints een jaar. (S. B. S.
wist er reeds alles van bij den eersten
inzet van het eerste stuk' nota bene!)
Ik heb van den aanvang af gevoeld dat deeze
muziekaale inspiratie behoorde tot een hopge
en eedele soort, en dat zij in haar blijde
ROTTERDAM
Exposeert KUNSTFOTO'S van 8 tot
22 Maart in het gebouw LUX" der
Nederl. Amateur-Foto-Vereeniging
Reguliersdwarsstr. 108-114
AMSTERDAM.
en min-serieuze zoekers en werkers elkaar
opvolgen, zou het publiek door Canters
rythmische beweeglijkheid weieens z'n keu
ringszin kunnen verliezen.
Onder die stijlzoekers streeft ook Leo
Gestel naar de zijne. Hij exposeerde nagenoeg
gelijktijdig met Canter en vergeve ons, dat
wij hem hier noemen en terwille van de
kunst, die hij dient aan den
rythmischpointileerder tégenover-stellen.
In Gestel voelen wij den oprechten mensch
en den waarachtigen kunstenaar, die het
kernwezen weer in nieuwe vormen zoekt te
belichamen. De techniek der vorige scholen
(o Canter!) beheerscht hij volkomen, zonder
zich meer ervan te bedienen. Een
kleurlimilllftllllllHtMIIIMItflIIIMIIIIHIIIHHHIIIIIMIIIMHIMIIIIHIIIIHHIIMIIII
helderheid, haar melodieën-rijkdom en haar
voorname eenvoud weldadig aandeed en
gunstig afstak bij al het rumoerig gezochte,
pretentieuze opgeschroefde werk van den
nieuweren tijd. Hier is afweezigheid van
alle effekt-bejag, hier is natuurlijke
oovervloed van melodie die zooveel compo
nisten beweeren niet te willen, omdat ze
haar niet hebben. En hier is de zuivere
muziekaliteit die zich oopenbaart in al de
distinctie van de kamermuziek, de eedelste
en fijnste soort muziek die wij kennen. En
dat voelde ook het publiek.
Ik kan rustig volhouden dat wie hier van
banaliteit en goedkoop effect durf, spreeken
blijk geeft van een zeer onfrisch, oneen
voudig en stomp gevoel, en dat deeze kamer
muziek, wel verre van in de Bordelaise of
het caféthuis te behooren, zooals S. B. S.
schijnt te inslnueeren, zich waardig aansluit
bij het allerbeste van dien aard, wat in de
kleine concertzaal te Amsterdam geklonken
heeft.
Al kende ik alleen het hoofdthema uit
het Andante van het trio, dan zou ik daaruit
hooren dat ik te doen heb met muziek van
de hoogste distinctie, met klanken uit een
voorname, eedele en diep-ernstige sfeer.
Muziek die door Beethoven en Schubert zou
worden begreepen en gewaardeerd.
Maar Christiaan Krah zal moeten ervaren
dat men niet ongestraft eedele werken in
het gedrang der menschen zet, en dat het
ook in onzen tijd nog niet veel beeter ges'eld
is met de kritikasterij dan in de dagen van
Schubert. Van den steun eener dankbare
meenigte kan hij na den avond van 6 Maart
reeds zeeker zijn.
FREDERIK VAN EEDEN.