Historisch Archief 1877-1940
12 Maart '16. Na 2020
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Bernard Canter:
[De kwaadspreekster.
ionalist is hij van fijnzlnnigste gevoeligheid
met een diep indringende intuïtie, vooral op
karakter. De realiteit heeft hij in z'n laatste
periode grootendeels verlaten (in z'n land
schappen wel geheel); daarin (o C) geeft
hij met z'n wondere kleur-cotnbinatie de
?essence van zijn ontroeringen. En ofschoon
we vreezen dat zijn kunst naar een steil
individualisme zal klimmen en zich beslister
?dan ooit van de menschheld afkeert, wij
hebben dezen cubist te eerbiedigen en...
te wachten. Het kan eerst later de laak der
critiek zijn, die verhouding tot de
menschJieid vast te stellen.
En nu we daarover spreken dienen we
nog even te herinneren aan de schilders,
?die C. in z'n artikel noemde en wier werk
1iij van uit z'n geestelijke sfeer qualificeerde.
.Aan den eersten, Vincent van Qogh, hebben
we genoeg, want zoo n Hollander uit het
vorige geslacht ons geleerd heeft de
menschSheid lief te hebben, dan Déze.
Vincent dan, die nietrjtfAm/sc/ipointileerde,
Bernard Canter:
Pierlala (in de poppenkast).
?die de vormen teekenen en houwen kon,
maar bovenal ze wist te doordringen van
?de macht zijner ontroeringen zoo diep en
hevig, dat de. atmosfeer werd meer-dan
stemming, want staat-van-zijn-geest; Vincent,
«iie de mensen-smart en wanhoop pwrong
door z'n kreupele smartboomen en weer
uitsnlkken liet in z'n Sorrow: die de
vreugdtythmen van z'n ziel deinen deed in de
Tythmen van kleuren en lijnen; deze
uni"verseele kunstenaar wordt ons door Canter
gequalificeerd als een materieel pointilisf'
die vooral zocht naar lichteffecten".
Is dit niet de getuigenis van een wanbe
grip, maar vooral is dit geen hoon, hoon die
verontwaardiging wekt.
Vincent vergeestelijkt in... Bernardje
Canter!
Heeft van Deyssel, de
Kunst-is-Passiedonderaar, niet eens gevreesd voor 'n
kaakontwrichting!
Jawel, meneer C.!, van Gogh moest ge er
in schrift en woord (uw explicaties tijdens
?de tentoonstelling) bijsleepen, want Vincent
pointileerde en gij pointileert rythmisch:
Vincent is nu a la mode en gij wilt u
sieren met zijn verfijnd (vergeestelijkt!)
?dasje... vooral ver uit uw boord. Maar 't
staat u niet, 't maakt u tot 'n onooglijk
monstertje, 't is bepointileerd, uw dasje; 't is
be-rythmiekt... 't valt telkens af.
Voor 't u-bestarend publiek maakt gij uw
scrupuleus-rythmische sprongetjes en toertjes,
maar voor ns komt ge niet van den grond;
?wij zien uw teenen, neen uw hielen, telkens
den grond bepointileeren. Wij vereeren den
?ernstig-eenvoudigen Vincent van Gogh in
z'n blonde, z'n donkere en bijwijlen somber
dreigend oeuvre om z'n Menschenliefde;
uw probeerseltjes mogen voor 't publiek
ondoorzichtig zijn, den ingewijde lodderen
«w ziellopze lapjes aan met de dorre oogen
der prostitutie.
Kunst is een geschenk van hart en geest
«n wordt door beide weder ontvangen. Deze
banier zij aan uw phrasetjes rythmisch
vlaggerumoer boven een leeg hart tegen
overgesteld.
R'd a m. OSCAR VAN HOEVE
iiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiii
Aan eene lang-vergeten Vrouw
Ge zijt langs 't vage pad gekomen,
waar 't onvervulbaar wachten is,
en waart bestemd, om in mijn droomen
als schim te worden opgenomen
van vliedende gedachtenis.
Ge zijt gegaan, waar allen treden,
wier gangen onbedwongen zijn,
... wier naam niet is in anderer beden,
.. .voor wie geen strijd mag zijn gestreden,
...doch die slechts droef bezongen zijn...
H. SALOMONSON
LITERAIRE BESCHOUWINGEN
Kabir's verzen
Het volgende gedicht is als een aller
uiterste pooging om het onzegbare te zeggen.
Elk woord is geweldig van zware en mach
tige beteekenis. Wat den oppervlakkige hier
absurd en paradoxaal voorkomt is juist
het begin van de meest waarachtige en
weezenlijke waarheid, die ons ongerijmd
moet schijnen omdat wij ze niet bevatten
kunnen, omdat ze mystiek" is, en achter
den sluyer van Maja, den Schijn.
VU
Als Hijzelf zich zelf oopenbaart, dan
brengt Brahma *) tot zichtbaarheid dat
vat nooit gezien kan worden.
Zooals het zaad is in de plant, zooals
de schaduw is in den boom, zooals de
leegte in den heemel is, zooals onein
dige vormen in het leedig zijn.
Zoo komt de Oneindige van voorbij
het Oneindige; en van af het Oneindige
strekt zich het eindige uit.
Het schepsel is in Brahma, en Brahma
is in het schepsel; zij zijn altijd onder
scheiden en toch altijd n.
Hij is zelf de boom, het zaad en de kiem,
Hij is zelfde bloem,de vrucht en de schaduw,
Hij is zelfde Zon, het Licht en het Verlichte,
Hij is zelf Brahma, het Schepsel en Maja
Hij is zelf de meenigvoudige vorm, de
> oneindige ruimte
Hij is de adem, het woord en de beteekenis.
Hij is zelf de grens en het onbegrensde,
en voorbij het begrensde zoowel als
voorbij het Onbegrensde is
Hij: het Zuivere Weezen.
Hij is de innerlijke geest in Brahma en
in het schepsel.
De opperste Ziel wordt binnen in de
Ziel gezien
Het punt wordt gezien binnen in de
opperste Ziel
En binnen in het punt wordt weederom
de weerspiegeling gezien.
Gezeegend is Kabir, die heeft dit hoogste
vizioen.
F. v. E.
*) Brahma de Waereldziel, God.
IIIIHimtlllllllMHIMIIIHItllMHIIIIMIMHHHIIIIHIIIIMIIHHMMIIIIIIIIIIMMI
M. J. B. Jungmann,
TE DORDRECHT (in Pictura)
Niet de visioenen" van Jungmann over
tuigen van zijn talent, noch het grootste
deel der Landschappen, die in Dordrecht te
zien zijn. Twee andere uitingen meer hoop,
meer vermoeden omtrent de toekomst;
eigenlijk meer zekerheid. Het zijn de bloem
stukken, met hun rood en geel, en de in
eenigszins lijk-achtige grauwen geschilderde
portretten, en stillevens. In de bloemen (No.
10) is zijn soms ruw talent het zuiverst. In
de dan hoog-oplevende kleur vindt ge meer
visioen" dan in het als visioen bedoelde
schilderij: de Openbaring van Johannes"
(No. 2). In de figuur, in het portret vindt
ge een niet geringe vaardigheid, hoewel
dikwijls een grofheid in de uitdrukking van
het gezicht zelf. Jungmann kan een figuur
in matige actie vrij gemaklijk schilderen, in
een gamma dat, niet altijd delicaat genoeg,
eigen is en persoonlijk (zie No. 3). Naast
deze dingen zijn de stillevens te vermelden
de wijnappelen (No. 13); de roode Bloem
met een stuk wand en schoorsteen er achter
(No. 6), de Doode visschen (No. 8) en de
Doode kip (No. 16). Hierin is zekerheid en
ruimte. In de landschappen daarentegen
vindt ge de onzekerheid van den schilder;
een zoeken in te veel richtingen.
PLASSCHAERT
* « *
Utrecht (Kunst aan Allen:
VAN GOGH, VERZAMEUNQ BREMMER,
MODERNE KUNSTKRING, EN:
VAN VLIET BIJ GERBRANDS)
1. De verzameling Bremmer van Vincent s
werken is belangrijk in de schilderijen, maar
zelden dat in de teekeningen. Ten minste
wat het aesthetische betreft. Onder de
teekeningen vind ik een aantal, die geen enklen
persoonlijken trek van dit hartstochtelijke
werk zuiver of belangrijk openbaren. En dit
moet toch de daad van zulk een verzameling
zijn: Duidelijk den geëerde voor te staan,
en scherp den betwiste te belichten en te
omlijnen. Dit gebeurt niet voldoende door
de teekeningen der volkstypen. Het schilder
werk met den kop van den Boer uit de
Camargue', het potje met bloemen etc. (iets
wat Dürer zoo zuiver zou kunnen verzinnen)
is, met het overige, belangrijk; niet, in het
algemeen gezien, enkel eigenaardig, afzon
derlijk.
2. Na Vincent kwam de Moderne Kunstkring;
na den Heftige van binnen-uit, die zich soms
bezon, een aantal schilders, niet alleen even
gewis van persoonlijkheid; hoewel vol voor
opgestelde theorieën. De meesten heb ik
kort geleden besproken. Ik noem nu: Toorop
en Raedecker; Alma (No. 3); Lau (No. 33);
Wiegman (50, 54).
3. G. van Vliet, een traditioneele en zwakke,
is nog het lichtst te waardeeren in een paar
teekeningen,
PLASSCHAERT
IIUIIIIIHIIIlmlIltllllMIMIIIHHIIIIIIIMIIIIMMIMIIIIIIIttlMIIIHMIMHHIIIIII
Het Onherstelbare door E. VAN ECK
RliTGERS. G. J. Slothouwer, Amers
foort.
Marie van Meerten, een wees van 28 jaar,
wordt na den dood van haar vader, die haar
onverzorgd achterliet, door den zestigjarigen
Jonkheer van der Wedden met de volgende
dichterlijke woorden ten huwelijk gevraagd:
Ik ben een oude man, Marie, ik ben bijna
zestig jaar, ik kan mij niet meer verplaatsen
in de s ? eer, waarin jij met je acht en twintig
jaar leeft; wil je echter bij hetgeen ik je te
zeggen heb op den voorgrond stellen, dat Ik
het goed mtt je meen en gaarne zou zien,
dat ge me met volkomen openhartigheid ant
woordt op mijn vragen?"
Waarna hij haar voorstelt, geheel voor
haar te zorgen let wel! voor haar te
zorgen, mér niet! door met hem te
trouwen.
Ziehier de gemoedstoestand van Marie na
dit dichterlijke aanzoek:
Haar verbazing was grenzeloos geweest;
zulk een voorstel had ze allerminst verwacht;
een visioen van het prachtige huis aan het
Bezuidenhout, van het fraaie span paarden
voor het elegante rijtuigje, van geheel de
luxe, die in haar verbeelding onafscheidelijk
verbonden was aan de correcte, aristocratische
persoonlijkheid van Jonkheer van der Wedden,
doemde voor haar op."
Er zijn boeken, die men 't gemakkelijkst
recenseeren kan door er eenvoudig dergelijke
passages uit over te schrijven. Men weet
dan genoeg, als men ook maar eenigszins
literair is aangelegd.
Er wordt echter in dit boek een soort
vrouwen-probleem behandeld, en dit moet
er den interessanten tint aan geven.
Marie neemt" hem, zooals dat onder
meisjes heet, en komt op het Bezuidenhout
in al de luxe terecht, waar ze haar blik
liefkozend over de meubels laat glijden".
Jonkheer van der Wedden is grand seigneur
want hij zegt: Nu, je kiest een ameuble
ment toch niet voor de eeuwigheid; als
het je op den duur niet bevalt kun je het
immers laten veranderen".
Die woorden leken Marie sprook/estaal"
verzekert de schrijfster!
Zij weidt dan verder uit over de prachtige
meubels, de quipage, de mooie paarden,
den palfrenier, het familiezilver, de schitte
rende salon, enz. enz. Het is om het water
ervan in den mond te krijgen.Jonkheer van der
Wedden schijnt er warmpjes in te zitten,
denkt de lezer er bij. Met een zeker respect
schrijft de auteur dit Jonkheer" steeds voluit
er bij. Het weglaten of ook maar tot Jhr.
afkorten ware aan al de deftigheid en de
luxe te kort doen.
De lezer en vooral de lezeressen zouden
Marie om al die genietingen voorzeker be
nijden, indien het probleem niet spoedig
werd gesteld, het vrouwen-probleem, dat
aan dit boek vol adeldom en grootelui's
heerlijkheid den tendenz moet geven.
De kwestie is namelijk en dit snapt
een ieder, behalve Jonkheer (ik durf niet Jhr.
te zetten) van der Wedden dat door al de
dinertjes en soirees en bals (want de van
der Weddens zien" veel menschen natuur
lijk) Marie een levensbehoefte" begint te
voelen, zooals de schrijfster dat noemt. Ik
durf in zulk deftig gezelschap die levens
behoefte bijna niet bij den naam te noemen,
ofschoon zij in de beste families voorkomt.
Als Marie eens op een avond zich
vooroverbuigt uit haar raam, en de wind speelt
met de krulletjes die ontsnappen aan haar
vlecht" ziet, en wat erger is, hoort ze een
dienstmeisje, die van haar vrijer een
hartelijken kus krijgt, zoo'n echten volkskus, die
klinkt dat het klapt.
Men begrijpt direct waar de schrijfster
heen wil.
Er ontbreekt iets aan al de luxe en de
noblesse op het Bezuidenhout. Haar man,
George, die slechts voor haar zorgen wil",
blijft haar respecteeren" (zoo heet dat onder
de groote lui). De jonkheer en zijn vrouw
hebben ieder een aparte slaapkamer. Dat
had hij haar voor het trouwen plechtig
beloofd.
Marie wentelt heen en weer ten prooi aan
de zonderlingste gewaarwordingen" na het
hooren van dien kus, en ze durft zich niet
te bekennen dat slechte verlangens in haar
ontwaakt zijn."
Nu wordt haar leven verder een kwelling.
Zij tracht het slechte verlangen" te bedwin
gen, maar het gaat niet. Als haar man haar,
na een goed geslaagde soiree, den arm om
de schouders slaat en haar galant op de
lippen kust, rilt en verbleekt ze, maar de
jonkheer ziet en begrijpt niets, en roept de
juffrouw"' van 't huishouden om haar naar
bed te brengen!
Het slechte verlangen" laat haar niet los.
Ze vindt het iets verschrikkelijks. De wal
ging en de afschuw van zichzelye doen haar
wenschen, nooit geboren ie zijn, verzekert
ons de schrijfster.
Ze vindt zich zelve ook geen fatsoenlijke
vrouw" meer, en de auteur verklaart: Om
haar bittere zelfverachting durft ze zich het
recht op dien naam niet meer toekennen."
Het waarom van dit alles blijft voor den
lezer in 't duister. Marie is namelijk zoo
fatsoenlijk" als de heerschende moraal dat
maar eisenen kan, want, zooals dat een ge
trouwde vrouw past, niet waar, is het alleen
haar wettige echtgenoot, die haar slechte
verlangens" in brand zet. Als ze 's nachts
met een ongearticuleerd gekreun" de dekens
wegwerpt, omdat ze niet slapen kan, ziet ze
slechts het beeld van haar eigen man die
(hoewel hij zestig jaar is) met zijn hooge,
krachtige gestalte en zijnkaraktervollen kop
hel ideaal van mannelijke schoonheid schijnt"
en ze roept: George! George! heb me toch
lief! Ik ben je vrouw, laat mij niet sterven
van verlangen naar je!"
Dat een mooie jonge vrouw van 28 jaar
niet eens een geraffineerde kokette behoeft
te zijn om een man van zestig het al heel
gauw te doen voelen dat zij hem lief heeft,
komt niet in de schrijfster op.
Integendeel, Marie vindt zich diep ge
zonken" en is bang dat iedereen die eenig
vermoeden van de waarheid kreeg, zich van
haar zou afwenden, alsof ze een melaatsche
was!"
Nota bene, omdat ze haar eigen man,
jonkheer van der Wedden nog wel, begeert!
Maar, geachte mevrouw Rutgers?van Eek,
dit is zoo volkomen en régie" als de bur
gerlijke moraal maar wenschen kan, en zelfs
Mrs. Grundy kan er niets op te zeggen
hebben!
Een jonge, krachtige, verleidelijke man,
die zich als amant" presenteert, wordt tot
tweemaal toe door Marie afgewezen als hij
haar voorstelt, hem een kus te geven, en
zóde welvoeglijkheid vergeet", zooals de
schrijfster dat noemt.
Het einde van deze tragische historie is,
dat Marie zenuwziek wordt, verteerd door
haar slechte verlangen". Jonkheer van der
Wedden, die een veinard" had kunnen zijn,
bemerkt maar steeds niets, en heeft een
blinddoek voor déoogen", totdat ten slotte
zijn vrouw ongeneeslijk krankzinnig wordt,
en een professpr, die haar behandelt hem
inlicht. Dan eerst is hem de blinddoek van
de 0"gen gerukt"^ en de kranige Van der
Wedden is in een paar dagen tijds een oude
man geworden".
De professor houdt en dit is de climax
van het boek nog een verontwaardigde
tirade en zegt half tegen zich-zelf" en
half tegen den bleeken, stillen man die
bij de tafel zit":
O! die arme vrouwen, die vechten, vechten
tegen haar eigen lichaam, dat geen bevredi
ging vindt! O, die arme fatsoenlijke vrouwen,
die geen uitweg durven zoeken voor het vuur,
dat haar verteert, die gemarteld worden door
de brandende schaamte over wat in haar
verblinde oogen slechte, onreine verlangens
zijn Ik zou het van de daken willen
schreeuwen,"
De schrijfster heeft dit vermoedelijk ook
van de daken willen schreeuwen, en daarom
dit verschrikkelijk belachelijke, slechte boek
naar een uitgever gebracht, misschien wel
met het idee, er een goed werk mede te
verrichten, voor de Vrouwen-Beweging"
of zooiets.
In een lucide oogenblik heeft ze het den
titel Het Onherstelbare" gegeven.
En dat is het dan ook inderdaad.
Eenigszins moe en wee van dit onher
stelbare boek heb ik een verzenbundel op
genomen, in de hoop, er door in een betere
stemming te komen. Het heet:
Kerstrozen".
Gedichten van
E. H. du Quesne?van Gogh.
(Tj. van der Ven?Baarn).
Al bladerende begon ik aan het volgende,
waarvan de titel mij aanlokte.
Aan een jonge Kunstenares".
Wie de Muzen heeft gekust
Die vindt rust, die vindt rust.
Zal aan 't lot geen gunsten vragen
Zal geen ijd'Ien glans bejagen,
Op den breeden kunst'naarsbaan
Hangt hij 't schoone enkel aan "
Daarna ben ik maar gauw uitgescheden,
en heb een ander trachten te lezen. Over
Vrede". Dat kon allicht beter zijn, want
zoo iets, dan kan Vrede" ons in deze tijden
inspireeren.
De Vrede was onttogen
Na verre hemetreis,
Aan de aarde en onze oogen,
Naar haar doorlacht paleis
Men voerde krijg op aarde,
Met krenking en krakeel,
Hoe trouw zij dien bewaarde
Haar palmtak brak zijn steel", enz.
Ik zal er maar niets meer van zeggen. Nog
een laatste poging deed ik, en begon van:
Van een Vorstenpaar"
Daar was een jonge koning,
Zijn land was in gevaar ;
Zijn volk dat liep te wapen,
De koning die stond klaar!
Zijn gade bracht de kin'dren
Naar veilig, over zee;
Het vaartuig keerde weder
De moeder keerde mee.
Meer durf ik ook hier heusch niet van
over te schrijven. En nu moet mij iets van
het hart: Ik heb, bij uitzondering, dit ver
zenboek, dat Ter recensie" is gezonden
niet geheel uitgelezen, ik hoop dat er betere
instaan dan die ik toevallig opsloeg.
Er zijn grenzen. Als men eerst Het
Onherstelbare" heeft gelezen, en dan nog
eens zulke onherstelbare verzen opslaat, dan
neemt men zijn hoed en gaat een beetje
wandelen om te bekomen.
L'art est difficile, la critique est aisée",
wordt wel eens gezegd. Maar heusch, het
lezen van dergelijke boeken lijkt mij heel
wat moeilijker dan het schrijven. Althans
als men ëénigen literairen smaak heeft.
HENRI BOREL
V v v
ANDRÉDE RIDDER Ninon de Lenclos en de
Vrouwen der XVIIe eeuw. Met een por
tret. Baarn, Hollandia-Drukkerij. Z. j.
Het boek van Andréde Ridder over Ninpn
de Lenclos is een deel van de serie His
torische karakters," door de
HollandiaDrukkerij uitgegeven. In deze serie versche
nen reeds een boek over Jacoba van Beieren,
een over Hortense de Beauharnais en een
over admiraal Dubbelwit, Witte Cornelisz.
de Witt, die zich stellig verbaasd, misschien
onthutst zal vinden in dit vrouwelijk ge
zelschap van niet geheel onverdacht allooi:
Maar onze oude zeelui waren voor eeen
kleintje vervaard, ook niet op het gebied
van het andere geslacht. En al heeft Witte
Ninon de Lenclos stellig ook niet gekend,
zij waren toch nog tijdgenooten en misschien
had de oude zeerob wel eens van de schoone
courtisane gehoord.
Wij zijn hier anders wel ver af van het
vaderlandsche helden geslacht, in den salon
van Ninon. Hoeveel fijner de Fransche cul
tuur toen was dan de Nederlandsche blijkt
niet duidelijker dan wanneer men den kring
der beroemde amoureuses vergelijkt met de
lichte vrouwen, die Brederoo en Huygens
ten tooneele brengen.
Een personage als Ninon is eenvoudig bij
onze vaderen onmogelijk: ons volk miste
zoowel de goede als de kwade eigenschap
pen, die noodig zijn om zulk een positie
van zulk een vrouw mogelijk te maken.
De Nederlandsche vrouw' van die dagen
had te veel moraal en te weinig cultuur om
een groote courtisane als Ninon te zijn. De
Nederlandsche man onderging niet spoedig
dergelijke charmes, waartegen hij zich wat
gedwongen en onveilig voelde. Christiaan
Huygens kwam toch nog onder Ninon's
bekoring, hoewel zij toen al over de vijftig
was; maar onze groote landgenoot was
eigenlijk meer een cosmopoliet dan een
echte Hollander.
Het is zeer moeilijk na te gaan, waarin
eigenlijk de attractie van een mooie, intel
ligente vrouw eenige eeuwen terug heeft
bestaan. Ninon heeft tallooze vereerders
gehad tot op hoogen leeftijd; allen roemen
om strijd de bekoring, die van haar uitging.
Maar het gaat met dergelijke vrouwen als
met acteurs; haar roem blijft, maar wordt
al spoedig een legende, een traditie, waar
van de componenten ons geheel ontgaan.
Wat is de grond van den grooten roem
van Andries Snoek en van mevr. Wattier?
Wij weten het niet precies en wij zullen
het nooit precies weten. Evenmin zal het
nageslacht weten, waarin de glorie van
Bouwmeester heeft bestaan.
Dat is het lot van den woordkunstenaar.
Een kunstenares van het woord is Ninon
stellig ook geweest, maar, als een
tooneelspeelster, van het gesproken woord ook zij.
Wat zij in schrift heeft nagelaten, is niet
veel: een paar brieven, enkele aanteekenigen,
dat is alles. Maar veel meer dan zij zelf
spreken anderen van haar en zij zijn allen
uitbundig in haar lof, mannen niet alleen,
maar - en dat zegt veel meer ook
vrouwen. En haar roem is gebleven. Hooren
wij Andréde Ridder: Ninon de Lenclos
behoort tot mijne oudste aandoeningen. Ik
had ongeveer mijn achttiende jaar bereikt
den ouderdom van de eerste liefde, van
al de geestdriftige en ongeduldige ver
wachtingen, van de onverstoorde en
levensblije illusies toen ik haar naam leerde
kennen. In de stoffige actjterkamer van een
antiquariaat-winkel, verborgen achter een
stapel beduimelde en vergrijsde boekdeelen,
vond ik, op zekeren dag ^ zonder ooit te
voren van Ninon de Lenclos te hebben ge
hoord de twee ontkleurde, iets of wat
gefaneerde bandjes van hare Lettres au
Marquis de Sévigné", te Amsterdam uit
gegeven, bij Franc.ois Joly, libraire au
Parnasse, in den jare MDCCLV. En
de ontdekking van die twee vale boek
jes heeft in me warme ontvankelijkheid
gewekt voor al wat Ninon betreft, eene
belangstelling, die ik niet heb kunnen na
laten te voeden. Haar leven heb ik leeren
kennen als ontegenzeggelijk een van de
aantrekkelijkste, een van de boeiendste, een
van de rijkste, waar ik van af weet in de
wereld der vrouwen."
Ninon moet een zeer aantrekkelijke vrouw
zijn geweest, dat zij nog in het begin der
twintigste eeuw een man als De Ridder weet
te bekoren. Het is haast een amant, die
hier aan het woord is. En de liefde ziet
scherp, maar vergeeft ook veel; maar zij is
vooral niet steeds in staat de juiste maat
te houden in de waardeering van de ge
liefde en ook niet om aan anderen denzelf
den indruk te geven, dien zij zelf ondergaat.
Want ook na de lectuur van dit smakelijk
en aantrekkelijk geschreven boek vraagt
men zich toch nog steeds af: vanwaar de
roem van Ninon de Lenclos? Wat onder
scheidde deze grande amoureuse van de eerste
de beste charme use? Hoe komt het, dat
Richelieu haar zocht te naderen, dat zij
Condékon bekoren, dat zij een salon kon
houden van de fijnste geesten van Frankrijk
en dat vele jaren lang, dat zij later haast
een school van fijne beschaving is, waar
heen men jonge meisjes kan zenden, dat
de jonge Voltaire het altijd als een eer
heeft beschouwd, dat hij in zijn jeugd mocht
voorgesteld worden aan Ninon de Lenclos ?
Hier is stellig iets, veel
zelfs, dat ons ontgaat, ons
blijft ontgaan, ook na het
boek van De Ridder, en ons
ook wel altijd verborgen zal
blijven. De eeuw van
Lodewijk XIV ligt zoo ver achter
ons en de Fransche maat
schappij van die dagen is
niet gemakkelijk aan te voe
len in haar harteklop. Of
liever want De Ridder
heeft blijkens zijn geheele
boek dien harteklop wel ge
voeld het is zoo moeilijk
uit te beelden, wat niet
rechtstreeks in onze bron
nen staat, maar wat daar
achter ligt, wat de geschie
denis zelf is. In dat opzicht
bevredigt het boek van De
Ridder niet volkomen. Maar
na het boek van Capefigue,
dat al van 1864 is, mocht
er wel eens weer een
biographie van Ninon komen.
Het boek van De Ridder
brengt ons stellig ook weer
verder. Allerlei feiten en
data zijn thans beter vast
gesteld. Al dadelijk Ninons
geboortedag: zij is niet in
Mei 1616, zooals men nog
wel vindt, maar 10 Novem
ber 1620 geboren. Van haar
vader, den officier Henry
de Lenclos, heeft zij zeer
veel geleerd: maar reeds op
tw aalf-jarigen leeftijd was
deze opvoeding voltooid; de
vader pleegde een dood
slag, moest vluchten.