De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 12 maart pagina 7

12 maart 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

12 Maart '16. Na 2020 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bernard Canter: [De kwaadspreekster. ionalist is hij van fijnzlnnigste gevoeligheid met een diep indringende intuïtie, vooral op karakter. De realiteit heeft hij in z'n laatste periode grootendeels verlaten (in z'n land schappen wel geheel); daarin (o C) geeft hij met z'n wondere kleur-cotnbinatie de ?essence van zijn ontroeringen. En ofschoon we vreezen dat zijn kunst naar een steil individualisme zal klimmen en zich beslister ?dan ooit van de menschheld afkeert, wij hebben dezen cubist te eerbiedigen en... te wachten. Het kan eerst later de laak der critiek zijn, die verhouding tot de menschJieid vast te stellen. En nu we daarover spreken dienen we nog even te herinneren aan de schilders, ?die C. in z'n artikel noemde en wier werk 1iij van uit z'n geestelijke sfeer qualificeerde. .Aan den eersten, Vincent van Qogh, hebben we genoeg, want zoo n Hollander uit het vorige geslacht ons geleerd heeft de menschSheid lief te hebben, dan Déze. Vincent dan, die nietrjtfAm/sc/ipointileerde, Bernard Canter: Pierlala (in de poppenkast). ?die de vormen teekenen en houwen kon, maar bovenal ze wist te doordringen van ?de macht zijner ontroeringen zoo diep en hevig, dat de. atmosfeer werd meer-dan stemming, want staat-van-zijn-geest; Vincent, «iie de mensen-smart en wanhoop pwrong door z'n kreupele smartboomen en weer uitsnlkken liet in z'n Sorrow: die de vreugdtythmen van z'n ziel deinen deed in de Tythmen van kleuren en lijnen; deze uni"verseele kunstenaar wordt ons door Canter gequalificeerd als een materieel pointilisf' die vooral zocht naar lichteffecten". Is dit niet de getuigenis van een wanbe grip, maar vooral is dit geen hoon, hoon die verontwaardiging wekt. Vincent vergeestelijkt in... Bernardje Canter! Heeft van Deyssel, de Kunst-is-Passiedonderaar, niet eens gevreesd voor 'n kaakontwrichting! Jawel, meneer C.!, van Gogh moest ge er in schrift en woord (uw explicaties tijdens ?de tentoonstelling) bijsleepen, want Vincent pointileerde en gij pointileert rythmisch: Vincent is nu a la mode en gij wilt u sieren met zijn verfijnd (vergeestelijkt!) ?dasje... vooral ver uit uw boord. Maar 't staat u niet, 't maakt u tot 'n onooglijk monstertje, 't is bepointileerd, uw dasje; 't is be-rythmiekt... 't valt telkens af. Voor 't u-bestarend publiek maakt gij uw scrupuleus-rythmische sprongetjes en toertjes, maar voor ns komt ge niet van den grond; ?wij zien uw teenen, neen uw hielen, telkens den grond bepointileeren. Wij vereeren den ?ernstig-eenvoudigen Vincent van Gogh in z'n blonde, z'n donkere en bijwijlen somber dreigend oeuvre om z'n Menschenliefde; uw probeerseltjes mogen voor 't publiek ondoorzichtig zijn, den ingewijde lodderen «w ziellopze lapjes aan met de dorre oogen der prostitutie. Kunst is een geschenk van hart en geest «n wordt door beide weder ontvangen. Deze banier zij aan uw phrasetjes rythmisch vlaggerumoer boven een leeg hart tegen overgesteld. R'd a m. OSCAR VAN HOEVE iiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiii Aan eene lang-vergeten Vrouw Ge zijt langs 't vage pad gekomen, waar 't onvervulbaar wachten is, en waart bestemd, om in mijn droomen als schim te worden opgenomen van vliedende gedachtenis. Ge zijt gegaan, waar allen treden, wier gangen onbedwongen zijn, ... wier naam niet is in anderer beden, .. .voor wie geen strijd mag zijn gestreden, ...doch die slechts droef bezongen zijn... H. SALOMONSON LITERAIRE BESCHOUWINGEN Kabir's verzen Het volgende gedicht is als een aller uiterste pooging om het onzegbare te zeggen. Elk woord is geweldig van zware en mach tige beteekenis. Wat den oppervlakkige hier absurd en paradoxaal voorkomt is juist het begin van de meest waarachtige en weezenlijke waarheid, die ons ongerijmd moet schijnen omdat wij ze niet bevatten kunnen, omdat ze mystiek" is, en achter den sluyer van Maja, den Schijn. VU Als Hijzelf zich zelf oopenbaart, dan brengt Brahma *) tot zichtbaarheid dat vat nooit gezien kan worden. Zooals het zaad is in de plant, zooals de schaduw is in den boom, zooals de leegte in den heemel is, zooals onein dige vormen in het leedig zijn. Zoo komt de Oneindige van voorbij het Oneindige; en van af het Oneindige strekt zich het eindige uit. Het schepsel is in Brahma, en Brahma is in het schepsel; zij zijn altijd onder scheiden en toch altijd n. Hij is zelf de boom, het zaad en de kiem, Hij is zelfde bloem,de vrucht en de schaduw, Hij is zelfde Zon, het Licht en het Verlichte, Hij is zelf Brahma, het Schepsel en Maja Hij is zelf de meenigvoudige vorm, de > oneindige ruimte Hij is de adem, het woord en de beteekenis. Hij is zelf de grens en het onbegrensde, en voorbij het begrensde zoowel als voorbij het Onbegrensde is Hij: het Zuivere Weezen. Hij is de innerlijke geest in Brahma en in het schepsel. De opperste Ziel wordt binnen in de Ziel gezien Het punt wordt gezien binnen in de opperste Ziel En binnen in het punt wordt weederom de weerspiegeling gezien. Gezeegend is Kabir, die heeft dit hoogste vizioen. F. v. E. *) Brahma de Waereldziel, God. IIIIHimtlllllllMHIMIIIHItllMHIIIIMIMHHHIIIIHIIIIMIIHHMMIIIIIIIIIIMMI M. J. B. Jungmann, TE DORDRECHT (in Pictura) Niet de visioenen" van Jungmann over tuigen van zijn talent, noch het grootste deel der Landschappen, die in Dordrecht te zien zijn. Twee andere uitingen meer hoop, meer vermoeden omtrent de toekomst; eigenlijk meer zekerheid. Het zijn de bloem stukken, met hun rood en geel, en de in eenigszins lijk-achtige grauwen geschilderde portretten, en stillevens. In de bloemen (No. 10) is zijn soms ruw talent het zuiverst. In de dan hoog-oplevende kleur vindt ge meer visioen" dan in het als visioen bedoelde schilderij: de Openbaring van Johannes" (No. 2). In de figuur, in het portret vindt ge een niet geringe vaardigheid, hoewel dikwijls een grofheid in de uitdrukking van het gezicht zelf. Jungmann kan een figuur in matige actie vrij gemaklijk schilderen, in een gamma dat, niet altijd delicaat genoeg, eigen is en persoonlijk (zie No. 3). Naast deze dingen zijn de stillevens te vermelden de wijnappelen (No. 13); de roode Bloem met een stuk wand en schoorsteen er achter (No. 6), de Doode visschen (No. 8) en de Doode kip (No. 16). Hierin is zekerheid en ruimte. In de landschappen daarentegen vindt ge de onzekerheid van den schilder; een zoeken in te veel richtingen. PLASSCHAERT * « * Utrecht (Kunst aan Allen: VAN GOGH, VERZAMEUNQ BREMMER, MODERNE KUNSTKRING, EN: VAN VLIET BIJ GERBRANDS) 1. De verzameling Bremmer van Vincent s werken is belangrijk in de schilderijen, maar zelden dat in de teekeningen. Ten minste wat het aesthetische betreft. Onder de teekeningen vind ik een aantal, die geen enklen persoonlijken trek van dit hartstochtelijke werk zuiver of belangrijk openbaren. En dit moet toch de daad van zulk een verzameling zijn: Duidelijk den geëerde voor te staan, en scherp den betwiste te belichten en te omlijnen. Dit gebeurt niet voldoende door de teekeningen der volkstypen. Het schilder werk met den kop van den Boer uit de Camargue', het potje met bloemen etc. (iets wat Dürer zoo zuiver zou kunnen verzinnen) is, met het overige, belangrijk; niet, in het algemeen gezien, enkel eigenaardig, afzon derlijk. 2. Na Vincent kwam de Moderne Kunstkring; na den Heftige van binnen-uit, die zich soms bezon, een aantal schilders, niet alleen even gewis van persoonlijkheid; hoewel vol voor opgestelde theorieën. De meesten heb ik kort geleden besproken. Ik noem nu: Toorop en Raedecker; Alma (No. 3); Lau (No. 33); Wiegman (50, 54). 3. G. van Vliet, een traditioneele en zwakke, is nog het lichtst te waardeeren in een paar teekeningen, PLASSCHAERT IIUIIIIIHIIIlmlIltllllMIMIIIHHIIIIIIIMIIIIMMIMIIIIIIIttlMIIIHMIMHHIIIIII Het Onherstelbare door E. VAN ECK RliTGERS. G. J. Slothouwer, Amers foort. Marie van Meerten, een wees van 28 jaar, wordt na den dood van haar vader, die haar onverzorgd achterliet, door den zestigjarigen Jonkheer van der Wedden met de volgende dichterlijke woorden ten huwelijk gevraagd: Ik ben een oude man, Marie, ik ben bijna zestig jaar, ik kan mij niet meer verplaatsen in de s ? eer, waarin jij met je acht en twintig jaar leeft; wil je echter bij hetgeen ik je te zeggen heb op den voorgrond stellen, dat Ik het goed mtt je meen en gaarne zou zien, dat ge me met volkomen openhartigheid ant woordt op mijn vragen?" Waarna hij haar voorstelt, geheel voor haar te zorgen let wel! voor haar te zorgen, mér niet! door met hem te trouwen. Ziehier de gemoedstoestand van Marie na dit dichterlijke aanzoek: Haar verbazing was grenzeloos geweest; zulk een voorstel had ze allerminst verwacht; een visioen van het prachtige huis aan het Bezuidenhout, van het fraaie span paarden voor het elegante rijtuigje, van geheel de luxe, die in haar verbeelding onafscheidelijk verbonden was aan de correcte, aristocratische persoonlijkheid van Jonkheer van der Wedden, doemde voor haar op." Er zijn boeken, die men 't gemakkelijkst recenseeren kan door er eenvoudig dergelijke passages uit over te schrijven. Men weet dan genoeg, als men ook maar eenigszins literair is aangelegd. Er wordt echter in dit boek een soort vrouwen-probleem behandeld, en dit moet er den interessanten tint aan geven. Marie neemt" hem, zooals dat onder meisjes heet, en komt op het Bezuidenhout in al de luxe terecht, waar ze haar blik liefkozend over de meubels laat glijden". Jonkheer van der Wedden is grand seigneur want hij zegt: Nu, je kiest een ameuble ment toch niet voor de eeuwigheid; als het je op den duur niet bevalt kun je het immers laten veranderen". Die woorden leken Marie sprook/estaal" verzekert de schrijfster! Zij weidt dan verder uit over de prachtige meubels, de quipage, de mooie paarden, den palfrenier, het familiezilver, de schitte rende salon, enz. enz. Het is om het water ervan in den mond te krijgen.Jonkheer van der Wedden schijnt er warmpjes in te zitten, denkt de lezer er bij. Met een zeker respect schrijft de auteur dit Jonkheer" steeds voluit er bij. Het weglaten of ook maar tot Jhr. afkorten ware aan al de deftigheid en de luxe te kort doen. De lezer en vooral de lezeressen zouden Marie om al die genietingen voorzeker be nijden, indien het probleem niet spoedig werd gesteld, het vrouwen-probleem, dat aan dit boek vol adeldom en grootelui's heerlijkheid den tendenz moet geven. De kwestie is namelijk en dit snapt een ieder, behalve Jonkheer (ik durf niet Jhr. te zetten) van der Wedden dat door al de dinertjes en soirees en bals (want de van der Weddens zien" veel menschen natuur lijk) Marie een levensbehoefte" begint te voelen, zooals de schrijfster dat noemt. Ik durf in zulk deftig gezelschap die levens behoefte bijna niet bij den naam te noemen, ofschoon zij in de beste families voorkomt. Als Marie eens op een avond zich vooroverbuigt uit haar raam, en de wind speelt met de krulletjes die ontsnappen aan haar vlecht" ziet, en wat erger is, hoort ze een dienstmeisje, die van haar vrijer een hartelijken kus krijgt, zoo'n echten volkskus, die klinkt dat het klapt. Men begrijpt direct waar de schrijfster heen wil. Er ontbreekt iets aan al de luxe en de noblesse op het Bezuidenhout. Haar man, George, die slechts voor haar zorgen wil", blijft haar respecteeren" (zoo heet dat onder de groote lui). De jonkheer en zijn vrouw hebben ieder een aparte slaapkamer. Dat had hij haar voor het trouwen plechtig beloofd. Marie wentelt heen en weer ten prooi aan de zonderlingste gewaarwordingen" na het hooren van dien kus, en ze durft zich niet te bekennen dat slechte verlangens in haar ontwaakt zijn." Nu wordt haar leven verder een kwelling. Zij tracht het slechte verlangen" te bedwin gen, maar het gaat niet. Als haar man haar, na een goed geslaagde soiree, den arm om de schouders slaat en haar galant op de lippen kust, rilt en verbleekt ze, maar de jonkheer ziet en begrijpt niets, en roept de juffrouw"' van 't huishouden om haar naar bed te brengen! Het slechte verlangen" laat haar niet los. Ze vindt het iets verschrikkelijks. De wal ging en de afschuw van zichzelye doen haar wenschen, nooit geboren ie zijn, verzekert ons de schrijfster. Ze vindt zich zelve ook geen fatsoenlijke vrouw" meer, en de auteur verklaart: Om haar bittere zelfverachting durft ze zich het recht op dien naam niet meer toekennen." Het waarom van dit alles blijft voor den lezer in 't duister. Marie is namelijk zoo fatsoenlijk" als de heerschende moraal dat maar eisenen kan, want, zooals dat een ge trouwde vrouw past, niet waar, is het alleen haar wettige echtgenoot, die haar slechte verlangens" in brand zet. Als ze 's nachts met een ongearticuleerd gekreun" de dekens wegwerpt, omdat ze niet slapen kan, ziet ze slechts het beeld van haar eigen man die (hoewel hij zestig jaar is) met zijn hooge, krachtige gestalte en zijnkaraktervollen kop hel ideaal van mannelijke schoonheid schijnt" en ze roept: George! George! heb me toch lief! Ik ben je vrouw, laat mij niet sterven van verlangen naar je!" Dat een mooie jonge vrouw van 28 jaar niet eens een geraffineerde kokette behoeft te zijn om een man van zestig het al heel gauw te doen voelen dat zij hem lief heeft, komt niet in de schrijfster op. Integendeel, Marie vindt zich diep ge zonken" en is bang dat iedereen die eenig vermoeden van de waarheid kreeg, zich van haar zou afwenden, alsof ze een melaatsche was!" Nota bene, omdat ze haar eigen man, jonkheer van der Wedden nog wel, begeert! Maar, geachte mevrouw Rutgers?van Eek, dit is zoo volkomen en régie" als de bur gerlijke moraal maar wenschen kan, en zelfs Mrs. Grundy kan er niets op te zeggen hebben! Een jonge, krachtige, verleidelijke man, die zich als amant" presenteert, wordt tot tweemaal toe door Marie afgewezen als hij haar voorstelt, hem een kus te geven, en zóde welvoeglijkheid vergeet", zooals de schrijfster dat noemt. Het einde van deze tragische historie is, dat Marie zenuwziek wordt, verteerd door haar slechte verlangen". Jonkheer van der Wedden, die een veinard" had kunnen zijn, bemerkt maar steeds niets, en heeft een blinddoek voor déoogen", totdat ten slotte zijn vrouw ongeneeslijk krankzinnig wordt, en een professpr, die haar behandelt hem inlicht. Dan eerst is hem de blinddoek van de 0"gen gerukt"^ en de kranige Van der Wedden is in een paar dagen tijds een oude man geworden". De professor houdt en dit is de climax van het boek nog een verontwaardigde tirade en zegt half tegen zich-zelf" en half tegen den bleeken, stillen man die bij de tafel zit": O! die arme vrouwen, die vechten, vechten tegen haar eigen lichaam, dat geen bevredi ging vindt! O, die arme fatsoenlijke vrouwen, die geen uitweg durven zoeken voor het vuur, dat haar verteert, die gemarteld worden door de brandende schaamte over wat in haar verblinde oogen slechte, onreine verlangens zijn Ik zou het van de daken willen schreeuwen," De schrijfster heeft dit vermoedelijk ook van de daken willen schreeuwen, en daarom dit verschrikkelijk belachelijke, slechte boek naar een uitgever gebracht, misschien wel met het idee, er een goed werk mede te verrichten, voor de Vrouwen-Beweging" of zooiets. In een lucide oogenblik heeft ze het den titel Het Onherstelbare" gegeven. En dat is het dan ook inderdaad. Eenigszins moe en wee van dit onher stelbare boek heb ik een verzenbundel op genomen, in de hoop, er door in een betere stemming te komen. Het heet: Kerstrozen". Gedichten van E. H. du Quesne?van Gogh. (Tj. van der Ven?Baarn). Al bladerende begon ik aan het volgende, waarvan de titel mij aanlokte. Aan een jonge Kunstenares". Wie de Muzen heeft gekust Die vindt rust, die vindt rust. Zal aan 't lot geen gunsten vragen Zal geen ijd'Ien glans bejagen, Op den breeden kunst'naarsbaan Hangt hij 't schoone enkel aan " Daarna ben ik maar gauw uitgescheden, en heb een ander trachten te lezen. Over Vrede". Dat kon allicht beter zijn, want zoo iets, dan kan Vrede" ons in deze tijden inspireeren. De Vrede was onttogen Na verre hemetreis, Aan de aarde en onze oogen, Naar haar doorlacht paleis Men voerde krijg op aarde, Met krenking en krakeel, Hoe trouw zij dien bewaarde Haar palmtak brak zijn steel", enz. Ik zal er maar niets meer van zeggen. Nog een laatste poging deed ik, en begon van: Van een Vorstenpaar" Daar was een jonge koning, Zijn land was in gevaar ; Zijn volk dat liep te wapen, De koning die stond klaar! Zijn gade bracht de kin'dren Naar veilig, over zee; Het vaartuig keerde weder De moeder keerde mee. Meer durf ik ook hier heusch niet van over te schrijven. En nu moet mij iets van het hart: Ik heb, bij uitzondering, dit ver zenboek, dat Ter recensie" is gezonden niet geheel uitgelezen, ik hoop dat er betere instaan dan die ik toevallig opsloeg. Er zijn grenzen. Als men eerst Het Onherstelbare" heeft gelezen, en dan nog eens zulke onherstelbare verzen opslaat, dan neemt men zijn hoed en gaat een beetje wandelen om te bekomen. L'art est difficile, la critique est aisée", wordt wel eens gezegd. Maar heusch, het lezen van dergelijke boeken lijkt mij heel wat moeilijker dan het schrijven. Althans als men ëénigen literairen smaak heeft. HENRI BOREL V v v ANDRÉDE RIDDER Ninon de Lenclos en de Vrouwen der XVIIe eeuw. Met een por tret. Baarn, Hollandia-Drukkerij. Z. j. Het boek van Andréde Ridder over Ninpn de Lenclos is een deel van de serie His torische karakters," door de HollandiaDrukkerij uitgegeven. In deze serie versche nen reeds een boek over Jacoba van Beieren, een over Hortense de Beauharnais en een over admiraal Dubbelwit, Witte Cornelisz. de Witt, die zich stellig verbaasd, misschien onthutst zal vinden in dit vrouwelijk ge zelschap van niet geheel onverdacht allooi: Maar onze oude zeelui waren voor eeen kleintje vervaard, ook niet op het gebied van het andere geslacht. En al heeft Witte Ninon de Lenclos stellig ook niet gekend, zij waren toch nog tijdgenooten en misschien had de oude zeerob wel eens van de schoone courtisane gehoord. Wij zijn hier anders wel ver af van het vaderlandsche helden geslacht, in den salon van Ninon. Hoeveel fijner de Fransche cul tuur toen was dan de Nederlandsche blijkt niet duidelijker dan wanneer men den kring der beroemde amoureuses vergelijkt met de lichte vrouwen, die Brederoo en Huygens ten tooneele brengen. Een personage als Ninon is eenvoudig bij onze vaderen onmogelijk: ons volk miste zoowel de goede als de kwade eigenschap pen, die noodig zijn om zulk een positie van zulk een vrouw mogelijk te maken. De Nederlandsche vrouw' van die dagen had te veel moraal en te weinig cultuur om een groote courtisane als Ninon te zijn. De Nederlandsche man onderging niet spoedig dergelijke charmes, waartegen hij zich wat gedwongen en onveilig voelde. Christiaan Huygens kwam toch nog onder Ninon's bekoring, hoewel zij toen al over de vijftig was; maar onze groote landgenoot was eigenlijk meer een cosmopoliet dan een echte Hollander. Het is zeer moeilijk na te gaan, waarin eigenlijk de attractie van een mooie, intel ligente vrouw eenige eeuwen terug heeft bestaan. Ninon heeft tallooze vereerders gehad tot op hoogen leeftijd; allen roemen om strijd de bekoring, die van haar uitging. Maar het gaat met dergelijke vrouwen als met acteurs; haar roem blijft, maar wordt al spoedig een legende, een traditie, waar van de componenten ons geheel ontgaan. Wat is de grond van den grooten roem van Andries Snoek en van mevr. Wattier? Wij weten het niet precies en wij zullen het nooit precies weten. Evenmin zal het nageslacht weten, waarin de glorie van Bouwmeester heeft bestaan. Dat is het lot van den woordkunstenaar. Een kunstenares van het woord is Ninon stellig ook geweest, maar, als een tooneelspeelster, van het gesproken woord ook zij. Wat zij in schrift heeft nagelaten, is niet veel: een paar brieven, enkele aanteekenigen, dat is alles. Maar veel meer dan zij zelf spreken anderen van haar en zij zijn allen uitbundig in haar lof, mannen niet alleen, maar - en dat zegt veel meer ook vrouwen. En haar roem is gebleven. Hooren wij Andréde Ridder: Ninon de Lenclos behoort tot mijne oudste aandoeningen. Ik had ongeveer mijn achttiende jaar bereikt den ouderdom van de eerste liefde, van al de geestdriftige en ongeduldige ver wachtingen, van de onverstoorde en levensblije illusies toen ik haar naam leerde kennen. In de stoffige actjterkamer van een antiquariaat-winkel, verborgen achter een stapel beduimelde en vergrijsde boekdeelen, vond ik, op zekeren dag ^ zonder ooit te voren van Ninon de Lenclos te hebben ge hoord de twee ontkleurde, iets of wat gefaneerde bandjes van hare Lettres au Marquis de Sévigné", te Amsterdam uit gegeven, bij Franc.ois Joly, libraire au Parnasse, in den jare MDCCLV. En de ontdekking van die twee vale boek jes heeft in me warme ontvankelijkheid gewekt voor al wat Ninon betreft, eene belangstelling, die ik niet heb kunnen na laten te voeden. Haar leven heb ik leeren kennen als ontegenzeggelijk een van de aantrekkelijkste, een van de boeiendste, een van de rijkste, waar ik van af weet in de wereld der vrouwen." Ninon moet een zeer aantrekkelijke vrouw zijn geweest, dat zij nog in het begin der twintigste eeuw een man als De Ridder weet te bekoren. Het is haast een amant, die hier aan het woord is. En de liefde ziet scherp, maar vergeeft ook veel; maar zij is vooral niet steeds in staat de juiste maat te houden in de waardeering van de ge liefde en ook niet om aan anderen denzelf den indruk te geven, dien zij zelf ondergaat. Want ook na de lectuur van dit smakelijk en aantrekkelijk geschreven boek vraagt men zich toch nog steeds af: vanwaar de roem van Ninon de Lenclos? Wat onder scheidde deze grande amoureuse van de eerste de beste charme use? Hoe komt het, dat Richelieu haar zocht te naderen, dat zij Condékon bekoren, dat zij een salon kon houden van de fijnste geesten van Frankrijk en dat vele jaren lang, dat zij later haast een school van fijne beschaving is, waar heen men jonge meisjes kan zenden, dat de jonge Voltaire het altijd als een eer heeft beschouwd, dat hij in zijn jeugd mocht voorgesteld worden aan Ninon de Lenclos ? Hier is stellig iets, veel zelfs, dat ons ontgaat, ons blijft ontgaan, ook na het boek van De Ridder, en ons ook wel altijd verborgen zal blijven. De eeuw van Lodewijk XIV ligt zoo ver achter ons en de Fransche maat schappij van die dagen is niet gemakkelijk aan te voe len in haar harteklop. Of liever want De Ridder heeft blijkens zijn geheele boek dien harteklop wel ge voeld het is zoo moeilijk uit te beelden, wat niet rechtstreeks in onze bron nen staat, maar wat daar achter ligt, wat de geschie denis zelf is. In dat opzicht bevredigt het boek van De Ridder niet volkomen. Maar na het boek van Capefigue, dat al van 1864 is, mocht er wel eens weer een biographie van Ninon komen. Het boek van De Ridder brengt ons stellig ook weer verder. Allerlei feiten en data zijn thans beter vast gesteld. Al dadelijk Ninons geboortedag: zij is niet in Mei 1616, zooals men nog wel vindt, maar 10 Novem ber 1620 geboren. Van haar vader, den officier Henry de Lenclos, heeft zij zeer veel geleerd: maar reeds op tw aalf-jarigen leeftijd was deze opvoeding voltooid; de vader pleegde een dood slag, moest vluchten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl