De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 19 maart pagina 1

19 maart 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 19 Maart A°, 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM AdvertentiCn van 1?5 regels /1.25, elke regel meer .... /Q25 Advertentiün op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030 Reclames, per regel a40 IHHOUDi Bladz. li Een Traag, door v. H. Weeder Een, door Fred. van Eeden. Bnitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: De Brief T»n het Belgische Episcopaat aan het Daitsche, door dr. H. T. d. Telden. Krekelzangen, door J. H. Speenhofl. 3: J. A. Wormser, door mr. 8. de Vries Ozn. Masiro, I, door Christine Hoekstra. 5: Toor Trouwen, red. Elis. M. Bogge. In 't Wild, door Fetronins. 6: Johannes 8. H. Verhulst, door Bernard Zweers. HollsndMheKnnstenaarBkring. door Plaasohaert. Koderne Kunstkring, door W. Martin. Ilona Durigo, door Ab«l Croon. O e Nationale Opera, door H. v. Leeuwen. 7: Tentoonstelling de Bazel, door 8. de Cleroq. C. J. onnet, door O, J. Battink. Onboeta, door H. A. Tagnn. 9: Portugal laat zgn Neutraliteit varen, teekeuing van eorge van Baemdonck, Dramatische Kroniek, door Top Naeff. Ters, door L. B. Becking. 10: Mil. Rondvlucht, door J. Fabius. Begrafcnisbriefje, door H. B. Doodshoofd, door K. T. d. Oever. Liefde, door J. C. Bloem. 11: Pinantiëele en Economische Kroniek, door v. d. 8. 12: Bjjm-Kronyek, door Melis Stoke. De drie ontvlnohtingen van Sergeant Letor, door 8. H. De Pass-Zentrale, door Joh. Siedenbnrg. 13: De Toestand van onze Militaire Geneeskundige Dienst, teekening van Joh. Braakensiek. Sohaakrubriek, red.dr.A. G.Olland.?Damrnbriek,red.E. O. de Jonge. BQvoegsel: Bij het Binnenhalen van de Belasting op de Oorlogswinsten, teekening van Johan Braakensiek. iiiiiiiiliiiliililliifliuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii miiimiimiiii KALM MAAR KRACHTIG Onze Tubantia"; een trots van Amsterdam's haven, gezonken, getorpe deerd. Bij alle verontwaardiging over deze f ellendige f onzinnige daad, moet men zich toch door het ne geval op zich, niet van streek laten brengen. Dit blijft toch bij eene opwelling van ver beten woede, die ons niet tot veel leiden kan; maar waarschijnlijk spoedig in een kommetje verontschuldigingen tot bedaree wordt gebracht. Dan gaat men zich weer gerust houden, en de schadever goeding wordt betaald; waarbij het alleen misschien aanbeveling kan verdienen, de Duitschers te doen verstaan, dat het voor ons op 't oogenblik om een best schip, meer dan om geld, gaat. Mogelijk, dat de heeren des te beter beseffen, hoe zij ons grieven, wanneer zij eens een paar van de fraaiste hunner eigen mailbooten uit Bremen of Hamburg ter vergoeding af moesten geven! Doch overigens moet door 't enkele geval de aandacht maar niet worden afgeleid van de veel grootere en algemeenere vraag, die er achter schuil zou kunnen raken. Juist om 't krachtigst voor voor onze zaak op te komen, moeten wij de hoofden koel houden. Zit achter deze Tubantia" niet een systeem? Het nieuwste systeem Von Tirpitz-Capelle? 41 # Voor eenige weken: Mecklenburg", de dagelijksche Nederlandsen postboot over 't Kanaal, bij den Galloper op een mijn geloopen." En gezonken. Daarvoor: de Prinses Juliana. En: de Koningin Emma. Ieder kan de rij aan vullen. Wanneer men de Nederlandsche zee lieden en koopvaardijofficieren spreekt, de menschen, die ervaring hebben van de vaart over de Noordzee, dan is er maar n meening: al deze mijnen zijn Duitsche mijnen. Strooimijnen, zeggen sommigen. Verankerde mijnen, anderen. In elk geval: door Duitsche onderzee booten daar ter plaatse neergelegde mijnen. Door onderzeesche mijnenleggers, wordt er dan bij gezegd, zooals wij er zelf een hebben geïnterneerd en nu bij Alkmaar met de pijnlijkste geheimzinnig heid bedekt houden. Een mijnenleggende onderzeesche kip. Er is niemand, die het anders denkt. Ja, soms een beetje anders. Zoo heeft een gezagvoerder in ons blad zijn ge dachte uitgesproken, dat ook de schepen, die heeten op losgedreven mijnen gevaren tézijn, in waarheid reeds door [/-booten zijn getorpedeerd. En wanneer Marine eens nadere informatie's wil inwinnen, wat zij niet heeft gedaan, onder passagiers die de ramp van de Mecklen burg hebben meegemaakt, dan meenen wij te mogen verzekeren, dat zij ook wat de oorzaak van dien ondergang be treft, nog merkwaardige bijzonderheden zal vernemen, die in die richting te denken geven. Is dit zoo, dan heeft men hier te doen, allicht niet met tegen ns bedoeld opzet; maar wel: met eene maling aan ons hebbende Rücksichtlosigkeit. Dan heeft men in Duitschland met den verscherpten duikbootenoorlog nu methoden aangenomen, waarvan ook de neutrale vaart op de Noordzee het kind van de rekening moet worden. En dan wordt het toch dubbel en dwars de zaak van de neutralen, in dezen van zich af te grommen. Het torpedeeren kan dan desnoods nog telkens weer toegeschreven worden aan een ergerlijke misstap van eenen officier. Een geval, dat zich af laat handelen. Maar het in 't wilde weg mijnen leg gen in een voor de vreedzame neutrale vaart geregeld en druk gebruikt vaarwater, dat is een welbewuste inbreuk van eene oorlogvoerende, tegenover eene neutrale mogendheid. En dan moet van 't allereerst betrokken neutrale land: Nederland, een drang tot matiging uitgaan, waarvoor men toch ook in Duitschland niet geheel ongevoelig kan zijn l Zoo lang wij ons stil houden, en zelfs de vermoedens niet uitspreken, gaat alles natuurlijk gewoon door. Maar waar zou het heen, indien wegens dit tot systeem gemaakte links en rechts mijnen strooien en torpedeeren, onze vaart eens werkelijk stop moet worden gezet, of nog meer werd lamgelegd; indien wij onzen toevoer van overzee niet meer konden krijgen, en indien onze kostelijkste sche pen, de een na den ander, naar de haaien werden gezonden? Dit is toch nog iets anders dan de kwestie van de aanhouding der mails en brie/zendingen, en effecten, waarover nu zooveel wordt gesproken. Niet ten onrechte: het is zoowel krenkend als schadelijk. De regeering moge daarin het hare doen! Doch ons publiek verlieze de verhoudingen niet uit het oog, en blijve bedenken, dat een aardig deel van de verontwaardigde drukte, daarover ge maakt, vooral wordt aangestookt door ook in dezen zeer handige Duitsche agitatie tegen de geallieerden. * Heeft Duitschland dit systeem van oorlogvoering op de Noordzee aange nomen, dan wordt hier natuurlijk het meest elementaire volkenrecht geschon den, en het natuurrecht bovendien. Torpedeering van neutrale schepen is per se een wanbedrijf. Maar ook het gebruik van mijnen, enkel om de koopvaardij te beletten, en waarvan zoozeer de neutrale vaart de dupe worden moet, is volkomen onduld baar. Drijvende mijnen zoo losweg, en zonder dat zij spoedig hunne werkdadigheid verliezen, uit te zaaien: onoirbaar. Mijnen te leggen, zonder alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen voor de veiligheid der vreedzame scheepvaart: onoirbaar. En dit zou dan alles gedekt worden door de verklaring van verleden jaar, dat de Noordzee oorlogszöne" is? M.a.w dat Nederlandsche schepen en zee varenden daar maar weg moeten blijven ? Een volk als het onze, dat varen moet, zal zich dit nimmer wijs laten maken. Het duidelijkste betoog, dat de neu trale mogendheid zich zoo niet van haar recht om ontzien te worden, kan laten versteken, is reeds in de nota's van Wilson te vinden. En nu behoeft de Nederlandsche re geering volstrekt nog niet Wilsonnetje te gaan spelen, om zich in deze zaak van de veiligheid onzer schepen, eene zaak die meer en meer de gemoederen gaat vervullen, te doen gelden. Nederland moet zijn rechten doen ver staan. Glimlacht iemand? Hij vergeet, dat nu zoo goed als altijd, voor de kleinen en de vreedzamen, het recht een der houvasten blijft. Zullen zij het laten varen, omdat het niet tegen alles bestand is gebleken ? Neen toch, houd er des te krampachtiger de hand aan, en zie toe, dat ge er nog mede doet, wat er mede behaald kan worden. Het werkt soms steviger dan men den ken zou! 't Is waar, onze regeering heeft voor het systeem geen vaste feiten, slechts vermoedens. Ook alles, wat wij boven aanduidden, kon slechts veronderstel ling zijn. Daarom dient in den vorm de eerste vraag aan Duitschland te zijn in dezen geest: moet Nederland aannemen, dat uwerzijds instructie's zijn gegeven of maatregelen genomen, waardoor in den vaarweg van onze vreedzame, neutrale scheepvaart, mijnen kunnen worden ge legd zonder eenige waarschuwing of voor zorgsmaatregelen ; en torpedeeringen toe gepast zonder redelijke overweging?" Zooveel ruiterlijkheid mag toch wel worden verwacht, dat hierop een duide lijke uiteenzetting gegwa»zal worden. En zoo ja: verneem dan van onzen kant het zoo nadrukkelijk mogelijke pro test tegen deze met de eerste eisenen van behoorlijkheid en met de eerste rechtsbeginselen strijdige methode van oorlogvoeren. Anders...." De middelen, om de kracht van ons standpunt en van onze levensbelangen te doen gevoelen, ontbreken daarbij immers geenszins. Wij kunnen retorsiemaatregelen in 't uitzicht stellen, bijvoorbeeld een al geheel verbod van uitvoer naar Duitsch land, zoolang aan onze redelijke ver langens niet wordt tegemoet gekomen. En wij kunnen wat de torpedeeringen betreft, verzekeren dat ook onze"koop vaardijschepen van verdedigingsgeschut zullen moeten worden voorzien, indien zij tegenover Duitsche torpedobooten of onderzeeërs zoo onveilig blijken te zijn. De houding van Nederland zal in Duitschland, eenmaal aan het volk duide lijk wordend, waarlijk niet onverschillig laten. Niet hier geldt, dat zwijgen beter is dan spreken, maar juist anders om: qui se fait brebis, Ie loup Ie mange. Wie zich als 'n schaap gedraagt, dien eten de wolven eerst recht! 17.111.1916. v. H. WEEDER EEN *) De teekenen vermeerdei «5»zteh. Het boekje Gerade weil ich Deutscher bin" is weeder zulk een teeken. Een vliegend blad dat den koomenden storm aanwijst. In meenig opzicht is het beeter en sterker dan J'accuse". Het is fraayer gestileerd, korter, kernachtiger en wat een kolossaal verschil maakt het is niet anoniem. J'accuse" is veel rijker aan bewijs materiaal, maar dat behoeft men ook maar ns te geeven. Herman Fernau, de schrijver van Gerade weil ich Deutscher bin", kan gebruik maken van het onweerlegde, onweersprooken materiaal uit J'accuse!" Hij wijst eenvoudig op de noodzakelijk heid om de aanklacht van J'accuse" op beeter wijze te ontzenuwen dan tot nu toe geschiedde. Niet door vage schimpwoorden en holle frazen, maar door feiten en argu menten. Fernau weet wel, eeven als ik en ieder onbevooroordeeld mensch het thans weet, dat die eisch nooit vervuld zal worden. Het zullen blijven: botte scheldwoorden en vage teegenwerpingen, lasterpraatjes en onbeweezen insinuaties. De schuldigen en hun hand langers hebben geen beeter argumenten. Het arsenaal van de aansprakelijken voor deezen oorlog bevat kanonnen en scheldwoorden. Nog maar zelden is de situatie zoo kort en juist geformuleerd als in dit boekje van Fernau. Alle metafysische, philosophische en sentimenteele doolwegen worden gemeeden, alle rommel van mooye woorden wordt kort weg op zij geveegd. Hier spreekt het gewoone gezonde verstand, common sense, bon sens. De metafysici hebben daar een diepe ver achting voor, maar ze zullen er aan moeten gelooven, na het bankroet van hun intellektualisme. Fernau zegt: hier is eenvoudig een geweldige misdaad gepleegd, in strafrech terlijken zin. Die misdaad moet worden onderzocht en gestraft. De eerste aanklacht in J'accuse!" is beantwoord op zulk een niets-waardige wijze, dat de vreesselijke beschuldiging er des te waarschijnlijker door is geworden. Ik, Fernau, eisch nader onder zoek en bestraffing der schuldigen juist omdat ik Düitscher ben. Deeze houding is niet professoraal diep filosofisch maar menschelijk juist en volkoomen gerechtvaardigd. Intusschen weet Fernau eeven goed als ik, waarom zijn rechtvaardige eisch niet zal worden ingewilligd, waarom er geen ander antwoord zal volgen op dit boek als op J'accuse" en wel het antwoord dat bestaat uit schimpreedenen, verdachtmakingen en uitvluchten. Nu wordt Fernau reeds in de Duitsche persaangeweezen als der deutsche Hallunke.'. Zoo verdeedigen zich menschen met een slecht geweeten. Der Macht- und Mutwillen einzelner auf Qrund rückstandiger Verfassungen mit absoluter politischer Macht ausgestattet gebliebener Persönlichkeiten: das ist der Kriegsvirus, der allein im Stande ist, den latenten Kriegswahn gewisser Bevölkerungs schichten in eine akute Kriegskrise zu verwandeln." Dit is ook het inzichi dat ik in mijn voorreede van J'accuse!" en in mijn boekje bij 't Licht van de Oorlogsvlam" heb gegeeven. *) Juist omdat ik Düitscher ben", door Herman Fernau. Geautoriseerde vertaling met voorwoord van Dr. Frederik van Eeden. (v. Holkema & Warendorf). Zoolang de volken de fictie volhouden dat er zijn bevoorrechte individuen, die Majesteit" of Hoogheid" heeten, die van een andere makelij heeten te zijn als gewoone menschen, die feitelijk buiten de wet staan, en zelf door den hun opgedrongen waan verblind, meenen uitverkooren te zijn door de Genade Gods" zoolang is dat oorlogs virus niet te bestrijden. Men vergeete toch zulke feiten niet als dit, dat het geheele Habsburgsche Keizershuis, bijna honderd individuen, niet onderworpen is aan het gemeene Recht, maar alleen aan hun familie-wetten. Zulke menschen voelen geen schuld, al begaan ze de vreesselijkste misdrijven, en zoolang het volk zulke toestanden gedoogt en verdeedigt, zoolang zal het als kanonnenvleesch worden geëxploiteerd. Terecht wijst Fernau ep het omineuze feit dat Napoleon, die toch het werk der revolutie weer heeft bedorven, niet gevonnisd is door het misleide volk, maar in 1815 door een coalitie van zoogenaamde koningen", ten deele creaturen van zijn eigen maaksel. Eeven als ik deed, wijst Fernau op het woord waarmee de Habsburgers het Arbitrage-voorstel afweeren.als onvereenigbaar met hun waardigheid". Zij zijn nota-bene niet te trotsch om de meest leugenachtige diplomaten voor hun werk te gebruiken maar arbitrage is be needen hun waardigheid!! En treffend is de lange lijst van groote namen der duitsche Vrijheids-helden te beginnen met Hofman von Fallersleben, den dichter van Deutschland ber alles" die allen als ontaarde zoonen van hun land" zijn vervolgd, verbannen, gestraft door de pruissische regeering, ter zake van hun vrijheidsliefde en republikeinsche gezindheid. Heine, Börne, Laube, Arndt, Frits Reuter, Richard Wagner, enz. enz. Helaas! hoe heeft de fiere, vrije, republiekeinsche gezindheid plaats gemaakt voor een Hoerah-patriotisme für Kaiser und Reich". Hoe bitter waar wordt nu weer het woord van Börne, dat andere Volken slaven zijn, maar de duitschers bedienden". Hoe laat dit volk zich muilbanden, ringelooren, brutaliseeren, den kop warm praten dór holle woorden en eindelijk goedsmoeds doodschieten en uithongeren terwille van ingebeelde en opgeblazen individuen! Welk een jammer! En welk een ver kwikking als er eindelijk weer een durft uitroepen zooals hier Fernau doet: Recht muss Recht bleiben, und gingen darüber alle Vaterlander der Welt zu Grunde." Waarlijk! de waereld is dank schuldig aan een man als deze die ons geloof aan de goede, eedele kern van het Duitsche volk weederom komt versterken. Daar er natuurlijk weer een laster-cam pagne teegen deezen schrijver zal worden op touw gezet door het Reptielen-zoodje, zoo zal het dienstig zijn hier vooraf reeds de meest gebruikelijke leugens te voorkoomen: 1. Herman Fernau is geen pseudoniem. Hij is ook niet de schrijver van J'accuse". Hij heeft nooit een reegel geschreeven zon der zijn vollen naam. In Mei 1914 heeft hij een boek gepubliceerd Die französische Demokratie, sozial politische Studiën aus Frankreich's Kultur werkstatt (bei Duncker & Humblot, München) dat door den Vicepresident van het Oostenrijksche parlament, Pernesdorfer, een bestrijder van J'accuse", met lof is besprooken. 2. Fernau woont niet in Parijs maar op dit moment in Bazel. Hij heeft in Parijs ge woond, maar is er uitgezet: juist omdat hij Düitscher is." 3. Hij is geen Pool. Hij is gebooren in de zuiver-duitsche stad Breslau. Hij kent geen woord Poolsch. 4. Hij is geen Jood. Hij is inteegendeel volgens alle reegelen der kunst zooals hij zelf zegt in de K$holieke Godsdienst opgevoed. Thans staat hij buiten de Kerk. Het zou dunkt mij nog niet veel beteekenen al ware hij Jood, daar bijna al wat Duitschland aan geest en intellekt opleevert, teegenwoordig Jood of Slavisch is. Maar Fernau is dan nu eens geen Jood. Natuurlijk zullen de pan-germanisten nog wel weer andere modder weeten te vinden om hem naar 't hoofd te gooien. De waarde van zijn boek en de lofwaardigheid van zijn optreeden zal er door worden verhoogd. FREDERIK VAN EEDEN Blijkens een passage in zijn Dagboek, die uit den tijd van onze inlijving bij Frankrijk dagteekent, verbaasde Willem de Clercq zich over de onverschilligheid, waarmede in die jaren de groote meerderheid der Nederlan ders den stortvloed der wereldgebeurtenissen over zich heen liet gaan; de menschen leef den hun leven van alle dagen en braken zich het hoofd niet over de toekomst. Indien er in onze dagen nog menschen voorkomen, die een dagboek aanhouden, zal dezelfde opmerking daarin misschien zijn neergeschreven; zelfs bestaat er eenige kans, dat de meening, door de Clercq geuit, dat het toen levende geslacht niet meer ge schikt was om indrukken van algemeene vaderlandsliefde te ontvangen", ook in een dagboek van een Nederlander uit onzen tijd zal worden-aangetroffen. De tijdgenooten van Willem de Clercq hadden voor hunne onverschilligheid althans deze verontschuldiging, dat een mensch niet twintig jaar achtereen in verrukking of ont zetting kan blijven en dat hij, volgens een oud-vaderlandsche uitdrukking, aan alles went, zelfs aan het hangen. Het geslacht van Nederlanders van nu kan zijne gelatenheid niet excuseeren door een twintigjarige oefening in het zich vooral niet te sterk aantrekken van de wisselval ligheden van dit ondermaansche in het al gemeen en van de eenigszins schokkende gebeurtenissen in naburige landen in het bizonder; aan de twintig jaren, die den Ne derlander uit den Franschen tijd de gele genheid hadden gegeven het paradise lost" van zijne onaandoenlijkheid terag te vinden, zijn wij nog op lange na niet toe; wij zijn pas in de twintigste oorlogs/naa/zrf. Zoo wij dus al geen beroep kunnen doen op de lengte van tijd, ter verklaring van het niet meer gespannen zijn van den boog onzer aandacht voor de oorlogsgebeurtenis sen, wij zouden in plaats daarvan misschien kunnen aanvoeren, dat zelfs deze nog geen twintig maanden tellende oorlog ons al heeft geleerd, dat de dingen anders uitkomen dan men vermoedt en dat men er niet voor barig mee moet zijn, een episode uit dezen strijd als beslissend voor den afloop daar van te beschouwen. Hoevelen onzer hebben niet in de dagen, toen de slag aan de Marne werd geleverd, gemeend, dat van den uitslag daarvan het beloop van den oorlog grootendeels zou afhangen; hoevelen hebben niet gedacht, dat de oorlogsverklaring van Italië aan Oostenrijk de schaal zou doen overslaan naar de zijde van de Entente of dat de terug tocht der Russische legers in den zomer van 1915 het begin van het einde zou zijn! Wat al verwachtingen zijn er niet gebouwd op de onderneming tegen de Dardanellen; welk perspectief scheen zich te openen, toen Boelgarije de bondgenoot van de centrale mogendheden werd, toen Servië door de Duitsch-Oostenrijksche troepen was veroverd en de lang begeerde verbinding met Constantinopel was aangeknoopt! Nu de oorlog zoowel aan het westelijk als aan het oos telijk front was vastgeloopen zoo heette het zou de opening van het front naar het zuidoosten een uitweg banen om de Engelschen aan te vallen in hun meest kwetsbare plek in Egypte, zouden zij straks in Indië zelf worden bedreigd! De lijst der verloren illusiën en der niet verwezenlijkte schrikbeelden is nog veel langer. De heilige oorlog" bleek een mis lukking ; de onheilige duikbootenoorlog faalde in de bereiking van het doel, om aanEngeland den toevoer af te snijden. En zoo laat het zich begrijpen, dat ook de allerjongste episode van den oorlog, de veldslag, die nu al ruim drie weken ten N. van Verdun wordt geleverd, door velen niet wordt be schouwd als een gebeurtenis, die de eind beslissing veel dichter bij zal brengen. Laat desnoods de geheele vesting Verdun in de macht der Duitschers vallen zoo wordt er geoordeeld . laten de Franschen ge noodzaakt worden hun front een eind ver achter de Maas terug te trekken, wat belet hen daar den loopgravenoorlog voort te zetten jop dezelfde wijze, waarop die nu al maanden lang op het overige gedeelte van het front is gevoerd ? Het is mogelijk, dat de val van Verdun de Duitschers nog niet voor Parijs zal brengen: het is mogelijk, dat het Fransche front kan wijken, zonder dat er een bres in is geschoten; maar wij willen niet verheelen, dat de beschouwingen, die 'men in de laatste weken in de pers der Entente over de gebeurtenissen bij Verdun heeft kunnen lezen, ons buitengewoon optimistisch toeschijnen. Het feit alleen, dat de Duitschers, in dit stadium van den oorlog, het initiatief hebben genomen tot een poging om door het Fran sche front, en nog wel door het sterkste gedeelte ervan, heen te breken, weerlegt de dikwijls geuite meening, dat zij niet meer in staat zouden zijn tot een groote krachts inspanning. Kinderachtig ook schijnt het ons, dezen grootsch opgezetten aanval, die lang van tevoren moet zijn voorbereid, een manoeuvre te noemen, waarvan het doel alleen is om eenige overwinningsberichten te kunnen seinen, opdat de nieuwe oorlogsleening toch maar volteekend worde; of hem toe ie schrijven aan een specialen wensch van den Pruisischen kroonprins om zich einde lijk eens te onderscheiden; of hem te houden voor een verlegenheidsmaatregel, omdat er nergens anders iets kon worden ondernomen, dat kans op gunstigen uitslag bood, en er toch iets moest geschieden zooals soms een medicus, als hij ten einde raad is, toch maar een recept voorschrift: ut aliquid fiat, opdat er iets gebeure, opdat de patiënt niet bemerke, dat zijn toestand hopeloos is. Neen, met den aanval op Verdun moet iets anders en iets grooters bedoeld zijn; en hoezeer wij van ganscher harte wenschen, dat het den Franschen zal gelukken om den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl