De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 19 maart pagina 10

19 maart 1916 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Maart '16. No. 2021 Vór het vertrek De Militaire Rondvlucht (teekening voor de Amsterdammer" van Joan Collette) Klaar? klinkt het achter me. Contact? Contact, herhaalt de vllegenier. Dan in eens suist de wind om onze ooren, de schroef is aangeslagen. Voor mij zie ik rug en helm van den vliegenier, daar links van de toerenteller, die aanwijst hoeveel slagen de schroef per minuut maakt en daarboven de lucht, grijs blauw strak. We hobbelen al vooruit, en dan glijden we; het toestel is in de lucht; we maken een bocht, en 't vliegveld ligt al bijna een honderd meter beneden ons. De dubbele rij loodsen en hangars, in 't midden 't geèlige bureaugebouwtje naast de groote plaatijzeren fabriek. Daarvoor menschen, waartusschen hier en daar een auto. Witte gezichten zie ik omhoog kijken. Men wuift, ik wuif terug. Dan kijk ik naar de rij vliegtuigen midden op 't veld, net vlinders nu, geel met 't rood van de ballen op de vleugels. Er zijn er al een paar vertrokken, juist glijdt er weer een vooruit, een wit rookwolkje er achter. In de lucht zoek ik nu naar den voorganger. Ik kijk rond, naast me de groote gele vleugels, met rechtop, iets achterover nu wij klimmen, de montouts en daarachter weer de groote blauwe lucht. Ik zit op mijn hurken, voor mij 't plankje met de kaart, ik ga wat verzitten, zet me op mijn gemak, steek mijn beenen wat uit. Het wordt al kouder, scherp snijdt de wind in 't gezicht, mijn oogen tranen; dan in eens een witte vlek in de donkere sil houet voor me, de vliegenier draait zich om, wijst op de barometer duizend meter"; we verlaten het veld. Op het aan den achterkant van mijn kaartenplank vastgeprikte papier vul ik het van te voren klaargemaakte in : vertrek Soesterberg om zoolaat. Nu ga ik uit zitten kijken, de aarde is vlak, groenachtig met hier en daar zwarte vlekken, de steden. Onder me is het groen donkerder waar tusschen regelmatig gele strepen en slinge ringen, de wegen in 't groen; rood, de daken der villa's. Wij zijn boven Bosch en Duin. De rivieren, breede zilveren linten, zijn al te zien, de Lek schijnt al bijna beneden ons, maar het zal toch nog wel een kwar tier duren voor we er zijn. Achter me dreunt en trilt de motor in regelmatige cadans, de wind giert om ons heen, onbewegelijk voor mij de silhouet van den bestuurder. Zoo suizen wij voort, 't Wordt kouder en ook de lucht wordt ijler, 't Eerst voel ik het aan mijn voeten, maar 't trekt door alles heen. Boven Brabant. Beneden ons is 't donker groen, meer bosch, hier en daar ligt nog wat sneeuw. Een wit rookpluimpje trekt langs de rechte streep van de spoorbaan Breda?Tilburg. Duidelijk zien wij die beide plaatsen, in de verte, naar 't zuiden, is 't grauw, daar stapelen zich wolken. Ik zoek, zoek naar de colonne, mijn kijker slaat telkens aan, dan weer even orienteeren op de kaart. Waar zijn wij nu ? Eindelijk meen ik wat te zien, ik buig mij uit het schuitje, het toestel gaat scheef staan, wij cirkelen, nu de kaart. Dan even stilte, vreemd in eens na al dat motor-lawaai. Heb je hem ? en de vlieger voor mij draait zich om. Ik denk 't wel. Vooruit dan maar. Wij glijden naar be neden, de wind suist door de vleugels, de motor heeft niet meer gepakt. Het veld is al te zien, een vierkant ge bouwtje, met op den grond er voor een witte pijl, daaromheen menschen, een lange rij auto's staat op den weg. Wij dalen, nu en dan even cirkelend, dan zie ik de eene vleugel omhoog gaan, bij zonder groot lijkend opeens. Beneden ont wart zich de menigte. Wij gaan enkele per sonen zien, een ruiter rijdt soms. Nog een paar bochten en we hobbelen al weer. Wij staan stil, 't eerste traject is afgelegd. Collega's schieten op ons toe, we zijn de ropposte over; om ons heen veel menschen, officieren, aardige meisjes in modieuse toi letten. Wij schudden handen; de generaal spreekt ons toe, maar de indrukken vloeien ineen. Wij moeten weer de hoogte in. Dan sla ik de schroef aan, ik hang aan De dokter met zijn ballonnetje 't groote bruine ding dat voor mij glimmert; een ruk, even slaat het terug, maar goddank, de motor draait, vlug kruip ik Op weg naar het Vliegveld Open Brief aan den heerK. Huysmans Zeer geachte Heer, U hebt een voorliefde voor korte formules. Te Rotterdam zei U: Ik ben de paus der sociaal-democraten'' en in de Amsterdammer van Zondag 12-3-'16 oreert U: de menschen van De Vlaamsche Stem" en de andere nog strijdende flaminganten zijn nul." Zijn nul want aldus uw betoog heb ben geen macht bij een der groote Belgische staatspartijen; niet bij de katholieken, bij de liberalen niet en ook niet onder Uw roode dak. Door die redeneering geeft U naievelijk toe wat vele ultra-flaminganten in den laatsten tijd beweerden dat de Belgische Staat is geworden een oligarchie van partij leiders. Een plutocratie uit drie groepen: die van de grondbezitters (in den laatsten tijd vereenigd met veel macht uit de finantiewereld), die van de vertegenwoordigers van handels- en nijverheidskapitaal, die van de beheerders der gelden die de kleine lieden in coöperatieven samenbrachten. De flaminganten vertegenwoordigen niets van dit alles; zij vertegenwoordigen slechts een recht, maar sinds lang hebben zij gezien ook dat de taaiverwarring in ons land de gewone man uit Vlaanderen economisch mmiiMiimiMitiiiiMii zwakker maakt en het geestelijk leven der Vlamingen ten zeerste schaadt. Daarom wenschen zij allen dat de oligarchie, die nu eenmaal bijna over alle materieele macht beschikt en niet het minst direct belang bij de oplossing der taalkwestie heeft, op dit punt tot handelen zal gedwongen worden. Zij hopen dat dit met de vrede zal gebeuren. U zelf hoopt het misschien ook wel. U bent immers zeer belust op macht, en versterking van het Vlaamsche element in België ver sterkt pok U, maar het eerste waar elk lid der oligarchie nu voor te zorgen heeft is dat men gezamenlijk de macht behoudt: over het min of meer groo:e part van elk kan men later wel opnieuw aan het twisten gaan. Daarom wil U zich voorloopig met de Vlaamsche zaak niet ophouden: de Vlaam sche zaak is nu geen Huysmanszaak. Maar edel is het zeker niet dat U, in Hol land gekomen, vertellen gaat dat die strij dende flaminganten maar eenige wanhopigen zijn. U weet wel beter, U kent zoo goed als ik de toestand in 't bezette land, U weet hoe vele flaminganten hopen dat Vlaanderen bij de vrede zich eindelijk eens onder normale omstandigheden zal mogen ontwikkelen. Doch U durft stout spreken omdat U wel weet dat velen in bedwang gehouden worden door den schrik der weerkeerende ... oli garchie, al wenschen de meeste onder hen dan ook een herstel van België onder zekere voorwaarden. Met beleefde groeten, L. PiCARD op mijn plaats en wij zijn*weer alleen in de ruimte. Wij suisen voort, 't wordt kouder en kouder, 't landschap onder ons rolt af. Dan in eens zie ik niets meer midden in de wolken. De helm van den bestuurder schudt heen en weer, een arm wijst op de toeren teller. De wijzer draait heen en weer om en bij de duizend. Dat is te weinig, de motor trekt niet. Toch gaan we snel, wij gaan schuin naar Toeschouwers beneden, de vliegenier steekt om onder de wolken te komen, in de grijze mist om ons heen, zie ik de gele montouts schuin naar voren staan. Dan in eens zitten we midden tusschen witte strepen hagel. De korrels dansen op de helm voor mij, en slaan mij in 't gezicht. Wij dalen steeds. Waar zijn wij, eve« zie ik iets, de groote stad, een breed water, nog meer water. Rotterdam. Het wordt even helder, maar dan zien we niets meer, om ons heen niets dan hagel en mist. Door 't motorgeraas heen hoor ik vragen welke richting. Ik steek mijn arm uit, net even zie ik de spoorlijn, een wit rookwolkje, die komt". De toerenteller doet nog steeds bedenkelijk, de wijzer schiet meer en meer terug. Dan in eens hoor ik: wij gaan naar be neden. Kijk uit!" Beneden zie ik weiland, door slooten in kleine rechthoeken verdeeld. De slooten worden breeder en breeder, dan in eens een heel stuk water onder ons, nog een wending, dan voel ik dat we den grond pakken. \Ve staan stil; noodlanding. Op 't weiland loopen we heen en weer, er komen menschen, van alle kanten stroomen ze toe. We zijn vlak bij Delft en op den weg naar 't weiland, waar zooeven nog niemand liep, is het een gedrang van auto's, fietsen vooral! Zelfs een officier te paard. Dan sta ik weer achter de motor, hij pakt gelukkig weer, en nu ligt Scheveningen voor ons met 't strand, de pier, de bekende ge bouwen, nu zoo geheel anders lijkend van uit de hoogte. Als we landen is het weer net als in Gilse Rijen, drukken kennissen de hand; officieren, dames, fotografen, muziekgeschetter om ons heen. Maar wij zijn koud, vreeselijk houd. We zijn zoo in letterlijken zin uit de lucht ko men waaien, staan eigenlijk heelemaal buiten dit gedoe, ofschoon het juist om ons is. Het is alsof we een film snel afgedraaid voor ons zien. Onze motor is defect, moeten wachten totdat een nieuwe is ingezet, en eindelijk, dan gaan we weer dwars door het water nu, want de vloed is opgekomen. Even schijnt het alsof 't niet gaan zal, maar 't lukt toch en onder ons hebben we de groote wijde zee, die als een groote in brons ge goten plaat ligt, geen hobbeling is te zien. Daarnaast de gele duinstreep, met erachter 't groene land, doorsneden met vaarten en slooten, en weer, als donkerder vlekken, de steden. De lucht is anders nu vol wolken, grauw triest. Wij gaan snel. Voorbij Zandvoort, boven IJmuiden, weer in de wolken met alleen nog even te zien de breede vette lijn van 't Noordzeekanaal. Dan komt Amsterdam, een reusachtige vlek van huizen, onregelmatig in de buiten wijken, meer naar 't midden even flauw 't beloop van de grachten te zien. We verlaten Amsterdam tegelijk met een 3SC ) Onze Water-Schutterij" A n d ij k, 12 Maart 1916. Aan de Redactie van De Amsterdammer". Met genoegen en instemming heb ik uw hoofdartikel Onze Water-Schutterij" gelezen en wil u daarom de wenschen en gevoelens van vele Ingelanden kenbaar maken. De storm van 14 Januari j.l. heeft ook hier, waar het op 't kantje van een doorbraak was, vele hoofden wakker geschud. De voor naamste wenschen omtrent de veranderingen die noodzakelijk zijn in de Polder en Waterschapsbesturen zijn: 1. Het meervoudig stemrecht moet plaats maken voor het enkelvoudig. 2. De betrekkingen van Hoofdingeland, Heemraad en Dijkgraaf moeten niet afhanke lijk gesteld worden van het groot landbezit. 3. De vergaderingen van de Besturen moe ten openbaar zijn. 4. Het onderhoud en toezicht op de zee weringen worde onttrokken aan de Waterschapsbesturen en opgedragen aan Provin ciale Besturen of Rijk, met verantwoordelijke ingenieurs. Nu is de groote vraag, wat is de beste weg om deze wenschen in vervulling te doen komen? Zie, geachte Redactie, ik heb deze wenschen in 't kort geformuleerd, zon der toelichting. Ik meen dat ze door u in hoofdzaak onderschreven zullen worden en daarom ben ik zoo vrij u te vragen wat in dezen de beste en meest geschikte weg is om hierin de gewenschte verandering te krijgen. Met de meeste hoogachting, K. S. A. || <3-/V(!%»S)t:jcr ^/a«i - ?!?£>;,,,.*.. i T E R B E G R A V I N G E v e R z o o T, .] TEGENS VR.YDAG, DEM u SEPTEMBER, j Op 't HAARLEMMER PLYN, MET 'T LTKvAft DEN BURGER {CORNELIS J O O L E M A N l Cn,v:;cne Kanonnier onder ds Manhiifte Capitein J. VAN EYK, ' Ia 'i gcvc^r v.-n Hi-n ccrrtcn Oclober 1787 te Amftelvcen gekwetst, gtvangen genomen, J dou- p.',-.:ys jcwei.1 mishandelt, ea van zyn Handen barbasrs beroófdt. ^ Oi:i ton twee uuren te gaan na't [l CAR.THUYSERS . i /?;!!-1:;.': a.ztlve ma Nationaale ffrygster begraaft* -xvrdtn. <\ G R A F S C H R I F T: 'j U ^r r:nt y, die we!err, zyn Lyf te pxnde fielden .1 V'io- ': Yaiierlandt. den Ro;m der Amltelvceofche IteHen! '\ Ke-, i:: r <'i- dit best, dir wjidt zyn hart en hanH;, % f[ Of ': vij.j.iiccldt vin dien Hi-U, tot Nut van 't Vaderiandt. ! H* Wij geven hierboven het begrafenisbriefje van een man, die in een veelbewogen tijd een kleine rol heeft gespeeld. Cornelis Joolemans is ons verder onbekend; maar zijn begrafenisbriefje meldt, dat hij als kanonnier in de compagnie van kapitein Van Eyk heeft medegestreden in het gevecht bij Amstelveen op den eersten October 1787. Daar is het eenige gevecht van beteekenis geleverd tegen de Pruisen, die kwamen om Willem V in zijn waardigheden te herstellen. Toen Brunswijk in September 1787 optrok, werd eigenlijk tegen zijn verwachting ner gens ernstig verzet geboden: Gorkum, Utrecht, Naarden vielen zonder strijd in zijn macht. Alleen Amsterdam hield het nog; als voor posten bleven van hier uit Muiden, Amstel veen en Halfweg bezet. Kolonel des Portes, die te Amstelveen kommandeerde, verde digde zich dapper tegen de aanvallende Pruisen; maar deze verrasten Halfweg en vielen van daar uit Amstelveen ook van de andere zijde aan, zoodat des Portes zich op Ouderkerk moest terugtrekken; daarmede lag de weg naar Amsterdam voor de Pruisen op. Daar de verdediging van Amstelveen inderdaad dapper en beleidvol was geweest, had men later alle reden zich er op te be roemen. Wij kunnen ons voorstellen, dat men na de omwenteling van 18 Januari 1795 te Amsterdam de helden van Amstelveen ging huldigen. Zoo is ook de begrafenis van Joolemans met Nationaale Krijgseer" te begrijpen. De bezetting van Amstelveen is krijgsgevangen gemaakt en met andere militairen te Wezel gevangen geweest. Dat deze krijgsgevangenen hard zijn behandeld, mag men aannemen; de Pruisen hebben zich in 1787 en 1788 in ons land niet van hun zachtzinnigste zijde laten kennen; er is vrij behoorlijk geplunderd. Of men evenwel tot zulke wreedheden is gekomen als dit begrafenisbriefje vermeldt, is aan twijfel onderhevig. Aan den eenen" kant lijkt het afhakken van de handen, ook in dezen tijd, wel heel barbaarsch. Maar van den anderen kant is de verzekering van het begrafenis briefje zoo positief, dat men nauwelijks aan de gepleegde wreedheid kan twijfelen. H. B. itiMiitiMiimiiiiiimiiuiiiiin iiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiMuiiiiiii: trein uit 't Centraalstation, maar wij gaan sneller, heel snel zelfs, en voor we het weten zijn wij dan ook boven 't veld. Dan glijden we weer naar beneden, Ik ben koud, ijskoud, moe ook van de wind om mij heen, zoo langen tijd, en nu naar huis, naar de warmte, zoo snel mogelijkSoesterberg, Maart 1916 J. FABIUS Het Doodshoofd Aan den WelEdelen Heer H. N. Leygraaff te Baarn o Tijd, knaagt gij den bleek-gebarsten schedel bloot wiens zieke vleezen nu in Vlaandrens grond verrotten ? Eens toch raap ik uit 't gras van de eiken kant en sloot dien grimmgen kop waarin de kelderholten spotten. En 's nachts als dan de been'ge maan een kaal doodshoofd haar groen-verdorven gloed door 't bekkeneel laat rijzen wijl 't licht des kandelaars den schedel bruin bestooft, staar ik dien huivrend aan vol droef en schuw afgrijzen; want uit een oog-spelonk leunt op den zwam m gen rand als uit een oeil de boeuf" vol mos en kroos bekropen Mephistophéles, sluw, grimlachend... 't Wambuis brandt van karmozijn... Hoe spitst zijn kin ... Zijn mond grijnst open ... En wijl de walm der maan den schedel diep verblauwt waar vledermuizen langs de ruige welving vlagen, wordt heel mijn hert zoo schuw, zoo huiverig benauwd als voelde ik langs mij heen een doodskist langzaam dragen. KAREL VAN DEN OEVER Baarn. Aan Dr. C. te Lintum. Weledelzeergel. Heer, Naar aanleiding van uw ingezonden schrij ven in het nummer van 13 Februari het volgende: November jl. in Berlijn zijnde, ben ik naar aanleiding van het door u gewraakte stukje In Neerlandia van September 1915 met de daarop volgende vriendelijke uitnoodiging aan de Nederlanders, op een Woensdag avond naar het vereenigingslokaal van het Algemeen Nederl. Verbond geweest en vond daar een groepje dames en heeren gezellig bijeen. Het was déar dat ik met den door u genoemden heer van Heusden kennis maakte. Deze heer vertelde mij dat hij eenige jaren in Amerika had gewoond, daar in Chicago mee den stoot had gegeven tot de oprich ting van het Algemeen Nederl. Verbond en ongeveer twintig jaren in Berlijn woonde. Deze man dus, die bijna 25 jaren in het buitenland woont, is niet alleen in woord, doch ook in daad Nederlander gebleven. Geregeld is hij iederen Woensdagavond in het vereenigingslokaal aanwezig. Hij is het, die mede zich alle moeite geeft om de Nederlanders, in Berlijn woonachtig, tot elkander te brengen, de daar toevenden van dienst te zijn en de Nederlandsche kin deren nog een echt Hollandsen St. Nicolaasfeest te bereiden. Kan dat van veel Nederlanders gezegd worden, nadat zij 25 jaren in het buitenland toeven ? ? Begrijpt u nu misschien waarom Neer landia, zonder er in onbegrensde bewon dering voor te zijn, dat stukje van den heer Liefde. Kon ik n gaaf der jeugd terugverkrijgen, Ik vroeg de makkelijke ontroerbaarheid Van 't hart, dat nog niet heeft geleerd te [zwijgen, Maar vrijelijk bij den breuk der droomert [schreit. Nu ben ook ik gewend mij te gewennen, Ik trek mij allengs in mijzelf terug, En ach, zelfs die mij beter moesten kennen, Ik schijn hun wellicht liefdeloos en stug. Toch ben ik vol verholen teederheden, Gekneusde liefde, die geen uitweg vond, Oneindig medelijden met wie leden, Bewogenheid, die 't zware leven schond. Alleen wanneer ik neder ben gezeten In avondeenzaamheid en lampgesuis, En al wat mij benauwde heb vergeten, Begint er in mijn hart een zacht geruisch. Danwellen in mij nooit?verwonnen drangen Dan gaat een stroom van liefde van mft uit Die alle menschen in zich houdt omvangen Nu zij zich eindlijk niet meer voelt gestuit. Dan heb ik 't hart weer van mijn jeugd [gevonden, En ben ik warm van innerlijken gloed; Al wat de wereld in zich houdt gebonden,. Dat voer ik de beminden tegemoet. Dan schijnt het mij bij 't zien van zooveel [derven, Van zooveel vleugels tot geen vlucht ont[vouwd, Dat ik alleen maar door voor hen te sterven Hun tonen kan, hoeveel ik van hen houd. Een oogwenk de bekoring is verbroken; Ik meng het mijne weer met hun bestaan. Ik heb hun van mijn liefde niet gesproken, En dit moest alles langs hen henengaan. J. C. BLOEM C. v. H. plaatste ? En gelooft u ook niet, dat mannen als de heer v. H., ook al ge bruiken zij wat germanismen, ten slotte een betere ruggensteun voor het Algemeen Nederl. Verbond zijn dan mannen, die zon der goed op de hoogte te zijn, een stuk vo! hatelijkheden schrijven ? Ik voor mij hoop van harte, dat de heer v. H. uw en mijn stukje nimmer onder de oogen krijgt en het laatste voor u aanleiding moge zijn, alvorens tot schrijven over te gaan, u af te vragen: Wat kan de oor zaak zijn ?" Menige hatelijkheid zal dan in de pen blijven. Hoogachtend, Deventer. HEYNINGS. De Amsterdammer ontving nog een aan het adres van Dr. C. te Lintum gericht schrijven, ter verdediging van het beleid van 't Alg. Nederlandsch Verbond, van de hand van Mr. W. J. L. van Es te Gouda, waarin nogmaals het standpunt van het Verbond wordt uiteengezet, om zich alleen met stambelangen en niet met punten van internationale staatkunde te bemoeien. H. BERSSEHBRUGBE, BOTTERDAM Exposeert KUNSTFOTO'S van 8 tot 22 Maart in het gebouw LUX" der Nederl. Amateur-Foto-Vereeniging Reguliersdwarsstraat 108-114 AMSTERDAM.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl