Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Maart '16. No. 2021
t
II
i
?
H
aanval t% keeren,. wij zijn er volstrekt niet
zeker van,' dat dit ook zal geschieden. De
rustpoozen In den strijd behoeven niet het
gevolg van uitputting te zijn, maar kunnen
Sivoegelljk worden verklaard uit de
moeikheden, verbonden aan het telkens weer
vooruitbrengen <vtn het zware geschut. Al
hebben de Duitschers in deze drie weken
nog geen groote vorderingen gemaakt, zij
vorderen toch, ook op den linker Maasoever,
waar de Franschen hei het meest van noode
hebben om stand te honden.
In hoeverre een eventueele verovering
van de vesting Verdun een geheele ver
andering zal brengen in den toestand aan
het westelijk front, wagen wij niet te be
slissen. Dat de definitieve uitslag van den
oorlog er grootendeels van zal afhangen,
komt ook ons niet waarschijnlijk voor; maar
met alle bescheidenheid, die een leek in de
kunst van oorlogvoeren past, zouden wij
toch meenen, dat de mogelijkheid voor de
Franschen, om den vijand uit hun land te
verdrijven, aanmerkelijk verminderd zal zijn,
wanneer zij Verdun en de daarbij behoorende
Maaslinie nebben moeten prijsgeven.
Niets nieuws onder de zon die gedachte
kwam misschien bij den een of anderen lezer
op, toen hij straks.las wat Willem de Clercq
schreef over de onverschilligheid, waarmede
zijn tiïdgenooten de gebeurtenissen van het
> tijdvak van Napoleon beleefden.
Niet»nieuws onder de zon het is een
opmerking, die vooral een historicus dikwijls
de gelegenheid heeft te maken.
Ja, zelfs blijkt het soms, dat er vroeger
dingen gebeurd zijn, waarvan men alleen
schertsenderwijs de mogelijkheid in onzen
tijd had geopperd.
Misschien herinnert zich iemand, dat
De Brief der Belgische
Bisschoppen aan het Duitsche
Episcopaat: een Geschiedenis
stuk van Hooge Waarde
Houdt ge van de vlijmende kracht der
scherpste logica?
Houdt ge van een pleidooi, vol
gebreidelden hartstocht, maar brandend, laaiend,
zengend door de heete hijging der waar
heidsliefde?
Houdt ge van soberheids hoogste kunst ?
Neem dan het kleine, o zoo bescheiden
kleine vlugschrift: L'épiscopat beige a
l'épiscopat allemand."
De bladen hebben u de tijding gebracht,
dat het verschenen is, sommige hebben het,
in algeheele vertaling, weergegeven, andere,
bij den steeds voortwielenden stroom van
nieuwe oorlogsschriften, in 't kort den
hoofdinhoud vermeld, maar gij, zoo ge het
achteloos voorbijgegaan zijt toen, of uit de
samenvatting niet den indruk kreegt van
werk, dat zich, hoog in adelaarsvlucht, boven
strijdschrift Y of kleurboek X verhief met
adelaarskracht, neem het dan een oogenblik
ter hand en lees.
Misschien gaat het u als mij en zult ge,
na lezing en herlezing, na toetsing en her
toetsing evenzeer, na proef en tegenproef,
de overtuiging winnen, dat met zoo luttel
bladzijden een stuk gewrocht werd van
geheel andere makelij dan de endagswaarde
van zooveel verweerbrochures. En zult ge
ook, in het stellig bewustzijn, dat hier een
meesterstuk geboden is, dit dunne, grijze
boekje merken met een nota .censoria, maar
van den hoogsten lof, opdat de komende
geslachten weten, hoe wij, tijdgenooten, in
deze philippica n denkkracht n waarheid
n kunst vereenigd hebben gevonden?
L'épiscopat beige a l'épiscopat allemand:
ge wacht wellicht een godgeleerd betoog.
Maar het is de geestdriftige vaderlands
liefde, het ontembare eischen van recht, die
hier aan het woord zijn. Wel in een taal,
die den priester bewijst, die ze schreef,
zoo goed als de soldaat zijn eigen trant van
zeggen heeft en- zelfs de ongeletterde de
beeldspraak kent van de gebalde vuist
doch deze soms schriftuurlijke taal blijkt
steeds een taal vol echte menschelijkheid.
? Het stuk heeft zijne voorgeschiedenis.
De Duitschers hebben, van den beginne
af, de bewering rondgebazuind, dat de
Belgen, ook de priesters, ook de vrouwen,
in arre drift wandaden pleegden aan soldaten,
doctoren van het Roode Kruis en ziekezusters.
De Benedictijnerabt van Maria-Laach, vriend
des keizers, maakte zich tot tolk van dit
verwijt in een draadbericht aan kardinaal
Mercier, de keizer zelf, met opbruisende
spontaanheid, in het wereldbekende telegram
aan president Wilson van September 1914.
De belgische regeering," zoo zegt hij daar,
heeft openlijk de b u rgerbevolking aangezet
tot meedoen met dezen oorlog," en hij spreekt
van de wreedheden, die in den loop van
deze guerilla zijn begaan door vrouwen en
zelfs door priesters." Nog sterker, en nu
niet meer in de eerste opwelling, sprak het
duitsche Witboek van Mei 1915, waar de
beschuldiging met nadruk werd herhaald.
Zoowel de bisschop van Namen als de
aartsbisschop van Mechelen drongen
herhaaldelijk op onderzoek aan van deze aan
klacht, die, in de toekomst nog meer dan in
het heden, de belgische eer als een sluwe
belager zou besluipen. Niet waar, geschied
schrijver van straks, ge zoudt medelijden
gevoelen met de soldaten van ijzeren plicht
en tucht tegenover zoo tuchtelooze,
plichtvergeten onmenschen... Of, zoo ge u niet
liet leiden door iets anders dan loutere
waarheidsliefde, hoe zoudt ge den weg vin
den in dit labyrinth van tegenstrijdigheid?
Wie, met koelheid van hoofd, van harte
warm is voor geschiedkundige vraagstuk
ken, weet, wat de beste denkers gezwoegd
hebben over de echtheid of onechtheid van
de Casket-letters, waarop de historie vonnis
of deernis in Maria Stuart's lijden bouwt,
hoe men, in voorzichtige ontleding, de draden
ontsponnen heeft, die uitliepen op het drama
van den Bartholomeusnacht, hoe men het
raadsel van Wallenstein's verraad heeft zoeken
op te lossen, of te bepalen, waar de schuld
lag voor de Septembermoorden van de
fransche Revolutie, en hoe vaak is |de
eerlijke scepsis van den vorschenden geest
niet verder gekomen dan een onbevre
digend non Hquet... Maar men behoeft
zoo ver niet terug te gaan. Reeds eischte
de tegenwoordige oorlog vastlegging van
het gebeurde. En zoo België zich redden
wil van blaam, dan kan slechts onpartijdig
onderzoek, ten spoedigste ingesteld, bestand
blijken tegen hetgeen een gestadig en
gevroeger door ons eens de welgemeende
raad is gegeven, om de verantwoordelijke
staatslieden van de groote mogendheden
gezamenlijk op water en brood achter slot
en [grendel te zetten, totdat zij het eens
zouden zijn geworden over de voorwaar
den, waarop de vrede zal moeten worden
geteekend.
Wij konden toen alleen, als antecedent
van deze minder gebruikelijke manier, op
het voorbeeld van admiraal Matelief wijzen,
die, toen er op zijne vloot een despuut ont
stond tusschen predikanten en zieken
troosters, de heeren net zoolang opsloot,
totdat zij het eens waren geworden over
het theologisch geschilpunt, dat den vrede
onder de broederen had verstoord.
Maar wij hadden een beter voorbeeld
kunnen noemen. Niet ontleend aan het leven
aan boord, maar aan de eigen geschiedenis
der diplomatie. En nu ons dit later inviel,
willen wij |het ook aan onze lezers
mededeelen, opdat zij versterkt worden in het
geloof aan de deugdelijkheid van het mid
del, dat wij aanbevelen om tot een spoedigen
vrede te geraken.
In den vrede van Westminster, die een
eind maakte aan den eersten Engelschen
oorlog (1654) kwam o.a. een bepaling voor,
dat onze Republiek schadevergoeding zou
betalen aan de eigenaars van Engelsche
koopvaardijschepen, die tijdens den oorlog
in de Sont waren aangehouden door den
Koning van Denemarken, om daarmede aan
de Nederlanders een dienst te bewijzen;
de bedoelde schepen brachten n.l. uit Oost
zeehavens oorlogsbenoodigdheden naar En
geland.
Het bedrag van de schadeloosstelling zou
worden vastgesteld door een commissie van
vier arbiters, voor de helft te benoemen
weldig inhameren van overrijnsche meenin
gen nu al heeft bereikt.
Het voldingend bewijs?
In den jongsten druk van een graaggewild
Geschiedenisboek, niet door een hater van
België geschreven, maar door een welwil
lend onzijdige, spreken een paar simpele
zinnen het uit, wat eenmaal het oordeel der
toekomst kon wezen, bij verzuim van nader
hoor-en-wederhoor: Treurige gebeurtenis
sen waren inmiddels in België voorgevallen.
Door de strengste maatregelen zochten de
Duitschers de bevolking te beletten, aan
den strijd deel te nemen; nlet-mllitairen,
verdacht van vijandelijkheden^ werden
meedoogenloos neergeschoten. Dinant en vooral
Leuven, waar, naar de Duitschers verzeker
den, op de soldaten door burgers geschoten
was, werden vreeselij k verwoest" 1). Voor
zichtig gezegd voorwaar, zou het voor
het oogenblik zelfs anders kunnen ? maar
ik begrijp, dat Belgen het hart voelen bon
zen van toorn, wanneer dit, bij onschuld
van hun land, toch gangbare meening werd.
Wat de Belgen vroegen van de duitsche
machthebbers, baatte niet. Geen onpar
tijdig onderzoek was het gevolg. Toen
hebben, in November 1915, de belgische bis
schoppen gezamenlijk zich gewend tot het
duitsche episcopaat. Zij hebben, om, door de
pijnlijkheid van dadelijke openbaarmaking, de
Duitschers niet in hun pogingen hoogerop te
belemmeren, het stuk niet in de dagbladpers
gebracht, maar toen anderhalve maand was
verstreken zonder succes, heeft een groep
patriotten in Havre gemeend, dat nu de
openbare meening recht had, dit stuk te
kennen. Zoo zou men ten minste den kloeken
moed der Belgen weten om dit onderzoek
te blijven eischen; een pleidooi, machtigen
indrukwekkend als zelden geleverd is, zou,
ook zonder inwilliging van scheidsgerecht,
zijn werking kunnen doen; de stem van den
onschuldig aangeklaagde niet worden ge
smoord.
Op het eind van Januari was het stuk in
ons land.
Een vragen om recht, eischend beurtelings
en smeekend, maar zonder ooit te versagen
ziedaar den inhoud. Wat de bisschoppen
willen, is een vierschaar met kruisverhoor.
Aan weerskanten, zoo opperen zij, zal het
episcopaat zeker aantal onderzoeksrechters
benoemen, evenveel het duitsche als het
belgische, en de bisschoppen van een onzij
dige mogendheid den voorzitter. Maar om
dit aannemelijk te maken, zou, zonder meer,
het voorstel niet voldoende zijn. Dit moest,
bij den toestand van macht tegen machte
loosheid, zóbepleit, dat eensdeels de
klachten der Belgen ook tegenover de duit
sche bisschoppen tot uiting konden komen,
anderdeels aan de logica van het voorstel,
alleen door kortweg weigeren of beroep op
verbod van hoogeraf, te ontsnappen viel.
Meesterlijk heeft de pleitbezorger dat
gedaan.
Eerst geeft hij de samenvatting van zijn
betoog, zonder hardheid te sparen:
Wij weten, dat die onbeschaamde beschul
digingen van de keizerlijke regeering, van
het begin tot het einde, laster zijn. Wij weten
en bezweren het. Welnu, uwe regeering be
roept zich, om die beschuldigingen te recht
vaardigen, op getuigenissen, die door geen
enkel kruisverhoor gewaarborgd zijn. Is het
dan niet uw plicht, niet enkel van liefde,
maar ook van strikte rechtvaardigheid, u
zelven zekerheid te 'verschaffen, de u toever
trouwde geloovigen voor te lichten en de
gelegenheid te geven aan ons, in rechten
onze onschuld vast te stellen?
Tegenover alle verwijt van gruweldaden
en verminking, tegenover alle bewering van
georganiseerde vrijschutterij plaatsen de
belgische bisschoppen hun plechtige looche
ning en vragen, die te mogen- bewijzen.
Maar als de duitsche bisschoppen zouden
antwoorden, dat het hun zaak niet is? Om
dat te beletten, volgt in eersten aanleg de
bewijsvoering: gij, duitsche bisschoppen, hebt
hetzelfde belang als wij bij de vorming van
een eereraad.
De pleiter schroomt niet, de Duitschers
het vuur heel na aan de hielen te branden.
Wij, steunend op onmiddellijke ervaring,
weten en verzekeren, dat het duitsche leger
zich in België, op honderd verschillende
plaatsen, aan plundering, brandstichting, ge
vangenzetting, moordpartijen, heiligschennis
heeft schuldig gemaakt, in strijd met ieder
recht en elk gevoel van menschelijkheid."
Reeds hier worden overvloedig de be
wijzen aan de hand gedaan, dat dit oordeel
niet op losse gronden rust.
Dan, met nog feller vuur:
1) Dr. M. G. de Boer, Leerboek der
Algemeene Geschiedenis, II (5de druk, Groningen,
1915), p. 259.
Cursiveering van mij.
door Cromwell, ?voor de helft door de Sta
ten-Generaal, welke commissie zou verga
deren in een vertrek van de Goldsmiths-Hall
te Londen. Wanneer deze heeren het op
l Augustus 1654 niet eens waren geworden,
zouden zij, van dien dag af, in hun verga
derlokaal worden opgesloten zonder vuur,
licht, eten of drinken", totdat zij een over
eenkomst hadden getroffen.
En zij werden het eens op den laatsten
dag vór den fatalen termijn, op den 31 en
Juli.
Zoodat ook voor de diplomaten, die aan
het aanstaand vredescongres zullen deel
nemen, misschien het dreigement alleen
reeds genoeg is, om na een bepaalden datum
op water en brood te worden gezet want
voor het barbaarsche middel van zonder
vuur, licht, eten of drinken" zal onze be
schaafde tijd allicht terug schrikken.
15 Maart 1916. G. W. KERNKAMP
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIMI1IIIIMIIII11IIIIIIIIIIIIIII
Ernstein's theorie der
zwaartekracht
Prof. H. A. Lorentz schrijft ons:
Naar aanleiding van het van zoo warme
belangstelling in den vooruitgang der natuur
wetenschap getuigende artikel van dr. Van
Eeden in het laatste nummer van dit Week
blad stel ik er prijs op te verklaren dat de
schrijver en zij die hem hebben voorgelicht
mij meer eer geven dan mij toekomt. De
nieuwe gravitatietheorie is, zoowel wat de
gronddenkbeelden als wat de mathematische
uitwerking daarvan betreft, geheel het eigen
dom van Ernstein.
In mijne mededeeling aan de Akademie
van Wetenschappen heb ik slechts een poging
gedaan om de uitkomsten die men aan zijne
Deze misdaden schreien ten hemel om
wraak.
Wanneer wij met het uitspreken dezer
aanklacht, het duitsche leger lasteren, of als
de militaire overheid rechtvaardige redenen
heeft gehad om deze daden te bevelen of
toe te laten, die wij misdadig noemen,
in beide gevallen geldt het voor Duitschland
's lands eer en 's lands belang om ons te
logenstraffen. Zoolang de duitsche justitie
zich schuil houdt, hebben wij het recht en
den plicht om aan de kaak te stellen,* het
geen wij in geweten beschouwen als een
ernstige aanranding van het recht en van
onze eer."
Vervolgens wordt nieuw bewijs opge
bouwd op het getuigenis van Von Bethmann
Hollweg.
Terwijl de rijkskanselier erkende, dat het
overweldigen van Luxemburg en België in
strijd was met de regelen van het volken
recht" en ten minste herstel van dat on
recht" beloofde, kwamen achteraf politici
en casuïsten hun best doen, d'esquiver ou
d'énerver ces paroles décisives." Ook de
duitsche katholieken se livrent aux mêmes
subtilités mesquines." Men zoekt waar te
maken dat, vór en aleer nog de Duit
schers hun inval deden, reeds de Fran
schen op belgischen bodem stonden. Het
boek der duitsche katholieken neemt die
beschuldiging over; de belgische regeering
daarentegen houdt vol, que, avant la d
claration de guerre, aucune troupe frangaise, si
minime füt-elle, n'avait pénétréen Belgique."
De regeering van onzen Koning werpt dus
de blaam van dwaling op de verzekering
der duitsche katholieken." Wilt ge dan niet
het volledige onderzoek naar deze question
générale," toets toch ten minste de ge
tuigenissen, waarop, in deze zaak de pri
mordiale importance,"de duitsche katholieken
hebben gesteund, gesteund pour la
trancher contre nous. Les catholiques
allemands tiendront a se laver du reproche
d'erreur et se feront un devoir de
conscience, de se rétracter, s'ils se sont laiss
tromper a notre detriment."
De schrijver ziet de Duitschers in de ziel.
Zij, ook de duitsche bischoppen niet, zij
kunnen haast niet gelooven, dat troepen,
wier tucht, eerlijkheid en godsdienstzin
hun, zooals zij zeggen, bekend is, zich aan
wandaden zouden zijn te buiten gegaan.
Hoor, hoe hier de pleiter met zijn rede
neering vlijmt:
Gij wilt u zelve overreden, dat zoo iets
niet is, omdat het niet kan zijn.
Gedwongen door de pnomstootelijkheid
der feiten, antwoorden wij, dat het wél kan,
aangezien het wél zoo is.
Voor het feit houdt geen vermoeden stand."
Maar dan onmiddellijk de verzachtende
woorden:
Nous respectons, nous aussi, veuillez
Ie crpire, l'esprit de discipline, de travail,
de foi, dont nous avions si souvent touche
les preuves et recueilli les témoignages chez
vos compatriotes." Ook zijn er tal van Bel
gen geweest, voor wie de ontgoocheling door
niettemin die daden van de Duitschers pijn
lijk en bitter was. Mais ils ont vécu les
vénements sinistres d'aoüt et de septembre:
la véritéa triomphéde leurs plus intimes
résistances. Le fait n'est plus niable: la
Belgique a ëtémartyrisée."
En als gij, geplaatst tegenover de vol
ledige werkelijkheid, de oorzaken zult
kunnen ontleden van wat een uwer gene
raals, bij het zien van de puinen van het
dorpje Schaffen en het vernemen van de
marteling van den pastoor een tragische
vergissing" noemde, als men u duidelijk
zal maken, welke invloeden uwe soldaten
ondergingen op het oogenblik van hun in
tocht in België en onder de bedwelming
van het eerste succes, dan zal de onwaar
schijnlijkheid der waarheid, u, gelijk ons,
minder verbluffend voorkomen." (In het eerste
gedeelte van den open brief heet de schrijver
de aantijgingen der Duitschers laster en stelt
er zooveel beschuldigingen van belgische
zijde tegenover, dat de noodzakelijkheid van
een eereraad onloochenbaar schijnt).
Doch men zou o zoo schoonen glimp
kunnen geven aan toch een weigering: het
is de juiste tijd nog niet voor zulk een
onderzoek, of, tusschen kristenen het
sterkst: vergeef en vergeet. Maar die uit
wegen snijdt, wie ze zoeken zouden,
onverbiddellijk de rechtvaardigheid af.
Ontijdig dit scheidrechterschap kon
het eerste ontwijkende gebaar soms wezen.
De gang der rede ondervangt het: zoo
iemand daarop zich mocht beroepen, het
zouden juist de Belgen zijn. Voor hen
beteekent een onderzoek, bij deze ongunst der
toestanden, eerder nadeel.
Nos populations ont té, en effet, si
profondément terrorisées, la perspective de
jarenlange inspanning te danken heeft, door
vereenvoudigde inkleeding voor een ruimeren
kring van natuurkundigen toegankelijk te
maken.
Haarlem, 14 Mrt. 1916. H. A. LORENTZ
R IJ K D O M
Wanneer ik tien milliard bezat
Was Holland uit den nood.
Ik bouwde dan, zoo gauw ik kon,
Een sterke oorlogsvloot.
Geducht bewapend en bemand
Zooals die van Japan
En 'k bood die dan mijn Vaderland
Tot zijn bescherming an.
Wanneer ik tien milliard bezat
Kocht ik de Staatsschuld op.
Ik schafte de belasting af
Voor item zooveel pop.
Ik vroeg er voor de zekerheid
Terstond kwitantie van
En 'k bood die dan mijn Vaderland
Als snuisterijtje an.
Wanneer ik tien milliard bezat
Dan wist ik wat ik dée,
represailles est encore pour elle si sombre,
que les témoins que nous invoquerons devant
un tribunal, pour une partie, allemand,
oseront a peine ;dire jusqu' au bout la vërité."
Toch zijn er beslissende redenen, die zich
tegen ieder uitstel kanten. Weer verzwakt
vertaling dit roerend mooie woord; laat mij
aanhalen naar het oorspronkelijke:
La première, celle qui vous ira Ie plus
droit au coeur, c'est que nous sommes les
faibles, et que vous tes les puissants.
Vous ne voudrez pas abuser de votre force
contre nous.
L'opinion publique, va, d'ordinaire a celui
qui Ie premier s'en empare.
Or, tandis que vous avez toute libert
d'inonder de vos publications les pays
neutres, nous sommes emprisonnés et réduits
au silence... Vous tes donc seuls a jouir
de la libertéde la parole et de la plume, et
si vous voulez, par esprit de charitéet
d'ëquité, en procurer aux accusés belges
une parcelle et leur fournir l'occasion de se
défendre, c'est a vous qu'il appartient de
venir, au plus tot, les protéger. Le vieil
adage juridique Audiatur et altera pars''
se trouve inscrit, dit-on, sur Ie fronton de
nombreux tribunaux allemands. En tous
cas, chez vous comme chez nous, il dicte
la loi aux jugements des officialités
piscopales, et, chez vous aussi, sansdoute comme
chez nous, il circule dans la langue popu
laire, sous cette formeimagée: Quin'entend
qu'une cloche n'entend qu'un son."
Ook het tweede weigerend gebaar, het
grootmoedige, moet ondervangen worden.
Schreiend en schrijnend roept de stem van
het recht, dat niet vergeven mag.
Gij zult misschien zeggen: dit alles geldt
het verleden, vergeet. In plaats van olie
op het vuur te werpen, moest ge u eerder
wijden aan vergiffenis en uwe pogingen ver
eenigen met die van de macht, die uw land
bezet houdt en die niets liever wil dan de
wonden van het rampzalige belgische volk
te heelen.
O, eminentiën en ambtgenooten, voegt
toch niet bij het onrecht den hoonenden spot!
Hebben wij dan niet genoeg geleden ?
Zijn wij dan niet en worden we niet
wreedaardig genoeg gefolterd?
Het geldt het verleden, zegt gij, berust
en vergeet.
Het verleden ! Maar alle wonden bloeden
nog! Er is geen eerlijk gemoed, dat niet
gezwollen is van verontwaardiging... De
mannen uit het volk verstikken de woorden
van vervloeking slechts uit vreeze voor ge
weld. Gisteren nog verneemt een boer uit
den omtrek van Mechelen, dat zijn zoon op
het slagveld gesneuveld is, maar als een
priester hem wil troosten, luidt het antwoord:
O, dien jongen, dien geef ik voor het vader
land. Maar mijn oudsten zoon, dien hebben
ze mij ontrukt, de vervl ze hebben hem
laaghartig afgemaakt in een sloot.
Hoe willen wij deze ongelukkigen, die
alle pijnigingen hebben doorstaan, tot een
oprecht woord van gelatenheid en vergeving
bewegen, zoo lang als zij, die hen hebben
doen lijden, elke bekentenis, elk woord van
berouw, elke belofte van herstel blijven
weigeren.
Duitschland zal ons nooit meer het bloed
hergeven, dat het vergoten heeft, de on
schuldige levens, die zijn troepen hebben
weggemaaid, maar wel ligt het in
Duitschlands macht, aan het belgische volk herstel
te doen van zijne eer, die het heeft geroofd
of laten rooven."
Zoo klemt steeds meer de eisch om on
derzoek.
Dan komen ten laatste drie beweegredenen,
die, berekend als ze zijn op het winnen van
het duitsche episcopaat, een krachtige stij
ging vormen tot slot. Het recht doen zege
vieren is zedelijke plicht, die boven alles
gaat, is plicht voor de wederzijdsche bis
schoppen in het bizonder en strookt geheel
met wat ook door den Paus zoo vurig
wordt gewenscht.
Dat daarmee aan het eind de bevredi
gende stemming bereikt wordt, die de
pleiter noodig heeft, wil hij zijn pleidooi
gevolg doen hebben, is zielkundig volkomen
juist gezien.
En luister nog eenmaal, hoe het betoog
dien plicht weet te onderstreepen, dien plicht
juist der bisschoppen.
Eerst wordt gegeeseld, onmeedoogend, het
quasi-heilige berekenen, dat sommigen neb
ben gewaagd, of de overwinning der
centralen dan wel van de entente voor den
godsdienst het heilzaamst zoude zijn. Een
ergernis voor geloovig en ongeloovig heet
zulk een min gedoe. De godsdienstige ge
volgen van den oorlog zijn het geheim van
God, geen onzer is ingewijd in de godde
lijke raadsbesluiten".
Onmiddellijk daarop:
Maar er is tsen vraag, die deze vraag
beIk kocht me voor een ronde som
De booze Zuiderzee.
Jk maakte er met groote vlijt
Eén vruchtbaar plekje van
En bood dat dan mijn Vaderland
Als een legaatje an.
Maar ach ik heb geen tien milliard,
Ik heb de helft nog niet;
Daarom schenk ik mijn Vaderland
Dit goedbedoelde lied.
IIIIIIMtlllllllMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIiiiilllllii
heerscht, een vraag van moraal, van recht,
van eer.
Zoekt vór alles, zegt de Heer in het
Evangelie, het rijk Gods en zijne gerech
tigheid, het overige zal u worden toegeworpen.
Fais ce que dois, advienne quepourra!"
Maar waarom zijn de bisschoppen het
eerst geroepen dan tot dezen plicht?
Onze bevolking begrijpt niet, dat u het
tweevoud gloeiend onrecht, dat op België
is neergekomen, verborgen zou gebleven zijn:
de schennis onzer onzijdigheid, het
menschonteerend gedrag van uwe soldaten, en
dat, waar gij het kent, gij uwe stem niet
verheft om het te veroordeelen et vous en
désolidariser.
Wat aan den anderen kant uw volk, pro
testanten en katholieken, ontstichten moet,
dat is de rol, die uwe pers heeft toege
schreven aan de belgische geestelijkheid en
aan een volk, dat sedert dertig jaar bestuurd
wordt door een uitgesproken katholieke re
geering.
Op den plechtigen dag van onze
bisschopswijding hebben wij aan God en aan
de katholieke kerk beloofd, nooit te zullen
afwijken van de waarheid, nooit toe te geven
aan eerzucht noch aan vrees, wanneer het
gelden zou, dat wij de waarheid beminnen;:
Veritatem diligat, neque eam unquam
deserat, aut laudibus, aut timore superatus.
Wij hebben dus, door onze roeping, een
gemeenschappelijke taak en een gebied, waar
we ons met elkaar kunnen verstaan. Ver
warring heerscht er in de geesten: wat de
eenen licht noemen, noemen de anderen
duisternis; wat goed is in het oog van
dezen, zien de anderen wederom als kwaad.
De rechtbank van kruisverhoor, waartoe wij
uwe afgevaardigden uitnoodigen, zal ertoe
bijdragen, hopen wij, om meer dan n
meeningsverschil op te heffen: Non ponat
lucem tenebras, nee tenebras lucem; non
dicat malum bonum, nee bonum malum."
Niet benijdenswaardig is de rol van wie,
vroeger of later, dit stuk bespreken
moet. Wat zou men liever doen dan neer
te schrijven in vollen omvang de woorden
van dezen Eminenten Kardinaal!
Ja, want wat ik niet, vór men, ten minste
door deze brokstukken oordeelen kon, heb
willen zeggen: wie schreef dit pleit tenzij
dan kardinaal Mercier? Ex ungueleonem...
Wie van kardinaal Mercier n denkkracht
n woordkracht kent, zal niet langer aarzelen.
Men weet, dat aartsbisschop Mercier tot
1906 hpogleeraar was aan de Leuvensche
Universiteit, leider van de instelling, die nop
steeds den naam Institut Mercier" draagt
en die kweekplaats werd van wijsgeeringe
beginselen, getoetst, met scherpe waar
neming, aan den vooruitgang van elke weten
schap. Voorstander van n vastomlijnd
stelsel, was hij breed genoeg, om te waar
deeren, zoo ook zijne geloofsgenooten aan
hangers van een ander stelsel wilden
wezen, en hen niet dan door overtuigend
bewijs voor zijne meening te willen winnen.
Menigeen onder de katholieken bezuiden
n benoorden de Kempen heefttoen betreurd,
dat deze geleerde aan zijn ambt werd ontroofd
om primaat van België te zijn. Tien jaren
later is dat betreuren tot juichen geworden...
Gelukkig, zoo groote tijden de mannen
vinden, hunner waardig.
Wie had het gedacht, dat deze stille denker
in zijn wijsgeerig studeervertrek, eenmaal
de held zou wezen van zoo koene daad,
wanneer zijn land zou lijden van den
oorlog ... Nu is het, alsof het navorschen
der diepste diepzinnigheden hem heeft ge
schoold tot het begrijpen van elke rimpeling,
diep in het belgziék brein van landgenoot
en vijand, en tot het vertolken dier gedachten
in een betoog, dat raker treft en harder
wondt dan de zwaarste slag van het oorlogs
zwaard.
Alom fluistert men, dat hij de maker is
van dit menschkundig-hoog pleidooi.
Ook wij, onzijdigen, wachten, wat het
antwoord van ginds zal zijn, maar wij zeer
zeker kunnen met volle overgave deze rede
bewonderen van forschen bouw en franke
kracht.
Ik weet een edele moeder, die, terwijl ze
anders de jonge zielen de weeën van dezen
europeeschen waanzin spaart, haar kinderen
bij zich geroepen heeft, toen zij dit stuk
gelezen had. Zij heeft hun de treffendste
gedeelten herhaald, vol titanisch geweld
van inhoud, vol kinderlijken eenvoud van
woorden, en dan in ontroering tot haar
kinderen gezegd, dat ze hoopte, dat eenmaal
deze als moeder er niet meer zijn zou
aan een later geslacht de woorden zouden
doen kennen van dezen grooten kardinaal..
Ja, ex ungue leonem.
En hij kan nog klauwen, de fiere Leeuw
van Belgenland, overweldigd, niet geknecht.
N ij m e g e n
Dr. H. VAN DER VELDEN