Historisch Archief 1877-1940
19 Maart '16. No. 2021
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Toen Carmen Sylva Koningin was
Vijf-en-twintig jaar is het geleden. Emil
Strauss, uitgever te Bonn, zond een werk in
het licht onder den algemeenen naam:
Frauenmuth". Het waren drama's en dra
matische schetsen van Carmen Sylva, zooals
de thans verscheiden Koningin-weduwe van
Roemenië zich noemde. De Koninklijke
Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel" bracht
er een van ten tooneele, een dramatische
schets: Schemering. Het werd moot gespeeld
door wijlen mevrouw Sophie de Vries en
mevrouw Theo Mann-Bouwmeester, destijds
nog Theo Frenkel-Bouwmeester: het was in
1895. Een groot element ontbrak echter aan
de vertooning: de stemming. En stemming
is in ai het dramatische van Carmen Sylva
een hoofdfactor. In haar tooneel werken klagen
de sombere dennen. Zij geven haar gemoeds
stand weer en de uitdrukking die de natuur,
vooral de Karpathen op haar maakten, en
ook de stemming van haar eigen leven na
den dood van haar eenig dochtertje. Weinige
jaren na den dood van haar lieveling bezocht
Pierre Loti de Koningin. Over dat bezoek
heeft hij in een dagblad eenige artikelen ge
schreven. Het schijnen gedichten, lyrische
gedichten, waarin hij het beeld der Koningin
en haar zieleleven schildert.
In Pierre Loti's schildering vindt men den
weerslag van alle drama's van Carmen Sylva.
Kunstenaars en kunstenaressen, die geroepen
zullen worden een van deze leven in te
blazen, kunnen het slechts wanneer zij Pierre
Loti's karakterteekening van Carmen Sylva,
in de kracht van haar toen nog jonge
leven, hebben gelezen. De zeldzame, en
dichterlijke teekening mogen hun en anderen
met hen welkom wezen. Zij zullen er Carmen
Sylva uit leeren kennen zooals zij werkte,
zooals zij dacht, in hare dagelijksche bezig
heden, in haar vorstelijke woning, in haar
kasteel in de Karpathen onder den invloed
der grootsche natuur, waarin zij leefde en
streefde.
In de jaren van mijn zwervend leven
vangt Pierre Loti aan heb ik eens het
geluk gehad te toeven in een betooverd
kasteel, bij eene fee De zwakste nagalm
van den jachthoorn, ver, zelfs heel ver, ver
mag bij mij de kleinste herinnering aan dit
verblijf weder op te wekken. Het slot der
fee lag verscholen in een dicht woud. Men
hoorde er onafgebroken met somberen klank
krijgstrompetten elkander klagend vragen
en antwoorden. Er was in het weemoedig
geschetter, in het vreemde geluid, voortge
plant en nagebauwd in de heldere en zonnige
lucht der bergen, iets geheimzinnigs.
En thans, tijden later, als ik den jachthoorn
hoor schallen, rijst dat verleden weer bij mij
op, toef ik weer in een koninklijk vrouwen
vertrek want de fee over wie ik spreek
is bovendien Koningin waar men door
hooge Qothische vensters uitzicht heeft op
eene onafzienbare groep donkergroene pij
nboomen, in dichte rijen nevens elkander als
in een maagdelijk, door niemand betreden
woud. Het vertrek met zijne kleinoodiën en
kostbaarheden is van een ietwat sombere
pracht, in tonen zonder naam, granaatkleur
met overgang naar het rossige, donker, ge
dempt goud, lichtschakeeringen als weg
kwijnend vuur. Nissen met beelden, groote,
zware draperiën, licht en schaduw... het
geheel geheimzinnig en toch zoo vriendelijk....
En de fee verschijnt mij daar weder voor
den geest, gekleed in wit gewaad, met langen
sluier, als een dochter van Roemenië; zij
zit neder voor een schildersezel en schildert
op perkament, met licht en gewillig penseel,
overschoone antieke randversieringen met
levend gouden tinten, naar de kunst der
Byzantijnen : Koninginnewerk uit lang ver
vlogen tijden, een missaal van onschatbare
waarde voor een kathedraal.
Het witte, sleepende gewaad der fee,
Oostersch van vorm, is belegd en door
weven met zilveren loovers. Het gelaat,
lieflijk kwijnend onder den doorzichtiger!
sluier, heeft iets niet te noemen zachts en
nevelachtigs, slechts eigen aan noordelijke
rassen. Kleed en fee vormen zulk een
schoon geheel, zijn zoo met elkaar in
harmonie, dat het 't woord van de fee, die
het draagt, bewaarheidt: Het toilet is geen
onverschillige zaak; het maakt van u een
voorwerp van bezielde kunst, op voorwaarde,
dat gij het sieraad zift van wat u siert."
De schoonheid dez_er fee gaat het gewaad
Ie boven. Eeuwige jeugd speelt door haar
glimlach, fluweelig roze kleurt haar wangen;
hare mooie tanden blinken helder als por
selein. Maar heur zonderling schoone haren,
zichtbaar door den sluier, bezaaid met zil
veren sterren, zijn bijna wit. Grijze haren"
iHiiiiliHiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimuiiiiiiiiimiimimiiiiiiiiiiiiiiii
XIX
Waarde Petronius
Ik beantwoord uw schrijven later. Ik heb
nu uw raad noodig. Het tiep van de secre
tarie beschrijft kringen om mij meer dan
om een van de anderen van de zes, hier
uit het Beetsterzwaagsche. Ik kan er nog
geen peil op trekken, maar er zijn toch zekere
teekenen. Laatst hadden we eene thee-be
zwering bij den burgemeester en hij, het
tiep, tiréen zijne oogen latende stralen,
nam eerst de andere drie wij waren vier
van de zes onder het mes en bewaarde
mij voor het laatst en voor het langst. En
in zijne demonstraties liet hij mij slikken,
niet alleen, dat hij in het Leidsche Colle
gium had gezeten en dat zijn zuster ge
trouwd is met van tot te samen
over de 300 bunders groot, maar ook, en
dit zegt meer, had ik te bijten in de om
standigheid, dat hij geenszins onverschillig
is voor schilderijen, dierenbescherming,
feminisme. Een heel zondenregister! En
dan nog is een teeken de verscherpte waak
zaamheid van enkele van de zes. Eene vooral
heeft zij zelf in hare Gedachten"
getuigd Grijze haren zijn gelijk schuim
vlokken, die op de zee warrelen na stormweer".
Hoe weer te geven de eenige bekoring
van haar oogopslag, van die heider-grijze,
diep-liggende oogen, overschaduwd door
een breed voorhoofd, zonder rimpel. Oog
en hoofd wekken de bekoring der onge
meten diepte van zeldzaam verstand, sym
pathiek en bescheiden, van gedurig lijden
en oneindig medelijden. Het gelaat wisselt
steeds en ongemerkt van uitdrukking, maar
bijna nooit verdwijnt de zachte glimlach.
Het behoort bij de ons toebedeelde rol"
zeide zij mij eens om altijd te glim
lachen even als de goden".
De glimlach dezer Koningin is rijk aan
schakeering, nu een schijnsel van frissche,
bijna kinderlijke vroolijkheid, maar vaak
ook van berusting en weemoed enkele
oogenblikken zelfs van matelooze smart.
Droeve ervaringen, zware beproevingen
hebben de haren dezer Vorstin lang voor
den tijd vergrijsd. De zwaarste der beproe
vingen weet en begrijp ik. Zij zelf heeft
mij doen ervaren hoe God zijne uitver
korenen beproeft. Op haar wensch hebben
hare vertrouwden mij gebracht in den hof
van een koninklijk lustslot, bij het graf eener
kleine prinses, die hare zachte trekken en
haar schoon, breed voorhoofd tot erfenis
had. Op dat graf heb ik de woorden uit
het Evangelie gelezen: Weent niet; zij is
niet dood, zij slaapt. En het is alsof het
kleine,. liggende beeld vredig sluimert in
het marmeren lijkkleed.
Weent niet P... Maar de moeder der
jonge bloem, die daar ligt, weent nog, be
weent haar eenig kind met heete tranen!
Als ik in den geest weder aan dat graf
sta, hoor ik weder de stem der Koningin,
hoor ik weder hare woorden van berusting,
met droeve kalmte gesproken: Een huis
zonder kind gelijkt een klok zonder klepel.
De klank, in de klok verstorven, zou mis
schien heerlijk schoon zijn, als iets haar
vermocht op te wekken.
O, hoe herinner ik mij de kostbare oogen
blikken van die heerlijke gesprekken in
dat rustige boudoir, met die Koningin in
het witte, sleepende gewaad. Ik heb haar
een fee genoemd, omdat ik in haar een
wezen van hooger oorsprong ontdekte.
Engel" kan ik haar niet noemen: dat woord
is zoo ijdelijk gebruikt, dat het iets
verouderds en lachwekkends heeft gekregen.
En toch geloof ik, dat, naar mijne opvatting,
die naam juist past voor deze vrouw jong,
met zilvergrijze haren, glimlachend met bit
tere wanhoop, dochter uit het Noorden,
Koningin van het Oosten, die alle talen
spreekt en iedere taal tot muziek maakt;
bekoorster steeds en overal, met de gave,
om haar heen vrede en gezelligheid, wel
dadige bekoring te verspreiden, die verheft,
sterkt, loutert en troost
Zózie ik in den geest de Koningin met
haar langen sluier. Nu ik haar nader heb
aangeduid, durf ik haar geen fee meer noe
men. Zij zit voor haar schildersezel en spreekt
met mij, terwijl oude teekeningen, die als
van zilver uit hare vingeren vloeien, zicht
baar worden op het perkament der missaal.
Naast Hare Majesteit zitten twee of drie
jonge meisjes, bruin van tint, wier vreemd
Oostersch costuum schittert van uitheemsche
kleuren vol gouden of zilveren looverkens.
Zij lezen, of zij borduren op zijde groote
bloemen met zachte schakeering; nu en dan
slaan zij de groote zwarte oogen op als het
gesprek, waarbij zij toeluisteren, haar meer
belang inboezemt.
De plaats, die Hare Majesteit mij ge
woonlijk aanwijst, is vlak tegenover haar
bij een venster, waarin een spiegelglas, ge
heel uit n stuk, de illusie geeft van eene
breede gaping in de blauwe lucht, uitziende
op het woud, dat zich rondom uitstrekt.
De Koning heeft, als verfijnd kunstenaar,
tot op twintig passen van zijn muren het
woud woest en in zijn oorspronkelijke wild
heid gelaten; door de vensters der konink
lijke vertrekken ziet men niets dan reusachtige
dennen, lagea van takken, of wel breede,
groene vergezichten, de met hout begroeide
toppen der Karpathen, die de een na de ander
trapsgewijze oprijzen in de wonderbaar zui
vere lucht. Het woud, dat men daar zoo
nabij voelt en riekt, geeft aan het heeilijk
kasteel betoovering en geheimzinnigheid.
Geheele volzinnen der Koningin komen
weer in mijn geheugen met hun zoet
muzikalen val. Ik antwoordde met gedempte stem,
want er heerschte in dit boudoir een plechtige
stemming als in een kerk. Ik herinner mij
ook de stilten soms, nadat zij iets gezegd
had, vol diepen zin, waarvan de beteekenis
zich scheen te verscherpen te midden der
kalmte. En dan: in die tusschenpoozing
hoorde ik dat zonderling geschal van
krijgstrompetten, waarvan de volle klank geleek
op die van posthoorns. Het was in den herfst,
en ik herinner mij zelfs deze allerkleinste
IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII
laat zich de gedistingueerde uit de lucht
valler zoo maar niet door den neus boren
en ik geloof, dat zij hem op allerlei manier
mijn te-kort uitmeet.
Nu vraag ik, wat staat mij te doen. Ik
kan de intrigue opjagen met een lichten
spot: hem van Smalsnuit heet hij er
mee plagen, dat hij voor mij op zijn hoede
heeft te zijn. Zoo zoudt gij doen. Maar
de menschen gaan hier niet vlottende voorbij
als in een groot Hotel. Het is een dikke,
stijve soep van altijd dezelfde gedaanten en
dit maakt de stemming traag en tam, gelijk
altijd dezelfde pappot. Wij, Janke en ik,
zijn vriendinnen van dat wij nog op par
mantige kinderbeentjes stonden en wat geeft
het of ik haar al haar vet geef, als ik haar
niet hoog en schamper stikken laten kan.
Er is hier maar ne wandeling en straks
dringt het kleine tooneel ons weer op elkaar.
Het dorp is als een gezin, waar af zondering
moeilijk is, al is er dan ook de eigen kamer
uitgevonden, waar je 't toch niet volhoudt,
als ze benee bij de thee de hoofden bij
elkaar steken. Gij in de groote stad kunt
den een tegen den andere uitspelen en alles
draait bij en lost op, als men zich er maar
lang genoeg buiten kan houden Het dorp
is een bron van knus en spinnend geluk,
als ge er vree mee hebt en schik in Maar
als het er u te klein wordt en de lijnen
te dicht op u komen, dan is het een be
nauwde poel, waar slechte gassen zich ont
wikkelen.
Het geval is zoo erg niet. Janke meent
het misschien zoo kwaad niet en als van
Kleeding van de maand
Teekening voor.?de Amsterdammer"
van Rie Cramer
A B
BALTOILETJES VOOR JONQE MEISJES
A Rok van gebloemde zijde over
vleeschkleurig mousseline, breede zwart satijnen
ceintuur.
B Japonnetje van rose tule met rozen en
strikken op de schouders en om de armen.
bizonderheid: de laatste vlinders, de laatste
vliegjes, lichtzinnig binnengekomen om te
sterven in dit prachtige graf, trilden met hun
vleugeltjes, vlak naast mij, tegen de groote
heldere spiegelruit.
Ik heb gezegd, dat de stem der Koningin
muziek was en een muziek zoo frisch
en zoo jong! ik geloof niet, ooit den
j klank eener stem te hebben gehoord op de
hare gelijkend, noch ooit te hebben voor
lezen met zoo veel bekoring.
Van heel het kasteel van Sinaïa, dat te
midden van dit woud geleek op een kunste
naarsvisioen, werkelijkheid geworden door
de kracht eener tooverroede, is niets zoo
nauwkeurig in mijn geheugen geprent als
het boudoir der Koningin, waar zij mij soms
wel wilde ontvangen bij haar schildersezel
of werktafel.
Het scheen, dat, als men gerechtigd was
om deze dubbele deuren en draperiën, die
voor den ingang hingen, te overschrijden,
men was doorgedrongen in een oord van
verheven reinheid, welke zoo vele men
schen en dingen geen" nftcht* meer hebben
te bereiken.
En altijd daar stel ik mij haar het liefste
voor, die mij als gast ontving.
Als zij door het vertrek wandelde, teekende
haar witte kleed zich licht af tegen den
achtergrond der donkere behangsels of het
kostbare houtwerk. Wanneer zij voor haar
werk gezeten was, zag ik van de plaats,
die zij mij den eersten dag had aangewezen,
en ik, in 't vervolg, bij voorkeur innam,
haar gelaat en haar sluier zich afteekenen
tegen een groot en prachtig doek van De
la Croix: De graflegging van Christus."
En altijd zaten ter weerszijden van haar
de jonge meisjes in Oostersch costuum, het
schilderij, dat ik zou hebben willen schil
deren, volmakend.
Van tijd tot tijd wisselden die jonge eere
dames elkander af. Als de eene vertrokken
was, de portières met zware plooien op
lichtend, verscheen er eene andere, die
geluidloos op de tapijten voortliep, na vooraf
den grooten, gebruikelijken hofgroet te heb
ben gemaakt. Dan kwam zij de hand kussen
der Koningin, en soms zette zij zich neder
aan hare voeten, het hoofd steunende op
hare knieën, met eerbiedig streelende vleierij.
En dan verklaarde de Koningin met een
moederlijken glimlach vol melancholie:
Het zijn mijne dochters!"
Toen ik voor het eerst de eer had met
Hare Majesteit te spreken, verwonderde ik
mij er niet over, dat ik haar over hoogere
dingen op bizonder verheven manier hoorde
spreken: ik wist vooruit, dat zij zoo was.
Maar voor zoover zij als Koningin genood
zaakt werd tot den eeuwigen glimlach der
Goden, kwam het mij voor, dat zij een
weinig onwetend had moeten blijven met
zekere verborgenheden en smarten der
menschelijke ziel, en ik verwonderde mij
grootelijks te ervaren, dat zij alle droef
heden en ellenden des harten van de klein
sten en de nederigsten, vooral van kinderen,
tot op den bodem peilde, evengoed als die
van grooten en hooggeplaatsten.
Eene strenge en sombere jeugd door
allerlei rouw heeft deze Vorstin gevormd.
In stille afzondering, in een kasteel te Wied,
is zij tot zich zelf ingekeerd en heeft zij
over menschen en verschijnselen nagedacht.
Hare jeugd werd voorbedachtelijk verre
gehouden van de hoven, maar in aanraking
gebracht met het lijden der arme lieden op
het vaderlijke landgoed. Om haar zoo goed
en toegankelijk te maken zij kan tranen
drogen! voor allen, die weenen, was eene
huislijke en eenvoudige opvoeding noodig;
eene gelijk aan die, welke de prinses V on
Wied en de Koningin van Zweden, hare
tante, hebben gehad. Vervolgens kwam een
soort pelgrimstocht door Europa, te Londen,
te Parijs, aan het Hef van Berlijn en Peters
burg, in gezelschap van hare tante, de
vorstin Helena van Rusland.
En in alle landen, waar zij verbleef,
brachten uitverkoren meesters een groot
deel van hun kennis op haar over, ook:
het wezen der letterkunde in 't algemeen.
Daarna de jaren, reeds vele, op den troon
van Roemenië. Nog zeer jong, gekomen in
dit land, dat zich onder velerlei beroeringen,
nog vormde, was zij gedwongen ooggetuige
te zijn van vele drama's, tot groote ver
bazing van hare reine oogen. En reeds toen
werden de weduwen, de moeders zonder
kind, de jonge meisjes zonder moeder hare
vriendinnen.
Zij heeft het als Koningin als haar plicht
beschouwd nooit haar, die met hare nooden,
met hare smarten tot haar kwamen, onge
troost te laten gaan, of zondaressen te
verstooten. Zij heeft hen bij haar laten
uitschreien als aan een moederhart. Ze acht
zich geroepen op te heffen, te verzoenen,
te vergeven, uit te wisschen
Hare dochters", die zij tot zich heeft
genomen, opgevoed in het paleis in hare
nabijheid, koos zij bij voorkeur uit eene
familie, die gebukt ging onder rouw, droef
heid of ongeluk. Allen, die haar hebben
gevolgd, zijn schreiend van haar gegaan om
den verkoren echtgenoot aan te hangen; van
hare Koningin brachten zij steeds een schat
van liefde en groot gevoel van vurige be
wondering mede.
Een oneindig medelijden, dat zich van
alles losmaakt, dat niets terugvraagt, dat
alles verontschuldigt, dat over alles henen
zweeft, dat is meen ik de zeldzame
bijna bovenmenschelijke gave, die de tijd'
het lijden, de teleurstellingen, de
ondankbaarheden aan deze Koningin geschonken
hebben. Maar met haar vurig gemoed, haar
hartstochtelijke geestdrift voor al wat schoon
goed en edel is, heeft zij moeten gaan door
vele ontgoochelingen, verontwaardigingen
door opstand en afkeer, om te komen tot
dien bovenaardschen glimlach, welke thans
een onafscheidelijk deel uitmaakt van haar
beminnelijke verschijning.
Bijna ieder onzer heeft zijn Gethséman
en Calyariënberg gehad" schreef zij eens
zij die daarna weder verrijzen of zich op
richten, behoor en niet weder tot deze aarde."
J. H. R.'
IIIIIIIIIIIIHIIIIIII
1 imiiim i i iiiiiiiiiiiiiimiiiinii,
Van alles wat
Naar aanleiding van het artikel over de
Vereeniging Hulp in het huishouden" te
Haarlem (Nr. van 27 Febr.) werd ons ge
meld dat genoemde Vereeniging hare sta
tuten heeft gericht naar de haar gaarne ge
geven inlichtingen van de vereeniging Tij
delijke hulp in huisgezinnen" te Arnhem
opgericht op initiatief van mej. Bello in
1900, en sedert dien tijd met groot succes
werkend over het geheele land. Van het
tegenwoordig bestuur te Arnhem is mevr
M. Fortuyn Drooglever?Jarman, Presidente
en mevr. M. Timmerhaus van Abcoude
Schuller, 1ste Secretaresse.
Nu zwarte kleeding de dracht bij uitne
mendheid is, komt ook het git weder in de
mode om er het al te doffe, te sombere aan
te ontnemen. Men ziet gitten banden den
rokrand omzoomen, gitten kwasten maken
de ceintuureinden af, groote gitten kralen
sieren op afstanden vastgenaaid de hals
uitsnijding. Ook de halsketting van gitten
kralen wordt weder gedragen. En bij zulk
een met git stemmig en toch fleurig ver
sierd kleedje, passen haarkammen en
haarnaalden met gitten bovenstukken.
Ons Kookboek
MACARONI MET TOMATEN
Kook 200 gr. macaroni gaar in water met
zout; neem 10 a 12 mooi ronde tomaten
snijd de kopjes er af en hol ze uit. Maak
een farcie van V»kalfs-, V»varkensgehakt
en doe daarvan in elke tomaat een balletje;
zet al de tomaten rechtop in een pannetje
en laat ze in boter gaar stoven.
Leg nu de macaroni als rand op een ver
warmde schotel en bestrooi deze met in
boter bruin gefruite kruimels brood; zet in
't midden de tomaten en bestrooi die met
fijn gehakte peterselie.
Men kan ook de tomaten zonder vulsel,
stoven.
S.-H.
PERENSCHOTELTJE
Kook peren met flink wat suiker mooi
rood en gaar, leg ze in een schoteltje. Kook
l L. melk, 150 gr. gemalen rijst, 80 gr. witte
suiker, de geraspte schil van Vs citroen gaar
en giet dit op de peren.
Eet dit gerecht warm of koud met
bessensap, gekookt en aangemengd met wat
sago.
S.-H.
EXPOSITIE
BLOUSES, ROKKEN, PEIGNOIRS
~ MAANDAG 20 MAART 1916
H. MEIJER KONINGSPLEIN AMSTERDAM
Smalsnuit geen melkmuil is wordt hij allicht
op mij aangewakkerd. Maar, Petronie
Cavillator, ik heb toch behoefte aan eene tinte
ling, zooals de mannen hier een
hartversterking nemen tegen de vocht en tegen het
gezeur van moeder de vrouw. Daarom zeg
mij, wat gij er van denkt, zooals ge dit
zoudt doen, liggende in uw atrium of geolied
wordende na het baden. Want zooveel weet
ik van de wijsheid wel, dat als zij gram
schap en teleurstelling los wikkelt en uit
lage legerstee opneemt aan hare hooge borst,
deze spoedig gesust worden.
Tui obsequentissima (hier heeft
mijn broer mij aan geholpen).
Leida.
In mijn Romeinsch gelaat kwam een zure
trek. In eens die van Smalsnuit in mijn
vaarwater! Tot conseil geroepen in eene
aangelegenheid des harten! En ik was nog
wel bang hoe mijn brief barsten zou. Kon
mij duidelijker worden te verstaan gegeven,
dat ik niet mee te tellen had ?
Doch ik zat eenmaal in het schuitje en
schreef:
Huize Singellust
Bellissima
Hoe kunt ge mismoedig wezen omdat
Janke kwaad gesproken heeft? Het is toch
gebruik, dat iemand er voor zorgt, dat er
behoorlijk vastgesteld wordt, dat deze of
gene een mal schaap is, dat de wijn karig
werd geschonken of dat de neef van den
man aan de overzijde in finantiëele moei
lijkheden zit.
Hoe gaperig wordt een gezelschap, als
alle over alles opgetogen zijn. Hoe gauw
snakt men naar dengene, die het steekje los
ontdekt of de zwakke stee. Het volmaakte
heeft met het leven niets uit te staan en in
de werkelijkheid zijn roerlooze standbeelden
zij, die in alles voortreffelijk zijn en onbe
sproken en nergens huiselijke kreukels heb
ben, waardoor men met hen familiaar wordt.
Zoudt ge, ik vraag het u schoon meisje
in gemoede af altijd benedicta willen wezen ?
Als ge heilige zijt, bent ge zoowel boven
blaam als boven lof verheven. Maar ge bent
't niet en ook verstandig genoeg om te weten,
dat uwe deugden ergens ophouden, dus
ergens tekort schieten. En daarom zou be
wondering, als die van van Smalsnuit en de
mijne u niet bevredigen, als er ook niet
eenige zijn, die zich bezig houden met uw
sproetjes, uwe kuren, uwe gaatjes in uw
kous.
Ge antwoordt mij dat er hemelsbreed ver
schil is tusschen die u uwe feilen toont en
de intieme vriendin, die u achter den slanken
rug belaagt. Ge werpt mij voor de voeten,
dat ik toch kwalijk den lof van laster zin
gen kan. Maar ik veronderstel, dat Janke
niet bepaald onwaarheid spreekt: dat uw
huis maar acht kamers heeft, terwijl er met
de badkamer mee, naar ik meen, twaalf zijn;
of dat ge er geen vleugelpiano op na houdt
of nooit in Italië zijt geweest. Dit zou vuige
laster wezen. Maar zij zal zich eer onledig
houden, met uw humeur, uw laat opstaan,
uw godsvrucht; met de positie van uw
ouders, hunne middelen en wat ge van
tantes niet te wachten hebt; met het model
van uw laarsje, den val van uw rok en uw
zwaaienden gang. Is dit alles niet voor meer
dan eene uitlegging vatbaar en voor ver
schillende waardeering? Komt van Smalsnuit
aldus niet tot bezinning en is het uw voor
deel niet, dat hij geen kat in den zak koopt?
In een van de vele boeken, die van mijn
Satiricon zijn verloren geraakt, heb ik dit
nader uitgewerkt.
Ik vraag nog slechts, moogt ge spijtig
wezen, dat Janke achter u om te keer gaat.
Critiek treft raker uit onbeschermden hoek,
als zij-stoot of sprong in den rug. Als ze u
thuis zeggen, dat uw laatste blouse ietwat
te ver is uitgesneden of dat ge het oude
kavalje, dat het kasteel, hetwelk elk dorp
heeft, bewoont, wat lieftalliger had moeten
toespreken, wordt ge hoogstens aan het
wankelen gebracht. Maar welk eene uitwer
king heeft 't niet, wanneer ge zulke opmer
kingen van anderen toevallig opvangt, als
niet voor u bestemd. Ook kinderen hechten
veelal meer gewicht aan wat kornuiten re
zeggen hebben dan aan het oordeel van
Pa en Moe, wier rol het is hen op de
vingers te tikken.
Maar, schoon meisje, ik zie uwe oogen al
weer glanzen, omdat ge vrede hebt met
Janke en haar kleine ziel.
Tui amans
En ik dacht: ik zet 't dien van Smalsnuit
zoo den moralist uit te hangen.
PETRONIUS