De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 26 maart pagina 6

26 maart 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 26 Maart '16. No. 2022 Gat geslagen in den dijk tusschen paal 7 en 8 Weggeslagen dijkgedeelte bij gespaard gebleven voorland, waarop een hulpdijk is aangebracht V Dijken en Doorbraken (Met voor de eerste maal gereprodu ceerde foto's, daartoe welwillend aan De Amsterdammer" afgestaan.) Naar'aanleiding vanden watersnood en de algemeene belangstelling in het dichten der gaten- in de zeedijken, moge het volgende een plaats, vinden. Mede ter verklaring van hetgeen op de bijgevoegde afbeeldingen te zien is. Zelfs als een dijk stilstaand water keert, ondervindt hij reeds een grooten druk en bestaat de kans dat hij op zij wordt ge schoven ; vooral wanneer het dwarsprofüte gering is en de dijkzate, d. i. de grondslag waarop het dijklichaam rust, uit slechte, slappe grondsoorten bestaat. Flauwe beloopen zijn zeer nuttig, omdat daarmee gepaard gaat eene toename van het eigen gewicht van den dijk, terwijl tege lijkertijd de druk op de dijkzate over een grootere oppervlakte wordt verdeeld. Dit laatste voordeel wordt nog vergroot als men de hellende beloopen onderbreekt door zeer flauwe, nagenoeg horizontaal liggende ber men, die het dijkprofll in horizontale rich ting versterken en, wat het binnenbeloop aangaat, zeer gunstig zijn voor den aanleg van verkeerswegen. Een weg op den binnenberm is aangenamer en veiliger dan een weg op de kruin van den dijk en veel minder schadelijk voor den blij venden samen hang van het profil. Doch ook aan de bui tenzijde worden dikwijls bermen ontworpen tot steun der beloopen en in verband met den aanval door golfslag. Een flauw buitenbeloop heeft Tiet voordeel dat de waterdruk, die loodrecht op het be loop is gericht, het dijklichaam yaster op den grondslag drukt; ter plaatse van den grootsten waterdruk is de breedte nu grooter en daardoor wordt het doortrekken van water, de z.g. kwel, verminderd. Het kwelwater wordt opgevangen in een bermsloot aan de polderzijde. Is de afstand tusschen die sloot en het begin der ophooging, de hiel van den dijk, te gering dan zal de dijk, als hij door weekt is geraakt, zeer gemakkelijk afschuiven. Het binnenbeloop kalft dan af. Het is dus van belang dat dijken zwaar worden ontworpen, dat de grondslag, het z.g. staal ?- waarop de dijk rust niet uit slappen grond bestaat en dat ook het mate riaal van den dijk .weinig water doorlaat. In dit opzicht isklei een prachtigegrondsoort. Naarmate een dijk ouder wordt, wordt hij beter; hij zet zich, hij klinkt in en wordt vaster. Vooral bij veendijken is de inklinking zeer aanzienlijk. Bij den bouw rekent men, daarop. l ; Bij dker»dijk ontstaat langzaam en gelei delijk een evenwichtstoestand, die gewijzigd wordt door den veranderlijken stand van het te keeren water, doch ook veranderin gen ondergaat door wijziging in het waterpeil van den polder. Bij hooge vloeden kunnen de dijkzate en de dijk sterk door weekt worden. Bestaat de grondslag uit zand, dan zal dit, bij het diep wegvallen der ebbe, soms over groote oppervlakten gaan afschui ven tengevolge van den verbroken even wichtstoestand. Een groot deel der plotselinge dijkvallen en oeverafschuivingen in Zeeland zijn aan dit verschijnsel toe te schrijven. Men zal gemakkelijk begrijpen dat men een dijk gewoonlijk niet ongestraft kan verhoogen zonder hem tegelijk te verbreeden. Door verhooging alleen ontstaat de kans dat het deel onder den kruin wegzakt, de beloopen scheuren en opwerken en het middel erger wordt dan de kwaal. Zoo is dus het verzwaren van een be staanden dijk een zeer kostbare onderneming. Vooral bij oude dijken, die op slecht staal rusten, moet men er uiterst voorzichtig mee zijn en zorgen dat de verbinding, de onder linge samenhang, van het oude en nieuwe gedeelte zoo groot mogelijk wordt gemaakt. Meestal zal dan het maken of verbreeden van bermen noodig worden. Het is zeer ondoelmatig den dijk te verhoogen door eenvoudig op de oude verharde kruin grond te storten. Zelfs als dit in den drooge kan geschieden, zal zoo'n nieuwe kap door de stormvloeden gemakkelijk worden be schadigd ; zij brokkelt en schuift spoedig af. Wat betreft den aanval van het water op den dijk en ook met het oog op het herstellen van doorbraken is het buiten gewoon gunstig als tusschen den teen van en dijk en de waterlijn nog een strook grond aanwezig is, die in normale omstandig heden bij laag water en lage vloeden geheel of gedeeltelijk droog ligt. Zoo'n voor land voorkomt het inscharen vanden dijk door stroomschuring. Het maakt een verdediging van een onderzeeschen oever overbodig. Bij eenigszins hooge vloeden is het voor land door water overdekt. Zeer dikwijls en ook bij de beschadigde en doorgebroken Zuiderzeedijken is de breedte van het voorland onvoldoende ter bescherming.van den dijk. Op sommige plaatsen ontbreekt het geheel. Het dichten der gaten wordt hierdoor plaatselijk zeer verzwaard. De beste, doch tevens de duurste, ver dediging van het buitenbeloop bestaat uit een steenglooing. Vooral basalt eigent zich hiertoe bijzonder. Het is van het grootste belang dat de op pervlakte der glooing, die meestal iets bol gemaakt wordt, glad en dicht is, want als er een steen uitslaat wordt de ontstane opening vrij zeker de kiem van een veel grootere beschadiging. Inplaats van basalt e.d. wordt ook wel een brikglooing gemaakt. De Zuiderzeedijken vertoornen een dergelijke verdediging. Een dijk, die niet geheel uit klei bestaat, wordt steeds bekleed met een flink dikken kleimantel. Aan de binnenzijde is deze noodig, al kan hij dunner zijn, om beschadigingen door overstortend water te verminderen. De hoogte van eenzelfden dijk behoeft niet overal even groot te zijn. Het hoogste worden de dijken gemaakt, die vlak op de stormstreek liggen en waarbij de verheffing van den waterspiegel door opwaaiing het meest te duchten is. Een hevige en lang aanhoudende wind plaatst den waterspiegel in zijn geheel hellend. Hij kan dit het ge makkelijkst doen waar de waterdiepte be trekkelijk gering is, zoodat het ontstaan van grondstroomen, die zich tegen den wind in bewegen en die het verbroken hydrostatisch evenwicht trachten te herstellen, wordt be moeilijkt. Wanneer de golven de kruin bereiken en erover heen beginnen te slaan, brokkelt zij spoedig af. Het water valt op het binnen beloop en spoelt dit uit. De dijk wordt in den rug aangevallen en is hiertegen niet voldoende bestand, omdat het zelden voor komt dat ook het binnenbeloop en de ber men zijn verdedigd. Bevindt zich op de kruin een verharde weg dan is daar op den langen duur door het telkens verhoogen van den dijk in verband met het inklinken ongewild een soort puinkist ontstaan, die zeer nuttig is voor den weg doch zeer scha delijk kan worden voor het behoud van den dijk. Het puin is zeer toegankelijk voor water, vooral ter plaatse waar de zijkanten van de puinkist overgaan in het dijklichaam. Is het puin eenmaal opengekomen dan biedt het geen weerstand van beteekenis meer. In steeds grootere hoeveelheden en met toenemende kracht valt het water op het binnenbeloop en de bermen. Deze spoelen weg, schuiven af en ontnemen den dijk zijn steun. Het duurt niet lang of hij bezwijkt onder den waterdruk; er slaat een gat in dat steeds dieper wordt; de koppen der naastgelegen vakken worden ondermijnd en weldra valt met donderend geraas een mach tige wilde stroom den polder binnen op de meestal zeer slappe bovenlagen. Deze en brokstukken van den dijk worden meege sleurd. Achter en in de doorbraak ontstaat een groote verdieping, een z.g. wiel; vooral als het staal van den dijk weinig weer standsvermogen bezit. Het buitenste deel van het dijkprofil blijft nog eenigen tijd staan en werkt daarbij als een echte stortdam. Doch ook deze wordt doorbroken en nu begint het water de ge legenheid te krijgen ook het voorland aan te tasten. Is dit smal dan ontstaat spoedig een geul, dwars door het voorland, naarde diepe kolk. Uit een en ander moge blijken van hoe veel beteekenis het is, ook met het oog op 4e afmetingen die een doorbraak verkrijgt, dat de dijk uit dichte, samenhangende specie bestaat. Een zanddijk, eenmaal doorgebro ken, biedt weinig of geen weerstand, noch in de diepte, noch in de breedte. Alleen klei bezit deze eigenschap. De doorgebroken Zuiderzeedijken bestaan grootendeels uit klei; ze rusten op een sterk ineengeperste, en grootendeels opzij geperste, veenlaag; het is duidelijk dat deze ter plaatse van het overstortende water geheel moest verdwijnen. De evenwichtstoestand geraakt ook ver _. _Doc>r£>ra.Jtln. een opgeslikte schor, dat bij laag water droog ligt doch door de hooge vloeden nog onder water komt. De dijken langs de rivie ren, die om de droogmakerijen en de spoorwegdijken, worden op andere wijze vervaar digd en hersteld. Is zoo'n schor rijp om bedijkt te worden dit is ze als er geen opslikking van be teekenis meer plaats kan hebben dan wordt, met behoud van eea voldoend breed voorland, de dijk gemaakt. Op het terrein, dat uit klei bestaat en nog zeer week is, maakt men in de lengte naast elkaar een reeks langgestrekte poldert j es, omgeven door z.g. verskaden. Binnen die poldertjes, waar men nu ook met hoog water nog kan werken, komt de dijk. Men zorgt dat n der verskaden later tevens onderdeel van het dijkslichaam kan worden. Binnen het poldertje begint men den weeken grond uit te steken en den dijk op te storten. Aldoende wordt het poldertje nu buiten den dijk tot een dijksput. Die dijkputten slibben later weer vol. De hoeveelheid te verwerken grond is veel grooter dan de inhoud van het latere dijkprofil; de beste grondsoorten houdt men aan de buitenzijde. ctr£ijn, puCo(.£riuoLc Uuji jA. en B ^u'it Aa.ia.1 HSOLO/\ J ,J S J. C <s <???" Q*-t w^asi. net broken in die dijkvakken waarvan het binnenbeloop en de bermen geheel door weekt zijn geraakt tengevolge van het over stortende water. Dit dringt van ter zijde en van boven in het dijklichaam; het bederf begint ook van binnen uit. De waterdruk tegen het buitenbeloop verandert onophou delijk mét het spel der golven. De inwen dige samenhang van den dijk wordt te gering dan dat hij die bewegingen zou kunnen volgen; er ontstaan afschuivingen van het binnenbeloop en er komen scheuren in de lengterichting van den dijk. Bij dergelijke, nog niet doorgebroken maar zwaar beschadigde dijkgedeelten zal men zoo spoedig mogelijk trachten de binnenbeloopen te beschermen teneinde ze niet voor een tweede maal aan overstorting bloot te stellen. Het dichten van een gat in den dijk komt, wat de werkwijze betreft, grootendeels over een met hetgeen bij den bouw van een ge heel nieuwen dijk gewoonlijk plaats vindt. In het volgende zal alleen gesproken worden over het indijken van een terrein, ?iiiiiiiiliwmiiiiiiiiiiii lllimiiliiii iiiiiiiiiiiiii iiiiiiimnimiiiim iiiiiiiiiiiinii mimi iiiniiiiiiiiiii iiiiniriiiiimiiii m i m limlIMHIMtlmHIMHIIMHIIMIIMMII Victor de Stuers f ' 1843-1916 Er zijn mensctien, die n groote liefde hebben: Tot dezen behoorde de Stuers. Zijn liefde,-.hét doel van heel zijn leven zooals wij het kennen, was de kunst. Voor haar heeft hij, door zijn buitengewone gaven en de 4eer bijzondere omstandigheden waarin die tot ontwikkeling kwamen, zeer veel kunnen doen. In de jaren omstreeks 1875 is hij begonnen, door bittere klachten over de verwaarloozing onzer oude monumenten van geschiedenis en kunst, de aandacht te vra gen vór regeeringszorg in dit opzicht. Men heeft hem daarmede belast, de afdeeling Jhr. mr. VICTOR DE STUERS (Naar een door den heer Th. Molkenboer geteekend portret). Kunsten en Wetenschappen aan het Departe ment van Binnenlandsche Zaken is ontstaan en de Stuers, als referendaris haar hoofd, heeft van daaruit tot 1901 de werkzaam heden geleid, die in menig opzicht een zegen waren voor ons land. Oude gebouwen werden gerestaureerd, het beheer onzer musea werd verbeterd. In den architect Cuypers vond, hij den man, die het Rijksmuseum schiep. Het teekenonderwijs- werd door de Stuers georganiseerd, het archief wezen met groote volharding geordend. Finantieel onaf hankelijk, zelfs in staat om zich te om ringen van groote verzamelingen op allerlei gebieden van' kunst, vlug werkend, onver moeid, slim en brutaal, zich met alles be moeiend wat zijn belangstelling had en nooit rustend wanneer hij kans zag, zijn meening door te zetten, was hij, vooral in de jaren van pl.m. 1875 tot 1895, de alles beheerschende op gebieden, waarvan in ons land toen zoo bitter weinigen iets af wisten. Hij stond vaak voor de grootste moeilijkheden bij het kiezen van geschikte personen om zijn plannen uit te voeren. Gelukkig voor hem, dat hij Cuijpers vond op het gebied der bouwkunst. Gelukkig ook, dat deze beiden elkander begrepen, en, tegen elkaar opge wassen, de moeielijkste jaren samen konden doorworstelden. Was er geen samenwerking, dan was het met de Stuers kwaad kersen eten. Want dezulken duldde hij niet naast zich. Menig man van, groote bekwaamheid en sterk karakter heeft hij van zich vervreemd om dat hij niet van toegeven wist ook op pun ten, waar het ongelijk aan zijn kant was. Zoo is het gekomen, dat hij zich vele vij anden maakte, ja dat menigeen hem haatte. Hartstochtelijk van aard, streed hij gaarne en met ongeloofelijke felheid. Hij was daar bij vaak meedoogenloos en sarkastisch, en ook zijn voor humor aangelegde aard blijkt in menig door hem geschreven pamflet of krantestuk. De kunst had zijn liefde ook de mo derne van toen. Van menigen jongen artist heeft hij omstreeks '80 werk doen aankoopen voor het Rijksmuseum. In de laatste jaren was de Stuers, door ontzettende pijnen geplaagd, de oude niet meer. Zijn felheid was gebleven, de slimme, flikkerende oogen en de strenge blik, uit muntend weergegeven in Dupuis' marmer buste in het Rijksmuseum, spraken nog van zijn strijdlust. Een enkele maal kwam er nog een brochure, de laatste eenige maan den geleden. Velen lieten hem,-als een toon beeld van een periode die afgedaan heeft, als oud monument", gelijk hij zelf het eens zeide, ter zijde staan. Maar hij bleef werkzaam en, waar hij kon, trachtte hij, het koste wat het wilde, nog te bereiken, hetgeen hem noodig scheen. Het bitterst moet voor hem wel zijn geweest het zien baanbreken van de moderne restaureer-opvattingen zoo algeheel het tegendeel van hetgeen hem, den door Violel-le-Duc geschoolde, lief was geworden. De Stuers is, om kort te gaan, tot het einde toe gebleven de man van het oudere geslacht en is niet vatbaar gebleken voor eenigerlei begrip, laat staan waardeering van hetgeen het jongere geslacht heilig is. Maar men vergete niet, dat hij in zijne opvattin gen was gestaald in de jaren, toen hij vrij wel de eenige was, die redden kon en toen hij ondervond, dat hij redde. Dit blijft zijn groote verdienste en zal zijn naam doen voortleven als een dergenen, die het meeste deden voor de bewaring, waardeering en bestendiging van deNederlandsche Kunst. 'sGravenhage, 21 Mrt 1916. W.MARTIN VERZEN Wat mijns niet is Aan mijn Moeder Wat mijns niet is,kan ik U nimmer geven: Mij is de rust als 't vlijmen van een pijn ; Het dwaalziek hart, dat hongert naar het leven In al zijn kleur, wil niet gebonden zijn. Maar 't zwerven moe, langs de'ongewisse kusten Der levenszee, in twijfels bangen nacht, Zal ik soms voor een wijle komen rusten Aan 't trouwe hart, dat mijner steeds gedacht. Gij waart in allen die mijn hart begeerde, Maar nimmer vond ik Uw gelijke'in n; En wie zichzelf de weg ten leven leerde, Blijft als de goden met zich zelf allén. J. v. R. Door 't Korenland Wanneer ik ga door 't korenland, Dan doe ik als de kinderen: Ik hoor de aren zinderen, Laat ik ze glijden door mijn hand. De halmen buigen zachtekens, En rijzen: en zij rusten niet, Maar begeleiden met hun lied Den stroom van mijn gedachtekens. Die gaan zoo ver, zoo hemel-wijd, Die peinzen van zoo menig ding Dat mij in U verloren ging, Die zér nabij- n verre zijt! Juli '15. J. v. R. Herfstverzen De wingerd staat in vlammend rood, de beuken bruin in gouden verven. Mijn jaar, mijn mooie jaar gaat dood, de kleuren gaan versterven. Nog twinkelt licht van zilver-zon pp 't goud of haar geschitter Mijn mooie jaar behouden kon, Och... 't wordt al bleek en witter. De zomer was mij als een feest Mondaine praal! Mij is dat pronken Gelijk een korte flirt geweest, van duizend kusjes en veel liefde-lonken. Zoo gaat mijn mooie jaar nu dood, mij bly'ft 't herdenken slechts te erven De wingerd staat in vlammend rood... Een laatste groet bij het'sterven. Zilvren herfstdraden spelen spinnend spel of ik langs de paden diamantjes tel. Schuivel-voeten ruischen door het blader-mos, wilde winden suizen klagend door het bosch, Vroeg gestorven twijgen breken knappend af; plechtig is het zwijgen op den weg naar 't graf. Hoort: uit gindsche verte klankt een klokke-slag... weemoed in mijn herte, schoone laatste dag. ERNST GROENEVELT i bi Waar de dijk een geul kruist de schorren zijn doorsneden met zulke geulen, kreken daar moet men eerst onder water een soort fundament maken; men moet daar plaatselijk geheel anders te werk gaan. Men verkeert bij het dichten van een doorbraak, wat betreft die geulen, dus precies in de zelfde omstandigheden, en men volgt daar om ook dezelfde methoden. En ook wat betreft die verskaden is er volkomen analogie. Alleen bepaalt men zich bij het dichten van een doorbraak tot het maken van die kade, welke later in het dijk lichaam zal worden opgenomen. Deze kade, die hier den naam van noodkeering of nooddijk draagt, legt men aan de buitenzijde voor het gat op het voorland. Maar dit is alleen mogelijk als er nog voldoende voor land aanwezig is. En hier blijkt reeds de groote waarde van voorland ook bij dijkbraken. Immers waar het ontbreekt, zal men gedwongen zijn over de geheele breedte van het gat een werkwijze te volgen, die anders slechts voor het afdammen van de diepe geulen noodzakelijk werd. Deze omIMIIIIIIIIMtHlllllllimillllMIIIHtllllllllllllllllllllllllllllllllllimillltllllllllMI Nieuwe boeken van deze week: J. P. J. H. CLINQEDOORENBOS(DECANTER). Zes muziekstukjes getiteld: Zijn Vaderlandsche Vlag; Harten met Opschriften; Arm Paatje; Brief van een Bakvisch; Het Vogeltje op Nellie's Hoed; Brief van een ouden Landweerman ; f 0.40 p. st. Amsterdam, Scheltens en Giltay. B. J. DOUWES, Prettig zingen, een leer gang voor 't zingep van 't blad op de Lagere School, Ie en 2e deeltje, elk f 0.30. Groningen, J. B. Wolters. LEO FAUST, Faubourg en Boulevard in Oorlogstijd, 195 pag. Amsterdam, S. L. van Looy. FRIEDRICH HEBBEL, Herodes en Marianne, treurspel in vijf bedrijven, uit het Duitsch vertaald van Nico VAN SUCHTELEN. Am sterdam, Mij. voor Goede en Goedk. Lectuur. immiiiiitniiiniiiiiniiiiitimi iiiiiiiiiiintttniitiiittittimt SCOTT'?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl