Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER,
VOORJAAR
Teekening voor tde Amsterdammer" van George van Raemdonck
VOOR NEDERLAND
2 April '16. No. 2023
In den Moestuin van den Dood
iMlliliitiiliiiiiiMiiiiiMiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii, iiiiiiiMiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiitiiiiii .iiniitfiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiHiiiiiiiniiMMiiiiiiiiiiiiiiHHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinttiii
55NVLAANDEREN
(Op verzoek derhoofdredactie van De(n)
Amsterdammer" zal de redacteur van
deze Vlaamsche kroniek voortaan in de
mate van het mogelijke de schrijvers
der verschillende bijdragen met een paar
voorden bij het Noofdnederlandsch publiek
introduceeren.)
Dr. Leo van Puyvelde is geboren
te St. Nikolaas Waas in 1882. Hij promo
veerde tot doctor in de Wijsbegeerte en
iiiiiiiimiiiiiiiii
j,
ir",
IMIHIIIIHtlHIIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIIIfUlllllltlllllllliii
Een Aanval Afgeslagen
Magis amica veritas
De heren Willem Bech en Victor E. van
Vriesland, die mij in de nummers van 9 en
16 Jan. 1.1. aanvielen naar aanleiding van
mijn stukje Nieuws over Jacques Perk"
in het Nr. van 5 Dec. 1915 hebben het mij
in zeker opzicht lastig gemaakt. Niet, om
dat Jk ze niet met nog steviger aanval zou
kunnen verslaan, maar omdat in deze tussen
tijd een uitvoerige studie van mij over
Perk's vriendschap voor Kloos aangenomen
is door het Maandschrift Groot Nederland"
en. al wordt dat stuk geplaatst in het
Maartnummer van dit jaar, ik mag niet vergen
dat alle lezers van de Groene het zullen
lezen en moet mij toch in dit Weekblad
verdedigen, om niet voor allerlei leliks
te boek te staan voor de toekomst. Ik zal
echter hier en daar naar die uitvoerige studie
moeten verwijzen. Maar nu ter zake. De
heren, die het. voor hun vriend Timmerman
opnemen. In wiens ongereptheid" zij een
onwankelbaar vertrouwen" hebben, bewe
zen hem een slechte dienst, want zij dwingen
mij om op zijn studie in de N. G. dieper
in te gaan. Zoals men ziet, begin ik van
achteren af, omdat ik bepaald tegen dr.
Timmerman grieven heb en hevige, terwijl
de eerste uitgaaf van Perks gedichten mij
heel verklaarbaar toeliikt en, al weet ik, dat
die onder de naam Perk-Kloos of
KloosPerk te boek moet staan, ook als zodanig
nog altijd een lievelingsboekje voor mij is
mft prachten van sonnetten. Maar dr. T.
Drie van de vele onwaarheden of onjuist
heden of tendentieuse halfheden, bij hem in
zo groten getale aanwezig, heb ik in mijn
eerste stuk uitgerafeld. Bij punt l, waarin
door weglating een zin ik meen alsnog met
opzet een andere draai kreeg, zodat wat
kennelik op Willem Kloos moest slaan ge
wijzigd werd, om Greebe een trap te kunnen
geven, zeggen zij, dat het ligt aan slordig
heid en dubbelzinnigheid van Greebe's zin."
Greebe's onduidelijke manier van zich uit
te drukken sticht verwarring daar zijne be
doeling zich niet met zekerheid laat aan
wijzen." Toch had ik hem (Gr.) heel goed
begrepen en ik ken de schrijver niet eens,
zoals dr. T. zijn kollega wel kent; ik hoefde
niets te vragen. Maar... men kan ook niet
willen begrijpen: Bij punt 2 vatten zij mijn
wel wat heel korte aanval niet, en als zij
spreken over de vriendschap tussen Perk
en Kloos wijzen zij op een vrij
onbegrijpejken 1) zin in die brieven." Nu hier zal hun
n mijn bedoeling n die zin in het bewuste
Maartnummer van Groot Nederland wel
duidelik worden, als ook zij willen begrijpen.
En wat punt 3 betreft, ja bij de verklaring
van dat sonnet kan ik mijn woord ook bij
herlezing niet herroepen. De heren kunnen
dus hun eind vasthouden als ik het mijne.
Ieder kan de proef nemen en partij kiezen.
Maar nu moeten nieuwe gegevens volgen,
die de onbetrouwbaarheid van T.'s stuk
bewijzen.
Omdat Gr. volgens beweren van dr. T.
katholiek is ik ken de man niet en weet
vór noch tegen zou hij Perk willen
katholiseren en daarvoor worden halve aan
halingen gebruikt of dikke woorden. Gr.
schrijft in Boekenschouw" dat Perk in zijn
h.schr. beschouwingen (uit), die onder meer
het doel van het leven, de middelen om dit
Letteren. Werd in 1905 leeraar aan het
Koninklijk Athenaeum te Brugge en in
1906 te Oent. Ontving in 1912 zijn aan
stelling tot hoogleeraar in de Kunstge
schiedenis aan de Universiteit te Gent.
Is brie/wisselend Lid der Koninklijke
Vlaamsche Academie. Hij wijdde zich aan
de geestelijke opbeuring van het Vlaam
sche volk is algemeen voorzitter der
Katholieke Vlaamsche Hoogeschool-uit
breiding en aan literatuur en kunst
geschiedenis.
Van zijn hand verscheen naast
kritische studiën en enkel belletrisch werk
in tijdschriften o. m. in boekvorm
Albrecht Rodenbach" en het wetenschap
pelijk werk Schilderkunst en
Tooneelvértooningen op het einde van de Middel
eeuwen."
niiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiHiiiiiiiliiiiiiiiiiitm
doel te bereiken, den plicht van de vrouw
en den plicht van den kunstenaar, het
wezen van den kunstenaar en het katholieke
geloof 2) betroffen 3)." Maar, niet waar,
Mathilde was katholiek, verschillende son
netten (Madonna, de Mis, Dorpsvesper) be
treffen heus haar kath. geloof. Kan zo'n
zinnetje van Gr. nu bewijzen, dat Perk
gekatholiseerd wordt? In dat zelfde stukje,
op de volgende blz. schrijft dezelfde (katho
lieke?) schrijver, dat Perk Mathilde's
standpunt (dus het katholieke, nietwaar?
J. B. S.) verwierp, dus kritisch tegenover
haar stond." Een zonderlinge
katholiek-inspe dan die Jacques Perk. Van een derge
lijke insinuerende kracht zijn ook de aan
halingen uit Gr.'s sonnetten-verklaringen 4).
En wil men nog een kurieus staaltje hoe
ver dat gaat? Natuurlik wordt in dit verband
Vondel genoemd, ook langzamerhand (?)
door de katholieken ingepalmd (?). Welnu
in het Aug.nr. (blz. 222) moet een bewering
van Gr. weerlegd worden en wel deze:
Dat inderdaad Vondel, Huygens. Hooft,
Lamartine, Lessing, Goethe en bovenal
Goethe's Tasso en het meest van alle d
gedachten sfeer van zijn vader meer van
invloed zijn geweest dan enz." De rest doet
er niet toe; maar in de aanhaling bij T.
worden de door mij gekursiveerden weg
gelaten en blijft alleen de, katholieke niet
waar?, Vondel...! Ook het overige is weer
een met klem uitgesproken nietigheidje.
Omdat, iet wel, Perks vader er niet erg op
gesteld was, dat de zoon verzen maakte,
zou zijn gedachtensfeer" geen invloed op
de dichter Perk hebben gehad! Hoe is 't
mogelik, zo te redeneren? Hij, Jacques,
kon zich daar immers niet aan onttrekken
thuis! Maar, om tot het eerste terugtekeren,
dat Gr. dus iets katholieks in Perks verzen
hineininterpretirt" bestaat in de verbeelding
van dr. T. die het nodig heeft tegen Gr.'s
redenering; Gr. zelf heeft dat geloof nergens
ten strijde geroepen tegen Hemelvaart,
Sanctissima Virgo en DeinèTheos. Hij heeft
aan filologiese gronden daarvoor genoeg
gehad. Ach ja, de veel gesmade, die o
humor! door dr. T. zelf moeten worden
toegppast om de verhouding van hand
schriften te vinden (blz. 233). Hoe het nu
m i. met die verzen en handschriften staat,
kan de genoemde afl. van Gr. Ned. de
heren vertellen.
Maar o, 't is soms zo aardig (?): Gr. heeft
den treurigen moed", om van de uiting in
een particulieren brief van Jacques Perk te
zeggen: ik betwijfel de juistheid van dit
gezegde"; quod licet Jovi non licet bovi,
want op blz. 373 wordt door T. van Perk
gezegd naar aanleiding van het al of niet
voorkomen van een gedachtendraad door
de Mathilde, welke toch Perk in een brief
aan Vosmaer uiteengezet had, dat Perk zich
een air" wilde geven van een litterair
ontwikkeld en goed prozaschrijvend
jongmensch" enz. Hij werkt dat aardig 'uit. Is
dat dan geen treurige moed om zo Perk's
waarheidsliefde in twijfel te trekken. Mocht
niet verder Kloos, dejupitertonans, van wie
dit afkomstig is, wensen dat de bladzijden,
door hem als kritiek op Vosmaer's voorrede ge
schreven met tal van beledigende opmerkingen
over Vosmaer en Perk zelf, nooit geschreven
waren? Moet dat alles nu nog weer door
de schuld van deze volgeling worden opge
rakeld ? Kloos mag daar wél spreken van een
De Vlucht
door Prof. Dr. LEO VAN PUYVELDE
Met knallend geweld bleven de gruwelen
van den aanvangenden oorlog losbarsten
boven Belgenland, en.verslagenheid wekken
waar de laatste geslachten, in de zaligende
overtuiging dat machtige geburen hen be
schermden, rustig doorwerkten en allengs
vroom en vreedzaam aan 't genieten waren
van de welvaart, die een stage arbeid hun
verworven had. Bij vlagen waren in hun
steden en dorpen de echo's aangewaaid van
het lijden, dat velen onder hun landgrnpoten
weerloos moesten ondergaan, doch zóont
heiligend klonken die tijdingen van woestheid
in de wijdingsvolle gemoederen van de
rechtgeaarden onder de christenen en be
schaafden dezer tijden, dat hun begrip er
zich irst nctievelijk voor sloot en dat zij
hun geloof in den rechtvaardigheidszin en
de broederlijkheid der menschen stil wilden
IIIW IIIMIIIIIIIIIIM1
iimmiiiimmiiiiimiimiiiimimii
minderjuiste uitdrukkingswijze" (bij Perk),
van weinig oplettendheid" (bij Vosmaer);
van een Protestantsche kind-jongeheer" en
nog niet veel meer dan een schooljongen"
(bij Perk) en dien onwezenlijken, niet veel
meer dan holle woorden uitwerpenden brief
schrijver (nog eens bij Perk), van een haas
tig in elkaar gezette voorrede" (bij Vosmaer,
die bovendien slecht ingelicht" was); en
zelfs woordelik wat Gr zegt: Ik betwijfel
of deze opgave over Perk's Hoogere Bur
gerschooljaren in alle opzichten juist is",
maar dan bij Vosmaer, niet bij Perk. Maar
vanwaar dan bij de beide heren, die samen
toch verantwoordelik zijn voor T.s stuk, die
plotselinge liefde voor de betrouwbaarheid
van Vosmaer? Is dan nu weer niet waar,
in 1915, wat Kloos in 1907 schreef in de
7e druk van Perk's gedichten? Begrijp goed,
dat ik nog maar enkele aanhalingen nam uit
die narede (zie Perk, 7e druk blz. 116-125).
En nu is Vosmaer in eens de koele", de cor
recte", de bang-om-zich-te-branden" Vos
maer! Zo ben ik onwillekeurig en tot mijn
spijt bij Kloos beland. Had die maar het
inleidend stuk tot T s stukken niet geschreven!
Nu kan het niet anders of veel raakt hem ook.
En toch, al zeggen de heeren Bech en Van
Vriesland ook nog zo, dat Kloos mee
veraniwoordelik is, ik weiger dat alles aan te
nemen.
Als T. met pathos uitroept dat hij toch 17
van de 18 plaatsen waar Kloos veranderd
zou hebben met de h.sch. weerlegd heeft,
dan heeft KI. niet gezien, dat er 3 plaatsen
van Qr. niet weerlegd zijn. Niet, dat het
aantal er nu zo zeer op aan komt, ook
niet, dat ik niet zou kunnen begrijpen, dat
KI. wel eens wijzigen móst - waar heb
ik hem er om aangevallen ? Ik stelde 't alleen
maar vast en de heeren Bech en v. Vr. zijn
,zo vriendeiik mij zelf aan nog een aardig
voorbeeld te helpen, dat ik vergeten had:
maar KI. heeft dat alles, wat T. schreef,
niet nagepeuterd ; dat geloof ik nooit. En ik
kon op de slechte grond van T. niet bouwen,
al had ik, dat is waar, kunnen zeggen dat
T. die 17 lezingen verdedigde op grond van
de beide andere h.schr. Dr. T. vindt dat het
publiek niet 7Óstom" is om zich door
Gr. te laten foppen; ook in zake morali
teit" heeft het publiek soms een heel fijnen
neus"; ik geloof in wel mér opzichten,
maar dat zal dan wel blijken, al vinden de
heeren B. en v. Vr. publiek nog al dom
en proberen zij hoeveel het lijden kan. B. v.
Ik was blij met de nadere omlijning van
het Joanna-ideaal"; zij noemen dat in strijd
met Perk's eigen mededeeling" en de noot
verwijst naar Gr. blz. 333. Sla dit op en men
leest er uit een brief van Perk aan Vosmaer
een zinnetje over een mooi meisjesportretje,
dat Perk aan Vosmaer had toegezonden:
Behoud mijn portret een paar dagen en laat
dit kopje voor uwe heldin poseeren, gelijk
zij 't deed voor mijne Mathilde, zoowel als
voor de Joanna 2)". De Heeren B. en v. Vr.
geloven dus, dat werkelik voor het
Joannaideaal een portretje geposeerd heeft, dat die
Joanna dus geen werkelikheid geweest is,
omdat Perk het hier schrijft? Maar was dan
Mathilde ook een droom, gedroomd bij een
portret? Mathilde en Joanna worden in 't
zelfde verband genoemd. Ik voor mij
geloof, dat een zekere gelijkenis op be:de
vrouwen de dichter bezielde bij zijn scheppen
van verzen in hun afwezigheid. De heren
beveiligen binnen de geslotenheid van hun
eigen zieleleven. Doch de weeklachten wer
den talrijker en luider, en toen kon niemand
meer verhoeden dat zijn angstig voorgevoel
pijnlijk schuchter voorultrelkte naar de
dingen, die komen moesten. En de ver
schrikkingen kwamen...
Totdat de laatste versterkte stelling, die
allen betrouwden als een onverwinnelijk
bolwerk van de Belgische vrijheid, op haar
grondvesten begon te schokken en, toen ze
plotseling ineen kraakte, viel ook met n
slag over de gemoederen der Belgen de
ijselijke werkelijkheid van de ontgooche
ling: het was of de koesterende samenleving,
die zij geordend hadden naar hun eigen
inzicht en waaraan hun wezen vergroeid
was met al de vezels van hun gemoed, aan
flarden werd gerukt. Het Geweld, dat niets
eerbiedigt en niets spaart, was in gesloten
gelederen opgerukt en verdreef het
heiligein-den-mensch, dat voor de losgelaten furie
op de vlucht geslagen was.
De vloed van oorlogsgeweldenarij had
honderdduizenden en nogmaals honderd
duizenden uit alle streken van België naar
het Noorden van hun land opgestuwd en
spoelde nu deze weerloozen als wrakken
naar de oevers van het naburige Holland.
Het was een Indrukwekkende optocht, vol
verscheidenheid en toch immeraan eenzelvig
van pijnlijke ontdaanheid en gelaten-zijn.
Havenloos waren ze allen, die vluchtelingen,
of zij modekleederen hadden aangetrokken
en hun kostbaarste schatten in lederen
tasschen droegen of slechts een handvol
van het noodige bijeen hadden gescharreld
en in doeken samen gepakt: zij waren uit
hun brandende huizen opgeschrikt en voor
de barstende granaten gevlucht of, bij het
naderen van het gevaar, hadden zij, in een
vluchtige intuïtie, gezien dat het beter was
afstand te doen van wat men met noeste
vlijt tot eigendom verworven had, en waren
zij pp de vlucht geslagen om het kostelijkste
bezit het leven - in veiligheid te brengen.
Waarheen zou de tocht gaan? Wisten ze
't zelf? Ze waren vogelvrij, zonder land,
zonder rechten, zonder bescherming, ze
hadden dak noch dekking, en hun brood
winning was ginder gebleven, bij hun eigen
dom en hun lieve omgeving. Waarheen?
Zij dachten er niet over. Alleen verre weg
van het moorddadig geschut, dat achter hen
bleef aandonderen, en niet terug naar de
streek, waar het onzekere was en de wreede
verderving bleef rondwaren... Over de
grens zouden zij alvast beveiligd zijn
tegen de gruweling, die hen achtervolgde
en waartegenover zij machteloos stonden.
Zij werden er als broeders en zusters liefde
rijk ontvangen en lieten zich, in de koesterende
veiligheid, gewillig met menschenliefde aaien,
stil dankbaar om de genoten gastvrijheid.
Algauw heeft het hen met het leven ver
zoend te zien hoe de goedhartige burgers
van de vrije landen, in bewonderenswaar
diger) solidariteitsgeest, toegesneld kwamen
en de armen opensloegen om op hun borst
te drukken de menschen voor wie andere
menschen wolven waren geworden.
Voor den geest der bewusten bleef toch
de sarrende vraag opduiken: waarheen?
Want de algemeene neigingen der
menschelijke ziel gaan hun onontwijkbaren gang
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiititiiiiiiiitiiiiiii iiiiiiiiiiiiiuiii
halen uit een aanhaling wat zij nodig hebben,
meer niet. Om te eindigen: ik maakte in mijn
stuk onderscheid en dat doe ik nog tussen
de mens-Perk en de ook door mij bewonderde
s hrijver van klank- en beeldmooi en
zpü* die graag in overeenstemming met elkaar
zien, tot een geheel zien worden; gaat dat
niet, dan wil ik nu naast het vereerde bun
deltje in de eerste druk met mooie verzen,
eindelik iets hebben, dat helemaal van Perk
zelf is. In dat opzicht ook zoek ik waarheid
en daarom dank ik de heren, dat zij dat ten
minste gevoeld hebben. Over de andere
dingen, die mij nu nog resten moet ik nog
eens naar 't grotere art. verwijzen. Ten
slotte alleen dit nog: beleefdheid schijnen
de heeren B. en v. Vr. er weinig op na te
houden : immers ik moest van terzijde horen,
dat ik aangevallen was; een overdrukje
schoot er voor de aanvaller op hun waarde
vriend niet over. Ik wens hun beterschap.
Haarlem 18Jan. 1916 J. B. SCHEPERS
* * *
SLOTWOORD. Aan het einde van zijne
apologie geeft de heer Schepers het publiek
een pluim en ons ex officia eene terecht
wijzing over onze beleefdheid. Wij zullen
hem op dezen weg niet volgen. Hoezeer wij
ook betreuren dat hij van terzijde" maar
blijkens zijne dateering geen twee dagen
na verschijnen van ons artikel hoorde,
wij konden verwachten dat de administratie
de betreffende nummers, waaruit wij in
't geheel geen overdrukjes gehad hebben,
den aangevallen medewerker zou toezenden.
En wat het publiek betreft, wij zijn nooit
demagogisch genoeg van aanleg geweest,
om het op het juiste moment te kunnen
prijzen, noch zijn we thans zoo argeloos,
ons nog weer tot scherper afkeuring te laten
prikkelen; overigens: Ni eet exces
d'honneur, ni tant d'indignité".
Het valt ons gemakkelijk, ons thans zeer
te beperken. Vooral omdat Sch. het ook
zichzelf gemakkelijk gemaakt heeft. Hij be
looft ons zich nader te rechtvaardigen; wij
zien zijne uiteenzetting in Groot Nederland
niet zonder zekere bezorgdheid tegemoet,
want het is de vraag of hier die uiterst
fijngevoelige en tactvolle piëteit aanwezig
is, bii het behandelen van een zoo teer
en kiesch onderwerp, als de vriendschap
van een gestorvene voor een nog levende,
vereischt. Daartegenover verwachten we dan
wel dat Willem Kloos ook van dit stuk zal
kunnen verklaren dat het althans precies
overeenkomstig de feiten" is Temeer omdat
Dr. Sch. naar dit opstel verwijst voor zijne
opvatting hoe het nu met die verzen en
handschriften staat", - zoodat wij voor het
belangrijkste nog de toekomst moeten af
wachten. Wij onzerzijds verwijzen liever naar
het verleden, en constateeren dat voorloopig
de door ons tegen Sch. aangevoerde feiten
onweerlegd en zelfs voor een belangrijk
deel onweersproken zijn gebleven.
Maar Sch. meent met terzijdestelling van
de vorige, onhoudbaar gebleken argumenten,
nieuwe, deugdelijker gronden te kunnen
aanvoeren om Timmerman's leugenachtig
heid te blijven poneeren. Kortheidshalve
moeten wij er bij den lezer weer op aan
dringen het door den heer Sch. geciteerde
ter plaatse en in zijn verband eens over te
lezen. Zoo is de zin Dat inderdaad Vondel
.... en het meest van allen . . . ." enz.
en na den vloed van zelf vergeten offervaar
digheid, moest de ebbe komen van de ge
woonten en den dagelijkschen slenter, die
bij de hulpvaardigen de indrukken der
aanschouwde ellende wisent uit het
strandzand der geheugenis. En bij de ellendlgen,
wier zenuwen door het lijden tot
overprikkelbaarheld waren gespannen, bleef aldus
de vlucht voortduren. Zou hun vlucht
keeren en teruggaan naar de vernedering
in de streken, waar hun eigendom bleef en
alles hun vertrouwd is, doch waar ook het
verderf hen tegengrijnst? Of zou hij gaan,
daarbuiten, naar een donkere toekomst langs
een dalenden heuvelrug, waarop de stap
steeds moeilijk tastend neergezet wordt?
Of zou de weg nijgen naar de goedheid
dier menschen, die zich blijven erbarmen,
en nog nader naar den Leider van 's men
schen lot nearer to Thee, my God" i
tot de nauwer verinniging bereikt wofdt
met den Vergelder van het kwaad en den
Hersteller van het recht, op wien allén men
zijn hoop kan gronden, nu de bodem van
de beschaafde menschelijke samenleving
van onder de voeten wegschuift? Waar
heen ? Nog duurt de vlucht voort te midden
van het gewone leven, dat ons in rustiger
oorden omvat, in deze tijden, die, in pijn
lijke weeën een nieuwe samenleving baren.
Schruwelend willen wij redden het beste in
ons, het eerbiedwaardige, dat zich in de
menschenziel vormde door haast twee duizend
jaren christendom heen. En bij deze vlucht
vór het booze van den menschelijken trots en
de menschelijke ruwheid, drukken wij het
kruis der heiligheid dichter aan de bevangen
borst en luiken wij de oogen voor den
woesten wereldbrand, om de inwendige aan
schouwing van het ware, goede en schoone,
van het heilige ongerept te bewaren.
(Slot volgt)
IIIIIIMIMIIIIimilHIIIINIIIIIIIIIIIIIilimiMllllltmiIllllllllllltllllllllllllMIL
Aboiniemeiitsnrrjs
per
jaar.iiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiit,
door T. alleen en uitsluitend geciteerd om
er tegenover aan te toonen datGreebe zich
hier vergist als hij den invloed van Perk's
vader zoo groot acht. Zoo zegt Dr. Sch. wel,
dat Gr. alleen op philologische gronden
Hemelv., Sanct. Virgo, en DeinèTh. ver
werpt, maar het is dan toch wel zeer op
merkelijk dat dit juist de drie sonnetten zijn
die het meest in een Katholieke gevoelssfeer
uit den toon vallen. Zoo met Kloos' uitla
tingen over Vosmaer en Perk's brieven aan
dezen. Hier nemen we Schepers' quod Heet
Jovi non licet bovi" gaarne over. Meer dan
iemand anders had Kloos die P. van zoo
nabij kende, het recht deze dingen te zeggen
in het scherpe psychologische verband waarin
ze verduidelijkt worden en daarmede ver
zacht. En inderdaad werkt" T. dit, op zijne
aanduiding, aardig uit". Evenzoo komt
de heer Sch,, nadat wij hebben aangetoond
dat zijne veronderstelling dat KI. Timm.'s
opstel niet zoo goed gelezen zou hebben,
door geen enkel feit gesteund wordt, met
n een i g argument. [Wij herinneren
er aan dat KI., die zijne verantwoordelijkheid
voor deze bijdrage in zijne verklaring nog
eens nadrukkelijk geaccentueerd héft, deze
niet slechts zooals Sch. hierboven schrijft
volgens ons zeggen draagt, maar ook volgens
onzen opponent. (Amsterdammer No. 200&
p. 8).] Het argument zelf: dat KI. niet gezien
heeft, dat T. niet 17 van de 18, maar 17
van de 23 plaatsen bij Gr. (p. 64 sqq.) weer
legd heeft. Van de 5 bedoelde passus echter
komt er n neer op een t meer of minder,
en twee op interpunctie (waaromtrent we
in ons artikel reeds naar T.: N. G. '15 p. 928
verwezen).
Wij kunnen eindigen. Enkele dingen, zeer
belangrijk voor den heer Sch., die immers
zoo gaarne over de mens-Perk"
philosopheert, werden door hem in zijn verweer
niet meer aangeroerd na onze uiteenzettin
gen : zooals de volgorde der cyclus-sonnetten.
Een, enkel, feit werd toegegeven. Veelal
echter, voorzoover hij ons geen nadere op
heldering in Gr. Nederl. toezegde, stelde Dr.
Schepers tegenover onze argumenteering
zonder meer een eenvoudige ontkenning.
Zoo bleven wij in onze verre jeugd tegen
alle mogelijke logische en klemmende be
wijsvoeringen met koppigheid zeggen 't is
nietes"; zoo schrijft soms een kleine jongen
op de muur die dit leest is een gek", en
na hem komt een ander die het doorschrapt
en er boven schrijft die 't zegt is 't zelf!"
Wij maken onze excuses over dit grapje.
Wij vertrouwen dat de dichter Schepers er
voor zal zorgen, dat de mens Schepers er
zich niet aan stoot. De dichter Schepers,
dezelfde die schreef dat hij Gr.'s zgn. ver
klaringen" nog maar altijd niet kan prijzen".
Ware die meer op den voorgrond getreden,
wij hadden met meer genoegen met hem van
gedachten gewisseld over den dichter Perk.
WILLEM BECH.
VICTOR E. VAN VRIESLAND.
Hiermede sluiten wij de discussie.
Red. Amst.
1) Ik kursiveer.
2) T, kursiveert.
3) Boekenschouw Dec. '14: Een daad van
eenvoudige rechtvaardigheid.
4) Die ik echter nog maar altijd niet kan
prijzen.