Historisch Archief 1877-1940
2 April '16, - No. 2023
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Het uitsteken der Oranjevlag uit den toren van het Stadhuis te Amsterdam (2 Mei 1747)
(Naar een gravure van C. J. Marstaller)
De Dam in Beeld
Naar aanleiding van de tentoonstelling in
het Gemeente-Archief te Amsterdam
door HENDR. C. DIFEREE
De Dam te Amsterdam, de roem en trotsch
van alle Amsterdammers, is tot voor weinige
jaren het eeuwenlange centrum van het
volksleven der hoofdstad geweest. Een
enkele maal, wanneer de koningin in de stad
komt of een nationaal volksfeest gevierd
wordt, is de Dam nog wel eens als de
harteklop van Amstels leven te beschouwen,
maar toch..., de groote plaats van vroeger
bekleedt de Dam in het leven der
Amsterdamsche burgerij niet meer. Trouwens,
zoowel het mooie als het knusse is van den
Dam af en wanneer straks het groote ge
bouw van Peek en Kloppenburg en het
groote Dam-hötel (?) gebouwd zullen zijn,
herinneren ons slechts het Koninklijk Paleis
en de Nieuwe Kerk aan den ouden ons
bekenden Dam, zooals we dien gekend en
geliefd hebben sedert de dagen onzer jeugd,
toen we als echte Amsterdamsche jongens
krijgertje speelden in den bak om Naatje"
en op den Vijgendam achter het
Kommandantshuis ons uren lang tergaapten aan de
niet steeds stichtelijke maar voor ons over
heerlijke tafereelen, vertoond in de groote
poppenkast van Kabalt, de «groote kast met
de vliegende witjes".
Men moet, en de Differé's waren sedert
de dagen der réfugiés van ouder op ouder
Amsterdammers, men moet, zeg ik, geboren
Amsterdammer zijn om te gevoelen wat al
oude historische herinneringen, ook van ons
eigen leven, met den afbraak en herbouw
van zooveel gebouwen op den Dam verloren
gaan. De Dam is er nog, maar voor ons
allen onherkenbaar, niet slechts als ruïne
van wat hij eertijds was, doch tevens, ook
na zijn herbouw, als een rudiment van een
voorbijgegaan tijdperk van het Amsterdam
sche volksleven.
Alles verdwijnt, slechts de herinnering
blijft, is ook van toepassing op den ouden
Dam en zijne omgeving. Doch van het op
komende geslacht kan de herinnering ver
sterkt worden door aanschouwing in beeld.
Daarom is het van onzen gemeente-archivaris
mr. W. R. Veder eene zoo uitnemende ge
dachte geweest om thans, nu ondanks de
afbraak de omtrekken van den ouden Dam
nog zijn te herkennen, in het oud-archief
der gemeente (Amsteldijk 67, t. w. het voor
malig raadhuis van Nieuwer-Amstel,) eene
tentoonstelling van teekeningen, prenten en
iiiiiiiiiiimiiiriiiii i
iiiiiiimmiiiiiiiifii
LITERAIRE BESCHOUWINGEN
ALBERT VERWEY, HENRIETTE ROLAND
HOLST, JACOB ISRAËL DE HAAN
Het Feest der Gedachtenis"
II
Het is niet te verwachten dat een dichter
zal toegeeven dat het hem aan een der
dichterlijke hoofdeigenschappen, aan bran
dende Liefde, ontbreekt. Wat hij als liefde
in zich voelt lijkt hem sterk en machtig
genoeg en wat daar, in anderen, booven
uit gaat, moet hij wel hol, ijl en rhetorisch
vinden.
Maar de luisterende meenigte, al laat ze
zich dikwijls door schijnkracht en holle
klanken misleiden, onderscheidt toch in 't
eind altijd het geluid van echte liefdes
ontroering, en dan blijft ze dankbaar en
trouw.
In de geestdrift en de verheevenheid van
Henriette Roland Holst is een element van
vuurige liefde, dat bij Verwey niet te vin
den is.
Zij vergeet zichzelf, uit meedegevoel voor
de lijdenden, het leed der waereld be
schaduwt steeds haar geluk, zij gevoelt zich
veel te innig aan de menscnheid verbonden
om vreede te vinden in het leeven van een
letterkundige, zooals dat van Verwey.
Dat klinkt uit haar verzen, dat blijkt uit
den opzet van al haar werk, ook al kent
men niet haar leevensdaden. Zij heeft het
heete bloed in zich van de groote dichter
strijders, Shelley, Schiller, Hugo wier
kompas niet gerigt was op schoonheid van
klank en zuiverheid van expressie maar
op ethische schoonheid, op het heil der
meedemenschen, op een waardig en dich
terlijk daden-leeven.
Dat ontdejct de meenigte eerder nog dan
de literator en de kritikus. En Henriette
Holst zal het ondervinden dat ons volk
dankbaar is en trouw, door de eer die men
aan haren naam zal bewijzen.
Zij heeft niet te klagen oover gebrek
aan waardeering. Wel heeft zij nooit die
oppervlakkige populariteit ondervonden, die
soms den vlotten rijmer ten deel valt. In dat
opzicht is iemand als Adama van Scheltema
haar vór, en zij zal hem dien voorrang
niet benijden.
Maar van de publicatie van haar eerste
verzen af heeft een kleine groep, die zich
als elite kon voordoen, onder de autoriteit
van Kloos, haar tot groote dichteres" en
verheeven vrouw" verklaard. En deeze
soort erkenning, door een elite, die, al is ze
klein, geen ernstige meededingster heeft,
weegt op teegen veel miskenning, gering
schatting en zelfs bespotting. Laat de bende
fotografiën te houden, betrekking hebbende
op de geschiedenis van den Dam. Deze ten
toonstelling, het zij hier maar dadelijk aan
gegeven, is geopend den 15en Maart en
blijft toegankelijk tot 15 Mei 1916 op alle
werkdagen van 11 tot 4 uur.
* *
Bij mijne komst ten archieve had ik het
geluk rondgeleid te worden door den heer
Corn. J. Qimpel, archiefambtenaar belast
met de zorg voor den historisch-
topografischen atlas van de stad Amsterdam, die
uit de hem toevertrouwde groote en rijke
collectie met helder inzicht en groote liefde
'en zorg deze tentoonstelling organiseerde.
148?nummers en is verdeeld in verschillende
rubrieken, welke wel niet dadelijk te onder
scheiden zijn, doch bij aandachtige beschou
wing al spoedig in het oog vallen. En de
eerste daarvan hoe kan het anders?
is natuurlijk het stadhuis en omgeving.
Allereerst het oude stadhuis, gebouwd in
de veertiende eeuw, gravure van Claes
jansz. Visscher, omstreeks 1610. Daarop
volgen dan de gravures van Saenredam en
Savry, fotografiën naar de schilderijen van
Beerstraaten, de brand van het oude stad
huis op 7 Juli 1652, fotografie naar de
teekening van R. Zeeman, eene gravure van
Jan van der Heyden hoe de brand door
middel van slangbrandspuiten had kunnen
worden gebluscht, zoomede de bouwvallen
van het oude stadhuis naar eene anonieme
O.-I. iuktteekening. Een gedeelte van de
oude Vierschaar, krijtteekening van Willem
Schellinks van 1642, besluit deze rubriek,
waarbij ook is ondergebracht de bekende gra
vure van S. Savry naar Jan Martsen de Jonge
Het vertrek van Maria de Medicis van het
stadhuis te Amsterdam op 5 September 1638",
eene gebeurtenis die de harten der toen
levende Amsterdammers met rechtmatigen
trotsch vervulde. Aan dit bezoek van
Maria de Medicis wijdde Gaspar van Baerle
een groot prachtvol uitgevoerd Latijnsch
werk, door Vondel vertaald, waaruit deze
gravure is genomen, en de groote dichter
zelf vereeuwigde het in zijne verzen.
't Was de laatste groote gebeurtenis welke
zich voor het oude Stadhuis afspeelde; reeds
twee jaren later werd door eene commissie
uit de Vroedschap de noodzakelijkheid tot
den bouw van een nieuw Stadhuis erkend.
Reeds was in 1615 de torenspits om zijne
wankelheid afgebroken; thans zou weldra
de algeheele slooping van het gebouw
volgen.
Amsterdam, de principaelste koopstad
der Republiek", bevond zich destijds op het
toppunt van toenmalige wereldsche groot
heid en de regeerende heeren der stad
wenschten zich eene vorstelijke huizinge
voor hunne bijeenkomsten en rijpe
deliberatiën voor de grootheid en het welvaren"
gebeurtenissen welke
zich voor en langs het
Stadhuis hebben afge
speeld; eerst de droe
vige, dan de blijde.
We zien de lijkstaties
van de Ruyter en Van
Speyck; de brand die
in den nacht van 12 op
13 October 1762 het
paleis teisterde; het
pachtersoproer van
1748; de opstootjes
van 1848 met het op
roepingsbriefje van de
Bildungsverein"; eene
fantastische voorstel
ling van het
palingoproer in 1886, dat vol
gens eene
buitenlandsche prent zich ook al
op den Dam zou heb
ben afgespeeld, en ein
delijk het zoogenaam- Gezicht op de Noordzijde van den Dam, 1846. (Aquarel B. J. v. Hoven)
de taptoeschandaal
van Juni 1891, toen
tijdens het verblijf van den Duitschen Kei
zer in de hoofdstad gedurende de taptoe
eene opstopping van volk op den Dam ont
stond, die door de politie op wel eenigszins
Duitsch-cultUreele wijze werd tegengegaan
en uiteengeslagen.
Dan komen de blijde gebeurtenissen, die
wij hier niet uitvoerig kunnen en behoeven
te beschrijven. Want beginnend met de
vreugdebedrijven op den Dam bij de ver
heffing van Prins Willem IV tot Stadhouder
op 2 Mei 1747, t.w. de fraaie gravure van
G. J. Marstaller, zijn het bijna alle gebeur
tenissen die het Oranjehuis betreffen, van
de verheffing van Willem Karel Hendrik
Friso af tot de kroningsfeesten in 1898 toe.
Een kleine onderbreking in deze Oranje
reeks vormt natuurlijk de gravure van R.
Vinkeles en D. Vrijdag, Het dansen om
den Vrij heidsboom" op 4 Maart 1795. Daarbij
sluiten zich dan de ontwerpen aan voor
versieringen en illuminaties van het Stad
huis en volgt eene reeks prenten en
graHet vertrek van Maria de Medicis van het Stadhuis te
Amsterdam, 5 Sept. 1638. Gravure van S. Savry
Hoeveel is hier te wikken en te wegen ge
weest, en met welk een geduld is ten slotte
het gekozene verzorgd en voor het publiek
te prijk gesteld! Doch wat veel meer zegt,
de eenmaal gekozen afbeeldingen zijn oordeel
kundig geschift en het tentoongestelde z
systematisch ingedeeld, dat men werkelijk
een beeld krijgt van het verleden en het
heden van den Dam, niet slechts door zijne
gebouwen als de roem en trotsch der
Amsterdammers, maar pok als middenpunt
van verschillende historische gebeurtenissen
die meer of minder heftig de harten der
Amsterdammers met vreugde of leed ver
vulden.
De catalogus dezer tentoonstelling omvat
iiiiimiiiiiiiiiniiiimiiiiimiiMiiiiiiMiiiMimiMiMiMmiimiiiiiiMiittmiii
dan maar lachen, ze moet ten slot toch de
toon-aangeevers na-loopen.
De lof van Kloos was voorbarig en
ooverdreeven en zoo er al invloed van hem op
Henriette Holst is oovergegaan, zoo was
dat geen 'gunstige. Niemand wordt zonder
schade op zulk een heemel-hoog voetstuk
gezet. Door een enkele pompeuze >eegel
bewijst een jong dichter nog niet zijn geniali
teit. En Kloos was niet de persoon om
Henriette Holst de diepe leevenswijsheid,
de hooge intuïtie bij te brengen, die ik als
een der drie hoofdeigenschappen van den
dichter heb genoemd.
Sterker en duidelijker is in het werk van
Henriette Holst merkbaar de invloed van
Herman Gorter. Gorter is wel een zeer
origineel Hollandsch zanger, die ontroerd
door de welluidendheid van Keats, een eigen
timbre heeft gevonden in zijn moedertaal,
dat door frissche kleurigheid en zoete
teederheid onvergankelijk is. Gorter's muziek heeft
uit de ziel van Henriette Holst muziek
weer los gemaakt" en al is er geen sprake
van imitatie, ieder versgevoelige hoort in het
werk van Henriette Holst, en niet het minst in
dit laatste, Feest der gedachtenis" sterker
verwantschap met Gorter's timbre, dan met
dat van Kloos of Verwey. Maar Gorter's kunst
is nooit gerijpt, ten minste tot nog toe niet.
Terwijl dit laatste werk van Henriette Holst
een weezenlijke ontplooying geeft van de
veelbeloovende bloesemknop. Henriette Holst
heeft met Gorters muziek ook den invloed
ondergaan van zijn zonderling stugge,
stijfintellektualistischen geest maar haar
liefdegloed was sterker en haar talent
leeniger en rijker, zoodat zij dór het
wintersche getij heen is gegroeid, waarin
Gorter.s bloei verstarde en bleef steeken.
Het mag verwonderlijk klinken, maar het
moet gezegd, dat Gorter ontbeert wat door
Goethe het grootste voorrecht van den
dichter werd genoemd, de goede smaak.
Nadat hij zijn eerste toonen zuiver had
gezongen, en de gulle erkenning dier nieuwe
klank-schoonheid zijn zelfvertrouwen al te
zeer 'had versterkt deed hij dissonanten
hooren, zoo onwaarschijnlijk kras, dat ze
aan de buitenspoprigheid der futuristen doen
denken. In elk nieuw werk van Gorter, tot
heeden toe, kan men die smakeloosheeden
vinden. En men herkent in het werk van
Henriette Holst dezelfde zwakheid, hoewel
in veel ligter graad, en altijd als getemperd
en gered door de gevoelskracht van haar
liefdevolle ziel.
Op de eerste pagina van het Feest der
gedachtenis vindt men reeds deezen reegel:
de zon die aan den hemel stond te roemen"
en terstond komt de herinnering op aan een
reegel van Gorter waarvan reeds vroeger
De Sociëteit de Vriendschap" later Zeemanshoop"
omstreeks 1850. Houtsnede van Tollenaar
der stad. Verschillende ontwerpen werden
gemaakt, o.a. dat van P. Vingbooms, doch
dat van Van Campen spande de kroon, werd
goedgekeurd en tot uitvoering gebracht.
Ten koste van groote geldelijke offers en
met medewerking van bekwame bouwlieden
en kunstenaars bekwam sedert Amsterdam
zijn wereldberoemd Stadhuis, nog als Ko
ninklijk Paleis de roem onzer hoofdstad.
Dat alles is ingedeeld in de tweede
rubriek, waarop dan allerlei Damgezichten
volgen met het Stadhuis als glanspunt tot
18~/5 toe, het laatste gezicht karakteristiek
om de dan nog rijdende omnibussen die ons
nu wel prae-historische vehikels toeschijnen.
Nu volgen de prenten en teekeningen van
door mij de zotte smakeloosheid werd op
gemerkt van de maan" die aan den heemel
loopt te koopen."
De expressie van Henriette Holst is min
der dwaas, en van zuiverder gehalte. Maar
toch is ze niet fraai, en zelfs min of meer
potsierlijk. Dat de zon roemt" of praalt,
kan gezegd worden, maar het staan roemen"
van een zoo verheeven weezen als de zon
is een uitdrukking die hindert door lage
associaties.
Zulke Gortersche dissonanten zijn door
het gansene werk te vinden. Maar ik be
doel allerminst dat zij de waardeering en de
eerbied voor het schoone kunstwerk aan
merkelijk zouden schaden.
Het Feest der gedachtenis is een forsch
en machtig werk, een sterke, voltooide
conceptie.
Zooals Verwey het dichterschap
verteegenwoordigt het dichterschap in engeren zin,
(met een kleine d) en Jacob Israël de
Haan het joodsche volk, zoo
verteegenwoordigt Henriette Holst de Vrouw, de Vrouw
in haar nieuwe positie en waardigheid, de
vrouw in het nieuwe, herbooren menschdom.
Dit naar vereischte te doen is een gewel
dige opgaaf. De maatschappij aan te tasten
met het bijtend loog der ironie zooals
Shaw b.v. doet is gemakkelijk en belooft
meestal succes.
Maar teegenoover de negatie het positieve
op te bouwen, zonder aarzelen in de
gegeeven rigting tot gang te koomen, het
ethisch schoon te geeven, en de weegen
van goedheid en deugd met vaste hand aan
te wijzen, dat vereischt veel. Het vereischt
of esn geweldige kracht, die prestige mee
brengt, of een naïef kinderlijk eenvoudige
ziel, die vuurvast blijft in de scherpste ironie.
Dit vind ik het mooye en goede in het
boek van Henriette Holst dat ze het heeft
aangedurfd, het beetere, mooyere leeven in
een toekomst-vizioen te verbeelden. Zulk
een eenvoudige daad staat zoo hoog booven
het gemorrei en gescharrel van futuristische
decadenten, dat ik elk woord van kritiek in
eerbied zou willen hullen.
Het werk is volstrekt niet onaantastbaar.
G. B. Shaw zou het begraven onder
verteerende sarkasmen. Maar dit constateerend,
gaat al mijn liefde uit naar het positieve werk
en mijn afweer naar het negeerende en
spottende. Ik houd van ironie en acht die
gezond en onmisbaar, om de weeke
uitgroeisels, het wilde vleesch eener nieuwe
groei als met helsche steen te cauteriseeren.
Maar de steen is daarom niet minder
helsch en als hij het eedele weefsel zou
aantasten zullen wij dat beschermen.
Het is een goede daad, dit boek, ook al
heeft het zwakheeden, en al is de wijsheid
het
vures betreffende het intérieur van
vorstelijke hoofdgebouw op den Dam.
Van het Paleis naar de Nieuwe Kerk is
slechts enkele schreden. Eerst zien we het
model waarnaar zij gebouwd is, n.l. de kerk
te Amiens, vervolgens de ets van Claes Jansz.
Visscher. Dan
de gravure van den brand _.__ ? o
welke den Hen Januari 1645 .dit kostbare ' stadhuis! een Amsterdam waardig gebouw
ning van G. Lamberts naar Schouten,
De doorgang onder den onvoltooiden toren
der Nieuwe Kerk", met op den achtergrond
het oude Postkantoor. Als van zelf spreekt,
zijn in deze reeks ook prenten op de inhul
diging onzer drie koningen en koningin
Wilhelmina, indertijd als premieplaat op de
wereldgeschiedenis van de professoren Brug
mans en Kernkamp door de firma Sijthoff
te Leiden uitgegeven.
En nu gaan we verder den Dam rond,
waarbij eene fraaie aquarel van B. J. van
Hove, Gezicht op de noordzijde van den
Dam (1846), terstond in het oog valt. We
zien de afbeelding van een ontworpen maar
nooit gebouwd hotel op den Dam, dat
tusschen den Nieuwendijk en het Damrak zou
verrijzen, treurige voorlooper van de huidige
hotelplannen op het vrijgekomen terrein van
den Vijgendam. Dan allerlei gezichten op de
voormalige Beurs, de Beurs van binnen en
en het doen springen van de gewelven, waar
de genie bij te pas moest komen; het
Kommandantshuis, de oude Vischmarkt, de Waag
en de vernieuwde Waag met verschillende
terechtstellingen, onderscheiden versieringen
van het voormalige monument en de afbraak
van Naatje Eenarm in April 1914, den Vij
gendam, het oude Beurspoortje en eindelijk
de zuidzijde van den Dam tot de Kalverstraat
toe. Met het beschouwen eener penteekening'
van C. Roozeboom, Het gebouw van de
Groote Club" voor de afbraak in 1913," kun
nen wij eindelijk onzen rondgang door de
tentoonstelling besluiten.
Typisch in deze afdeeling is eene
houtsnede van Tollenaar, voorstellende de socië
teit de Vriendschap", later Zeemanshoop",
van omstreeks 1850. De Kalverstraat is daar
nog smaller genomen dan de Kromme
Elleboogsteeg en het hoekhuis, waar nu het
gebouw van de Groote Club" staat, heeft
twee Engelsche uitbouwsels, die te zamen
een waren sta-in-den-weg vormen. In dat huis
was toen de bekende manufactuurwinkel van
A. Heyman gevestigd, eene zaak welke later
door den bekenden winkel van Sinkel op
den Nieuwendijk is overvleugeld.
Zoo reikt het nieuwe de hand aan het
oude. Eene manufactuurzaak aan den Dam
is verrezen en een kleedingzaak wordt ge
bouwd, doch voor een groot hotel schijnt
de Dam nooit de geschikte plaats geweest
te zijn, getuigend alle vroegere en latere
mislukte plannen. Moge onsGemeentebestuur,
wakker geschud door hare eigene tentoon
stelling, thans zorgen, dat tegenover het
Koninklijk Paleis, haar oude roemruchtig
gebouw zoo ernstig teisterde, ook al eene
gebeurtenis door Vondel bezongen. Eene
gravure met den nooit volbouwden toren
ontbreekt evenmin en daarop volgen ver
schillende gravures, aquarellen en teeke
ningen, welke op het uiterlijk en innerlijk
der kerk betrekking hebben. Bijzondere
aandacht in deze reeks verdient de
teekeverrijst, opdat de Dam niet geheel en al zijn
oud en eigenaardig karakter verlieze en de
nu jeugdige Amsterdammers later met iets
van den ouden trotsch hunner voorvaderen
terug mogen zien op den nieuw volbouwden
Dam.
HENDR. C. DIFEREE
die het steunt en deed groeyen, niet zeer
diep. Zeer diepe inzichten werken soms
verlammend, en voor den ethischen bouwer,
den schepper van nieuwe schoonheid is een
zeekere beperktheid juist voorwaarde tot
vaste daad-kracht.
Het lijkt mij twijfelachtig of Henriette
Holst het vizioen van haar Feest" werkelijk
heeft gezien met volle geestelijke klaarheid.
Als dat waar was, dan zou het al heel
opmerkelijk zijn dat haar vrouwen-groep
hetzelfde deed als de groep van zaligen,
door Dante gezien, die zich schikte
in forma dunqu»di candida rosa."
Waarschijnlijker komt het mij voor dat de
dichteres gedacht heeft aan het
paradijsvi'zioen van Dante, en toen getracht heeft
zich iets dergelijks voor te stellen.
Dat is een stout onderneemen, en het kon
natuurlijk niet geheel gelukken. Want een
vizioen bedenkt men niet, maar ondergaat
men. Doch ook hier voel ik de reddende
macht van het goede, schoone willen. Dat
maakt alles goed, het lijden harer
lotgenooten dreef haar.
Zoo zijn er veele plaatsen in het boek,
waar de verzen totaal afzinken tot een soort
berijmd proza. De opgaaf der dichteres was
een episch-lyrisch gebouw te stichten, als een
baken voor den lichtgang van 't menschdom.
Maar daarbij behoort de taal ook steeds te
blijven op zuivere hoogte, in eedele sfeer.
Dit nu is meenigmaal mislukt, en Henriette
Holst had eevenmin als Gorter die zeekere
takt die behoedt voor uitglijden en den
wanklank van het triviale.
Reegels als de volgende zijn rijmen, maar
geen verzen:
Op de brug over de rivier
vond een heer haar en sprak haar aan,
die zocht zijn avondplezier
hij vroeg of ze mee wou gaan."
Deeze eevenmin.
Hij droeg mooie zachte kleeren
en hij geurde naar bloemenwater
zijn snor wuifde zi/ig als veeren
over zijn lip, die zou later
vaak kittelen tegen haar wang."
Of deeze.
Hij heet van lust, zij met een laag beramen
in haar geschonden ziel, een treurig paar."
Dat een treurig paar" is zoo triviaal
omdat het de uitroep is van iemand die
het geval ziet als een journalist of een
dominee. De taalschoonheid, die uit dich
terlijke beschouwing van zelve voortkomt,
ontbreekt.
En toch ligt dit niet aan het onderwerp:
de Deerne1'. Ook een deerne kan dichterlijk
gezien worden en uit diep begrip ontstaat
noodwendig eedele harmonische taal. Maar
de dichteres heeft het geval moralistisch
gezien en gegeeven, en het is geen toeval
dat juist hier de taal zoo vaak in
wanklanken verloopt.
Een weinig verder wordt ons geteekend:
de Vlinder' de vrouw die van natuure grillig
en onstandvastig is in haar liefde. En hier
klinkt het vers-geluid terstond zuiverder,
met de fijne harmonieën van diep gevoel:
Ik groei en bloei en geur naar eigen aard
mijn dag is lieflijk en mijn nacht is zoet
niemand veracht mij omdat mijn warm bloed
licht is, omdat mijn hart zijn vreugden gaart
uit veele bloesems, a's de vlinder doet.
De jonge moeders reiken mij de hand
de jonge kindren spelen op mijn knie
gij weert ze niet, en kindren minnen wil
gelijk zij zelf zijn, blij naar kindertrant.
Hier heeft het vers zijn eisch van melodie,
omdat hier hoog dichterlijk gevoel zich
uitzegt. Maar zoodra theorieën in 't spel zijn,
dat wil zeggen: intellektueele gedachten,
moraliseerende ooverweegingen, begrippen
die uit een of ander stelsel voortkoomen,
dan worden de woorden ondichterlijk en
triviaal.
Herman Gorter en Henriette Holst heb
ben beiden zich tot aanhangers verklaard
van een dor intellektualistisch stelsel.
Teegenoover een sterk, maar
beperktverstandelijk mensch als Marx, hebben ze
beiden hun vrij-dichterlijk oordeel onderge
schikt geacht, hun dichterlijke fierheid en
zelfstandigheid prijs gegeeven. Men hoort
het onmiddelijk zoodra ze
sociaal-demokratische ideeën in verzen trachten te verkon
digen. Als ze van proletaren'' spreeken dan
is de zuiverheid van hun geluid al geschon
den en komt er iets komisch te hooren,
waarop het bijtend loog der ironie vat krijgt.
Maar bij Henriette Holst was de dichter
lijke geestdrift, de liefdevolle stuwkracht
sterk genoeg om steeds meer en meer het
gemis aan goeden smaak te compenseeren,
en door het geheele boek Het Feest der
Gedachtenis" blijft de gansene innige pracht
van haar dichterlijk gevoels-leeven triom
feeren in telkens zich herstellende zuivere
harmonieën.
Der dichteres liefdevolle wil heeft zich
weeten te handhaven in de zware,
gewigtige opgaaf. Het boek is geslaagd, het staat
vast en blijvend als een der blanke monu
menten van onzen duisteren, maar van
koomende wonderen z wan geren tijd.
FREDERIK VAN EEDEN
* K ft