De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 2 april pagina 7

2 april 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

2 April '16, - No. 2023 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Het uitsteken der Oranjevlag uit den toren van het Stadhuis te Amsterdam (2 Mei 1747) (Naar een gravure van C. J. Marstaller) De Dam in Beeld Naar aanleiding van de tentoonstelling in het Gemeente-Archief te Amsterdam door HENDR. C. DIFEREE De Dam te Amsterdam, de roem en trotsch van alle Amsterdammers, is tot voor weinige jaren het eeuwenlange centrum van het volksleven der hoofdstad geweest. Een enkele maal, wanneer de koningin in de stad komt of een nationaal volksfeest gevierd wordt, is de Dam nog wel eens als de harteklop van Amstels leven te beschouwen, maar toch..., de groote plaats van vroeger bekleedt de Dam in het leven der Amsterdamsche burgerij niet meer. Trouwens, zoowel het mooie als het knusse is van den Dam af en wanneer straks het groote ge bouw van Peek en Kloppenburg en het groote Dam-hötel (?) gebouwd zullen zijn, herinneren ons slechts het Koninklijk Paleis en de Nieuwe Kerk aan den ouden ons bekenden Dam, zooals we dien gekend en geliefd hebben sedert de dagen onzer jeugd, toen we als echte Amsterdamsche jongens krijgertje speelden in den bak om Naatje" en op den Vijgendam achter het Kommandantshuis ons uren lang tergaapten aan de niet steeds stichtelijke maar voor ons over heerlijke tafereelen, vertoond in de groote poppenkast van Kabalt, de «groote kast met de vliegende witjes". Men moet, en de Differé's waren sedert de dagen der réfugiés van ouder op ouder Amsterdammers, men moet, zeg ik, geboren Amsterdammer zijn om te gevoelen wat al oude historische herinneringen, ook van ons eigen leven, met den afbraak en herbouw van zooveel gebouwen op den Dam verloren gaan. De Dam is er nog, maar voor ons allen onherkenbaar, niet slechts als ruïne van wat hij eertijds was, doch tevens, ook na zijn herbouw, als een rudiment van een voorbijgegaan tijdperk van het Amsterdam sche volksleven. Alles verdwijnt, slechts de herinnering blijft, is ook van toepassing op den ouden Dam en zijne omgeving. Doch van het op komende geslacht kan de herinnering ver sterkt worden door aanschouwing in beeld. Daarom is het van onzen gemeente-archivaris mr. W. R. Veder eene zoo uitnemende ge dachte geweest om thans, nu ondanks de afbraak de omtrekken van den ouden Dam nog zijn te herkennen, in het oud-archief der gemeente (Amsteldijk 67, t. w. het voor malig raadhuis van Nieuwer-Amstel,) eene tentoonstelling van teekeningen, prenten en iiiiiiiiiiimiiiriiiii i iiiiiiimmiiiiiiiifii LITERAIRE BESCHOUWINGEN ALBERT VERWEY, HENRIETTE ROLAND HOLST, JACOB ISRAËL DE HAAN Het Feest der Gedachtenis" II Het is niet te verwachten dat een dichter zal toegeeven dat het hem aan een der dichterlijke hoofdeigenschappen, aan bran dende Liefde, ontbreekt. Wat hij als liefde in zich voelt lijkt hem sterk en machtig genoeg en wat daar, in anderen, booven uit gaat, moet hij wel hol, ijl en rhetorisch vinden. Maar de luisterende meenigte, al laat ze zich dikwijls door schijnkracht en holle klanken misleiden, onderscheidt toch in 't eind altijd het geluid van echte liefdes ontroering, en dan blijft ze dankbaar en trouw. In de geestdrift en de verheevenheid van Henriette Roland Holst is een element van vuurige liefde, dat bij Verwey niet te vin den is. Zij vergeet zichzelf, uit meedegevoel voor de lijdenden, het leed der waereld be schaduwt steeds haar geluk, zij gevoelt zich veel te innig aan de menscnheid verbonden om vreede te vinden in het leeven van een letterkundige, zooals dat van Verwey. Dat klinkt uit haar verzen, dat blijkt uit den opzet van al haar werk, ook al kent men niet haar leevensdaden. Zij heeft het heete bloed in zich van de groote dichter strijders, Shelley, Schiller, Hugo wier kompas niet gerigt was op schoonheid van klank en zuiverheid van expressie maar op ethische schoonheid, op het heil der meedemenschen, op een waardig en dich terlijk daden-leeven. Dat ontdejct de meenigte eerder nog dan de literator en de kritikus. En Henriette Holst zal het ondervinden dat ons volk dankbaar is en trouw, door de eer die men aan haren naam zal bewijzen. Zij heeft niet te klagen oover gebrek aan waardeering. Wel heeft zij nooit die oppervlakkige populariteit ondervonden, die soms den vlotten rijmer ten deel valt. In dat opzicht is iemand als Adama van Scheltema haar vór, en zij zal hem dien voorrang niet benijden. Maar van de publicatie van haar eerste verzen af heeft een kleine groep, die zich als elite kon voordoen, onder de autoriteit van Kloos, haar tot groote dichteres" en verheeven vrouw" verklaard. En deeze soort erkenning, door een elite, die, al is ze klein, geen ernstige meededingster heeft, weegt op teegen veel miskenning, gering schatting en zelfs bespotting. Laat de bende fotografiën te houden, betrekking hebbende op de geschiedenis van den Dam. Deze ten toonstelling, het zij hier maar dadelijk aan gegeven, is geopend den 15en Maart en blijft toegankelijk tot 15 Mei 1916 op alle werkdagen van 11 tot 4 uur. * * Bij mijne komst ten archieve had ik het geluk rondgeleid te worden door den heer Corn. J. Qimpel, archiefambtenaar belast met de zorg voor den historisch- topografischen atlas van de stad Amsterdam, die uit de hem toevertrouwde groote en rijke collectie met helder inzicht en groote liefde 'en zorg deze tentoonstelling organiseerde. 148?nummers en is verdeeld in verschillende rubrieken, welke wel niet dadelijk te onder scheiden zijn, doch bij aandachtige beschou wing al spoedig in het oog vallen. En de eerste daarvan hoe kan het anders? is natuurlijk het stadhuis en omgeving. Allereerst het oude stadhuis, gebouwd in de veertiende eeuw, gravure van Claes jansz. Visscher, omstreeks 1610. Daarop volgen dan de gravures van Saenredam en Savry, fotografiën naar de schilderijen van Beerstraaten, de brand van het oude stad huis op 7 Juli 1652, fotografie naar de teekening van R. Zeeman, eene gravure van Jan van der Heyden hoe de brand door middel van slangbrandspuiten had kunnen worden gebluscht, zoomede de bouwvallen van het oude stadhuis naar eene anonieme O.-I. iuktteekening. Een gedeelte van de oude Vierschaar, krijtteekening van Willem Schellinks van 1642, besluit deze rubriek, waarbij ook is ondergebracht de bekende gra vure van S. Savry naar Jan Martsen de Jonge Het vertrek van Maria de Medicis van het stadhuis te Amsterdam op 5 September 1638", eene gebeurtenis die de harten der toen levende Amsterdammers met rechtmatigen trotsch vervulde. Aan dit bezoek van Maria de Medicis wijdde Gaspar van Baerle een groot prachtvol uitgevoerd Latijnsch werk, door Vondel vertaald, waaruit deze gravure is genomen, en de groote dichter zelf vereeuwigde het in zijne verzen. 't Was de laatste groote gebeurtenis welke zich voor het oude Stadhuis afspeelde; reeds twee jaren later werd door eene commissie uit de Vroedschap de noodzakelijkheid tot den bouw van een nieuw Stadhuis erkend. Reeds was in 1615 de torenspits om zijne wankelheid afgebroken; thans zou weldra de algeheele slooping van het gebouw volgen. Amsterdam, de principaelste koopstad der Republiek", bevond zich destijds op het toppunt van toenmalige wereldsche groot heid en de regeerende heeren der stad wenschten zich eene vorstelijke huizinge voor hunne bijeenkomsten en rijpe deliberatiën voor de grootheid en het welvaren" gebeurtenissen welke zich voor en langs het Stadhuis hebben afge speeld; eerst de droe vige, dan de blijde. We zien de lijkstaties van de Ruyter en Van Speyck; de brand die in den nacht van 12 op 13 October 1762 het paleis teisterde; het pachtersoproer van 1748; de opstootjes van 1848 met het op roepingsbriefje van de Bildungsverein"; eene fantastische voorstel ling van het palingoproer in 1886, dat vol gens eene buitenlandsche prent zich ook al op den Dam zou heb ben afgespeeld, en ein delijk het zoogenaam- Gezicht op de Noordzijde van den Dam, 1846. (Aquarel B. J. v. Hoven) de taptoeschandaal van Juni 1891, toen tijdens het verblijf van den Duitschen Kei zer in de hoofdstad gedurende de taptoe eene opstopping van volk op den Dam ont stond, die door de politie op wel eenigszins Duitsch-cultUreele wijze werd tegengegaan en uiteengeslagen. Dan komen de blijde gebeurtenissen, die wij hier niet uitvoerig kunnen en behoeven te beschrijven. Want beginnend met de vreugdebedrijven op den Dam bij de ver heffing van Prins Willem IV tot Stadhouder op 2 Mei 1747, t.w. de fraaie gravure van G. J. Marstaller, zijn het bijna alle gebeur tenissen die het Oranjehuis betreffen, van de verheffing van Willem Karel Hendrik Friso af tot de kroningsfeesten in 1898 toe. Een kleine onderbreking in deze Oranje reeks vormt natuurlijk de gravure van R. Vinkeles en D. Vrijdag, Het dansen om den Vrij heidsboom" op 4 Maart 1795. Daarbij sluiten zich dan de ontwerpen aan voor versieringen en illuminaties van het Stad huis en volgt eene reeks prenten en graHet vertrek van Maria de Medicis van het Stadhuis te Amsterdam, 5 Sept. 1638. Gravure van S. Savry Hoeveel is hier te wikken en te wegen ge weest, en met welk een geduld is ten slotte het gekozene verzorgd en voor het publiek te prijk gesteld! Doch wat veel meer zegt, de eenmaal gekozen afbeeldingen zijn oordeel kundig geschift en het tentoongestelde z systematisch ingedeeld, dat men werkelijk een beeld krijgt van het verleden en het heden van den Dam, niet slechts door zijne gebouwen als de roem en trotsch der Amsterdammers, maar pok als middenpunt van verschillende historische gebeurtenissen die meer of minder heftig de harten der Amsterdammers met vreugde of leed ver vulden. De catalogus dezer tentoonstelling omvat iiiiimiiiiiiiiiniiiimiiiiimiiMiiiiiiMiiiMimiMiMiMmiimiiiiiiMiittmiii dan maar lachen, ze moet ten slot toch de toon-aangeevers na-loopen. De lof van Kloos was voorbarig en ooverdreeven en zoo er al invloed van hem op Henriette Holst is oovergegaan, zoo was dat geen 'gunstige. Niemand wordt zonder schade op zulk een heemel-hoog voetstuk gezet. Door een enkele pompeuze >eegel bewijst een jong dichter nog niet zijn geniali teit. En Kloos was niet de persoon om Henriette Holst de diepe leevenswijsheid, de hooge intuïtie bij te brengen, die ik als een der drie hoofdeigenschappen van den dichter heb genoemd. Sterker en duidelijker is in het werk van Henriette Holst merkbaar de invloed van Herman Gorter. Gorter is wel een zeer origineel Hollandsch zanger, die ontroerd door de welluidendheid van Keats, een eigen timbre heeft gevonden in zijn moedertaal, dat door frissche kleurigheid en zoete teederheid onvergankelijk is. Gorter's muziek heeft uit de ziel van Henriette Holst muziek weer los gemaakt" en al is er geen sprake van imitatie, ieder versgevoelige hoort in het werk van Henriette Holst, en niet het minst in dit laatste, Feest der gedachtenis" sterker verwantschap met Gorter's timbre, dan met dat van Kloos of Verwey. Maar Gorter's kunst is nooit gerijpt, ten minste tot nog toe niet. Terwijl dit laatste werk van Henriette Holst een weezenlijke ontplooying geeft van de veelbeloovende bloesemknop. Henriette Holst heeft met Gorters muziek ook den invloed ondergaan van zijn zonderling stugge, stijfintellektualistischen geest maar haar liefdegloed was sterker en haar talent leeniger en rijker, zoodat zij dór het wintersche getij heen is gegroeid, waarin Gorter.s bloei verstarde en bleef steeken. Het mag verwonderlijk klinken, maar het moet gezegd, dat Gorter ontbeert wat door Goethe het grootste voorrecht van den dichter werd genoemd, de goede smaak. Nadat hij zijn eerste toonen zuiver had gezongen, en de gulle erkenning dier nieuwe klank-schoonheid zijn zelfvertrouwen al te zeer 'had versterkt deed hij dissonanten hooren, zoo onwaarschijnlijk kras, dat ze aan de buitenspoprigheid der futuristen doen denken. In elk nieuw werk van Gorter, tot heeden toe, kan men die smakeloosheeden vinden. En men herkent in het werk van Henriette Holst dezelfde zwakheid, hoewel in veel ligter graad, en altijd als getemperd en gered door de gevoelskracht van haar liefdevolle ziel. Op de eerste pagina van het Feest der gedachtenis vindt men reeds deezen reegel: de zon die aan den hemel stond te roemen" en terstond komt de herinnering op aan een reegel van Gorter waarvan reeds vroeger De Sociëteit de Vriendschap" later Zeemanshoop" omstreeks 1850. Houtsnede van Tollenaar der stad. Verschillende ontwerpen werden gemaakt, o.a. dat van P. Vingbooms, doch dat van Van Campen spande de kroon, werd goedgekeurd en tot uitvoering gebracht. Ten koste van groote geldelijke offers en met medewerking van bekwame bouwlieden en kunstenaars bekwam sedert Amsterdam zijn wereldberoemd Stadhuis, nog als Ko ninklijk Paleis de roem onzer hoofdstad. Dat alles is ingedeeld in de tweede rubriek, waarop dan allerlei Damgezichten volgen met het Stadhuis als glanspunt tot 18~/5 toe, het laatste gezicht karakteristiek om de dan nog rijdende omnibussen die ons nu wel prae-historische vehikels toeschijnen. Nu volgen de prenten en teekeningen van door mij de zotte smakeloosheid werd op gemerkt van de maan" die aan den heemel loopt te koopen." De expressie van Henriette Holst is min der dwaas, en van zuiverder gehalte. Maar toch is ze niet fraai, en zelfs min of meer potsierlijk. Dat de zon roemt" of praalt, kan gezegd worden, maar het staan roemen" van een zoo verheeven weezen als de zon is een uitdrukking die hindert door lage associaties. Zulke Gortersche dissonanten zijn door het gansene werk te vinden. Maar ik be doel allerminst dat zij de waardeering en de eerbied voor het schoone kunstwerk aan merkelijk zouden schaden. Het Feest der gedachtenis is een forsch en machtig werk, een sterke, voltooide conceptie. Zooals Verwey het dichterschap verteegenwoordigt het dichterschap in engeren zin, (met een kleine d) en Jacob Israël de Haan het joodsche volk, zoo verteegenwoordigt Henriette Holst de Vrouw, de Vrouw in haar nieuwe positie en waardigheid, de vrouw in het nieuwe, herbooren menschdom. Dit naar vereischte te doen is een gewel dige opgaaf. De maatschappij aan te tasten met het bijtend loog der ironie zooals Shaw b.v. doet is gemakkelijk en belooft meestal succes. Maar teegenoover de negatie het positieve op te bouwen, zonder aarzelen in de gegeeven rigting tot gang te koomen, het ethisch schoon te geeven, en de weegen van goedheid en deugd met vaste hand aan te wijzen, dat vereischt veel. Het vereischt of esn geweldige kracht, die prestige mee brengt, of een naïef kinderlijk eenvoudige ziel, die vuurvast blijft in de scherpste ironie. Dit vind ik het mooye en goede in het boek van Henriette Holst dat ze het heeft aangedurfd, het beetere, mooyere leeven in een toekomst-vizioen te verbeelden. Zulk een eenvoudige daad staat zoo hoog booven het gemorrei en gescharrel van futuristische decadenten, dat ik elk woord van kritiek in eerbied zou willen hullen. Het werk is volstrekt niet onaantastbaar. G. B. Shaw zou het begraven onder verteerende sarkasmen. Maar dit constateerend, gaat al mijn liefde uit naar het positieve werk en mijn afweer naar het negeerende en spottende. Ik houd van ironie en acht die gezond en onmisbaar, om de weeke uitgroeisels, het wilde vleesch eener nieuwe groei als met helsche steen te cauteriseeren. Maar de steen is daarom niet minder helsch en als hij het eedele weefsel zou aantasten zullen wij dat beschermen. Het is een goede daad, dit boek, ook al heeft het zwakheeden, en al is de wijsheid het vures betreffende het intérieur van vorstelijke hoofdgebouw op den Dam. Van het Paleis naar de Nieuwe Kerk is slechts enkele schreden. Eerst zien we het model waarnaar zij gebouwd is, n.l. de kerk te Amiens, vervolgens de ets van Claes Jansz. Visscher. Dan de gravure van den brand _.__ ? o welke den Hen Januari 1645 .dit kostbare ' stadhuis! een Amsterdam waardig gebouw ning van G. Lamberts naar Schouten, De doorgang onder den onvoltooiden toren der Nieuwe Kerk", met op den achtergrond het oude Postkantoor. Als van zelf spreekt, zijn in deze reeks ook prenten op de inhul diging onzer drie koningen en koningin Wilhelmina, indertijd als premieplaat op de wereldgeschiedenis van de professoren Brug mans en Kernkamp door de firma Sijthoff te Leiden uitgegeven. En nu gaan we verder den Dam rond, waarbij eene fraaie aquarel van B. J. van Hove, Gezicht op de noordzijde van den Dam (1846), terstond in het oog valt. We zien de afbeelding van een ontworpen maar nooit gebouwd hotel op den Dam, dat tusschen den Nieuwendijk en het Damrak zou verrijzen, treurige voorlooper van de huidige hotelplannen op het vrijgekomen terrein van den Vijgendam. Dan allerlei gezichten op de voormalige Beurs, de Beurs van binnen en en het doen springen van de gewelven, waar de genie bij te pas moest komen; het Kommandantshuis, de oude Vischmarkt, de Waag en de vernieuwde Waag met verschillende terechtstellingen, onderscheiden versieringen van het voormalige monument en de afbraak van Naatje Eenarm in April 1914, den Vij gendam, het oude Beurspoortje en eindelijk de zuidzijde van den Dam tot de Kalverstraat toe. Met het beschouwen eener penteekening' van C. Roozeboom, Het gebouw van de Groote Club" voor de afbraak in 1913," kun nen wij eindelijk onzen rondgang door de tentoonstelling besluiten. Typisch in deze afdeeling is eene houtsnede van Tollenaar, voorstellende de socië teit de Vriendschap", later Zeemanshoop", van omstreeks 1850. De Kalverstraat is daar nog smaller genomen dan de Kromme Elleboogsteeg en het hoekhuis, waar nu het gebouw van de Groote Club" staat, heeft twee Engelsche uitbouwsels, die te zamen een waren sta-in-den-weg vormen. In dat huis was toen de bekende manufactuurwinkel van A. Heyman gevestigd, eene zaak welke later door den bekenden winkel van Sinkel op den Nieuwendijk is overvleugeld. Zoo reikt het nieuwe de hand aan het oude. Eene manufactuurzaak aan den Dam is verrezen en een kleedingzaak wordt ge bouwd, doch voor een groot hotel schijnt de Dam nooit de geschikte plaats geweest te zijn, getuigend alle vroegere en latere mislukte plannen. Moge onsGemeentebestuur, wakker geschud door hare eigene tentoon stelling, thans zorgen, dat tegenover het Koninklijk Paleis, haar oude roemruchtig gebouw zoo ernstig teisterde, ook al eene gebeurtenis door Vondel bezongen. Eene gravure met den nooit volbouwden toren ontbreekt evenmin en daarop volgen ver schillende gravures, aquarellen en teeke ningen, welke op het uiterlijk en innerlijk der kerk betrekking hebben. Bijzondere aandacht in deze reeks verdient de teekeverrijst, opdat de Dam niet geheel en al zijn oud en eigenaardig karakter verlieze en de nu jeugdige Amsterdammers later met iets van den ouden trotsch hunner voorvaderen terug mogen zien op den nieuw volbouwden Dam. HENDR. C. DIFEREE die het steunt en deed groeyen, niet zeer diep. Zeer diepe inzichten werken soms verlammend, en voor den ethischen bouwer, den schepper van nieuwe schoonheid is een zeekere beperktheid juist voorwaarde tot vaste daad-kracht. Het lijkt mij twijfelachtig of Henriette Holst het vizioen van haar Feest" werkelijk heeft gezien met volle geestelijke klaarheid. Als dat waar was, dan zou het al heel opmerkelijk zijn dat haar vrouwen-groep hetzelfde deed als de groep van zaligen, door Dante gezien, die zich schikte in forma dunqu»di candida rosa." Waarschijnlijker komt het mij voor dat de dichteres gedacht heeft aan het paradijsvi'zioen van Dante, en toen getracht heeft zich iets dergelijks voor te stellen. Dat is een stout onderneemen, en het kon natuurlijk niet geheel gelukken. Want een vizioen bedenkt men niet, maar ondergaat men. Doch ook hier voel ik de reddende macht van het goede, schoone willen. Dat maakt alles goed, het lijden harer lotgenooten dreef haar. Zoo zijn er veele plaatsen in het boek, waar de verzen totaal afzinken tot een soort berijmd proza. De opgaaf der dichteres was een episch-lyrisch gebouw te stichten, als een baken voor den lichtgang van 't menschdom. Maar daarbij behoort de taal ook steeds te blijven op zuivere hoogte, in eedele sfeer. Dit nu is meenigmaal mislukt, en Henriette Holst had eevenmin als Gorter die zeekere takt die behoedt voor uitglijden en den wanklank van het triviale. Reegels als de volgende zijn rijmen, maar geen verzen: Op de brug over de rivier vond een heer haar en sprak haar aan, die zocht zijn avondplezier hij vroeg of ze mee wou gaan." Deeze eevenmin. Hij droeg mooie zachte kleeren en hij geurde naar bloemenwater zijn snor wuifde zi/ig als veeren over zijn lip, die zou later vaak kittelen tegen haar wang." Of deeze. Hij heet van lust, zij met een laag beramen in haar geschonden ziel, een treurig paar." Dat een treurig paar" is zoo triviaal omdat het de uitroep is van iemand die het geval ziet als een journalist of een dominee. De taalschoonheid, die uit dich terlijke beschouwing van zelve voortkomt, ontbreekt. En toch ligt dit niet aan het onderwerp: de Deerne1'. Ook een deerne kan dichterlijk gezien worden en uit diep begrip ontstaat noodwendig eedele harmonische taal. Maar de dichteres heeft het geval moralistisch gezien en gegeeven, en het is geen toeval dat juist hier de taal zoo vaak in wanklanken verloopt. Een weinig verder wordt ons geteekend: de Vlinder' de vrouw die van natuure grillig en onstandvastig is in haar liefde. En hier klinkt het vers-geluid terstond zuiverder, met de fijne harmonieën van diep gevoel: Ik groei en bloei en geur naar eigen aard mijn dag is lieflijk en mijn nacht is zoet niemand veracht mij omdat mijn warm bloed licht is, omdat mijn hart zijn vreugden gaart uit veele bloesems, a's de vlinder doet. De jonge moeders reiken mij de hand de jonge kindren spelen op mijn knie gij weert ze niet, en kindren minnen wil gelijk zij zelf zijn, blij naar kindertrant. Hier heeft het vers zijn eisch van melodie, omdat hier hoog dichterlijk gevoel zich uitzegt. Maar zoodra theorieën in 't spel zijn, dat wil zeggen: intellektueele gedachten, moraliseerende ooverweegingen, begrippen die uit een of ander stelsel voortkoomen, dan worden de woorden ondichterlijk en triviaal. Herman Gorter en Henriette Holst heb ben beiden zich tot aanhangers verklaard van een dor intellektualistisch stelsel. Teegenoover een sterk, maar beperktverstandelijk mensch als Marx, hebben ze beiden hun vrij-dichterlijk oordeel onderge schikt geacht, hun dichterlijke fierheid en zelfstandigheid prijs gegeeven. Men hoort het onmiddelijk zoodra ze sociaal-demokratische ideeën in verzen trachten te verkon digen. Als ze van proletaren'' spreeken dan is de zuiverheid van hun geluid al geschon den en komt er iets komisch te hooren, waarop het bijtend loog der ironie vat krijgt. Maar bij Henriette Holst was de dichter lijke geestdrift, de liefdevolle stuwkracht sterk genoeg om steeds meer en meer het gemis aan goeden smaak te compenseeren, en door het geheele boek Het Feest der Gedachtenis" blijft de gansene innige pracht van haar dichterlijk gevoels-leeven triom feeren in telkens zich herstellende zuivere harmonieën. Der dichteres liefdevolle wil heeft zich weeten te handhaven in de zware, gewigtige opgaaf. Het boek is geslaagd, het staat vast en blijvend als een der blanke monu menten van onzen duisteren, maar van koomende wonderen z wan geren tijd. FREDERIK VAN EEDEN * K ft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl