Historisch Archief 1877-1940
H°. 2024
Zaterdag 8 April
A°, 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. O R O BIO DE GASTRO Jr. en Dr. FREDERIK VAN CEDEN
Abonnement per 3 maanden ? 1.65
Voor het BuitenL en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzonderlek* Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12*
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiin van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advtrtentita op de Inantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . .030
. . .OM
INHOUD i Bladz. 1: Intriges ? door v. H. Bnitenl.
Overzicht, door G. W.'Kernkamp. Confetti.
2: Baste van wijlen mr. Asser. Duitsche
Zelfcritiek, door Jos. Loopuit. Dnikb ;otgeschut, door
Artillerist, De'Ktmstmestvoorziening en hare
- moeiHJkhedén, door J. Smid. -"- Erekêlzangen,
door J. H. Speenhoff, Open speelplaatsen, geen
gymnastiekzalen, door Genl. J. v. Dam v. Isselt.
3: Feuilleton: Masiro, door Christine Hoekstra.
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Uit de
Natunr, door A. B. Wigman. 6: De Pastorie van
Schelluinen, door Dingemans.?Het
Mahler-vraagstuk, door H. van Lennep. 7: Kabir's Verzen,
door F. v. E. Schoolversiering, door W. Martin.
Octoberwind, door L. B. Becking. De Zaak
Valter, door H. Brugmans. Schilderijen-zien,
door Plasschaert. 9: De Knnst der Ex
pressionisten, door H. Borel. Nedérl.
FriesWoordenboek, door Fooke Gerbens. Voor be
hoeftige Belgen. 10: Eantteekeningen van een
Landstormplichtige, door Melis Stoke.
ll:Financieele en Economische Kroniek, door v. d. S,
1%: Ed. Verkade, door en met teekening van J. H.
' Speenhofl. Ode aan mijn onden Hoed, door Lidth.
, Leekenspiegel Pnzzlc. Spreekzaal.?13:
Voortdurende Torpedeering van Neutrale Schepen,
teekening van Joh. Braakensiek. Damrubriek,
red. E. O. de Jonge. Sohaakrnbriek, red. dr.
A. G. Olland.
Bijvoegsel: Ongerustheid in den Lande en de
Begeering, teekening voor '?de Amsterdammer"
van Joh. Braakensiek.
lllmlIIIIIIIMIIIIIMIIHIIIIMHIIIIMIIIIIIIIIIIII
INTRIGES?
Er. zijn tijden, waarjn het geen ondeugd
is, wat monomaan te zijn; en waarin
achterdocht tot het uiterste, plicht wordt.
Onze dagen stellen weer dien ersch:
Argeloosheid of goed-vertrouwen zouden
nu slechts tot 's duivels oorkussen kunnen
1 dienen.
De geheele wereld om ons heen is
slimmer en handiger geworden dan ooit,
en wie zijnerzijds daarmede niet reke
ning wil houden, wordt van de rekening
het kind.
Men vergunne ons, tot inleiding op
hetgeen verder volgen zal, een korte
herinnering uit onze vaderlandsche his
torie, die heusch is gebeurd:
Het was, eenige honderden jaren ge
leden, dat twee tegenover elkander staande
groote mogendheden, beide belang had
den, om de gunst van Nederland te
dingen; en beider diplomaten waren
voortdurend doende, ons tegen de weder
partij op te zetten en naar hun eigen
kant te doen overhellen.
Zoo iets is ons meer overkomen! Het
waren in dit geval Frankrijk en Spanje.
Toen is van Spaansche zijde eene
zeer handige intrige op touw gezet, die
tamelijk wel aan het doel schijnt te
heb.ben beantwoord ook, en waarvoor de
aarts-slimmerd Mazarin zelf, hoewel hij
er den last van kreeg, den hoed afnemen
moest.
De Spaansche gezanten lieten zeer
vriendschappelijk de Nederlandsche re
geerders" onderhands weten, dat onze
vrienden, de Franschen, zekere nadeelige
plannen tegen Nederland hadden opgevat.
Juist het tegendeel was waar; want
't was veeleer van de Spanjaarden, dat
ditmaal dergelijke plannen uitgegaan
waren. Maar zij wisten "t zoo te keeren,
dat zelfs sommige uitlatingen van den
Franschen gezant tegenover den Stad
houder, ten onrechte den schijn van
bewijs voor zulke oogmerken kregen.
Vervolgens verschenen in dezelfde
dagen, dat deze bedenkelijke ver
moedens omtrent den Franschen toeleg
de Statenvergadering in onrust brachten,
eensklaps ook onder het publiek van
allerlei zijden geruchten omtrent de zoo
genaamde booze plannen van Frankrijk,
welke geruchten echter in waarheid van
Spaansche zijde werden uitgestrooid.
De Nederlanders wisten niet meer, zegt
de Geldersche edelman in wiens Gedenk
schriften men den loop van 't geval na
lezen kan, de Nederlanders wisten niet
meer, waaraan zich te houden. Onder
de bevolking ontstond groote alteratie,
argwaan en ergernis tegen den Franzoos."
Nederland liet zich zonder veel na
denken bij dien teugel leiden, en het
resultaat was 't beoogde: een hand over
hand toenemende twijfel zoowel in onze
regeeringskringen als onder de burgerij,
tégen den verdacht gemaakten franschen
vriend, die zich nog slechts kon haasten,
door openlijke en ronde verklaringen alles
te stempelen tot een Spaansche praktijk,
om met zulke valsche en versierde uit
strooisels oneenigheid te zaaien en de
verhoudingen te troubleeren."
En ook nadat de uitwerking ten slotte
weer was tegengegaan, bleef van het
opgewekte wantrouwen in de publieke
stemming toch nog altijd wat hangen.
De vermoorde onschuld waren trouwens
de Franschen zeker evenmin.
Dit is alles hooge politiek, die ons, goede
burgers van de lage landen, wel eens
wat.al te hoog dreigt te gaan!
Maar zij gaat met dat al niet over
onze hoofden heen.
** *
Wij moeten tegenwoordig weer te veel
op alles zijn gevat, om van te voren te mo
gen vertrouwen, dat de machiavellistische
manieren van toen, thans geheel uitge
sloten zouden zijn.
En de herinnering aan 't genoemde
incident kwam bij ons op, bij de
alarmeerende berichten, welke sinds Vrij
dag 1.1. aan Nederland zijn ingepeperd
geworden: over militaire noodmaat
regelen, over een Engelsch ultimatum, over
landingsplannen van de Geallieerden, enz.
Zij mag worden uitgesproken, nu het
Handelsblad uit de zekerste bron de erken
ning heeft gebracht: dat bepaalde
dergel ij ke mededeelingen, te
Amsterdam tenminste, zijn uit
gegeven door den Duitschen
Consul-Generaal, die ze uit den
Haag had en meende ze voor juist te
mogen houden".
Het is nu langzamerhand wel aan ieder
duidelijk geworden, dat de genoemde
berichten, deels onwaar, deels, wat onze
eigen maatregelen betreft, grootelijks
overdreven en noodeloos alarmeerend
zijn geweest.
Ja, zelfs komt de gedachte op, dat de
gegevens" zelve, welke de Regeering
eene toeneming der gevaren waaraan
ons land bloot staat hebben doen
duchten", minder juist en afdoende zijn
geweest, dan zij aanvankelijk onderstelde.
Voegt men hierbij: dat deze berichten,
ook door wat ze niet inhielden en door
wat er omheen kon worden geborduurd,
ongetwijfeld geschikt waren, hier te lande
stemming te wekken tegen Duitschland's
vijanden, en dit dan ook ongetwijfeld
hebben gedaan tevens;
dat zij door de geheele Duitsche pers
als op commando met dien tendenz zijn
opgenomen en verder over de geheele
wereld verspreid;
dat de uitwerking geheel komt in 't ge
vlei van eene mogelijke Duitsche oorlogs
politiek, zooals ook de heer Colijn ze
zooeven in een scherpzinnig artikel heeft
uiteengezet, en welke nu ook al, (lees Von
Payer) in den Rijksdag op sluwe wijze
begint te worden uitgespeeld;
dan mag de veronderstelling worden
geopperd, of de geheele schrik, aan
Nederland op het lijf gejaagd, misschien
het voortbrengsel is van een Duitschen
diplomatieken zet.
Waarvoor men dan hetzelfde respect
zou kunnen hebben als voor zooveel,
wat de Duitschers op het oogenblik
praesteeren.
Maar waarvoor wij toch tevens op de
meest besliste manier zouden moeten
bedanken; aangezien dergelijke agitatie's
o la Dumba?von Papen, ook hier te
lande niet van den gewenschten stijl zijn.
Het verspreiden van onware,
alarmeerende berichten door den Amsterdamschen
Consul-Generaal, ligt toch zeker ook al
niet binnen het eigenlijke gebied van
Z.Ed.Gestrenge's exsequatur.
Maar wat, indien dit eene bewezen
feit slechts deel uitmaakt van eene be
weging, in de hand gewerkt door dien
bij uitstek kundigen diplomaat, van wiens
werkzaamheid in Den Haag de beteekenis
ten onzent nog maar altijd niet genoeg
wordt ingezien: den heer Von Kuhlmann?
* *
De zaak verdient echter in elk geval,
en ook afgescheiden hiervan, nader
onderzoek.
De geheele loop van zaken en het
bericht van 't Handelsblad moeten vol
doende grond zijn, om van
regeeringswege over eenige feiten, die nog duister
zijn, door een nader onderzoek licht te
verspreiden.
Het behoort b.v. te worden opgehel
derd, hoe 't komt dat Vrijdag 31 Maart 1.1.
een aantal berichten in te alarmeerenden
vorm (over de verloven, over de goede
renwagons, over besprekingen met den
Directeur van het kabinet der Koningin!)
met zoo ongewone promptheid door
Nederland zijn verspreid geworden.
Zij zijn ten deele uitgegaan, indien wij
ons niet bedriegen, van het Haagsche
Correspondentie-bureau, dat ze echter
niet uit officieele bron schijnt te hebben
gehad.
Vrage: hoe is dit bureau, dat toch een
semi-officieele plaats inneemt, en dat,
bedriegen wij ons alweer niet, met
zijne communiqué's, omtrent
staatsaangelegenheden anders nog al omzichtig
pleegt te zijn, aan deze berichten, en tot
het op deze wijze, en in dezen vorm,
uitzenden ervan, gekomen?
In sommige bladen en op sommige
plaatsen zijn er vervolgens nog bepaalde
onrustbarende inisuatie's aan vastge
knoopt. Is er omtrenfden dieperefl oor
sprong van een en aïdër niet iets aan te
wijzen ?
Het is wenschelijk, de verantwoorde
lijkheden vast te stelten.
Achteraf blijkt, dat de berichten onver
diende opwinding hebben verwekt. De
Regeering zelve heeft blijkbaar niet aan
stonds gevoeld, hoezeer op de publieke
opinie werd ingewerkt.
Nu is alles zeker wel weer tamelijk
terecht gekomen, maar er is toch heel
wat zorg gebaard, onrust en ontstemming
gewekt, en schade geleden, zoodat som
migen zelfs van financieele manoeuvres
zijn gaan spreken!
En dus heeft de burgerij er dubbel
recht op, dat precies worde opgehelderd,
aan wie deze panische
berichtverspreiding ten slotte is toe te schrijven.
Dit kan ook al daarom van belang
zijn, omdat wel mag worden gezorgd,
dat dergelijke commoties voor het ver
volg ons zooveel mogelijk worden be
spaard. In enkele landen, als Denemarken,
Zwitserland, schijnen tegen zulke ge
vaarlijke berichtgevingen, die bovendien
de buitenlandsche verhoudingen kunnen
vertroebelen, zelfs wettelijke maatregelen
genomen te zijn.
En wat, indien de geheele alteratie,
onder de regenten zoowel als onder de
groote gemeente verwekt," weer haren
oorsprong had in... een intrige ?
7-IV-'16 v. H.
De Berlijnsche correspondent van de Nieuwe
Rotterd. Courant deelde dezer dagen een
aantal merkwaardige uittreksels mede uit
een boek van Paul Rohrbach, getiteld:
Weltpolitlsches Wanderbuch," een soort van
dagboek, waarin de auteur de indrukken
heeft opgeteekend, die hij tusschen 1897 en
1916 kreeg op uitgestrekte reizen door Rus
land, Klein-Azië, Oost-Azië, Afrika en
ZuidAmerika. Daar het zeer kort na het verschijnen
door de Duitsche censuur is verboden, kan
men het moeilijk zelf in handen krijgen;
de thans bekende gemaakte passages eruit
doen er wel naar verlangen, met het ge
heele boek kennis te maken.
De censuur schijnt zich te hebben
gestooten aan de vrijmoedige critiek, die Rohrbach
hier en daar op Duitsche regeeringsdaden
en begrippen uitoefent. Zujke passages vindt
men echter niet in de uittreksels van den
genoemden correspondent; misschien zou de
censuur ook die niet hebben doorgelaten!
Wat hij aanhaalt, zijn hoofdzakelijk impe
rialistische beschouwingen: de gedachte van
een Duitscher, die al jaren lang er over heeft
gebroed, hoe zijn volk de plaats in de zon"
zou krijgen, die hij het toewenscht.
Het is opmerkelijk, hoe ook Rohrbach
West-Azië voor het deel van de aarde houdt,
dat voor de Duitsche expansie geopend moet
blijven. Ook om die reden ziet hij in Rusland
den aartsvijand van het Duitsche Rijk, daar
het nooit zal ophouden te streven naar het
bezit van Constantinopel; zooals men weet,
hebben verschillende geschriften, die Rohr
bach tijdens dezen oorlog in het licht gaf,
juist de strekking om de Duitschers te doen
begrijpen, dat Rusland een nog veel ge
vaarlijker vijand voor hen is dan Engeland.
In 1911, tijdens een verblijf te Constanti
nopel, teekende Rohrbach in zijn dagboek
op: Wanneer zal de dag aanbreken, dat
ons volk, geleerden en arbeiders, politici en
kleine burgers, zullen begrijpen, dat zijne
toekomst afgesneden is, wanneer in plaats
van de Turken een vreemde mogendheid aan
den Bosporus zit, waar de zeeëngte het uit
einde van den Europeeschen en het begin
van den Aziatischen spoorweg gescheiden
houdt ? Als de Rus in Constantinopel zit,
dan is het uit met onzen toegang tot al de
goede dingen, die achter den Bosporus liggen.
Daar ligt nog meer voor ons dan koper en
petroleum; tarwe en katoen. Daar ligt de
wereld, die op ons wacht."
Een natie, die buiten gesloten is juist
van het gebied tusschen de monden van
den Donau en de Tigris, tusschen Sinai en
Ararat, kan thans geen wereldvolk meer
worden." En omdat Rohrbach niets vuriger
wenscht, dan zijn volk tot een wereldvolk
te zien groeien, bepleit hij een samenwerking
van Duitschland met Turkije, al ontveinst
hij zich de gevaren niet, die een versterkt
Turkije op den duur zal opleveren voor de
positie, die Duitschland in West-Azië wil
veroveren.
Toen Rohrbach de door ons aangehaalde
woorden neerschreef, was de Balkan-oorlog
van 1912?1913 nog niet gevoerd, die het
grootste gedeelte van Europeesch Turkije
voor de Turken verloren deed gaan. Door
dien oorlog kwam er een groote verandering
in de verhouding van Duitschland tot Tur
kije. Zoolang als Europeesch Turkije zich
uitstrekte tot aan de grenzen van Bosnië
en Herzegowina, dus van Oostenrijk, kon
Duitschland van samenwerking met Turkije
de vervulling verwachten van zijn wensch,
om de Noordzee met de Perzische Golf te
verbinden door een spoorweg, die zou loopen
over Duitsch gebied en het gebied van
Duitschland's bondgenooten. Na den vrede
van Boekarest wera dit anders. De
BalkanStaten hadden toen het grootste gedeelte
van Europeesch Turkije onder elkaar ver
deeld ; voor Duitschland verviel daarmede
het belang, dat het tot dusverre had gehad
om de integriteit van Turkije te handhaven;
de vriendschap van Turkije verloor hare
waarde; Duitschland werd bereid om te
onderhandelen over de verdeeling van het
Aziatische gebied van Turkije, mits het zich
daarbij het bezit kon verzekeren van het
beste deel, n.l. Klein-Azië.
De hier aangegeven gedachtengang heeft
een bekend Engelsch publicist over Turksche
aangelegenheden er toe geleid, de voor
naamste oorzaak van den tegenwoordigen
oorlog te zoeken in Duitschland's begeerte
om de Turksche heerschappij te vernietigen.
Wij bedoelen E. G. Tabet, die in The
Nation van 10 Februari 11. een artikel
publiceerde, getiteld: Turkey under the
young Turks."
Hij laat in het midden, of Duitschland
werkelijk pogingen heeft gedaan om met de
mogendheden der Entente te onderhandelen
over een verdeeling van Turkije, maar acht
het waarschijnlijk, dat het zulk een verdee
ling gewenscht heeft, waarbij dan Klein-Azië
aan Duitschland zou komen, Armenië aan
Rusland en Syrië aan Frankrijk. Het kreeg
echter de zekerheid, dat men aan de andere
zijde op zulke plannen niet zou ingaan. Zoo
men zich daar er al over heen had willen
zetten, dat het door Duitschland begeerde
deel van den buit verreweg het belangrijkste
was, nog tal van andere redenen maakten
het voor de Entente niet raadzaam, dat
Duitschland vasten voet zou krijgen in
WestAzië. Door zulk een aanwinst van gebied
zou Duitschland dichter bij Britsch-lndië
gebracht worden; er zou in West-Azië een
Duitsch-Russische en een Duitsch-Fransche
grens komen, die voortdurend gevaar voor
conflicten zouden opleveren; maar bovenal:
Duitschland zou dan voortaan ook in de
Middellandsche Zee zijn macht kunnen laten
gelden en daar als mededinger van de mo
gendheden der Entente optreden.
Om al deze redehen kon de Entente niet
medegaan met de Duitsche plannen ten
opzichte van Turkije, die een finale oplos
sing van de Oostersche quaestie bedoelden
door een verdeeling van Turksch-Azië.
Toen Duitschland tot het inzicht was ge
komen, dat zijn doel niet langs diplomatieken
weg zou kunnen worden bereikt, bleef als
eenig middel daartoe over: een Europeesche
oorlog. Indien in dezen oorlog de centrale
mogendheden de overwinning behaalden,
zou Oostenrijk voortaan de overheerschende
mogendheid worden in het Westen van het
Balkan-Schiereiland; Duitschland zou zich
een weg banen naar Constantinopel en
vandaar naar het gebied aan de overzijde
van den Bosporus.
Zoo ziet de schrijver van dit artikel dus
in het streven van Duitschland naar expansie
in West-Azië de eigenlijke oorzaak van den
tegenwoordigen oorlog.
Of Duitschland dien oorlog heeft uitge
lokt alleen om dit doel te bereiken, zouden
wij betwijfelen; wel nemen wij aan, dat de
botsing van Duitschland's belangen in
Aziatisch Turkije met die der Entente een
van de voornaamste oorzaken is, waaruit
deze oorlog is voortgekomen. Zoodra zich
tijdens dezen oorlog het vooruitzicht voor
Duitschland scheen te openen om, zij het
niet direct, dan toch indirect, meester te
worden van de verbinding van de Noordzee
met de Perzische golf een vooruitzicht,
dat sedert, door het succes van de Russische
legers in Azië, weer heel wat minder zeker
is geworden heeft men daar den lang
gekoesterden heimelijken wensch luid en
uitbundig geuit; wat Rohrbach in 1911 in
zijn dagboek opteekende: achter den Bos
porus ligt de wereld, die op ons wacht,"
dat is na den herfst van het vorige jaar,
toen Servië onder den voet werd geloopen,
door tal van Duitsche publicisten openlijk
verkondigd.
In die wereld achter den Bosporus, ge
steld dat de Duitschers den toegang daar
heen zouden vinden, wachten hen echter ver
moedelijk ook groote moeilijkheden.
Rohrbach voorspelt een groote
rnachtsont wikkeling van het Turksche rijk, als gevolg
van zijn bondgenootschap met Duitschland.
Hoe sterker echter Turkije wordt, des te
beslister zal het ook Mahomedaansch willen
zijn. Een conflict tusschen Duitschers en
Turken zal dan niet uitblijven. Als uit de
bron van Rebekka water geput wordt voor
de ketels van den Bagdadspoorweg, zal de
crisis van den Islam komen, van den Balkan
tot aan Bagdad, en dan zal het te Constan
tinopel waarschijnlijk moeilijker dan thans
zijn, edicten van tolerantie uit te vaardigen
voor de Christenen die onder de halve maan
leven."
Toen Rohrbach dit schreef, was de Euro
peesche oorlog nog niet uitgebroken, was
dus ook de heilige oorlog" door de Turken
nog niet afgekondigd. De daarvan verwachte
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: .Confetti'.
Dr. Kuyper in De Standaard": ^
Onwillekeurig denkt men aan de
dagen van den eersten Napoleon terug.
Wien heugt niet de tiërceering?"
Ons niet, eerlijk gezegd. Maar zou de
heer Kuyper al zoo oud zijn?
*
De Duitsche antiquaar-catalogi blijven
belangwekkend. De bekende firma List en
Francke te Leipzig zond haar
antiquariatskatalog no. 457 in het licht. Hij is getiteld:
Neutrale Staaten Europas und mit diesen
zusammenhangende Landen Tot de neu
trale Staten rekent deze Duitsche firma
behalve natuurlijk Nederland, Zwitserland,
de Scandinavische rijken, Spanje en Portugal,
ook Luxemburg en zelfs België, hoewel uit
den treure is betoogd, dat België zijn
neu,traliteit reeds lang vór den oorlog had
prijsgegeven. Maar er zijn nog meer ver
rassingen. Bij de Scandinavische rijken
rekent deze Duitsche firma niet alleen
IJsland, Lapland en de Poollanden, maar
ook Sleeswijk?Holstein. Dat komt waarlijk
heel dicht bij hoogverraad.
*
De Leeuwarder Crt. schrijft:
Vór .circa 20 jaar raakte iemand te
Borne een gouden medaillon kwijt. Hij
was ten hoogste verrast, toen hij een
dezer dagen dat medaillon toegezonden
kreeg, voorzien van het spoorpoststempel
Oldenzaal.
Voor het Museum!
gevolgen zijn tot dusverre uitgebleven; de
millioenen Mohammedanen, die onder de
heerschappij van Turkije's vijanden leven,
hebben den strijd tegen deze Christelijke
overheerschers niet aangebonden. Maar ge
heel zonder uitwerking zal de oproep tot
den heiligen oorlog niet zijn gebleven; het
fanatisme van een groot aantal Mohamme
danen, die onder het politiek gezag van den
Sultan van Turkije leven, zal er door versterkt
zijn; de Armenische Christenen hebben het
aan den lijve ondervonden. Misschien zullen
ook de Duitschers,?als uit de bron van Rebekka
water geput wordt voor de ketels van den
Bagdadspoorweg", nog eens ervaren, hoe
gevaarlijk het is geweest om den Islam weer
op den weg. van de onverdraagzaamheid te
brengen.
Het is echter ook mogelijk dat reeds vór
dien tijd de verhouding tusschen
Dnitschers en Turken niet meer zoo vriend
schappelijk zal zijn. Het artikel van Tabet
in The Nation, waaruit wij een en ander
mededeelden, heeft niet alleen de bedoeling,
om den wensch van Duitschland naar het
bezit van Klein-Azië als de voornaamste
oorzaak van den tegenwoordigen oorlog te
doen kennen, maar betoogt tevens, hoe
dwaas de Jong-Turken hebben gehandeld
door zich geheel aan Duitschland over te
leveren.
Er zijn in den laatsten tijd allerlei berich
ten gekomen waaruit men zou afleiden, dat
ook de Jong-Turken zelf dit beginnen in te
zien. Maar veel zal het hun niet meer
baten; zoowel bij een overwinning als bij
een nederlaag van de centrale mogendheden
zal Turkije het gelag betalen: Germany is
fightingfor world-power and world-conquest,
the Turks are fighting to help her make a
conquest of themselves."
5 April 1916 G. W. KERNRAMP
Duitsche Zelfcritiek
door Jos. LOOPUIT
Uit de oorlogvoerende landen van
middenEuropa hebben wij, in deze lange, ellendige
oorlogsperiode genoeg stemmen vernomen,
waarin de wederzijdsche critiek op elkanders
eigenschappen en schaduwzijden zich heeft
k'unnen uitvieren. Ieder weet ten slotte wel
wat hij van dit, elkander tot op het gebeente
vernielen, ook op papier, heeft te denken.
Zelfs deze zijde van de moderne oorlog
voering, laat aan geraffineerdheid en inten
siteit niets te wenschen over.
Wie onzer vindt echter niet een, zelfs
zwakke poging tot zelfcritiek belangrijker,
dan al dat wederzijdsche vertoon van
eigengerechtigdheid ? Is er iemand die n teeken
van zelfinkeer, tot het nagaan en het opspo
ren van eigen fouten, niet van oneindig
meer belang acht dan al die lawines van
haat en die 42-centimeter uitbarstingen van
nijd tegen elkander, die ons op den duur zoo
veel weerzinwekkender zijn gaan aandoen,
omdat wij immers te goed weten, hoe
men na den oorlog weer al zijn best zal
moeten doen het meeste er van te ver
geten en te doen vergeten, waar men
elkander toch opnieuw weer noodig' zal
hebben en elkander ook weer zal moeten
vinden!
Een zoodanige poging tot zelfcritiek, te
zien waar eigen gebreken schuilen, op te
sporen waar de oorzaken daarvan liggen,
hebben wij te begroeten in het boek van
Hugo Preuss, ten vorige jare verschenen,