De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 8 april pagina 1

8 april 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 2024 Zaterdag 8 April A°, 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. O R O BIO DE GASTRO Jr. en Dr. FREDERIK VAN CEDEN Abonnement per 3 maanden ? 1.65 Voor het BuitenL en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10. Afzonderlek* Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12* UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiin van 1 5 regels / 1.25, elke regel meer . . Advtrtentita op de Inantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . .030 . . .OM INHOUD i Bladz. 1: Intriges ? door v. H. Bnitenl. Overzicht, door G. W.'Kernkamp. Confetti. 2: Baste van wijlen mr. Asser. Duitsche Zelfcritiek, door Jos. Loopuit. Dnikb ;otgeschut, door Artillerist, De'Ktmstmestvoorziening en hare - moeiHJkhedén, door J. Smid. -"- Erekêlzangen, door J. H. Speenhoff, Open speelplaatsen, geen gymnastiekzalen, door Genl. J. v. Dam v. Isselt. 3: Feuilleton: Masiro, door Christine Hoekstra. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Uit de Natunr, door A. B. Wigman. 6: De Pastorie van Schelluinen, door Dingemans.?Het Mahler-vraagstuk, door H. van Lennep. 7: Kabir's Verzen, door F. v. E. Schoolversiering, door W. Martin. Octoberwind, door L. B. Becking. De Zaak Valter, door H. Brugmans. Schilderijen-zien, door Plasschaert. 9: De Knnst der Ex pressionisten, door H. Borel. Nedérl. FriesWoordenboek, door Fooke Gerbens. Voor be hoeftige Belgen. 10: Eantteekeningen van een Landstormplichtige, door Melis Stoke. ll:Financieele en Economische Kroniek, door v. d. S, 1%: Ed. Verkade, door en met teekening van J. H. ' Speenhofl. Ode aan mijn onden Hoed, door Lidth. , Leekenspiegel Pnzzlc. Spreekzaal.?13: Voortdurende Torpedeering van Neutrale Schepen, teekening van Joh. Braakensiek. Damrubriek, red. E. O. de Jonge. Sohaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Bijvoegsel: Ongerustheid in den Lande en de Begeering, teekening voor '?de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek. lllmlIIIIIIIMIIIIIMIIHIIIIMHIIIIMIIIIIIIIIIIII INTRIGES? Er. zijn tijden, waarjn het geen ondeugd is, wat monomaan te zijn; en waarin achterdocht tot het uiterste, plicht wordt. Onze dagen stellen weer dien ersch: Argeloosheid of goed-vertrouwen zouden nu slechts tot 's duivels oorkussen kunnen 1 dienen. De geheele wereld om ons heen is slimmer en handiger geworden dan ooit, en wie zijnerzijds daarmede niet reke ning wil houden, wordt van de rekening het kind. Men vergunne ons, tot inleiding op hetgeen verder volgen zal, een korte herinnering uit onze vaderlandsche his torie, die heusch is gebeurd: Het was, eenige honderden jaren ge leden, dat twee tegenover elkander staande groote mogendheden, beide belang had den, om de gunst van Nederland te dingen; en beider diplomaten waren voortdurend doende, ons tegen de weder partij op te zetten en naar hun eigen kant te doen overhellen. Zoo iets is ons meer overkomen! Het waren in dit geval Frankrijk en Spanje. Toen is van Spaansche zijde eene zeer handige intrige op touw gezet, die tamelijk wel aan het doel schijnt te heb.ben beantwoord ook, en waarvoor de aarts-slimmerd Mazarin zelf, hoewel hij er den last van kreeg, den hoed afnemen moest. De Spaansche gezanten lieten zeer vriendschappelijk de Nederlandsche re geerders" onderhands weten, dat onze vrienden, de Franschen, zekere nadeelige plannen tegen Nederland hadden opgevat. Juist het tegendeel was waar; want 't was veeleer van de Spanjaarden, dat ditmaal dergelijke plannen uitgegaan waren. Maar zij wisten "t zoo te keeren, dat zelfs sommige uitlatingen van den Franschen gezant tegenover den Stad houder, ten onrechte den schijn van bewijs voor zulke oogmerken kregen. Vervolgens verschenen in dezelfde dagen, dat deze bedenkelijke ver moedens omtrent den Franschen toeleg de Statenvergadering in onrust brachten, eensklaps ook onder het publiek van allerlei zijden geruchten omtrent de zoo genaamde booze plannen van Frankrijk, welke geruchten echter in waarheid van Spaansche zijde werden uitgestrooid. De Nederlanders wisten niet meer, zegt de Geldersche edelman in wiens Gedenk schriften men den loop van 't geval na lezen kan, de Nederlanders wisten niet meer, waaraan zich te houden. Onder de bevolking ontstond groote alteratie, argwaan en ergernis tegen den Franzoos." Nederland liet zich zonder veel na denken bij dien teugel leiden, en het resultaat was 't beoogde: een hand over hand toenemende twijfel zoowel in onze regeeringskringen als onder de burgerij, tégen den verdacht gemaakten franschen vriend, die zich nog slechts kon haasten, door openlijke en ronde verklaringen alles te stempelen tot een Spaansche praktijk, om met zulke valsche en versierde uit strooisels oneenigheid te zaaien en de verhoudingen te troubleeren." En ook nadat de uitwerking ten slotte weer was tegengegaan, bleef van het opgewekte wantrouwen in de publieke stemming toch nog altijd wat hangen. De vermoorde onschuld waren trouwens de Franschen zeker evenmin. Dit is alles hooge politiek, die ons, goede burgers van de lage landen, wel eens wat.al te hoog dreigt te gaan! Maar zij gaat met dat al niet over onze hoofden heen. ** * Wij moeten tegenwoordig weer te veel op alles zijn gevat, om van te voren te mo gen vertrouwen, dat de machiavellistische manieren van toen, thans geheel uitge sloten zouden zijn. En de herinnering aan 't genoemde incident kwam bij ons op, bij de alarmeerende berichten, welke sinds Vrij dag 1.1. aan Nederland zijn ingepeperd geworden: over militaire noodmaat regelen, over een Engelsch ultimatum, over landingsplannen van de Geallieerden, enz. Zij mag worden uitgesproken, nu het Handelsblad uit de zekerste bron de erken ning heeft gebracht: dat bepaalde dergel ij ke mededeelingen, te Amsterdam tenminste, zijn uit gegeven door den Duitschen Consul-Generaal, die ze uit den Haag had en meende ze voor juist te mogen houden". Het is nu langzamerhand wel aan ieder duidelijk geworden, dat de genoemde berichten, deels onwaar, deels, wat onze eigen maatregelen betreft, grootelijks overdreven en noodeloos alarmeerend zijn geweest. Ja, zelfs komt de gedachte op, dat de gegevens" zelve, welke de Regeering eene toeneming der gevaren waaraan ons land bloot staat hebben doen duchten", minder juist en afdoende zijn geweest, dan zij aanvankelijk onderstelde. Voegt men hierbij: dat deze berichten, ook door wat ze niet inhielden en door wat er omheen kon worden geborduurd, ongetwijfeld geschikt waren, hier te lande stemming te wekken tegen Duitschland's vijanden, en dit dan ook ongetwijfeld hebben gedaan tevens; dat zij door de geheele Duitsche pers als op commando met dien tendenz zijn opgenomen en verder over de geheele wereld verspreid; dat de uitwerking geheel komt in 't ge vlei van eene mogelijke Duitsche oorlogs politiek, zooals ook de heer Colijn ze zooeven in een scherpzinnig artikel heeft uiteengezet, en welke nu ook al, (lees Von Payer) in den Rijksdag op sluwe wijze begint te worden uitgespeeld; dan mag de veronderstelling worden geopperd, of de geheele schrik, aan Nederland op het lijf gejaagd, misschien het voortbrengsel is van een Duitschen diplomatieken zet. Waarvoor men dan hetzelfde respect zou kunnen hebben als voor zooveel, wat de Duitschers op het oogenblik praesteeren. Maar waarvoor wij toch tevens op de meest besliste manier zouden moeten bedanken; aangezien dergelijke agitatie's o la Dumba?von Papen, ook hier te lande niet van den gewenschten stijl zijn. Het verspreiden van onware, alarmeerende berichten door den Amsterdamschen Consul-Generaal, ligt toch zeker ook al niet binnen het eigenlijke gebied van Z.Ed.Gestrenge's exsequatur. Maar wat, indien dit eene bewezen feit slechts deel uitmaakt van eene be weging, in de hand gewerkt door dien bij uitstek kundigen diplomaat, van wiens werkzaamheid in Den Haag de beteekenis ten onzent nog maar altijd niet genoeg wordt ingezien: den heer Von Kuhlmann? * * De zaak verdient echter in elk geval, en ook afgescheiden hiervan, nader onderzoek. De geheele loop van zaken en het bericht van 't Handelsblad moeten vol doende grond zijn, om van regeeringswege over eenige feiten, die nog duister zijn, door een nader onderzoek licht te verspreiden. Het behoort b.v. te worden opgehel derd, hoe 't komt dat Vrijdag 31 Maart 1.1. een aantal berichten in te alarmeerenden vorm (over de verloven, over de goede renwagons, over besprekingen met den Directeur van het kabinet der Koningin!) met zoo ongewone promptheid door Nederland zijn verspreid geworden. Zij zijn ten deele uitgegaan, indien wij ons niet bedriegen, van het Haagsche Correspondentie-bureau, dat ze echter niet uit officieele bron schijnt te hebben gehad. Vrage: hoe is dit bureau, dat toch een semi-officieele plaats inneemt, en dat, bedriegen wij ons alweer niet, met zijne communiqué's, omtrent staatsaangelegenheden anders nog al omzichtig pleegt te zijn, aan deze berichten, en tot het op deze wijze, en in dezen vorm, uitzenden ervan, gekomen? In sommige bladen en op sommige plaatsen zijn er vervolgens nog bepaalde onrustbarende inisuatie's aan vastge knoopt. Is er omtrenfden dieperefl oor sprong van een en aïdër niet iets aan te wijzen ? Het is wenschelijk, de verantwoorde lijkheden vast te stelten. Achteraf blijkt, dat de berichten onver diende opwinding hebben verwekt. De Regeering zelve heeft blijkbaar niet aan stonds gevoeld, hoezeer op de publieke opinie werd ingewerkt. Nu is alles zeker wel weer tamelijk terecht gekomen, maar er is toch heel wat zorg gebaard, onrust en ontstemming gewekt, en schade geleden, zoodat som migen zelfs van financieele manoeuvres zijn gaan spreken! En dus heeft de burgerij er dubbel recht op, dat precies worde opgehelderd, aan wie deze panische berichtverspreiding ten slotte is toe te schrijven. Dit kan ook al daarom van belang zijn, omdat wel mag worden gezorgd, dat dergelijke commoties voor het ver volg ons zooveel mogelijk worden be spaard. In enkele landen, als Denemarken, Zwitserland, schijnen tegen zulke ge vaarlijke berichtgevingen, die bovendien de buitenlandsche verhoudingen kunnen vertroebelen, zelfs wettelijke maatregelen genomen te zijn. En wat, indien de geheele alteratie, onder de regenten zoowel als onder de groote gemeente verwekt," weer haren oorsprong had in... een intrige ? 7-IV-'16 v. H. De Berlijnsche correspondent van de Nieuwe Rotterd. Courant deelde dezer dagen een aantal merkwaardige uittreksels mede uit een boek van Paul Rohrbach, getiteld: Weltpolitlsches Wanderbuch," een soort van dagboek, waarin de auteur de indrukken heeft opgeteekend, die hij tusschen 1897 en 1916 kreeg op uitgestrekte reizen door Rus land, Klein-Azië, Oost-Azië, Afrika en ZuidAmerika. Daar het zeer kort na het verschijnen door de Duitsche censuur is verboden, kan men het moeilijk zelf in handen krijgen; de thans bekende gemaakte passages eruit doen er wel naar verlangen, met het ge heele boek kennis te maken. De censuur schijnt zich te hebben gestooten aan de vrijmoedige critiek, die Rohrbach hier en daar op Duitsche regeeringsdaden en begrippen uitoefent. Zujke passages vindt men echter niet in de uittreksels van den genoemden correspondent; misschien zou de censuur ook die niet hebben doorgelaten! Wat hij aanhaalt, zijn hoofdzakelijk impe rialistische beschouwingen: de gedachte van een Duitscher, die al jaren lang er over heeft gebroed, hoe zijn volk de plaats in de zon" zou krijgen, die hij het toewenscht. Het is opmerkelijk, hoe ook Rohrbach West-Azië voor het deel van de aarde houdt, dat voor de Duitsche expansie geopend moet blijven. Ook om die reden ziet hij in Rusland den aartsvijand van het Duitsche Rijk, daar het nooit zal ophouden te streven naar het bezit van Constantinopel; zooals men weet, hebben verschillende geschriften, die Rohr bach tijdens dezen oorlog in het licht gaf, juist de strekking om de Duitschers te doen begrijpen, dat Rusland een nog veel ge vaarlijker vijand voor hen is dan Engeland. In 1911, tijdens een verblijf te Constanti nopel, teekende Rohrbach in zijn dagboek op: Wanneer zal de dag aanbreken, dat ons volk, geleerden en arbeiders, politici en kleine burgers, zullen begrijpen, dat zijne toekomst afgesneden is, wanneer in plaats van de Turken een vreemde mogendheid aan den Bosporus zit, waar de zeeëngte het uit einde van den Europeeschen en het begin van den Aziatischen spoorweg gescheiden houdt ? Als de Rus in Constantinopel zit, dan is het uit met onzen toegang tot al de goede dingen, die achter den Bosporus liggen. Daar ligt nog meer voor ons dan koper en petroleum; tarwe en katoen. Daar ligt de wereld, die op ons wacht." Een natie, die buiten gesloten is juist van het gebied tusschen de monden van den Donau en de Tigris, tusschen Sinai en Ararat, kan thans geen wereldvolk meer worden." En omdat Rohrbach niets vuriger wenscht, dan zijn volk tot een wereldvolk te zien groeien, bepleit hij een samenwerking van Duitschland met Turkije, al ontveinst hij zich de gevaren niet, die een versterkt Turkije op den duur zal opleveren voor de positie, die Duitschland in West-Azië wil veroveren. Toen Rohrbach de door ons aangehaalde woorden neerschreef, was de Balkan-oorlog van 1912?1913 nog niet gevoerd, die het grootste gedeelte van Europeesch Turkije voor de Turken verloren deed gaan. Door dien oorlog kwam er een groote verandering in de verhouding van Duitschland tot Tur kije. Zoolang als Europeesch Turkije zich uitstrekte tot aan de grenzen van Bosnië en Herzegowina, dus van Oostenrijk, kon Duitschland van samenwerking met Turkije de vervulling verwachten van zijn wensch, om de Noordzee met de Perzische Golf te verbinden door een spoorweg, die zou loopen over Duitsch gebied en het gebied van Duitschland's bondgenooten. Na den vrede van Boekarest wera dit anders. De BalkanStaten hadden toen het grootste gedeelte van Europeesch Turkije onder elkaar ver deeld ; voor Duitschland verviel daarmede het belang, dat het tot dusverre had gehad om de integriteit van Turkije te handhaven; de vriendschap van Turkije verloor hare waarde; Duitschland werd bereid om te onderhandelen over de verdeeling van het Aziatische gebied van Turkije, mits het zich daarbij het bezit kon verzekeren van het beste deel, n.l. Klein-Azië. De hier aangegeven gedachtengang heeft een bekend Engelsch publicist over Turksche aangelegenheden er toe geleid, de voor naamste oorzaak van den tegenwoordigen oorlog te zoeken in Duitschland's begeerte om de Turksche heerschappij te vernietigen. Wij bedoelen E. G. Tabet, die in The Nation van 10 Februari 11. een artikel publiceerde, getiteld: Turkey under the young Turks." Hij laat in het midden, of Duitschland werkelijk pogingen heeft gedaan om met de mogendheden der Entente te onderhandelen over een verdeeling van Turkije, maar acht het waarschijnlijk, dat het zulk een verdee ling gewenscht heeft, waarbij dan Klein-Azië aan Duitschland zou komen, Armenië aan Rusland en Syrië aan Frankrijk. Het kreeg echter de zekerheid, dat men aan de andere zijde op zulke plannen niet zou ingaan. Zoo men zich daar er al over heen had willen zetten, dat het door Duitschland begeerde deel van den buit verreweg het belangrijkste was, nog tal van andere redenen maakten het voor de Entente niet raadzaam, dat Duitschland vasten voet zou krijgen in WestAzië. Door zulk een aanwinst van gebied zou Duitschland dichter bij Britsch-lndië gebracht worden; er zou in West-Azië een Duitsch-Russische en een Duitsch-Fransche grens komen, die voortdurend gevaar voor conflicten zouden opleveren; maar bovenal: Duitschland zou dan voortaan ook in de Middellandsche Zee zijn macht kunnen laten gelden en daar als mededinger van de mo gendheden der Entente optreden. Om al deze redehen kon de Entente niet medegaan met de Duitsche plannen ten opzichte van Turkije, die een finale oplos sing van de Oostersche quaestie bedoelden door een verdeeling van Turksch-Azië. Toen Duitschland tot het inzicht was ge komen, dat zijn doel niet langs diplomatieken weg zou kunnen worden bereikt, bleef als eenig middel daartoe over: een Europeesche oorlog. Indien in dezen oorlog de centrale mogendheden de overwinning behaalden, zou Oostenrijk voortaan de overheerschende mogendheid worden in het Westen van het Balkan-Schiereiland; Duitschland zou zich een weg banen naar Constantinopel en vandaar naar het gebied aan de overzijde van den Bosporus. Zoo ziet de schrijver van dit artikel dus in het streven van Duitschland naar expansie in West-Azië de eigenlijke oorzaak van den tegenwoordigen oorlog. Of Duitschland dien oorlog heeft uitge lokt alleen om dit doel te bereiken, zouden wij betwijfelen; wel nemen wij aan, dat de botsing van Duitschland's belangen in Aziatisch Turkije met die der Entente een van de voornaamste oorzaken is, waaruit deze oorlog is voortgekomen. Zoodra zich tijdens dezen oorlog het vooruitzicht voor Duitschland scheen te openen om, zij het niet direct, dan toch indirect, meester te worden van de verbinding van de Noordzee met de Perzische golf een vooruitzicht, dat sedert, door het succes van de Russische legers in Azië, weer heel wat minder zeker is geworden heeft men daar den lang gekoesterden heimelijken wensch luid en uitbundig geuit; wat Rohrbach in 1911 in zijn dagboek opteekende: achter den Bos porus ligt de wereld, die op ons wacht," dat is na den herfst van het vorige jaar, toen Servië onder den voet werd geloopen, door tal van Duitsche publicisten openlijk verkondigd. In die wereld achter den Bosporus, ge steld dat de Duitschers den toegang daar heen zouden vinden, wachten hen echter ver moedelijk ook groote moeilijkheden. Rohrbach voorspelt een groote rnachtsont wikkeling van het Turksche rijk, als gevolg van zijn bondgenootschap met Duitschland. Hoe sterker echter Turkije wordt, des te beslister zal het ook Mahomedaansch willen zijn. Een conflict tusschen Duitschers en Turken zal dan niet uitblijven. Als uit de bron van Rebekka water geput wordt voor de ketels van den Bagdadspoorweg, zal de crisis van den Islam komen, van den Balkan tot aan Bagdad, en dan zal het te Constan tinopel waarschijnlijk moeilijker dan thans zijn, edicten van tolerantie uit te vaardigen voor de Christenen die onder de halve maan leven." Toen Rohrbach dit schreef, was de Euro peesche oorlog nog niet uitgebroken, was dus ook de heilige oorlog" door de Turken nog niet afgekondigd. De daarvan verwachte Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: .Confetti'. Dr. Kuyper in De Standaard": ^ Onwillekeurig denkt men aan de dagen van den eersten Napoleon terug. Wien heugt niet de tiërceering?" Ons niet, eerlijk gezegd. Maar zou de heer Kuyper al zoo oud zijn? * De Duitsche antiquaar-catalogi blijven belangwekkend. De bekende firma List en Francke te Leipzig zond haar antiquariatskatalog no. 457 in het licht. Hij is getiteld: Neutrale Staaten Europas und mit diesen zusammenhangende Landen Tot de neu trale Staten rekent deze Duitsche firma behalve natuurlijk Nederland, Zwitserland, de Scandinavische rijken, Spanje en Portugal, ook Luxemburg en zelfs België, hoewel uit den treure is betoogd, dat België zijn neu,traliteit reeds lang vór den oorlog had prijsgegeven. Maar er zijn nog meer ver rassingen. Bij de Scandinavische rijken rekent deze Duitsche firma niet alleen IJsland, Lapland en de Poollanden, maar ook Sleeswijk?Holstein. Dat komt waarlijk heel dicht bij hoogverraad. * De Leeuwarder Crt. schrijft: Vór .circa 20 jaar raakte iemand te Borne een gouden medaillon kwijt. Hij was ten hoogste verrast, toen hij een dezer dagen dat medaillon toegezonden kreeg, voorzien van het spoorpoststempel Oldenzaal. Voor het Museum! gevolgen zijn tot dusverre uitgebleven; de millioenen Mohammedanen, die onder de heerschappij van Turkije's vijanden leven, hebben den strijd tegen deze Christelijke overheerschers niet aangebonden. Maar ge heel zonder uitwerking zal de oproep tot den heiligen oorlog niet zijn gebleven; het fanatisme van een groot aantal Mohamme danen, die onder het politiek gezag van den Sultan van Turkije leven, zal er door versterkt zijn; de Armenische Christenen hebben het aan den lijve ondervonden. Misschien zullen ook de Duitschers,?als uit de bron van Rebekka water geput wordt voor de ketels van den Bagdadspoorweg", nog eens ervaren, hoe gevaarlijk het is geweest om den Islam weer op den weg. van de onverdraagzaamheid te brengen. Het is echter ook mogelijk dat reeds vór dien tijd de verhouding tusschen Dnitschers en Turken niet meer zoo vriend schappelijk zal zijn. Het artikel van Tabet in The Nation, waaruit wij een en ander mededeelden, heeft niet alleen de bedoeling, om den wensch van Duitschland naar het bezit van Klein-Azië als de voornaamste oorzaak van den tegenwoordigen oorlog te doen kennen, maar betoogt tevens, hoe dwaas de Jong-Turken hebben gehandeld door zich geheel aan Duitschland over te leveren. Er zijn in den laatsten tijd allerlei berich ten gekomen waaruit men zou afleiden, dat ook de Jong-Turken zelf dit beginnen in te zien. Maar veel zal het hun niet meer baten; zoowel bij een overwinning als bij een nederlaag van de centrale mogendheden zal Turkije het gelag betalen: Germany is fightingfor world-power and world-conquest, the Turks are fighting to help her make a conquest of themselves." 5 April 1916 G. W. KERNRAMP Duitsche Zelfcritiek door Jos. LOOPUIT Uit de oorlogvoerende landen van middenEuropa hebben wij, in deze lange, ellendige oorlogsperiode genoeg stemmen vernomen, waarin de wederzijdsche critiek op elkanders eigenschappen en schaduwzijden zich heeft k'unnen uitvieren. Ieder weet ten slotte wel wat hij van dit, elkander tot op het gebeente vernielen, ook op papier, heeft te denken. Zelfs deze zijde van de moderne oorlog voering, laat aan geraffineerdheid en inten siteit niets te wenschen over. Wie onzer vindt echter niet een, zelfs zwakke poging tot zelfcritiek belangrijker, dan al dat wederzijdsche vertoon van eigengerechtigdheid ? Is er iemand die n teeken van zelfinkeer, tot het nagaan en het opspo ren van eigen fouten, niet van oneindig meer belang acht dan al die lawines van haat en die 42-centimeter uitbarstingen van nijd tegen elkander, die ons op den duur zoo veel weerzinwekkender zijn gaan aandoen, omdat wij immers te goed weten, hoe men na den oorlog weer al zijn best zal moeten doen het meeste er van te ver geten en te doen vergeten, waar men elkander toch opnieuw weer noodig' zal hebben en elkander ook weer zal moeten vinden! Een zoodanige poging tot zelfcritiek, te zien waar eigen gebreken schuilen, op te sporen waar de oorzaken daarvan liggen, hebben wij te begroeten in het boek van Hugo Preuss, ten vorige jare verschenen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl