De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 15 april pagina 2

15 april 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 April '16. No. 2025 personeel volstrekt ontoereikend om be hoorlijk zijn taak te kunnen vervullen. Toen Colijn in 1912 zijn nieuwe organi satie ontwierp, waarbij hij de veel te groote infanterieregimenten in tweeën splitste, al dus het aantal regimenten verdubbelende en deze twee aan twee tot een brigade vereenigende, nam hij in zijn nieuwe plannen geen splitsing der bestaande administratiën op. De administrateur van het infanterieregiment werd eenvoudig administrateur eener infanteriebrigade als hoedanig hij in tijd van vrede zeker zijn werk wel af kon, doch wiens taak in geval van mobilisatie stellig veel te'omvangrijk moest worden, te meer omdat dan ook ettelijke landweerbataljons (hun aantal wisselt van drie tot vijf per brigade) bij de brigade in administratie zouden worden gevoerd. En wat voor den brigade-administrateur geldt, geldt in zeker niet mindere mate voor de in rang op hem volgende autoriteit, den controleur van de Inwendige Administratie der korpsen, op wien de taak rust om de mandaten te ver vaardigen, waarop aan de onderdeelen van het leger de noodige fondsen worden ver schaft, om de kassen te controleeren van die onderdeelen, om maandelijks alle be talingsbewijzen te verifieeren, die hem daar toe met afschriften van het kasboek worden toegezonden, om alle mogelijke inlichtingen te verschaffen en om last not least de inwendige administratie der korpsen na te zien. Dergelijke controleurs telt ons leger in vredes-, zoowel als in oorlogstijd er vier. Hun aantal zal in tijd van vrede wel voldoende zijn; in tijd van oorlog is het absoluut onvol doende, eheel het veldleger heeft slechts n controleur. Onnoodig te zeggen, dat deze zijn taak niet behoorlijk kan vervullen. Geen wonder, dat gedurende geheel het eerste mobilisatiejaar niet n kas is opge nomen, dat sedert l Augustus 1914 geen stuk van de inwendige administratie is nagezien l En het overige personeel ? Ook daar het zelfde verschijnsel. Veel te weinig luitenantkwartiermeesters voor de bataljons, veel te weinig sergeant-majoors voor de compagniën en gelijksoortige eenheden. Hoeveel onder deelen waren er niet, waar bij gebrek aan administratief kader aan een voor die taak niet in het minst berekend troepenofficier of onderofficier de administratie moest worden opgedragen. Want het militaire stelsel ver zette er zich natuurlijk tegen om aan een verlofsmilitair van lageren rang, die krachtens burgerwerkkring veel beter administratief onderlegd was, een dergelijke taak op te dragen. Liever dikwijls een goed troepen officier aan den troependienst, waarbij toch ook heusch zoo'n overcompleet aan geschikte aanvoerders niet was, onttrokken dan een militieplichtige van wiens verantwoordelijk heidsbesef men overtuigd kon zijn met de administratie van een bataljon belast l Er is in het bovenstaande feitelijk reeds aangegeven, waar hier de groote fout lag. In het volstrekt ontbreken van een administratief reservekader. De militaire administratie is het langst blijven leven in de opvatting, dat er buiten het actieve leger geen leger bestaat; zij heeft niet willen inzien, dat het leger niet wordt gevormd, door die enkele duizenden, die in tijd van vrede onder de wapenen zijn, doch door de groote massa der verlofgangers, die wanneer het mobilisatiebevel wordt aan geplakt hun plaats in de gelederen gaan innemen. Bij het leger is tot nog toe niet een enkel administratief reserve-officier op geleid. Slechts bij de landweer had men een klein aantal van die militairen, doch deze werden gerecruteerd uit een categorie van personen, die zeker niet de in de eerste plaats daarvoor was aangewezen en genoten voorts een opleiding, die hen voor hun taak allerminst geschikt vermocht te maken. Op een enkele uitzondering na is dan ook de ondervinding der korpsadministrateurs op het stuk van het administratief landweerIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII Kinderzaken voor het Amsterdamsen Kantongerecht Plechtig zitten de drie togatie in de ijle zaal voor straf zittingen: kantonrechter, grif fier en openbaar ministerie. Het is alsof zij in hun ambtelijk gewaad, op hun hooge zitplaatsen, die van den kantonrechter ge kroond met een Nederlandsch wapen, in het gedempte licht van de rechtzaal een oogenblik uit de sfeeren der gewone sterfelingen zijn opgeheven, geroepen om het klein gedoe van menschelijk krakeel te beoordeelen en bestraffen. Er is niets van ge moedelijkheid in dit uiterlijk vertoon: die zal moeten komen van de woorden van rechter en ambtenaar, van de houding, de verdediging der jeugdige beklaagden, van de vrijpleitende en vermanende woorden hunner ouders. Vaak is, juist bij de be rechting van kinderzaken aangedrongen op eenvoud en gemoedelijkheid en in Amerika is die bij sommige Juvenile Courts in die mate bereikt, dat de rechtzaal iets heeft van een gezellige binnenkamer, de rechter van de genoegelijke vriend. Dat heeft zijn schaduwzijde: juist het plechtige, dat onze terechtzittingen kenmerkt geeft er in de oogen der overtreders iets bijzonders aan, personeel meer dan treurig en zeker is het niet in de laatste plaats daaraan te wijten, dat de afwikkeling der verantwoording over het jaar 1914 nog steeds niet tot een einde is gekomen. Bijna een vol jaar moest de mobilisatie oud worden voor de autoriteiten gingen inzien, dat er iets moest gedaan worden om verbetering in deze toestanden te brengen. Cursussen ter opleiding van administratief personeel werden geopend. Hoewel er een niet minder groot gebrek was aan luitenantkwartiermeesters, werd echter voorloopig uitsluitend de opleiding voor sergeant-majoor ter hand genomen. De geslaagden moesten dan eerst een tijdlang als zoodanig fungeeren om daarna opnieuw een cursus voor luitenant-kwartiermeester te kunnen volgen. De eerste cursus voor laatstgemelden rang is thans aangevangen; vermoedelijk zal het militaire organiseerend talent dus ongeveer aan het einde van het tweede mobilisatiejaar zijn eerste reserve-Iuitenant-kwartiermeesters uit de militie afleveren. Men zou zich daarbij neerleggen, indien deze lange weg werkelijk noodig was, indien men Inderdaad geen bataljon zou kunnen administreeren zonder eerst sergeant-majoor ge weest te zijn. Maar zoo staat de zaak niet; wanneer men zijn menschen weet te kiezen en de goede krachten uitzoekt, dan kan men ongetwijfeld een zeer goed kwartiermeester vormen van iemand, die den sergeantmajoorsrang niet heeft bekleed. Worden de beroepsofficieren der militaire administratie ook niet opgeleid zonder den tusschenrang van sergeant-majoor? Een andere fout van deze opleiding is geweest, dat men haar uitsluitend heeft opengesteld voor sergeants; hoevelen waren er niet onder de korporaals en soldaten, die zeer geschikt waren voor een administratieve functie! Moedwillig heeft men ook hier weder de keuze beperkt! Het is bedroevend, zoo weinig kijk als onze legerleiding heeft op de niet-militaire toestanden en verhoudingen. Zij kan er nog maar steeds niet in slagen de waarde van den militair af te nieten naar een andere maatstaf dan de chevrons op zijn jas of de sterren op zijn kraag. Zij begrijpt niet, dat in onze dagen het leger geheel van karakter is veranderd, en dat het eenige middel om onze weermacht tot een hoog peil op te voeren is zooveel mogelijk gebruik te maken van alle in het leger aanwezige krachten. Wanneer men in de toekomst verbetering wenscht, dan zal men er zich ook bij het dienstvak der militaire administratie van hebben te doordringen, dat het vredespersoneel bij mobilisatie met een talrijk goed onderlegd verlofspersoneel moet worden aangevuld. De opleiding van dat verlofs personeel zal in tijd van vrede geregeld moeten worden ter hand genomen en door een behoorlijke selectie zal moeten worden zorg gedragen, dat ongewenschte elementen niet tot het medebeheer van een zoo be langrijk deel van 's lands penningen worden toegelaten. Alleen op deze ? wijze zal men waarborgen kunnen erlangen, dat de millipenen, met zooveel moeite bijeengegaard, niet op onnutte of onnoodige wijze worden verspild! WEGWIJZER Te Wapen Te Water! De rilling, die op 31 Maart door ons volk is gegaan heeft den leiders van de afdeeling Amsterdam van het Vrijwillig Landstorm corps motor-, vaar- en voerwezen aanleiding gegeven zich nog eens met een oproep te wenden tot eigenaars van automobielen, motorfietsen, chauffeurs, eigenaars van motor booten, schippers en allen, die de watersport beoefenen en hen aan te sporen zich bij het corps aan te sluiten. Het is wel wonderlijk, dat er zooveel opwekking noodig is om in Amsterdam een krachtige afdeeling te vormen. Aan niiiii in ui nu m i i iiiniiiii u maakt, dat hun gang naar 't kantongerecht niet is een gewone, alledaagsche verrich ting, en toch sluit het gemoedelijkheid van behandeling niet uit, zooals wij wekelijks kunnen zien en hooren, ais de kantonrech ters zich niet bepalen tot een beschouwing van de pekelzonden der jeugdige Amster dammers, maar zich in hun levenswijze, hun werkkring, hun verleden verdiepen, om zoo te zeggen de straf tot een bijzaak, het vermanend woord tot hoofdzaak maken. In bonte rijen trekken zij langs het kleine hekje voor de groene tafel, de groote zaalhol achter hen, want publiek wordt niet toegelaten, de terechtzittingen zijn niet open baar. Er speelt zich dan een stuk leven van het jeugdige Amsterdam af: de vroolijke jongen werkzaam op een fabriek aan den Omval, zijn bruine oogen vermetel de wereld inkijkend, staat terecht, omdat hij heeft gezwommen in den Amstel. Hij be kent 't rechtuit, omdat 't zoo warm was" een zwembroek had hij aan, wist wel, dat 't niet mocht; de veldwachter zegt, dat hij 't ook zoo erg niet vindt, maar de be woners aan den omval klagen zooveel bij den Burgemeester van Ouder Amstel over jonge en andere naaktloopers, dat deze daar toch wel iets tegen moet doen. Moeder vraagt den kantonrechter het nog eens met haar jongen te maken, hij past goed op, is Teekeningen voor de Amsterdammer" van Daan de Vries onzen Amstel liggen de schuitenhuizen van De Hoop, de Amstel, Willem III, Poseidon, Nereus, allen watersportvereënigingen, die samen minstens een 2000 leden tellen, en in de keurige haventjes stallen de even elegante motorbooten, groote en kleine, in lange rijen en toch kost het moeite al die menschen te bewegen een paar uur in de week hun persoon en hun eigendom be schikbaar te stellen om zich te oefenen ex anderen te laten oefenen in de diensten, die te water achter het front de vaartuigen m schippers kunnen bewijzen. Senatu deliberanle Saguntum captum est.: als 't oorlog is, is 't te laat: de moterbooten worden dan gerequireerd, maar wat zal ons legerbestüur er mee doen, als er geen bemanning is, die vlug en correct den weg te water weet te vinden en de opdrachten kan uitvoeren. Met de motorfietsen en automobielen is het niet anders; vooral de motorfietsen. Zij zijn de huistelefoon van het leger genoemd, maar wat heeft men aan een huistelefoon, die niet aansluit, of waarvan de koppeling defect is. Als de oorlog daar is, zie ik ze komen, schippers en motorfietsers en als hun dan wordt gelast snel een boodschap naar een of ander fort of batterij over te brengen, klinkt die naam hun vreemd aan en moeten ze den weg nog zoeken, die ze in vredestijd hadden moeten vinden. Er staan, aldus de oproep, zooveel gemobiliseerden onvrijwillig aan onze grenzen, zij getroosten zich alle opofferingen: werpt dan de gedachte anderen zullen het wel doen van u af maar geeft hun troost door zelf aan te pakken en vrijwillig de moeilijke taak van hen te verlichten." Zoo is het. Er is te lang gezeurd. Mocht iedereen, die aan motorfietsen doet of water sport beoefent het voorbeeld volgen van een onzer allerbekendste zeilers, wiens zwerye* jaarlijks 't eerst de zeilen hijscht en die nu als matroos op een stoomtrawler staat, aldus zijn schipperskunst dienstbaar makend aan de gemeene zaak. Hij is een enkeling, zoo moesten er vele»zijn. Tijdroovend zal het werk, dat gevraagd wordt niet zijn: pi.m. 2 uur in de week oefeningen en enkele oefeningstochten is waarlijk niet veel en vooral de laatsten kunnen in hét komend zomerseizoen een bizondere en sportieve bekoring hebben. Bij den reserve 2e luitenant D. P. C. de Hoop Scheffer 37 Vondelstraat kan ieder, die wil meehel pen, zich aanmelden. Moge de onrust der eerste Aprildagen tenminsten dit uitwerken, dat allen, die op eenige wijze het land kun nen dienen, zich opmaken en meewerken! FRISO iiimiiiiiiiiiHimiiiiiiiiiii Brief uit Indië aan de Amsterdammer". Watersnood De filosofie van den Inlander De S aminieer De Javaansche grond vrij goed voor den Javaan Indië is nu in de macht van het water. De dagen van den zondvloed schijnen terug gekeerd. Het regent, het regent sedert begin December, dag en nacht, in het laagland en in het gebergte zonder ophouden en cres cendo door. De dampkring schijnt onuit puttelijk beladen met vocht, dat op alle uren van den dag en den nacht in stroomen neer slaat. Wij gaan met regen naar bed en staan er mede op, zien niets dan grauwe lucht en beleven een ongeëvenaarde koelte. Ziedaar de trekken van het druipende beeld van Indië en heden. De oubazen van de tropen herinneren zich niet zulk een ouwerwetIIMIIIIIII1IMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ..... Illllllllllllllllllll pas 15, de oudste van acht en breed heeft ze 't niet, vooral sedert de mobilisatie. Ge lukkig kan de jongen nog wegens zijn jeug digen leeftijd aan zijn ouders worden terug gegeven zonder toepassing van eenige straf. Eigenaardige strijd van belan gen: aan den eenen kant een ijveren voor de sportieve opvoeding van onze jongens, zwemmen gepre zen als de gezond ste lichaamsbewe ging en een jongen, die de theorie tot practijk maakt met procesverbaal en straf bedreigd! Zoo * met me« overtredingen: voetballers, die den Droogbak tot het terrein hunner operaties maken tot schrik derheeren van de Hollandsche Spoor, of die het Staringsplein in opstand hebben gebracht, omdat een prop, die tot voet bal diende, het open raam van een eerzame juffrouw is ingevlogen, die zich natuurlijk direct heeft geschaard onder de klagers over die ellendige baldadigheid", fietsers, die in hun vrije avonduren de buurt hebben vermaakt met snelheids en vaardigheidsproeven op hun rijwiel en a la barbe van motor- en rijwielwet, het verkeer op den weg hebben in gevaar gebracht. De humoristische kant ontbreekt ook al niet: onder de Amsterdamsche jongens is 't een gangbare legende, dat men twee maal voor voetballen gewaarschuwd moet zijn, voordat 't tot een verbaal komt en als je een goeie agent hebt ziet hij 't wel driemaal door de vingers. Een waarschuwing op 't Politiebureau is dikwijls ook al even goed als een verschijning voor 't kantongerecht, vooral omdat die heet van de naald gaat en direct op 't feit volgt; bij een behandeling in rechten gaat altijd een maand a vijf weken voorbij. Ook minder onschuldige, minder jongens achtige feiten krijgen wij te hooren: een 17-jarige lummel is dronken geweest; nou ja dronken, pleit hij, een glaasje bier gehad". Met dat al heeft hij vier uur op 't politie bureau doorgebracht ter ontnuchtering. Daar staat hij : uit zijn krachten gegroeid, in ge bogen houding, niet door 't harde werken maar uit pure lamlendigheid, een spuuglok, op zijn voorhoofd, zijn brutale mond licht tot een onverschilligen glimlach gekruld, het beeld van een weinig belovende toe komst. De kantonrechter vraagt wat hij van -<So i6RSanatogen Enkele l epels daags sterken zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erkennen dit schriftelijk. J schen" westmoesson te hebben meegemaakt. Het is of al de achterstand van de droge jaren 1913 en 1914 nu in eens moet wor den ingehaald. Hiermede wordt op nieuw de oud-Indische levenswijsheid bevestigd, dat het hier altijd hollen of stilstaan is met het weer. Voor de Indische meteorologie is de Aristotelische wijsheid van maat houden niet geschreven, zooals Indië nu wederom tot zijn schade ervaart. Van alle kanten komen er berichten van uit haar oevers gezwollen rivieren, van beschadiging aan spoorbanen door wegspoeling van weggedeelten en bedelving van andere weggedeelten onder aardstortingen; de treinen hebben urenlange vertragingen, de wegen zijn onbegaanbare modderpoelen en het laagland staat grootendeels onder water. Door de vlakten van Java sporende ziet men nu zich een eindelooze watervlakte uitstrekken, waar boven de groene bamboe complexen der kampongs als eilandjes uit steken en waarin de zonlooze grauwte der lucht zich somber spiegelt. Al neemt deze bijna jaarlijks in meerdere of mindere mate terugkeerende watersnood niet altijd het karakter eener ramp aan, hij doet altijd schade en is ontegenzeggelijk een belemmering voor Java's voorspoed en voor eene rationeele woningverbetering van den Inlander voordat dit waterbezwaar is ondervangen. Dit jaar is de watersnood algemeener en intenser dan te voren en voor vele streken inder daad een onheil. Van den omvang van dit onheil kan men zich eenig denkbeeld maken, wanneer men verneemt, dat in Japara een uitgestrektheid van ongeveer 400 vierkante kilometers eensklaps in een meer veranderd is met een waterhoogte die op sommige plaatsen tot de dakgóoten van de huizen reikt. Daar zal na wegtrekking van het water de aarde wel tot den oorspronkelijken bajerd blijken te zijn teruggekeerd. De particuliere liefdadigheid is dadelijk in beweging ge komen en het Gouvernement heeft de zorg voor levensmiddelen voor den tijd der ge dwongen verstrooiing van de bevolking op zich genomen. Daarna zal het met hulpwerken bijspringen. Gelukkig heeft de In lander in den loop der eeuwen als erfelijke eigenschap een groot weerstandsvermogen tegen onheilen verworven en is hij, nadat de natuur wederom meer normale banen hernomen heeft, het leed spoedig vergeten en korten tijd daarna weder de oude van voorheen. De seculaire last der beproevingen zou van den Inlander een pessimist hebben kun nen maken. Hij heeft uit hem een filosoof doen groeien, die zijn lot gelaten draagt. In den gewonen loop van zaken verpandt de Inlander. met een onbezwaard gemoed het heden aan de toekomst en bekommert hij zich niet om den dag van morgen en in tijd van nood komt deze innerlijke vrijheid hem als ruggesteun voor zijn moreel ten goede. Deze filosofie verdiende naast het Stoïcisme eene bestudeering in plaats van de veroor deeling, die onze westersche pedagogie daar zijn vak is: kent geen vak, na de school was hij een tijdje op een knoopenfabriek geweest, toen op een sigarenfabriek, toen loopjongen, bij de marine, daar had hij zich laten weg jagen, omdat 't hem niet beviel, 12 ambachten en 13 ongelukken. Nu werkte hij niet. Moeder begint een lang vertoog ter verontschuldi ging van haar kind: 't was zoo erg niet geweest, ze had hem een dubbeltje gegeven voor een boodschap en toen had hij een glaasje genomen. Beter dan de straf, die hem wordt opgelegd is de verwijzing naar 't Consultatiebureau voor alcoholisten; de heer Van der Wouden kan misschien van dezen vlegel nog iets te recht brengen. De tegenwoordigheid der ouders op de terechtzittingen heeft zeker groote voordeelen in zoover, dat zij inlichtingen kunnen geven over doen en laten van hun kinderen, hun verleden, verdiensten, maar tallooze ouders doen niet veel meer dan goed praten, wat niet goed te praten is in de hoop, dat de straf niet al te zwaar zal zijn of zij stellen het voor alsof zij hun kinderen voor de on schuldigste overtreding de geweldigste kastijding hebben toegediend. De kleinere baldadigheid in allerlei vorm, komt natuurlijk veel voor: jongens, die bloemen hebben geplukt, in lantaarns zijn geklommen, belletjes getrokken, lichten ge doofd, schuitje gevaren. Bij dergelijke delicten, die vaak door meerderen tegelijk zijn begaan, wordt zeer sterk het bezwaar gevoeld, dat voor kinderen onder 16 jaar de gewone straf van geldboete niet toepasselijk is en er practisch geen andere weg blijft dan deze straffeloos aan hun ouders of voogden terug te geven of de zooveel zwaardere voorwaardelijke plaatsing in een tuchtschool DICHTERS, STAAKT! Dichters, letterkunde-knauwers, Fijne rijmers, verzen-houwers J Wporden-klovers, zinnen-slijpers, Zielbewerkers, hersenknijpers ! Punten-pikkers, komma-schifters, Slimme lettergrepen-zifters! Meening- en gedachtenwegers, Naamval-, tijden-, taaiverplegers! Op gij-lieden allemaal, Voor uw zoete Moedertaal Timmert een vereeniging Voor de rijm-verbetering. Hoeveel kostelijke zinnen Schoten -u al niet te binnen, Die ge door gebrek aan rijmen Niet in uw gedicht kondt lijmen. Op dus allemaal Voor uw Taal! Maakt die slanke rijmen rijker, Want het rijmwoord is de spijker Van uw hartevers! (Dat alleen maar rijmt op pers). Luistert dichters,.groot en klein, Hoe wij arm aan rijmen zijn, Balsem rijmt alleen op alsem, Appel-trappel, adem-vadem, Angel-mangel, Satan-Nathan, Meisje-reisje, kennis-schennis, Drentel-wentel, wespen-gespen, Kreupel enkel op gepeupel, Spiegel-kriegel, splinter-winter, Voedsel-broedsel, kogel-vogel, Rijmt u maar eens op lantaarn Zonder Baarn, Harp op scharp en erts op scherts, Minst op winst en olm op molm, Heult op smeult en rups op hupsch, Mollig gaat alleen op wollig, Hoogte-droogte, koortsen-toortsen, Duikel-struikel, duivel-zuivel, Pluksel-draksel, lummel-pummel, Hemel-zemel, tortel-wortel, Bidden-midden, blixum-Riksum Enzoo, enzoo, enzoo voort Ridders van het Woord! Dichters, rijmers allemaal Eischt verrijking van de Taal, Dichters op, naar uw congres, (Rijmt niet eens goed op: gekles) Als men u daar wraakt Dichters, staakt! itiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiii slechts voor over heeft, wanneer zij daar tegen in gaat met hare aanprediking van de deugden van zorgzaamheid voor de toekomst, zuinigheid en overleg. In den Inlander huist, dank zij deze zelfde filosofie de homo oeconomicus in eendracht naast den homo ethi cus als contubernaal. Wanneer de eerste een voorschot voorschot laat blijven of eene verplichting eene verplichting, zal de laatste hem daarvan geen verwijten maken. Het ge moed van den Inlander ontaardt niet in MllllllllllltMIlUIMIMIIIIIIIIMKIIIIIMIIirillllMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIItlllll op te'leggen. Het eerste is onbillijk tegen over de anderen, die zich aan 't zelfde feit schuldig maakten en, een weinig ouder slechts, wel beboet worden, het laatste gaat niet aan, omdat er tusschen de beteekenis van de overtreding en de straf toch altijd een zeker evenwicht moet bestaan en een tuchtschoolplaatsing, zij 't ook voorwaar delijk, steeds als een zware bestraffing geldt. Ook bij de tallooze overtredingen door jeugdige personen begaan maar in wezen niet verschillend van die van volwassenen, zoekt men vergeefs naar een geschikt re pressie-middel tegen 14 en 15-jarigen. Onder moeder's geleide Jongens, die hebben gefietst zonder bef, zonder lantaarn, die bloemen hebben ottgestald, of 's middags met een hand kar in de Leidschestraat gereden, die de kleine pekelzonden hebben begaan, waaraan wij ons allen op zijn tijd schuldig maken, worden nu, als ze geen 16 jaar zijn, niet gestraft, omdat de wetgever voor hen de geldboete heeft uitgesloten. Hij heeft hiermee te weinig de subtiele levensverschillen in het oog ge houden en met eenzelfde pennenstreek een vormig geregeld, waar voor differentiatie plaats was geweest. Een 15-jarige, die zonder bel fietst, verschilt in niets van een volwassene en kan even zoo goed als deze zijn geldboete oploopen, dikwijls kan hij 't nog beter missen, geheel anders dan de jeugdige dief voor wien de straf der vol wassenen allerminst aangebracht zou zijn. TOESCHOUWER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl