De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 15 april pagina 7

15 april 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

15 April '16. No. 2025 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bij Krabbels" van Victor de Stuers (Met eenige ongepubliceerde teekenlngen van Wijlen Jfir. de Stuers) Hij zelf gaf ze geen weidscher naam, de vluchtig daarheen geworpen teekeningetjes, die de Referendaris van Schoone kunsten in verloren oogenblikken maakte. Op 't bureau van mijn oom Van Reijerdam, die destijds Referendaris van Militie en Schutterij was, heb ik ze hem dikwijls zien schetsen met een snelheid en een raakheid, die bewondering afdwongen. Maar, dat hij ook prachtig figuur" kon teekenen, dat be wijzen de Venus-beeldjes, die hij op de omslagen der dossiers aanbracht, en die naar Secretaris-Generaal en Minister doorgingen. Venus en de Zon Men heelt er hem nimmer hard over ge vallen. En humoristisch is ook zeker de kever, parodie op een der boden bij Binnenlandsche zaken, die N. B. zélf zijn por tret in enveloppe overbracht. Brenger dezes" was al wat er onder stond. Hijzelf schreef mij: «Inderdaad, die kever is de caricatuur van een bode van het Departement van Binnenlandsche Zaken. De andere krabbels zijn meest grappen op het leger en de schutterij, omdat R. de zaken van Militie en Schutterij be handelde. De teekeningen van Venus zijn ge drukte reproducties die de chef der secretarie B. maakte naar krabbels welke ik mij veroorloofde te stellen op de officieele minuten han- ? delende over den overgang van de planeet Venus over de Zon; wij hebben toen as tronomen uitgezonden, om dat feit waar te nemen. Het schijnt dat de secretaris G. en de minister (Heemskerk geloof ik) die schetsjes hebben geappre cieerd, want ik heb er nooit een kastijding voor gehad. De lagere ambtenaren waren natuurlijk ver lekkerd daarop." Victor de Stuers was als een edelsteen met vele facetten, en elke kant had zijn charme". C. W. H. VERSTER Driebergen. De Stuers als Vader Ja, ja, meêdoogenloos was hij, vechtlustig, een felle kampioen, een houwdegen... Maar wat was hij k een prachtmensch van een vader. Het is, meen ik wel, de laatste maal geweest dat hij in de Tweede Kamer het woord heeft gevoerd, op een van die trieste, donkere dagen, waarop het in het nétte dorpslogement, dat Kamergebouw heet, zoo onzegbaar troosteloos kan zijn. De zin voor zuinig heid, die een der vele deugden is, welke den grijzen Kamerbewaarder sieren, had onmiddellijk bij het intreden van de pauze de electrische verlichting in de verga derzaal doen uitschaAstronoom Zonsverduistering. Venus passeert de Zon kelen, die daar nu lag te slapen in nachtelijk duister. Eén ambtenaar alleen zat nog na te wer ken, en dan, ja waarlijk, daar op een van de voorste bankjes der rechterzijde was nóg iemand aanwezig. Een rauwe keelschraping bewees het. De heer de Stuers was op zijn plaats blijven zitten, blijkbaar om wat op verhaal te komen van den aanslag, dien een scherpe philippica tegen zijn gróten vriend Cort van der Linden op zijn zwakke krachten en beperkten ademvoorraad had gedaan. 't Rechtsche groene klapdeurtje werd door een van zijn politieke vrienden opengeduwd. H i e r r r die knol!" lllllllllllllllllltllllllllHIIIIIIIIIUItllllllllllllllllllllIIllllllllllllllllllllllllll Schilderijen-zien n 6. Is de voorstelling dan zonder waarde ? Dit volgt uit geen der beweringen. Integen deel: De voorstelling is van waarde. Er zijn omtrent deze stelling kenmerkende wijzingen te vinden in de beschouwingen van vele aesthetici uit vele tijdperken, en in een door deze wijzigingen zoo goed als dwingend geworden algemeenheid. Hetzelfde is te construeeren uit een eenvoudige beschouwing. Waarom zou de Mensch en de Menschelijke figuur voor den Mensch niet de eerste en het eerste zijn? Want waarin erkent hij zich beter? Wat is hem vertrouwder? Wat geeft hem, uit dat vertrouwd-zijn, meer aanleiding tot schakeer ing; dus tot gedachte-verbindingen? Waarin ?iet hij meer? Waarvan weet hii meer ? Wat is hem meer toppunt en afgrond? Waar zal hij de instincten belangrijker in kunnen uitdrukken? Wat is dieper dan de geheime mensch? Wat is deemoediger, dan de bewuste deemoed ? Wat is er stiller dan de eindlijk stil geworden vechter? Wat is er, wie is er, meer openbaar gemerkt met het merk der Liefde ? Waar zal hij de heb zucht en de hou-zucht stiller kunnen vinden? Waar de schoone Lust bloeiender? Waar zullen gestrekte handen verlangensvoller kunnen zijn ? Waar zal de mond, die roode bloem van het gezicht, begeerens-waarder lijken ? Waar de stand of het spel der lede maten? Waar de lichtglans? Waar zal de psychologie meer schuilhoeken kunnen speuren ? Waar zullen de ontdekkingstochten grooter zijn dan in den mensch? Bestaat, in zekeren zin, niet alles uit hem, door hem, voor hem ? Waar is der schilderkunst lastiger probleem, maar waar ook rijker bereiken. Om deze reden is mij zeker de Mensch, en de Figuur, de voorstelling der meeste waarde. Natuurlijk is zij mij dat niet, zoo de figuur flauwhartig geschilderd werd, ongekund, ongekend, ongeweten, maar alleen zóde schilder groot genoeg was om dit groote te yermeesteren. En de figuur is een saamvatüng: Zij is stilleven even zeer als het stilleven; stoffenschildering als wat ook, maar zij is tevens inwendig of uitwendig drama, tastbare of verscholen psychologie. Daarna komt plant en dier. Het laatste is het stilleven. Dit, het stilleven, is zooals dikwijls ik al zeide, de kleinste spiegel ter weerkaatsing. Maar hoewel een kleine spiegel, is het weerkaatsel soms bloeiend rijk. Het stilleven is den Hollander gemeenzaam. Hij heeft het gezapige daarvoor. Hij is sloom, en in schoonheid leep genoeg, om alles er uit te peuren, wat bewust en onbewust er door hem is ingebracht. Hij heeft den zit, die er voor noodig is; het lange turen, het binnenkamersch leven, dat er toe opwekt; het aarzelend zoeken, totdat de zedige schoonheid op-bloeijt, en ontbloeijt. Hij is soms zoozeer verzot op wat in stilte leeft, dat, wat een drama kon zijn, bij hem wordt tot een stilleven, en wat een psychologie is naast hem, naast de zijne, enkel wordt tot weergaaf van stoffen. Vermeer kon het leven zoo bloeijend-rijk, maar zoo stil zien zijn. Het licht, het klare licht, is bij hem een deel geworden van de stilte. Het heeft geen scherp accent; schijn baar geen glorie; voor wie, romantisch, verliefd zijn op onder- en opgang der zon is het te praalloos. Het heeft niets van het wiegend heen-en-wêer, dat de beste romantici kenmerkt, en wat doet zeggen dat het licht kij deze romantici een pantheïstische adem haal is. Het licht van Vermeer, dat deel der stilte, dat zuiver deel van zijn Stilleven, is open en openbaar, als een blanke bekentenis. Dit is wat ik zie door de schilderij, in een schilderij, bij een schilderij. Ik zie meer. Ik zeide u, dat ik groepeeringen zag; kleuren en lijnen ten eerste; algemeene noodzakelijkheden (door schakeering per soonlijk geworden), dat ik als noodzakelijk voel dat voor een durende bestaan, en voor iiiiiiiiuiniiiii Bode Binnen 1. Zaken Meneer de Stuers, je dochter vraagt of je thuis komt dejeuneeren. Welnee, natuurlijk niet. Ik moet on middellijk na de pauze weer 't woord voeren. Dan breng ik haar wel even bij je. En een oogenblik later geleidde het be vriende Kamerlid een bekoorlijk jongmeisje de vergaderzaal binnen, naar 's heeren de S.tuers' bankje. De ontmoeting tusschen ouden, amechtigen vader en bloeiend, geest driftig dochterken was roerend van weerzijdsche, bijna amoureuze harte lijkheid. Wat was-je weer goed en wat was-je weer grappig, vader... De oude houwdegen werd door een gansche reeks van bewonderende zin netjes door zijn dochter, die de zon in de duistere zaal had gebracht, ge streeld en geliefkoosd. En hij daarop reageerend met al de teederheid, waar over een vader te beschikken heeft, die zijn dochter aanbidt. Toen zij eindelijk de zaal moest verlaten vroeg zij als ten afscheid: En zal-je nu na de pauze wér heel grappig zijn? En hij wis heel, hél grappig. Hij hield toen zijn rede, waarin hij voortdurend van den phytecantropos erectus, van professor Dubois als van opa" [sprak, waarom de gansche Kamer ,zat te schuddebollen van het lachen. Op de gereserveerde tribune zat, stralend, een jongmeisje, die genoot. Zoo'n lieve, knappe, grappige vader ook l iiiiiiiiimiiiiiiiiiim ONZE COLLECTIE TAPIJTEN IS ONGEVENAARD! BEZOEKT ONZE AF D: TAPIJTEN 326TACE. voortdurende, menschelijke, belangstelling, het primaire gevoelens moet bevatten, in lijnen, of in kleuren, in beide gegeven. Er is meer. Er zijn de problemen der voordracht; moet deze ruig zijn, of vlak, (wat niet het zelfde is als gelikt). Is de vlakke voordracht niet onafhankelijker van den lichtval, dus juister, ten diepste beschouwd. Er is het probleem van de begrenzing: rechthoek, rond, of ovaal? Er is het probleem van de verhoudingen, der maten, genomen en gesteld ten opzichte van het weergegevene (voor den beeld houwer van uiterst belang; zekere maten maken alles, op onbegrepen wijze, klein). Er zijn de problemen hoe ver vereenvou digingen kunnen gaan? tot wanneer de syntheseis rijk en levend blijven ? Er is meer. Dit alles vindt ge. Dit is wat genot geeft en moeiten brengt bij de beschouwing van schilderwerk. Telkens wordt aan den rond gaande een nieuwe eisch gesteld, door een persoonlijkheid, die zich voor hem uitsprak. Het is toetsen, en hertoetsen. Altijd-beweeglijk moet de geest zijn van wie wél ziet, wil hij zoo ver hij kan, juist pordeelen. En altijd moet achter de beweeglijkheid de geest rustig zijn in de principia. Hij moet niet verward worden door ijdle stoutmoedigheid, en niet vergeten, dat zwier leeg kan zijn. Hij moet bedenken, dat brutaliteit geen kracht is en niet alle onhandigheid van niet-kunnen: naïviteit noemen. Hij moet weten wat diepte is, uit eigen diepte. Hij moet snel zijn, als een jachthond op 't wild, op 't snel gevoel. Hij moet de gevoeligheid voor lijnen bezitten en hun wonder heen-en-weer zich voelen vertolken in gevoelens. Hij moet immer frank en vrij zijn. Hij moet geen partij ooit kiezen dan die der schoonheid, en nooit dogmatisch zich sluiten bij iets dat zooveel schakeeringen bezit. Moet hij niet uit zijn op top en op afgrond van gevoel, maar mag hij ooit ver geten, dat deze in schilderkunst geschilderd moeten zijn? Moet hij niet immer uit zijn op de vele Rhythmen ? Moet hij niet bedenken dat tot schilderkunst geworden psychologie ontginning na ontginning waard is ? En welke psychologieën vindt hij? Soms twee. Altijd is er die van den Maker, den Schilder. Hij moet dien kunnen lezen, nu eens aarze lend, dan vlotweg.Soms dralend en aarzelend, zeg ik, want in draling en aarzeling vindt ge de dingen vol van openbaring. Soms vlotweg, want in snelle vermeestering treft ge opeens het essentieele. De beschouwer, of noem hem zoo ge wilt, ik zie hem gaande en staande. Bij ieder goed werk is een bewogen drift in hem. Hij is partijganger van n partij slechts, van die der Rhythmen. Hij moet universeel-gevoelig zijn voor deze Rhythmen. Hij aarzelt niet voor een vers meer dan voor een beeld; niet minder voor een muziek-werk dan voor een werk der schilderkunst. Dit is geen iel beeld van de Phantaisie; deze Beschouwer zoo als ik hem hier zie, bestond. Hij heeft niets van charmeerende diplomatie aan zich; hij doet bot-weg niet aan die politiek. Hij doet niet aan dat handige de-kat-uit-den-boom kijken, wat soms maatschappelijk-loonend is. Hij is als een vogel vrij soms vogelvrij. Hij is een betaster van het schoon, met oogen en met handen. Hij is aan n ding eindeloos getrouw aan dat wat blijft. En waar-om dit alles, waarom dit wat kleinen geesten overbodig lijkt? Waar-om? Omdat, zooals de lente in bloei schiet, hij in bloei schiet bij het zien en van het hooren der kunstwerken. Hij is de soms onwillige, onwillekeurige begrijper; de subjectieve, die objectiefs maakt. Hij is de Analytikus, en de Betooger der nheid. Hij geniet ieder detail na, maar deduceert het uit de eenheid. Hij ziet het kunstwerk niet als een mozaiek van gelijke deelen; hij ziet het geheel, en de daar naar zich schikkende deelen. Hij ziet een portret, dat haast geheel zwijgt, zooals menschen met haast alles kunnen zwijgen. Maar hij weet, dat ergenseen opening moet zijn; geen enkel kunstwerk leeft geheel gesloten. En hij merkt, dat het ne oog als d'ingang is voor deze ziel. Hij tracht het het kijken ervan te bepalen, en de ziel die zódoet kijken. Hij tracht den schilder te differentieeren in zijn schakeeringen en hij zoekt: wat is de schilder? wie is de ge portretteerde? Of hij ziet een andere sprakelooze". Hij weet en voelt dat deze zwijgsch is van zwaren Hartstocht, zooals de eerste geheim was uit intellectualiteit. Hij ziet een muurschildering en voelt dat het werk op rijke wijze dient. Hij ziet in een teekening de Lusten ver rijzen, de schoone en bittere Lusten met hun dramatisch gezicht en in een andere lijkt hem de heele Deemoed uitgedrukt in drie kleuren en wat lijnen. En dit alles te kunnen zou noodeloos zijn? Wachtte het beschouwenswaarde dan niet vergeefs op den Beschouwer? Waar bleef de weerpartij van de schilderkunst? Een liefhebbend uitlegger, neen herwekker, moet de beschouwer zijn maar alleen van het ware. Het onware, het noodelooze tipt hij aan met den vinger, en schuift hij weg met zijn woorden. Hij moet den steun zijn van het beste, waar velen daaromtrent nog wankelen. Hij maakt schoon schip van de oude of nieuwe noodeloosheên. Hij moet niet in te veel détails uitleggen, hij moet de persoonlijkheid van den Maker doen voelen, zelf een persoonlijkheid. Hij moet den weg, de richting bespeuren, die vele pogingen aan het eind zullen gaan. Dit alles is het werk van den Beschouwer. Het is instinctief, en noodig Het scheidt rijkmakende dingen van verschralende. Daar door is hij een werkingvolle steun. En ik vraag u, zijn de groote fransche Beschouwers geen exempel hiervan ; en is menig werk, door hun aandacht en steun, n'et lichter ontstaan, omdat zij de makers eens stutten door overtuiging. Het lijkt mij een ijdele bezigheid toe, en een teeken van zwakte het te Beschouwen werk te willen schelden van den Beschouwer. PLASSCHAERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl