Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
22 April '16. No. 2026
William Shakespeare
1616 23 April 1916
Er is ongetwijfeld geen overtuigender be
wijs voor de grootheid van Shakespeare dan
het feit, dat de driehonderdste verjaring van
zijn sterfdag over de geheele wereld en 'in alle
talen herdacht wordt, ondanks het overigens
alles overstemmend geweld van den
vreeseIrjksten aller oorlogen. Wel zal men hem
nu, ook in zijn geboorteland, niet huldigen
,op de manier, waarvan men vór den oorlog
droomde, maar eer bewijzen zal men hem
totbu'Wat dit huldebetoon door de tijds
omstandigheden verliest aan luister, zal men
moeten goedmaken door te streven naar
waardigheid, wat op zichzelf een voordeel
is. Zal men Shakespeare ooit waardig ge
noeg kunnen huldigen?
Meer dan ooit zal men nu de macht van
zijn woord leeren beseffen; meer dan ooit
zal men nji, dat de stem van het redeloos
gewéld onder opwekking van de laagste
hartstochten en de meest dierlijke eigen
schappen, uitsluitend voert tot vernieling
en vernietiging, leeren inzien, dat zijn stem
opbouwt en verheft, omdat ze steeds weer
een krachtig en onweerstaanbaar beroep
doet op het edelste in den mensch.
Onwillekeurig dringen zich de vragen aan
ons op, waaraan Shakespeare zijn roem dan
toch wel te danken heeft; waarom hij geacht
wordt de grootste aller tooneeldichters te
zijn; welke eigenschappen hij dan (toch wel
bezat, die'hem in staat stelden tégeven wat
hij ons gat. Met een poging om deze vragen
te beantwoorden, hopen wij onze hulde te
bewijzen aan den man, wiens geestesgaven
zoo oneindig veel hoóger moeten geweest
zijn dan die van wien ook vór of na hem,
dat sommigen, in hunne subjectieve opvat
tingen er zelfs aan zijn gaan twijfelen, of
hij wel ooit bestaan heeft, of n man wel
tot het werk, dat nu op Shakespeare's naam
staat, in staat zou geweest zijn.
Van het leven van ShakesrJfcare weet men
bijna niets, en van dat weinige maar luttel
met zekerheid, en toch of misschien wel
juist daarom zijn er menschen, die durven
beweren, dat Shakespeare niet genoeg ge
leerd had, om die werken te kunnen schrij
ven. In plaats van te genieten van het
heerlijke werk, dat Shakespeare ons gegeven
heeft, brengen zij hun tijd zoek met pogin
gen om door allerlei spitsvondigheden te
bewijzen, dat Shakespeare een.pseudoniem
is. Zijn zij er wel zoo zeker van, dat, omdat
zij nu eenmaal niet oorspronkelijk kunnen
zijn, en misschien geen opstelletje kunnen
schrijven, zonder er een halve of geheele
bibliotheek bij te gebruiken, dat er niet nu
en dan eens een mensch geboren wordt, al
is het maar ns in de tienduizend jaar, die
geestelijk of zedelijk torenhoog boven zijne
medemenschen uitsteekt? Zijn zij Jezus ver
geten ?
Hieruit zal de lezer voldoende begrijpen,
welk standpunt wij tegenover Shakespeare
in dit opzicht innemen. Wij beschouwen
hem als een phenomeen, en alleen
onomstootelijke bewijzen zullen ons er toe kunnen
brengen, hem door een of meer anderen te
vervangen op het voetstuk, waarop hij tot
heden, volkomen onbewogen door het klein
lllllllllllllHIIIIIMIillllllllllll
Het concertbezoek wordt ons, muzieklief
hebbers alhier, bizonder gemakkelijk gemaakt.
ns in het jaar, in Augustus of September,
verschijnt de incasseerder aan ons huis en
betalen wij de contributie voor de abonne
mentsconcerten van het Concertgebouw. We
mogen dan tot in Mei tweemaal 's weeks
genieten van het orkest, zonder de moeite
te behoeven te doen telkens onze beurs te
voorschijn te halen en entree te betalen. De
abonnementsconcerten willen we in allen
gevalle bijwonen. Daarvoor hebben we im
mers betaald! We raken echter zóverza
digd van muziek; er blijft zoo weinig tijd
voor andere concerten, dat we niet dan bij
hooge uitzondering er toe komen een con
cert buiten het abonnement bij te wonen.
We hebben nu eenmaal in handen van dien
incasseerder neergelegd wat we meenden
te kunnen besteden aan muziek in den loop
van het volgend concertseizoen. Meer kun
nen en willen we niet voor muziekuitvoe
ringen uitgeven. Aldus blijft onze geabon
neerde belangstelling geconcentreerd in de
groote zaal van het Concertgebouw en be
treden we zelden of nooit de kleine.
gedoe aan zijne voeten, gestaan heeft.
Dat Shakespeare's genie de gelegenheid
gehad heeft tot zijn recht te komen, zijn
wij geneigd louter aan toeval toe te schrij
ven, zooals gewoonlijk, wat de mensch al
of niet praesteert, aan toeval te danken is.
Zoo ontdekt men in een staljongen een groot
zanger in den dop; zoo wordt een dichterlijk
;enie onderdrukt en verstikt door
koopmansloeken en handelscorrespondentie; zoo wordt
een eenvoudig boer een groot staatsman;
zoo gaat een groot wijsgeer het leven door
als een middelmatig schoenlapper. En zoo
zijn naar onze meening 'voor Shakespeare
de omstandigheden bijzonder gunstig ge
weest voor de ontwikkeling van zijne groote
gaven en de aanwending van zijn genie.
Geboren in een tijd, dat het geestelijk
leven in Engeland door de Renaissance en
andere groote oorzaken in nieuwe banen
geleid, als het ware, herboren was, en in
opbruisende levenslust zich uitte, bezat
Shakespeare het genie, dat volstrekt noodig
is, om iets werkelijk goeds voort te brengen
op dat gebied der letterkunde, dat men
tooneeldichtkunst noemt. Vindt men in de
letterkunde een weerspiegeling van het
leven, voor niets is dit een voornamer eisch
dan voor goede tooneeldichtkunst.
Dit verklaart dan pok de populariteit,
waarin het tooneel zich van de vroegste
tijden af heeft mogen verheugen bij alle
volken. Het is de handeling in de drama
tische kunst, welke deze aantrekkelijker
maakt dan de lyrische of epische, -terwijl
de aantrekkelijkheid der actie vermeerdert,
naarmate de toeschouwer jonger, dus de
geest minder ontwikkeld, de levenslust
grooter is.
Vandaar dat bij wilde volksstammen, waar
de geest, evenals bij het kind, nog pas in
een eerste stadium van ontwikkeling ver
keert, de krijgsdans en de liefdedans dus
uitsluitend actie de plaats innemen van
het tooneel bij meer beschaafde volken.
Is het dan te verwonderen, dat in den
tijd van Elisabeth, den tijd, waarin de
menschelijke geest na zijn wedergeboorte, dartel
en uitgelaten, levenslustig was als die van
een jongmensch, die zich nog alle-illusies
van het leven maakt, zich aangetrokken ge
voelde tot het tooneel, er behoefte aan had
daar een stukje werkelijk leven in volle
actie te aanschouwen ? Ook hier is het een
zaak van vraag en aanbod, en de gestelde
vraag wordt voldoende beantwoord door
het feit, dat dit het bloeitijdperk van het
Engelsche tooneel is. Gelukkig de man of
vrouw, die op zulk een oogenblik de gave
bezit, om te kunnen geven wat verlangd
wordt! Velen in dien tijd hadden die gave,
maar er was er slechts n, die het genie
bezat, hetwelk op dit gebied iets van wer
kelijk blijvende waarde kon voortbrengen,
En dat was Shakespeare. Indien hij in een
anderen tijd had geleefd, b.v. in den tijd
van Cromwell, of van Koningin Victoria,
misschien zouden wij dan nooit van hem
gehoord hebben, of was hij voor den dag
gekomen als een middelmatig romanschrijver.
of een mislukt schilder. Het toeval heeft
gewild, dat hij als tooneeldichter hoogver
heven staat in ^Splendid isolation".
Dit laatste nu dankt Shakespeare aan die
eigenschappen, welke een tooneeldichter in
de eerste plaats behoort te bezitten, en
welke hij in de grootste volkomenheid be
zat ; eigenschappen, waarmede men geboren
wordt, en die men door studie wel ont
wikkelen, maar nooit deelachtig worden kan.
Hiermede bedoelen wij niet studie in de
gewone beteekenis van het woord, die ons
doet denken aan colleges, boekerijen en
lamplicht. Integendeel. Voor de ontwikkeling
van deze eigenschappen is noodig, dat men
midden in het leven sta, een gezond ver
stand hebbe, een goed oordeel, een zuiver
waarnemingsvermogen en daarbij die
frischheid van geest en blijheid van hart, die doen
denken aan helderen zonneschijn, zuivere
lucht en veel omgang met menschen, maar
onbestaanbaar zijn in de afzondering van
het studeervertrek tusschen stoffige boeken.
Een der voornaamste van die eigen
schappen, en door Shakespeare, getuige
-bijna elk tooneel in zijne stukken, in de
grootste volmaaktheid bezeten, is zijn
grondige kennis van de menschelijke ziel.
Hoe zou hij anders, als een god, menschen
hebben kunnen scheppen van vleesch en
Standbeeld van Shakespeare te Weimar
Kamer in het huis in Henley Street
bloed,.die, zooals wij hen daar voor ons
zien op het tooneel, in niets veerschillen
van de menschen ons heen? De dramatis
personde in Shakespeare's stukken zijn geen
marionetten, het zijn menschen als wij, wij
zijn het zelve, wij met al onze deugden en
ondeugden, met al onze kracht en al onze
zwakheid, met onzen diepen ernst en dolle
uitgelatenheid. Tot nog toe heeft iedereen
er altijd zichzelf in herkend, en dat zal het
geval blijven door alle tijden heen. Behalve
zijn ongeëvenaarde kennis van het
menschelijk hart, moet Shakespeare dus ook bezeten
hebben een wonderbaarlijk scheppingsver
mogen, waarbij hij als
het ware geheel uit
zichzelf trad, m. a. w.
een ongekende ob
jectiviteit aan den dag
legde.
Deze laatste eigen
schap vooral was oor
zaak, dat hij voor
alle tijden schreef.
Had hij in hoofdzaak
personen uit zijn om
geving opgevoerd,
dan zou met den tijd
ook de belangstel
ling voor die per
sonen verdwenen zijn.
Shakespeare bezat
het vermogen zijne
personen zoodanig
uit; te beelden, dat
zij in het kader van
eiken tijd passen, en
daardoor altijd zul
len boeien. Kortom,
Shakespeare is er
door de genoemde
eigenschappen in ge
slaagd, het leven voor
ons te vertolken op
een wijze, zooals geen
ander dichter of wijs
geer dat ooit gedaan
heeft. Hierdoor vor
men zijne werken
een onuitputtelijke
bron van levenswijs
heid, waaraan men
te alle tijde en onder
alle omstandigheden
zich laven kan.
Toch zouden deze
eigenschappen van
Shakespeare hem niet
in staat gesteld heb
ben zulke meester
stukken te schrijven,
indien hij niet begaafd
ware geweest met de
rijke verbeeldings
kracht, die een kun
stenaar in de eerste
Zeker, we zouden kunnen volstaan met
een seriekaart, recht gevende op de helft
der abonnementsconcerten, inplaats van onze
traditioneele passepartouts, doch de opslor
pende werking van het abonnement" is
zoo groot, dat we 't ons als een zonde
aanrekenen, indien we 't eenigszins kunnen
doen, niet de volle maat te nemen, dan de
kans te loopen eenige keeren Strauss, Mahler
of Reger te moeten missen. Zoo bestaat de
neiging, dat iedere muziekliefhebber, naar
gelang zijn financieele middelen toelaten,
zijn muzikale behoeften uitsluitend bevredigt
door te nemen een heel of een half abonne
ment Concertgebouw en aldus ineens afkoopt
den cijns, anders te voldoen telken male als
die behoeften naar bevrediging zouden
dringen.
Uitgesloten is, wil men het orkest te
hooren krijgen, buiten het abonnement te
blijven. De hooge toegangsprijs voor een
enkel concert dwingt tot het abonnement en
schijnt vreemdelingen veelal af te schrikken
de concerten van het orkest te bezoeken.
Geregeld toch ziet men dezelfde gezichten
in de groote zaal, waarin men haast nim
mer bezoekers aantreft, die blijkens hun
spraak niet tot ons Koninkrijk behooren.
Of deze alle belangstelling opslorpende
invloed van het abonnement" niet ten
nadeele strekt van kunstenaars, die om een
of andere reden zijn geplaatst buiten het
verband, dat de abonnementsconcerten houdt
omvat? en niet in sommige opzichten van
ons, in zooverre wij onze muzikale ziel en
zaligheid geheel hebben verpand aan
Mengelberg en zijn staf? en niet in meerdere
of mindere mate ten nadeele van den
muzikalen geest te Amsterdam, die tengevolge
van een en ander door een klein troepje macht
hebbers wordt beheerscht?
De muziekconcentratie geeft ons behalve
het gemak van den afkoop der cijnsverplich
ting, het voordeel, dat we een systematische
muzikale opvoeding krijgen. Welk voor
treffelijk paedagoog is Mengelberg! Soms
haast iets te voortreffelijk in zijn neiging
alle nuancen scherp te doen uitkomen, het
licht op alle schakeeringen fel te doen
vallen. Hij dirigeert even voortreffelijk het
publiek als het orkest, zoodanig zelfs, dat
wij ons na een werk onder zijn directie niet
gelukkig en tevreden gevoelen, als de uitin
gen van ons opgezweept enthusiasme niet
den dirigent en de orkestleden doen opstaan
in buigend aanvaarden van onze dankbare
huldebetooningen. Eerst dan heerscht
algemeene voldaanheid in de zaal. Het ligt voor
de hand, dat dergelijke ovaties zich slechts
bij uitzondering voordoen onder de directie
van de dii minores, ook al zouden velen van
de luisterenden, onder wie wij ons zelf ook
rekenen, in den grond van hun hart na
menig werk niet kunnen verklaren in welk
opzicht het schoonheidsgevoel meer werd
bevredigd, door de uitvoering onder Men
gelberg dan wel Dopper of Cornelis.
De suggestieve en paedagogische kracht
van den opperdirigent doet wonderen,
't geen we te meer op prijs stellen, naar
mate het gedrukte programma in gebreke
blijft ons in te lichten omtrent nieuwe
Overdenking van een menschTder XXe Eeuw
teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
^*r&**Jf\ia>4sr>*^<r*~t>\
Wel, wel, dat onze voorvaderen brons voor klokkengieten gebruikten. . . . Och ja,
?_- jj " ! "*~*"*!*&i't waren immers maar barbaren
niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiM
plaats behoeft, om zijn werk die ver
rassende schoonheid te geven, welke het tot
een waar kunstwerk stempelt. Shakespeare
weet ons alles zóvoor te stellen, zóte
Huis in Henley Street
laten zien, zóuit te beelden, dat het een
onuitwischbaren indruk op ons maakt, ter
wijl hij ons de oogen opent voor schoon
heden, die zonder hem onopgemerkt aan ons
oog zouden zijn voorbijgegaan. Daarbij toont
hij zulk een benijdenswaardig meesterschap
over de taal, dat het lijkt, alsof er voor hem
niets onzegbaar was niet alleen, maar ook
alsof het hem niet de geringste moeite kostte,
alles op de beste manier uit te drukken. Hij
vond altijd het juiste woord, of de juiste
uitdrukking, en dat hij hierdoor de taal ont
zaglijk verrijkt heeft, behoeft geen betoog.
Honderden zijn de pittige en kernachtige
gezegden die telkens en telkens weer door
schrijvers en redenaars worden aangehaald,
waardoor vele van zijne beste en schoonste
gedachten algemeen eigendom zijn.
Voegen wij hier nu nog bij, dat Shake
speare zelf tooneelspeler was, dus ook zijn
practische ondervinding aan de techniek
zijner tooneelstukken ten goede kwam, dan
zal men het ongetwijfeld met ons eens zijn,
dat Shakespeare van ons geen standbeeld of
iiiiiiiiiiiiiimi
muziekwerken. Zoo troffen wij onlangs in
de programma's voor de honderd en
zooveelste maal aan respectievelijk de beschrijving
van Beethoven's Eroica door Richard
Wagner en de uitvoerige toelichting der redactie
bij de vierde symfonie van Schumann. Doch
met geen woord werd ons daarin b.v. iets
tot verduidelijking van het vioolconcert van
Max Reger medegedeeld. Inderdaad, de
redactie van het programma schijnt tien jaar
te hebben stilgestaan.
Het vioolconcert van Reger was de sluit
steen van de reeks vioolconcerten, die de
heeren Zimmerman en Schmuller ons hebben
doen hooren.
Ook de voordrachten der vioolconcerten
waren dit seizoen, in overeenstemming alweer
met het systeem van opslorping, geconcen
treerd en wel in handen van genoemde
kunstenaars, die ons een overzicht gaven
over de vioolconcert-litteratuur. Wij zijn
niet voornemens een beoordeeling uit te
spreken over muziekwerken en de uitvoering
daarvan, op de wijze van de muziekverslagen
der dagbladcritici. Wij zijn slechts een
deel uit het luisterende en belangstellende
publiek, dat zich gaarne laat onderrichten
door dirigenten of critici en gretig 't mooie
aanvaardt, waar 't zulks vinden kan.
Bovendien vreezen wij eene berisping van
dr. Frederik van Eeden uit te lokken. Slechts
willen we zeggen, dat wij Schmuller dank
baar zijn voor zijn wedergave van het
Regerconcert. Wij hebben niet veel daarvan
begrepen, behalve dit, dat de solist een
zeer grootsche praestatie heeft volbracht,
HIIIIHIIIIIIMtMIIMIHIIIIimilllHIIIIIIIIMIIIIIMMMMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIII
monument behoeft, om zijn naam en voor
komen voor het nageslacht te bewaren, maar
wel, dat hij zelf zich in zijne werken een
onvergankelijk monument gebouwd heeft,
dat, beter dan het mooiste standbeeld, de
grootheid van zijn geest aan het nageslacht
zal verkondigen.
Aan den voet van dit monument hebben
wij gemeend vol eerbied en piëteit een
eenvoudigen krans te moeten neerleggen.
Arnhem. J. F. BENSE
Als het Vrede is...
Als het Vrede is
Zal dan de jubel galmen
Hoog over de steden, wijd over de landen,
Zal 't zijn een strooien met bloemen, een
waaien met palmen,
Een zwaaien met hoeden, een wenken met
handen.
Een roeren van trommen, een kopergeklater,
Een klokkengebeier, een vreugdegeschater,
Omdat het Vrede is?...
Of... zal de aarde zwijgen,
Zullen omlaag de vanen en de wimpels nijgen,
En al geluid verstommen ?
Niets dan de doffe zwartomfloersde trommen
Enhetlangzaamdreunenvandedoodeklokken,
Een halfgesmoorde klacht, een snikkend
schouderschokken...
De menschheid knielend bij het kruis van
't groot soldatengraf...
Als het Vrede is.
R. THAROD
IHMMlmlMMIMIItlllllt llllllllllltlflllltllllllllllllllllllllll
ONXE COLLECTIE
TAPIJTEN
IS ONGEËVENAARD!
, BEZOEKT ONZE AF K
TAPIJTEN 3UTAGE!
IIUIMIIIIIIIIIlllllllllllllllltimiHIIIII
waarmede hij wist geen uiterlijk succes te
kunnen inoogsten. Wij zijn onder den indruk
gekomen van en hebben eerbied gekregen
voor den tegenwoordigen stand van de
muziekkennis, belichaamd in de soloviool,
zooals Schmuller ons die kennis toonde.
Reeds alleen daarom was zijn praestatie
een der hoogtepunten uit het muziekleven
van het abonnement in dit seizoen.
Zooals de traditie in de laatste jaren
medebrengt, kregen wij met den
Palmzondag de Mattheuspassion van Bach te hooren.
Ook die jaarlijksche uitvoering doet blijken
van de concentratie en specialisatie in het
muzikale leven. Elk jaar de Mattheuspassion
en geen andere. Daardoor is in het muzikale
grootbedrijf, dat de uitvoering laat zien
met haar massaal koor en orkest, een vol
maakte techniek in de wedergave bereikt.
Weer hoorden we het gedisciplineerde koor
als n veeltonig instrument en de onover
troffen vertolking van de Christuspartij door
Messchaert. Worden we echter ook in dit
opzicht niet te eenzijdig opgevoed? Is het
bestaan van de Johannespassion vergeten?
Gedurende de uitvoering op Zaterdagavond
bleek het toezicht op en de regeling van het
gaan en komen van het publiek niet in orde.
Velen uit het publiek werden in de wandel
gangen door het abrupt eindigen van de
pauze verrast en keerden in de zaal tersluiks
en druppelsgewijze onder de uitvoering terug,
zeer tot ongerief van de luisterenden.
F. C. VAN GEER