De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 29 april pagina 9

29 april 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

29 April '16. No. 2027 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Een oud Dijkboek Wij geven hierbij een paar afbeeldingen uit een oud boek, drft echter nog steeds bij zonder actueel is. 'Het voert naar den eisch der tijden den langen, maar duidelijken titel: In citamentum et adiamentum. Dat is Opweckingeende Aanleydinge Tot het uytvinden van Bequaame Middelen en Gronden Om de Zee-Dijcken In Hollandt en West-Vrieslandt, tegens het soo dickwils doorbreecken Engeduyrig afspoelen beter, als tot nog toe te Beschermen en te Bevrijden. Tot Amsterdam, by d'Erfg. van Paulus MatMjsz. MDCCII. *) De auteur wordt niet op het titelblad ver meld, maar hij had blijkbaar geen plan zich *) Voorkomende onder no. 4889 in den catalogus van Van Stockum's Antiquariaat {Haagsche Librye) no. 16. aiitiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiimiiimiiii Abonneineiitsvrrjs f f.SO per jaar. «flIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIII KANTTEEKENINGEN VAN EEN LANDSTORMPLICHTIGE III (Notities, uit een militair zak boekje, gevonden door onzen medewerker Melis Stoke in de omgeving der Oranje Nassau-kazerne te Amster dam.) Teekeningen voor de Amster dammer" van Henri v. d. Velde Verloven. Wij, soldaten, wenschen de lengte en het aantal der ons van hooger hand toegestane verloven gehandhaafd te zien, zooals een huisdier het volume van zijn portie voedsel. En het moge u drie, viermaal gelukken, de etensbak van een hond weg te nemen, terwijl hij slechts dreigend gromt er komt een keer, dat hij grimmig bijten zal. Intusschen zult ge in het daarop volgend conflict de sterkste en machtigste blijken, doch onloochenbaar zal het incident eene verkoeling teweeg brengen in de verhou ding tusschen u en hem. De vergelijking gaat echter op n punt mank: het zal u nl. niet mogelijk zijn, den hond aan het verstand te brengen, waarom hij zijn ge wone portie derven moet, terwijl het ons, soldaten,. zeer zeker aan het redelijk ver stand te brengen zoude zijn, wat de reden is van deze onaangename onthouding. En het meerendeel onzer, zou deze expli catie, zoo niet getroost, dan toch berus tend aanvaarden. En in dit opzicht is dus onze wensch dezelfde als die van de bur ger-maatschappij: eenig commentaar van de zijde der regeering. Nu is het grommen luider dan aangenaam is, en het gerucht van incidenten en onlus ten bereikte ons van het veldleger. Maar wat wil je?" zegt men slaapie" = als d'r n man staakt, pakken er twee hem op, en douwen hem de pot in... als er een sectie staakt, staat er een compie klaar... en tegenover een compie een bataljon, en daartegenover- weer een regi ment, en dan een brigade (Colijn 1912) en dan een divisie,* en dan vier divisies «n dan?" Ja, meer is er niet heeft de sergeant ons op de tieëiie" geleerd'.'., en opeens flakke ren de oogen van Simon, den stiekemen anti-militarist, en hij brult de gemeenplaat sen, die ik vandaag op de parapluie's eener demonsteerende menigte geschilderd zag: Algemeene demobilisatie ... geen man en geen cent voor tiet militarisme l" Verder gaan mijne vrienden niet; voor deze stoute geestes-schepping staan zij vol ontzag en ontzetting ... zooals een groot kunstenaar voor zijn meesterwerk! te verschuilen; onder de opdracht aan den raadpensionaris Heinsius, d.d. Amsterdam, den 29 Juny 1702, noemt hij zich Nicolaus Libting, J. C. Hij was dus een jurist, geen ingenieur, althans niet van beroep. Maar wij kennen hem als den ontwerper van de koepelkerk op de Botermarkt. Hij meent zich ook nu bij den bescheyden leeser" te moeten verontschuldigen, dat hij zich buiten zijn eigen terrein beweegt: Alhoewel veele souden mogen oordeelen dat heteenRegtsgeleerde niet en voegde, hem met Dycken en Dammen te bemoeyen, en soo te treeden in 't werk van de Meesters en Baasen, die 't hun beroep is dagelijks daarin besig te sijn; en al hier bysonderyk wegen deMuyderZee-Dyk, die men albereyts maakt en onder handen heeft: Soo en sal dit nogtans niet heel ongerymt nog oneygen schijnen ten opsigte van den Aucteur, wanneer ook in acht ge nomen werdt; dat het is omtrent een saacke daar de noodige en algemeene Bescherminge van 't Vadeilandt aan hangt." De Muider- of Diemerdijk,, waarover onze au teur handelt, is dezelfde, die nog steeds Diemen en de Diemermeer en ten slotte ook Am sterdam tegen den aandrang van het zee water beschermt en die bij den laatsten watervloed een oogenblik gevaar schijnt te hebben geloopen. Geen wonder, dat onze oude Amsterdammer ook aan dezen dijk zijn groote aandacht wijdt. Zijn voorstellen, die met duidelijke en fraaie afbeeldingen worden toegelicht, strekken vooral om de dijken op betere wijze dan tot dusverre met paalwerk te versterken. Dat is dan ook veelal gebeurd. Maar men weet, welk een ellende onze voorouders daarmede gehad hebben. Niet lang nadat Listing schreef en toen vele van onze dijken met zwaar paalwerk waren versterkt, openbaarde zich de paal worm, wiens funeste werkzaamheid alle dijken en daarmede het geheele land bedreigde. In 1732 en volgende jaren was deze kwestie blijkens de talrijke pamfletten en rapporten aan de orde van den dag; men zag er een straffe Gods in om te waarschouwen het sorgloos en 't sondig Neederland". Bededagen werden door de Staten uitgeschreven; ook meer effectieve maatregen werden over wogen en genomen. Maar niets heeft ge holpen; de paalworm overwon den mensch en zijn schepping. H. B. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIII een die lang gewacht en lang geleden heeft. Niets heeft hij van die zoete bekoring, 'die ons oor zoo lieflijk en zoo oppervlakkig streelt. Niets ook van de zuivere correctheid van veelgeprezen concertmeesters. Verborgen krachten wekt zijn toon. De zilvrige koelte, de stilte vliedt. Een plotse linge vlaag - alsof wind en zwarte wolken over den afgrond jagen en de hartstocht breekt los. Alle toornen viert de violist; de vlammen laaien, wilder en woester loeit de storm. Oho, roepen de yjtters, hij krast, ha, juichen de heeren critici, een onzuivere toon. De violist speelt niet wat men een dank baar nummer noemt. Hij introduceert een concert dat ten aanzien van kunnen en ken nis, van lichaamlijke en innerlijke krachten het hoogste en laatste vergt wat van een vertolker kan worden geerecht. Het is tevens een concert dat den hoorder eerder afstoot dan tegemoet komt, dat zijn schoonheden verborgen houdt achter een chaos van zeld zame klanken, dat hém door zijn buiten sporige lengte vermoeit en hem zoodoende ook voor de kunst des vertolkers minder gevoelig maakt: ondankbaar dus in ieder opzicht. Nochtans heeft de violist niet geaarzeld deze geweldige taak op zich te nemen. Sensatielust, effectbejag, pronken met tech nische vaardigheid zeggen de bewuste hee ren. Deze conclusies voor rekening der stelIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIiniMllimiHIIMIHMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH vijf weken exerceeren zal, zonder daarvoor honorarium te genieten Het ergste is, dat men mij van diefstal schijnt te verdeniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii De Violist Onooglijk en onrustigstaat hij voor de groote ruimte der concertzaal. Niets koninklijks noch bekoorlijks gaat uit van zijn verschijning, die nochtans het teeken draagt der ongemeenheid. Het buitengewoon kleine en tengere lichaam schijnt geenszins in staat, emoties of physieke inspanningen te verduren. Het bleeke, scherpgesneden gelaat is omgeven door lange, sluike haren. De handen zijn teer en smal, de eene houdt instrument en strijkstok.de andere glijdt zoekend op en neer, de kin betastend met den wijsvinger. Rusteloos dwalen de oogen van onder gefronsde wenkbrauwen, half af wezig naar 't publiek, waarin men woorden hoort mompelenals?griezelig,eng, benauwd." Hij heft de viool en bij de eerste streek is alle onrust, en spanning opgelost in klank. De groote innerlijke rust stroomt thans uit toon, gelaat en lichaam. Sober zet zijn toon in, wrang en ingehouden, als de stem van IIIIMIItlllllllhtlflimillllllHIHIII Oudjes. Bij Kon. besluit van 11 dezer is aan Jan Jacob Pisters, milicien der lichting 1855 voor de gemeente Nuth, vrijstel ling voorgoed van den dienst bij de militie verleend. (St.ct.) Bovenstaand bericht, geput uit de N. R. Ct. van Zondagmorgen, deed mij in ge peinzen verzinken. Een tachtigjarige is dus voorgoed vrijgesteld van den dienst bij de militie! Welk een veteraan! Neen zóoud zijn er bij ons niet. Wél dommelt gemeen lijk bij een der kachels in de cantine een soldaat, dien ik een dikken vijftig geef, doch deze is nog zeer weerbaar. Een moment van ontzetting! Voor het eerst in mijn militairen loop baan ben ik heviglijk geschrokken; niet door het feit, dat dezer dagen mijne schoenen gestolen zijn... Wij zijn er reeds lang aan gewend, dat telkens zaken spoorloos uit de chambrées verdwijnen, en wij vatten dit op als roof- en plunder oefeningen van een mede-krijgsman. De schrik beving mij achteraf, toen men mij voorstelde als scha deloosstelling te aanvaarden: een paar gedragen schoenen! Nu vraag ik u .... men zoude mij evengoed in overweging kunnen geven, mijns buurmans tandenbor stel of oorlepel te benutten. Vol afschuw haastte ik mij, deze vraag met de weder vraag te beantwoorden: of er nieuwe schoe nen verkrijgbaar waren. Helaas zag ik mij genoodzaakt den fourier te pateeren met het aanvaarden der laatste mogelijkheid: vijf weken soldij in ruil voor een nieuw paar schoenen l Dief! Indien deze regelen u onder de oogen mochten komen, bedenk dan, dat ik ken ; telkenmaal toch, dat ik met mijn citybag de kazerne verlaat, gelast de deurbe waker mij met verwachtingsvolle en be velende gebaren de tasch te openen! Regendag. Een regendag in de kazerne is, wat een vleeschlooze dag in een wildenbeestenspel f Iers latend, moge hier de veronderstelling gemaakt worden, dat nog een andere uit legging mogelijk is, een duiding namelijk, die in zulke daden ziet een hoogst en heer lijkst blijk van het idealisme des waarachtigen kunstenaars. Na het eerste deel, dat reeds bovenmate vermoeit, klinkt zwak applaus. De violist, half nog in die andere, in zijn wereld, dwa lend weer met onrustige oogen, tastend met zoekende handen, hoort het nauwelijks en is zijn omgeving aanstonds weer vergeten. Want bleeke en donkere gestalten rijzen in het largo. Schimmen van vreemd geluk, van leed en van berusting. Heel ver, heel stil, heel groot speelt thans de violist. Niet lieflijk, zoet noch streelend. Maar vol van donkere geheimen. Zoo speelt slechts een, die diepten heeft aanschouwd. Een oogwenk slechts, aan 't eind, breekt, ergens vandaan, een sidderende lichfglans. Een trilling treft ons. Toon en gelaat van den speler zijn een wonderlijke harmonie; beiden niets dan droom en ziel. Iets heiligs, huiveringwekkends schier: een zichtbaar-wording der' onstoffelijke wereld, het onmiddelbare komen uit een ander rijk. Grootste en goddelijke gave des vertolkers: ons voor oogenblikken het onwerkelijke als werkelijk doen zien... In het laatste gedeelte storten weer op ons aan^ die golven van hartstocht, vlagen van passie. Een wieling en woeling, een lliH'iiiuiiimiiiiiiiuni vloer, waarvan de geringe oppervlakte den schutter noodzaakt zijne beenen onder den krib te schuiven, en den loop van zijn ge weer onder het tegenoverstaande bed. Deze omstandigheden suggereeren allerminst slag veld emoties, en de oefening verloopt met de animo, waarmede een krasse oude heer op zijn slaapkamer met halters werkt. 's Middags klaart het weer wat op, en trekken wij, tot de tanden gewapend, de modderzee van het exercitieterrein in, om een paar uur later aanmerkelijke hoeveel heden daarvan aan onze doorweekte klee ding het slaapvertrek weer binnen te dragen. Een regendag is te hatelijker, door het gevoelen van een fprce-majeure, die niet die des superieurs is. Er is wijfeling in de lucht: wijfeling omtrent de indeeling van den dienst want op regen is de kazerne niet berekend. Zooals er ook geen rekening gehou den kan worden met schoenendieven. en andere krachten, die in on-militaire geheim zinnigheid en onberekendbaarheid optreden. Voor den dokter." Neen, neen, en nogmaals neen! Voor den dokter wensch ik mij niet aan te melden. Niet, omdat de localiteit, waarin de medicus heerscht, mij al te zeer aan een ongemeubelde stationswachtkamer derde klasse herinnert, doch om hef bloote feit, dat ik niet onder verdenking wil geraken van simuleeren. zijn moet: het eenige noodige ontbreekt, en flauwe surrogaten vermogen niet, het te vervangen. Reeds slemt de simpele kleeding van mijnen anders zoo sierlijk geuniformden luitenant mij treurig, en met minder ge noegen dan gewoonlijk schiet ik zelve de tuchthuisboevenkleedij aan, die hier onder den naam van werkgoed" verstrekt wordt. In dit goed nu wordt de dag gedood. Het begint met urenlange schietstand-oefeningen op de chambrée, waarbij gemikt wordt op de meubelen, en lang-uit gelegen op de Want, evenzeer als het meerendeel der drankjes, die een huisarts ons verstrekt, naar peperment riekt, is eraan de geneeswijzen des militairen dokters een onmiskenbaar geurtje vanst'af. Het moge zeer nuttig zijn, iemand, die gedurende den looppas uitvalt, twee da gen achtereen na den dienst het bed te doen opzoeken, of een ander, die zijn pols bezeerd heeft, hetzelfde recept te geven, ik persoonlijk prefereer eene meer civiele" geneeswijze. Het is zonderling, maar ik, onmuzikaal aangelegde, verwar altijd de hoornsignalen, die de zieken naar den warlende dans, waarin wij ons te verliezen schijnen, zoo niet een schier demonische kracht, die van den violist uitgaat ons ge boeid zou houden. Stom van verbazing, van eerbied laten wij ons meesleepen, drijven schokkend als een vlot op een schuimende stroom. De kleine, onooglijke violist van voorheen dunkt ons tot reus gegroeid, die gul zijn fonkelende schatten voor ons strooit... De volgende morgen lezen wij, in de ochtendbladen, keurig gedetailleerd en geklassificeerd, de bezwaren, die H.H. Critici koesteren ten aanzien van spel en speler... P. C. IIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllUIHIIIIIIIIIIII ONZE COLLECTIE TAPIJTEN ?^ONGEËVENAARD! t BEZOEKT ONZE AF D: TAPIJTEN 3ïeTACE. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiii dokter, en de gestraften naar de wacht roepen. * * * Klein viezigheidje. Op gevaar af, van mijne superieuren te mishagen, wil ik ook ditmaal eindigen met een klein viezigheidje. D.w.z., voor u is het er een ... voor mij, mindere, is het er sinds lang geen meer. Exercitie met het geweer op de chambrée. Men staat in een lange rij, met het geweer in den aanslag. De sergeant: vuurrrrr! Boven het rikketikketik der geweren klinkt, duidelijk waarneembaar, het viezigheidje, waarmede Japanners hunnen gastheer het teeken van oververzadigd te zijn geven. In dit geval echter, is het minder hoffelijk bedoeld, en de sergeant heeft gelijk, met op strengen toon te vragen naar den dader Wie heeft dat gedaan?" roept hij, verge tende dat er feitelijk integendeel iets gelaten is. Doodsche, pijnlijke stilte. Wie?" Iedereen kijkt zijn buurman aan met de ernst, die ons alleen op belachelijke mo menten beheerscht... Het geval geeft aanleiding tot een ultimatum. Indien de dader zich niet direct aan meldt ...!" Dan treedt Kees naar voren. Ik ben onschuldig", zegt hij ridderlijk, maar ik moet vanavond toch thuisblijven..." Neen, neen", roepen wij, die niet minder edel willen zijn de dader!" Het debat duurt voort... tant de bruit, pour un tout petit bruit... De dader" is nog steeds nift gevonden. Eindelijk wordt ook de luitenant van het geval in kennis gesteld; hij is een practisch man. Als niemand het gedaan heeft", zegt hij dan moet het de sergeant geweest zijn..." Dan pas lachen wij. Ook de sergeant?die intusschen even onschuldig is, als uw u dw. MELIS STOKE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl