Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 13 Mei
A°. 1916
?t-'I
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. O R O BI O DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden / 1.05
Voor het BultenL en de Koloniën p. j., bfl vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
AfaMMrifcriflke Nummert aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12*
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels /l.25, elke regel meer . . .
Advertentien op de flnantieele- en kunstpagina, per regel . . . <X30
Reclames, per regel (UO
IHIIOITDt Bladz. 1: Herinneringsbeelden, door
y. H. Fredericq en Pirenne, door v. H. In zake
De Toekomst", dcor v. H. Bnitenl. Overzicht,
door Q. W. Kernkamp.?Confetti. 2: Dr. D. Bos f,
door mr. 3. Lintborg. Krekelzangen, door J. H.
Speenhoff. Spreelzaal. 3: De Ondergang
van het Gooi, door Heemschutter. Rein hard t
iu Nederland, door Willem Royaards. Feuilleton:
Masiro, door Christine Hoekstra (vervolg).
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Yan
lijsters enz,, door Anna E. Znikerberg. : De
Geest Van China, door Henri Borel.
AntiSemitisme, door F. v. Eeden. Jan Luiken, door
V. v. E. Dram. Kroniek, door. Top Naeff.
7: Arii-Yoorjaarstentoonstelling, Sted. Mnsanm,
door H. Twee Vlaamsche Schilders, door Andr
de Bidder. Illusies, teekening van George van
Kaemdonok. Amsterdam,door Alb. Plassohaert
9: Boekbesprekingen van A. de Braconnier, Th. M.
E. en L. Zwier». tl: Finano. en Economische
Kroniek, door. v. d. E. 12: Da Costa over het
Pangermanisme. Bympjes en Aftelrijmpjes, door
Fabiëg. Kantteekeningen van een
Landstormpliohtige door Melis Stoke, met teekeningen van
H. v. d. Telde. 13: De Gentsche Hoogeschool,
teekening voor de Amsterdammer" van Joh.
Braakensiek. Bohaakrubriek, red. dr. A. G.
Olland. Damrnbriek, red. E. de Jonge.
Bijvoegsel: Amerika en Doitschland, teekening
van Johan Braakensiek.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIflimlIIIIIIIIIIIimilllllllim Illlllllllllllllll
HERINNERINGSBEELDEN
Het is eene verkwikking, in den
zinverbasterenden maalstroom van het tegen
woordige, de gedachten weder eens te
kunnen doen herademen bij gebeurte
nissen uit vroeger dagen, verheven in
de «ru$t hunner oudheid, en toch z
groot, dat zij zelfs op een afstand van
meer dan drie eeuwen terug, nog van
kracht zijn voor hetgeen er heden onder
ons omgaat.
Op het grootsche Gedenkteeken der
Hervorming, dat zoo juist te Genève is
gereed gekomen, en dat bij zijnen aan
vang bestemd was om te midden van
de vreedzame geestdrift der natiën te
worden onthuld, maar 't anders getroffen
heeft, komen twee beeldhouwwerken
voor, die in 't bijzonder de
Nederlandsche gedachten tot zich roepen.
In de rij der hervormingshelden: de
beeltenis van Willem den Zwijger.
En onder de reliëfs: de bijeenkomst
onzer Staten-Generaal, op 26 Juli 1581,
den onafhankelijkheidsdag, waarop de
Nederlandsche gemeente bij gezamenlijk
consent" den Koning van Spanje den
dienst opzegde; de afzwering van Filips.
Zij beiden hebben niet alleen in ons
land geschiedenis gemaakt, en tot toon
beeld gestrekt: de onafhankelijkheid, de
vrijheid, het gemeenebest in 't leven
geroepen.
Zij behooren ook tot de figuren, waar
door Nederland mee geschiedenis heeft
gemaakt voor de wereld. Zij hebben hun
greep geslagen, n op 't gebied der
feiten, n in dat der gedachten. Zij heb
ben ver in 't rond de macht betoond,
die ook het kleine bezit, mits het onver
zettelijk, de gemoedsovertuiging, mits
zij vrijheidüevend, en het besef van
eigenwaarde, mits het offervaardig zij.
Geen wonder dat men te Genève, het
geboortegesteente stichtend van de her
vormingsbeweging en van het
scheppingskrachtige calvinisme in het bijzonder,
daarop ook deze vertegenwoordigers
van Nederland gebeiteld heeft.
* * *
De afzwering van den vreemden,
heerschzuchtigen vorst.
Nog hebben afbeeldingen van dit relief
ons niet bertikt. Maar men kan ze voor
zich zien, het 30-tal knoestige heeren en
burgers om de groene tafel bijeen: Cant,
dè"n Amsterdamschen burgemeester als
voorzitter, en dan verder de Hollanders,
Zeeuwen, Friezen, Stichtenaren, ook nog
Brabanders en Vlamingen, die door dit
hun kofdaat besluit als 't ware op het
knopje drukten, waardoor de valbijl de
laatste kabels kapte en 't jonge schip de
helling af, te water snellen kon.
Een historieschrijver van den laatsten
tijd heeft uitgemaakt, dat de Nederlandsche
staatsvertegenwoordigers de bijeenkomst,
waarin zij deze afdoende operatie vol
trokken, hebben gehouden zonder eenige
uiterlijke plechtigheid, kalmpjes weg in
een der oude kamers van het Haagsche
Binnenhof.
Goed zoo; dit is er niet minder echt
Nederlandsch om. In déop een donker
plaatsje uitziende binnenkamer, zet de
Koopman kapitalen om, en wil niet eens
zijn naam op de deur hebben staan. En de
landweermannen, die uit geheel vrijen wil,
tijdens den watersnood uren lang met hun
bloote beenen door 't ijskoude water
hebben gesjouwd - om de koeien of de
meubelen van een hun volslagen onbe
kenden boer te helpen bergen, mopperen
terwijl zij daarna weer bedaard aftrekken,
alleen maar: dat men hen nog eens met
zoo'n lolletje opschepen mag.
Geen vertoon; maar doen.
Want over de daadwerkelijke
beteekenis van het besluit, dat nu weer door
het Geneefsche monument vereeuwigd is,
heeft men niet min te denken. Voor ge
heel Europa lieten de Staten het vertalen
en door den druk verspreiden, zij, die
immers in die dagen steeds proclameerden,
dat het ging om de Vrijheden van Europa.
Ais een vonk heeft het manifest in ver
schillende andere landen gewerkt; stof
geleverd voor wetenschappelijke,' maar
daarom niet minder
omwentelingszuchtige verhandelingen; van katheders ge
doceerd en in pamfletten overgeleverd.
Meer dan een halve eeuw later worden
de woorden ingeroepen door het
Engelsche volk, om eenen koning te ont
hoofden
Twee eeuwen later nog weer heeft
het geklonken, voor den Amerikaanschen
opstand tegen het moederland, toen eene
kolonie zich opwerkte tot een wereld
deel. ..
* *
De onderzaten zijn niet geschapen
tot behoef van den Vorst, om hem in
alles, recht of onrecht, onderdanig te
wezen en als slaven te dienen. Maar de
Vorst is er om der onderzaten wille,
zonder welke hij geen Vorst is, om hen
naar recht en rede te regeeren".
Dit uittreksel uit het beroemde be
sluit, is onder het beeld der Statenver
gadering op 't nieuwe gedenkteeken over
genomen.
Men had er nog aan toe kunnen voe
gen zinsneden als deze: dat als vorst
mag worden verstooten, wie zich te buiten
gaat om de onderdanen als halseigen te
gebruiken, wanneer deze geen ander
middel hebben om de eigene, der huis
vrouwen, kinderen en nakomelingen aan
geboren vrijheid (waar zij naar de wet
der natuur goed en bloed voor in moeten
zetten) te bewaren en te beschermen..."
... Wordende mitsdien, onder drang
van den uitersten nood, de koning van
Spanje verlaten en 'bij deze verklaard
vervallen van zijne heerschappij.,..
Zoo klonk daar het bonjour Filippe".
Maar het was eene filippine, die niet
uitgekomen is, want de twee hebben
elkaar daarna nimmer meer ontmoet!
En wel mag men het Statenbesluit juist
ook te Genève eeren, want het was uit
de leer van Calvijn en uit zijne Geneef
sche staatsinstellingen, dat het beginsel,
via 't al niet minder vrijheidlievende
Gent en Antwerpen naar Noord-Neder
land gekomen is. Men had het den
lateren groot-burger Jean Jacques
Rousseau kunnen voorhouden, toen deze
verklaarde, .dat het christendom slechts
slavernij en onderwerping kweekte"!
Het beginsel dan van wat?
In den grond toch immers niet anders
dan het beginsel van gij zult u niet
kunnen schikken, en niet onderdanig
kunnen zijn"; het beginsel van volks
verzet en van weerbarstigheid, van
protest en oppositie; een beginsel dat
zooveel maal honderd jaar beschaving,
en alle tuchtunie's ter wereld waarschijn
lijk nóg niet van onzen bodem hebben
kunnen wegvagen, en dat, wanneer
het betreft de weerstandskracht voor
's lands eigen gerechtigdheden", tegen
vreemden last en geweld", ons ook nog
thans altijd wonderwel te stade komen zal.
* *
*
En nevens de Staten, Willem de Zwij
ger. Naast dien geest der Nederlandsche
burgerij; de beste hellebaardierschap
van den prins", vormt Oranje geene
tegenstelling, eerder eene aanvulling.
was hij niet mee voorgegaan in zorg
voor de onafhankelijkheid der Nederlan
ders ? In koel beleid, in offervaardigheid
voor hunne rechten en voor hunne zaak,
om welke Spanje hem den pest der
christenheid" schold? Er schuilt waarlijk
geen sprankje byzantisme in, wanneer
men de figuur van den Zwijger mede
aanwijst als een zinnebeeld van de
Nederlandsche krachtsontwikkeling. Hij,
meer misschien ook nog dan de gezeten
Statenleden, de man van het breedere
volk.
Eene aanvulling echter in zooverre,
dat hij, mér dan zij zelve wilden, ge
tracht heeft zijne medeburgers behalve
den drang voor hun eigen vrijheid, ook
den eerbied voor die van anderen te
doen huldigen.
Uit de stugge onverzettelijkheid der
gereformeerden.kwam tevens de onverdraag
zaamheid voort jegens de andersdenken
den, en wat de Prins hun als nood
zakelijke vrijzinnigheid voorhield, werd
door de meerderheid als goddeloosheid
of lichtzinnigheid veracht. En toch wist
diezelfde Willem woorden te spreken
als deze: wij behooren, Mijne Heeren
Staten, naar de leer der natuur ons zelve
te behoeden en te verweren, zoolang
God ons daartoe zijne genade verleent".
In dit opzicht echter hebben toentertijd
de idealen van den wijzen Willem het
moeten afleggen. Hij was voor de bur
gerij te vrijzinnig, hij die beter dan zij in
de toekomst zag wat voor Nederland
het ongeluk, wat het onmisbare zou zijn,
toen hij waarschuwde: de vijand vreest
maar n ding: dat wij onderling eens
gezind en verdraagzaam zullen zijn".
* **
Aan overmaat van eensgezindheid en
samenwerking is nóg het meerendeel der
Nederlanders niet komen te sterven. En
evenzeer als 't ons goed kan doen, aan
dien ouden dag der onafhankelijkheid te
denken, mogen wij wel indachtig zijn,
hoe broos deze blijft, wanneer niet tevens
aan den eisch van eendracht en samen
werking gehoor gegeven wordt. Want
ook persoonlijke standvastigheid en vrij
heidszin kunnen halverwege in het zand
verloopen, indien oneenigheid den weg
ondergraaft.
Ook hiervan heeft Nederland's ge
schiedenis genoeg voorbeelden, waar men
echter maar gén monumenten van zou
begeeren te zien!
Van dit alles, van veel meer nog,
spreekt het daar ginds opgerichte
Hervormingsgedenkteeken ook tot het heden.
Het rieden, dat misschien wat Neder
land betreft, onder de geheele voorstel
ling op het gedenkteeken het beste deze
woorden stellen kon, woorden ook
weer eenmaal door Oranje gesproken, en
die zoo veelzeggend den geest van ons
volk weergeven en moeten prikkelen
tegelijkerlijd: Point n'est besoin de
réussir, pour entreprendre, ni de vaincre,
pour persévérer".
7,Het is niet noodig, te slagen om te
ondernemen, noch te overwinnen om
door te gaan".
v. H.
* * *
Fredericq en Pirenne
Dat de Nederlandsche Regeering moeite
doet, om de Qentsche hoogleeraren Fredericq
en Pirenne van de gevangenschap bevrijd
te zien, en de gastvrije, ofschoon weemoe
dige, toevlucht van Noord-Nederland te
bieden, vervult ons met voldoening. Het
wegvoeren van deze Belgen, wijl zij niet
wenschten tegemoet te komen aan de
Duitsche verlangens aangaande de Gentsche
hoogeschool, heeft meer in, dan den inbreuk
op de persoonlijke vrijheid, dien op 't
oogenblik honderden Belgen, - dien geheel België
ondergaat. Met hunne standvastige weigering,
om als leeraren iets anders dan hunne weten
schap en hun land te dienen, met de
weigering, om zich daarbij ook aan vreemde,
staatkundige oogmerken te onderwerpen,
hebben zij tevens de gedachtenvrijheid
hoog gehouden, de onafhankelijkheid van de
academische wereld, waarvoor het ook bij de
Duitschers, onder den naam van
Lehrfreiheit", van ouds aan gevoel niet heeft ont
broken, en die, hiervan kan men zeker
zijn, ook nog in Duitsche kringen niet
vergeten zal zijn.
Moge zij dan ook erkend worden, waar
het de vrijheid van anderen, van
niet-Duitschers, geldt.
En worde, wat Holland betreft, daartoe
een steen bijgedragen, zoodat wij, al ver
mogen wij voor de vrijheid van België
weinig te doen, tenminste de vrijheid van
eenige Belgen, die toch ook tevens n der
vrijheden van België en de vrijheid van
Vlaanderen is, helpen dienen.
Weinigen zijn daar nader aan toe, dan
Nederland: de Nederlandsche regeering, en
de Nederlandsche academische wereld. Voor
haar zij dit niet eene staatkundige, doch
eene geestelijke aangelegenheid, en het
staat daarom bij uitstek ook aan hare aca
demische vertegenwoordigers die zich verder
houden van de staatkundige bewegingen
des tijds, hierin voor te gaan.
Nederland heeft reeds zoo honderden
malen ballingen en verdrukten mogen
helpen en op zijn bodem ontvangen. Hoe
denken wij nog terug aan de uitkomst,
welke de Gelderland" aan President Krüger,
k een verdrukte, heeft kunnen brengen.
Deze Belgen behoeven niet van over de
zee hier heen te worden gehaald, maar ook
voor hen kan Nederland beproeven, de kracht
te betuigen van de Nederlandsche vriend
schap in den nood.
v. H.
* * *
In zake De Toekomst"
Het heeft ons genoegen gedaan, dat de
door den heer Sleeswijk geschreven brieven
algemeene verrassing en verontwaardiging
hebben gewekt. Immers, het doel waarvoor
ons thans de publicatie de eenige manier
bleek, was dit: te doen doordringen, op wat
voor schoonschijnende en klandestiene ma
nieren er ook in ons land en tegen de Neder
landsche belangen in, ten dienste van de
oogmerken der Duitsche staatkunde wordt
geageerd.
De Nederlandsche publieke opinie behoort
tegen dit kwaad in 't algemeen, op haar
hoede te zijn.
Daarom zij er nu ook voor gewaar
schuwd, de zaak niet te maken tot een per
soonlijk geval Sleeswijk. Of alleen een
sensatie geval: de Toekomst. Hiermede zou
de aandacht van het eigenlijke algemeene
belang worden afgeleid, ('t geen van zekere
zijde zelfs wel in de hand gewerkt zal
worden ook!)
Waartegen de publicatie's vór alles waar
schuwen, is tegen hen, die Sleeswijks aan
het werk zetten, en tegen de manieren.
waarop zij bedektelijk invloed trachten uit
te oefenen.
Dit moge het recht zijn der vreemde
mogendheden, het is de plicht van de ande
ren, van ONS.fe weigeren er de dupe van te zijn.
De heer Sleeswijk staat niet alleen; hij
handelde als verantwoordelijk leider van De
Toekomst. Deze Toekomst, en de z.g. Nieuwe
Uitgeversmaatschappij die veider aan de
propaganda medewerkt, staan evenmin alleen.
Alles is alweer deel van uitgebreidere, en
vaak nauwelijks naspeurbare bemoeiingen,
die geheel van Duitsche zijde uitgaan, en die,
om er het minste van te zeggen, niet voor
Nederlandsche belangen worden gevoerd
maar voor de Duitsche, en natuurlijk waar
noodig ook tegen de Nederlandsche.
Dat daarop zooveel mogelijk en bij voort
during licht valle, is ten zeerste noodig.
In de eerste plaats gedijen zulke zaken ge
woonlijk 't slechtst, waar licht schijnt; doch
bovendien is het, omdat een einde er toch
niet radicaal aan zal kunnen worden ge
maakt, daar dubbel noodig, de zoeklichten
te laten werken.
Hiermede is ook een antwoord gegeven
aan sommiger aandrang, om meer publicatie,
van andere stukken, wier bestaan men meent,
dat ons eveneens bekend is geworden. Het
antwoord moet zijn, -dat men dit aan ons
moet overlaten. Men kan, dunkt ons, nu
wel vertrouwen, dat wij persoonlijke over
wegingen bij algemeene belangen weten
achter te stellen (want waarlijk: aangenaam
valt ons dit publiceeren niet) en late ons
onzen gang gaan. Wij moeten in dezen het
oordeel aan ons houden over wat het nut
tigste is. Met ondoelmatige, overhaaste, on
rijpe publicatie's zo'u de goede zaak niet
gediend zijn. Ook het opperen van veronder
stellingen en pogingen om nadere
mededeelingen uit te lokken, zouden soms eerder
kannen strekken ten voordeele van diegenen,
die bij geheimhouding, vertroebeling of ver
ijdeling der zaken belang \Jiebben!
Er wordt ook alweer gepoogd, de kwade
zaak te verdedigen, door verdenking te
werpen op de wijze, waarop de verschillende
gegevens tot ons gekomen zouden zijn. In
de eerste plaats heeft dit met de juistheid
dier gegevens niets te maken! Bovendien
zij echter ten alle overvloede verklaard.dat
geen enkele der mededeelingen anders dan
op geheel rechtmatige en onberispelijke
wijze door ons ontvangen is.
Wij zijn overigens geenszins de eenigen, die
over de kennis van een en ander beschikken.
Vraagt men ons eindelijk, of eene houding
als de onze in dezen, zich dan niet op beden
kelijke wijze richt tegen de toch, ook na den
oorlog, noodzakelijke goede verhoudingen
tusschen Nederland en Duitschland, dan is ons
antwoord: dat wij inderdaad de noodzakelijk
heid van die verhoudingen volmondig
erkennen, reeds wat betrtft 't economische ;
en dat wij aan de zorg voor behoorlijke
verhoudingen gaarne het onze zullen doen,
maar dat dit geen beletsel mag zijn, om
niet met man en macht te waken tegen
onbehoorlijke verhoudingen en toenade
ringen, welke nu eenmaal een ernstig ge
vaar voor Nederland zijn.
Men moet niet anti-duitsch zijn.
Maar men mag er ook niet tegenop zien,
pro-nederlandsch te handelen, wanneer dit
er u aan blootstelt anti-duitsch te worden
genoemd. v. H.
iiiMimiiiiiiimiiiiiiMii
Er komt geen oorlog tusschen Duitschland
en de Vereenigde Staten aan die voor
spelling mag ook een voorzichtig mensen
zich nu wagen. Voor de keus gesteld om
of den duikbootoorlog voortaan op minder
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men'
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: .Confettr.
Op bovenstaande foto ziet men twee
van de zwaarste locomotieven naast
elkander over de bruggen rijden, ten
einde eventueele afwijkingen te kunnen
constateeren. (De Prins)
Eerste Locomotief (onder het rijden):
Zeg, constateer jij wat?"
Tweede Locomotief: Nee, jij?"
*
De Fransohe luitenant D'Humières,
die wegens ongesteldheid van het eiland
Urk, naar Utrecht was overgebracht."
(Msbd.)
Als nu Utrecht maar gezond blijft.
IIII1IIIMMIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
gruwelijke wijze te voeren, f de Vereenigde
Staten tot vijand te krijgen, heeft de Duit
sche regeering bakzeil gehaald.
In haar antwoord op de nota van president
Wilson verklaart zij, het voor de
menschneid en de geschiedenis niet te kunnen ver
antwoorden," indien het geschil over den
duikbootoorlog den vrede tusschen het
Amerikaansche en het Duitsche volk ernstig zou
bedreigen. Zij had ook kunnen zeggen: het
komt mij niet gelegen, er nog een vijand
bij te krijgen, die mij zooveel kwaad kan
berokkenen"; indien Noorwegen of Chili den
eisch gesteld had, waarmede Wilson's nota
besloot, zou de Duitsche regeering zich allicht
voor de menschheid en de geschiedenis ver
antwoord geacht hebben, voort te gaan met
het in den grond boren van handelsschepen,
zonder de bemanning daarvan te redden;
hoe dikwijls heeft zij niet verkondigd, dat
zij zich het recht daartoe niet liet bet wisten?
Maar al heeft de Duitsche regeering niet
te kennen gegeven, dat zij zwicht voor het
dreigement van een te duchten tegenstander,
gedaan heeft zij dit wel. En zij heeft zich
daarmede verstandiger getoond dan vele
conservatieve en nationaal-liberale woord
voerders, die het is waar, in de dagen
toen zij nog niet geloofden, dat president
Wilson ooit de puntjes op de i zou zetten
over een oorlog met Amerika als over een
weelde spraken, die Duitschland zich zou
kunnen veroorloven, omdat het er niet veel
meer schade van te vreezen had, dan de
Vereenigde Staten het reeds nu toebrachten
door de geallieerden van oorlogstuig te
voorzien. De vijandschap van Amerika kon
aan Duitschland nog heel wat meer kwaad
brouwen; het nadeel daarvan zou op verre
na niet goedgemaakt worden door de resul
taten van den duikbootoorlog; zoodra het
dus vaststond, dat een oorlog met Amerika
alleen kon worden vermeden door verandering
te brengen in de instructies van de duik
bootcommandanten, viel aan de Duitsche
regeering de keus niet moeilijk.
Alleen kostte het tijd en hoofdbreken om
de bewoordingen te vinden, waarmede de
capitulatie zooveel mogelijk kon worden
bemanteld. De moeite en zorg, daaraan be
steed, zijn beloond. Het gelukte een formule
te vinden, waardoor schijnbaar de concessie,
die men aan de Vereenigde Staten moest
doen, werd vastgekoppeld aan de voor
waarde, dat Engeland zou moeten ophouden
met het uithongeren van Duitschland.
Meer dan schijn is dit echter niet. De
Duitsche regeering verklaart in hare nota,
er niet aan te twijfelen, dat de Amerikaansche
thans onverwijld en met allen nadruk van
de Britsche regeering zal eisenen de In
achtneming van de vór den oorlog algemeen
erkende volkenrechtelijke bepalingen ten
opzichte van de contrabande-politiek; dat
zij dit niet alleen zal eischen, maar ook zal
weten af te dwingen; mocht dit echter niet
gelukken, dan ja, wat dan? zegt de
Duitsche regeering, dat zij dan onmiddellijk
de nieuwe constructies van de duikboot
commandanten zal intrekken en terugkeeren
tot de oude methode? Neen, dit zegt zij
niet; zij is zoo verstandig, geen dreigement
te laten hooren, dat zij niet bereid is uit te
voeren. Want zij weet zeer goed, dat de
Britsche regeering nooit te bewegen zal zijn
om het allergeduchtste wapen, waarmede
Duitschland kan worden bestreden, onge
bruikt te laten; dat de Vereenigde Staten
hoogstens een verzachting, maar geen
volledi ge afschaffing van de nieuwe
contrabandepolitiek zullen kunnen uitwerken. Zij weet
dus, dat de voorwaarde, die zij voor hare
concessie stelt, niet zal worden vervuld; het
is haar evenzeer bekend, dat de Vereenigde
Staten haar den oorlog zullen verklaren, in
dien zij over eenigen tijd die concessie in
trekt; dien oorlog wil zij vermijden; daarom
zegt zij niet, dat, bij het mislukken van de
onderhandelingen tusschen de Vereenigde
Staten en Engeland, harerzijds zal worden
teruggekeerd tot de vroegere methode van
duikbootoorlog, maar verklaart zij op plech
tige n toon, dat zij zich dan tegenover een
nieuwen toestand zou geplaatst zien, voor
welken zij zich volledige vrijheid van be
sluiten moet voorbehouden."
Over die volledige vrijheid van beslui
ten" behoefde president Wilson zich niet