De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 13 mei pagina 7

13 mei 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

13 Mei '16. -Nó.2029 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 _: Artt-VoorjaarstentoonstelHng ^ Armelijk is misschien .het woord dat de tednilt van deze tentoonstelling het best Weergeeft. Er is een tekort aan vreugde, aan blijheid, aan verrassing. Geen vondst is JSr te doen. Nergens staat ge stil met een $nteling in hef oog en iets van dankbaarheid t* bet hart. De schilderijen gaan langs u en -'M gaat langs de schilderijen en alles is t&ftj egaal. Bekende namen ontbreken en zoo zij er zijn verwondert het u dat zij bekend werden. En het gekste moment is dit: als gij eensklaps staat voor een stukje van A. L. Koster, tulpen bij Haarlem, en gij ziet het blinkende bordje verkocht" en daarnaast grooter en blinkerder gouden medaille van H. M. de Koningin." Moet er dan altijd zulk een medaille gegeven worden, ook al zou er niets waardiger zijn dan dit stukje? Droevig symbool van verval. Toch is lang niet alles slecht op deze tentoon stelling. Maar in zaken van kunst bestaat r nu eenmaal geen middelmatigheid. Wat niet goed is deugt niet en er Is niets vervelender dan eene opeenhoopmg van verdienstelijke" werken. Het best komen nog voor den dag etnige Amsterdamsche dames, mej, Ans. van jafn Bjerg, mej. Osleck, mej. Surie. Ook de sdiilder Maurice Sys met een wintérmorgen bij Volendam. Maar rij kunnen de situatie niet redden. Het meest uit den band springt Jan Sluyters. Er zijn innerlijke hoedanigheden tot uitdrukking gekomen in zijn portret van mejuffrouw V. Maar is de kwalificatie portret gerechtvaardigd'voor een figuurstudie zoo slap van modélé, zoo voos van inhoud, zoo onverzorgd van teekening en kleur? Moeilijk ' is aan te nemen dat dit portret een maat staf zou zijn voor het kunnen van den artiest aan wiens feestelijk-decoratieve ver siering van deze zelfde Arti-zaal, zij die naar zagen, zeker lang de herinnering zullen bewaren. De vereeniging Arti, zou men «ggen, slaapt. Bij een feest mag zij nog eens eene opflikkering van geest vertoonen, aan eene meer ernstig bedoelde tentoon stelling is zij nret meer in staat het leven in te blazen. H. IIMnillllllllHIIIIIIIMHIIIIIIIMIIIIIIIIMtllllUlllllltllllllllllIIIIIIIIIIIHIIIin Stedelyk Museum. Tentoonstelling E. R. D. Schaap en H. W. J. Schaap-van der Pek . -.De heer en mevrouw Schaap-van der Pek hebben meer dan n markante eigen schap gemeen. Beider aanleg neigt naar het romantische; beiden zijn zij op hun terrein, voor geen klein gerucht je veivaard; beiden onderschatten zij de bezwaren der schilder kunst. De heer Schaap is daarbij kalmer, zekerder, zelfbewuster dan mevrouw. Hij bepaalt zich bijna uitsluitend tot de wedergave van bloeiende boomgaarden en bloei ende heesters, is daarvan zelfs bij uitstek déschilder in ons vaderland. Men ziet het zijne doeken aan dat zij geschilderd zijn met groot gemak. Desnoods, denkt ge, zou hij het kunnen met de oogen dicht. De niHIHMBIIIIIIIHllllMMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIHMIIIIFIIllllMI i.bOMnement8Drrjs f T.ÖO per jaar. imiiiiimiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiMmiiiiii IIH1I1IIIIIIIIIIHIIIHI1II Amsterdam i (Eene beschouwing) Zeker is op dit oogenblik, als ns (in de Zeventiende eeuw) Amsterdam de be langrijkste - stad in Holland voor de Schil derkunst; daarvan het Hart. Het rustiger den Haag, typisch centrum der landschapskunst in de 19e eeuw, welke landschapskunst fransch beïnvloed, tóch vast op Hollandsche beenen stond, dit den Haag vertoont geen kenmerken van uitbot tend leven. Natuurlijk is ook daar eenige beweging te 'bespeuren, en op zij-wegen gebeuren er merkwaardige dingen, maar in 't algemeen (de tentoonstellingen wijzen het uit) is de schilderkunst er lusteloos. Wat eens rijk was van wijd omvaêmen en van sobere harmonie, ging te niet en verloor het lan, om soms slecht en slap voort te gaan in d'epigonen. Er is in den Haag geen nieuwgerichte kunst, geen scherp, opwek kend, onrustig leven en het oude over tuigt de jongeren niet meer. Er is geen onzekerheid, waaruH een nieuwe zekerheid kan komen. Er is soms een te waardeeren poging (natuurlijk !), maar er is geen bries over de vlakte. Er is geen voldoende, on matige ontkenning, omdat er geen voldoende, onmatige wil is nieuwe lusten in nieuwe schoonheid om te zetten. Rotterdam, de tweede stad, lijkt nog niet voldoende geintellectualiseerd om, naar haar rang, mee te doen in het gcestesspel, hoe wel er ook daar roering is en pogingen rijzen, brute en beetre. Amsterdam echter, de Stad", is vol bewe ging, vol on-rust. Dit is, om allerlei redenen, logisch. Zij ligt aan den grooten weg van den nieuwen tijd. Het oekonomisch leven is er grootscheepsch; moeilijke problemen worden er.scherp en on-ontkoombaar gesield; alles is gegrepen door de begeerten van deze periode. De stad is daarbij ge nteilectualiseerd. De geest is er gevarieerder, romantiek van mevrouw Schaap trekt meer naar het ridderlijke en het sprookjesachtige. De ruïne van een roofridderslot, een pude toren, een vergeten stadje verscholen in een dal, hebben hare liefde. Ik geloof dat de genegenheid voor deze dingen in haar wezen ligt en dat zij vol oprechte geestdrift is om daarvan in haar schilderijen te getuigen. Maar niet elk pogen, hoe goed ook bedoeld, is schoon. Wat zij exposeert is vooral ver bluffend en in 't algemeen zal men niet vaak eene tentoonstelling bezoeken die zoo veel en velerlei te zien geeft en die toch ook zoozeer een gevoel van leegte achterlaat. Te veel doek, te veel verf, te weinig ziel. Onder de schilderijen van den heer Schaap trof ons een stukje blijkbaar van ouderen datum, no. .10 Bergervaart; onder die van mevrouw' een pastei no. 81, Oude brug en een Kinderkopje no. 95, Marietje. / H. ^NVLAANDEREJS Twee Vlaamsche schilders: Gustaaf Desmet en Fritz van den Berghe Naar aanleiding van de tentoonstelling hunner werken in de zaal Heystee, Smit & Co., hoek HeerengrachtThorbeckeplein, te Amsterdam, van 8 tot 22 Mei. In de veie rust van het gelukkig Vlaan deren van vroeger, zie ik nog het dorpken liggen, aan een der bochten van de glan zende Leie, met zijn bosschen en velden en zijn zilverigen vijver en met zijn roode huizekens, het dorpken met den stillen en sonoren naam: Sinte Maertens Laethem En uit het nabije, nijvere en drukke Gent, hebben er vele kunstenaars hun toevlucht gezocht, die daar leefden, in de open lucht en in de ruime natuur, hun vrij en stemmig en rijk bestaan.... Het was ons Vlaamsen Laren: onze Leie-school.... Daar woonden de schrijvers Karel van de Woestijne en Cyriel Buysse, de beeldhouwer George Minne, de schilders Valerlus de Saedeleer, Gustaaf van de Woestijne, Constant Permeke,Maurice Sys, en vele anderen, en Emile Claus werkte in de nabijheid van het dorp, aan de boor den van de Leie, met vele leerlingen en op aller werk lag de glans van de zon de schittering van de Leie en de weelde van Vlaanderen.... Over het dorp hing iets zeer teeders, iets zeer schoons, iets,dat ontroerde en tot vrede en pels stemde, iets dat het Geluk was Ook Gustaaf de Smet en Fritz van den Berghe leerde ik daar, te Laethem, kennen: twee blijmoedige, ernstige jongens, die droomden van schoonheid en baadden in de zon en gretig de lucht inzwolgen en zich wijdden met liefde aan hun werk en aan het leven. .. Maar ze borstelden nog louter de werkelijk heid na, in drang van liefde voor de weel derige natuur, met helder, kleurenrijk en vormenvol realisme en met lyrische opgetogenheid Dan is de oorlog gekomen en hunne vlucht naar Nederland?Onvermoeid heb ben ze hier gearbeid.... Ze moeten zich thans gelukkig voelen ge lijktijdig hun werk te kunnen exposeeren te Amsterdam, omdat hun werk op hetzelfde streven en willen is gebouwd en op het zelfde geloof in wat de toekomst van de schilderkunst brengen moet. Er is veel in hunne natuur, in hunne vizie, in hunne techniek dat hen scheidt, maar ook veel, dat hen vereenigt. Aller meest wel dit: dat hun werk, evenais bij de zoogezegde expressionisten, mér het gevolg is van gedachte en mijmering en nagevoelde impressie, dan van het enkele geziene en van den directen indruk, dus niet slechts de weergave wordt van wat hun zinnelijk oog heeft waargenomen en hunne zinnelijke zenuwen hebben gevoeld, maar een door het geheele gevoelsleven en ook -door het geestelijk vermogen gezifte herschepping. Ze hebben dus heel wat weg afgelegd sedert hunnen Laethem-tijd en voorzeker en minder gezeten dan in den Haag; hij voelt het roeren en driegen van nieuwe dingen. Hij voelt de internationale stroo mingen meer aan den lijve. Hij is reeër tot iets nieuws, omdat hij niet te bezwaard is van dézwaarte, door een voorgaand schoon dwingend op hem gelegd. nheid van richting wordt er echter niet gevonden. Nog wankelt en nog oscilleert de nieuwe tijd naar zijn definitieven stand. Nog zoekt de eene schilder op gansch andere wijze dan de tweede het komende; maar ieder is bezig, met ijver, met hartstocht; soms met pose, soms niet met alle verstand. Maar ik vind ze allen toch doende, en hopende. En wie vind ik er doende? Wie zijn er? Er zijn: 1. zij, die de muurschildering willen maken. omdat zij dit het eenig-noodzakelijke schil deren vinden; algemeen, en synthetisch, vol gemeenschapszin; 2. zij, die fel zich laten gaan in nieuwe kleurgeheelen, omdat zij, virtuozen, het vroegere tot verzadigings-toe voelen, en zich afkeerden; 3. zij, die het luminisme handhaven, het teeken van een wetenschappelijken tijd, en omdat zij kleurlooze schaduw willig schuwen; 4. zij, die zich cubisten noemen; die te duidelijk den onderbouw van het schilderij laten zien, en niet ombloeid van 't leven wel eens vertoonen, wat daar-van ombloeid moet zijn. Tevens zijn deze zij, die soms ver naar het verleden turen, zonder een eigen kracht, die vernieuwt. Ik vind verder: 5. de romantici, wien stuttende ruggestreng ontbreekt; 6. de impressionisten, zooals wij hen in Holland anders dan in Frankrijk noemen, en die wellicht meenen dat de springlust van den hartstocht onveranderd blij ? t; 7. phantensievollen, die van doode dingen, van poppen, teedere drama's maken; 8. portrettisten; sommige: detailzoekers, die om het detail ziel en geheel kunnen vergeten; ILLUSIES (Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck Bellen die opgaan en verspatten.... IIIIIHIIIIIIIinuillllllllllllllllllllllllllllMlilllllllMIMIII linillllllllllllllllIIIHIIIIIIIIIIHIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIUItl heeft het verblijf in Holland beiden in hunne evolutie bevorderd en beïnvloed Men gewaagt tegenwoordig veel van dich ters bij Gods genade": Gustaaf Desmet is schilder bij Gods genade en in de volste op vatting van het woord en niets dan schilder, zeer eerlijk, maar met kracht en met zwier. Heel zijn wezen is op het spel van kleuren en lijnen geconcentreerd en steeds ziet hij het* leven dór de wemelende heerlijkheid van glans en licht, van verven en schaduwen. Hij geeft zich spontaan, geheel en al, als een groot, sensueel kind, aan de weelde der dingen, en steeds voelt men in al wat hij schildert, ook in de luttelste studie, de vreugde van het schilderen" en het genot van het scheppen. Het sterk impuls, dat zijn hart en zijn hand bezielt, verheft het minste zijner doeken en vult het met leven. Maar zonder rusten zoekt hij voort en verfijnt of verdiept en vernieuwt steeds zijn kunnen. Veel ernstige, geduldige en geest driftige studie vult dus de van nature aan geboren gaven in hem aan. Het werk van Gustaaf Desmet laat zich niet gemakkelijk omschrijven met enkele woorden, omdat zijn greep steeds nieuw is: men zal verwonderd zijn van de veelheid van zijn kunnen en de afwisseling in zijn werk, al loopt n lijn door deze verschei dene en veelvoudige uitingen. Maar in alle doeken is de stemmingsvolheid zeer har monieus en volledig Men kijke slechts even naar zijn poppen en hoe die als kleine, bezielde wezentjes leven en gelukkig zijn, of verwonderd of moe en naar zijn bloemen 9. politieke teekenaars, die het gansche moderne leven, niet voldoende-hooghartig, karikaturiseerend, behandelen; 10. onkundigen die voor naleven zich houden en als einde: 11. de epigonen, van velerlei tijdperk, van velerlei wensen, naar kunnen en kracht ver schillend, maar geen van allen springlevende geesten, kantige formuleerders, of droom rijke verbeelders. Ik vind, ten twaalfde, zoo ge grooter com pleetheid wilt, vleugen expressionisme, en futurisme. Ge ziet, dit twaalftal wijst op geen een heid, het wijst op verscheidenheid. Is deze echter zoo groot? Er is altijd iets merkwaardigs bij nieuwe verlangens en in de aarzelingen, die tot nieuwe daden' komen. Zij doen zich soms voor, onder verschillenden naam. Ik ben overtuigd, dat de vele soorten der schilders, ieder in een manifest, zich als geheel verschillend van de anderen zullen voorstellen. Nu is echter gebleken, wanneer ge de manifesten der vele richtingen zorg vuldig leest, dat niet altijd het woord de meening uitdrukt. Ge moogt deze ongewone woordreeksen dikwijls skeptisch beschouwen, en ge kunt beter de werklijke intentie uit vinden door keuring der producten: Dan ontstaan andere beschouwingen, die met ?Mieer recht gehandhaafd kunnen blijven. Ik wil dan beweren, dat ge in Amsterdam twee hoofdrichtingen vindt: die der tot dienen geneigde kunst, en die der vrije kunst. Tusschen deze twee hoofdrichtingen zijn tusschen-wegen te vinden. Ge zoudt twee hoofdrichtingen anders kunnen qualificeeren, met te zeggen dat er eene is, die naar de abstracte kleur" gaat en zoekt, en een tweede die meer en meer objectief is geworden. Ook daartusschen vindt ge overgangen. Maar ook hiermee is nltt alles bepaald. Er zijn uitingen, |die zeer duidelijk conen hoe die met heel hun brooze gracie en hunne sprookjesachtige kleurigheid als* uit een wonderbaren droom zijn ontbloeid. Wat Desmet voornamelijk betracht is het innig samenwerken van kleur, vorm en lijnen, om een gevoeld, waargenomen of gedacht levensbeeld te karakteriseeren. Hij deinst niet terug voor het opzettelijk onderlijnen van zekere elementen, om mér nadruk te leggen op zijne bedoelingen en tevens maar ook daarom streeft hij naar de grootst mogelijke vereenvoudiging van lijnen spel en kleurvakken, om de uitdrukking te versterken. Zijn Schipper" bijv. getuigt typisch voor deze werkmethode. Zijn werk is van tumultueusen aard, en lyrisch; daardoor leeft er dus soms iets fantastisch in, en andermaal weer iets ro mantisch, dat zeer innig bekoren kan.... *. * Fritz van den Berghe is veel contempla tiever in zijn uitdrukking; bij hem genieten we van een rustige en bezonken aanschou wing, lang dórmijmerd, stil dórdroomd en breed vertakt naar vele richtingen in het gebied van de gedachte en in het gebied van het gevoel. Uit teere stemmingen, uit innige droomerigheid, uit teerpuntige ver beelding en soms ook uit dichterlijk-symbolische bezinning is dat werk geworden, in de goede, warme en gezonde broéikast van heel zijn menschelijkheid. En zeer fijn, zeer teer vloeiende gevoelsvibreeringen naar buiten .. Toch vergeet van den Berghe nooit dat bij slot van rekening altijd tot de natuur teruggekeerd wordt; en dat onderscheidt hem van zoovele naar de mode werkende ultra-modernisten, die door het overschatten lllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllflllllllllllllllllllllllllllllllllllll structief van neiging blijken, en toch niet voldoende naar abstractie wijzen; die dus eigenlijk zeer wel dienende kunst konden zijn, maar daartoe niet werden. Vindt ge in het cubisme niet deze twijfelmoedigheid? Laten we nu echter de groepen afzon derlijk beschouwen en zien wat ze brachten. Wat bracht de muurschildering ? Zien we eerst welke de eisenen zijn die ge haar moogt stellen: De muurschildering dient het gebouw. Zij is aan dat gebouw ondergeschikt. Ze ver siert een vlak zoodanig, dat het karakter van vlak zeker daaraan niet worde ont nomen. Ze eischt 'dus welbewuste over weging. Ze eischt (?) twee dimensies rijk als drie, Ze eischt een rust; een orde.Ze eischt, opdat ze in de openbare gebouwen overal te zien zij, groote vormen. Het gegeven moet uitgedrukt worden eenvoudig: in zijn meest algemeenen vorm. Ze z<J niet ijdel versierd, met kleinigheden of verwarrende arabesken. Ze moet echter niet schriel zijn, niet scha mel, niet berooid; ze zij niet alleen een ont kenning van begane fouten in een voor gaand tijdperk, ze zij een bevestiging. Haar kleur zij zoo rijk mogelijk als dat kan. Moet ze zonder verbeelding leven ? Een buiten gewone macht van getemde phantasie en imaginatie hooren haar eigen te zijn, want het gebouw, waarin ze leeft, is ontbloeide wiskunde, lieflijk geworden ruimten. Het zijn verhoudingen die tot leven werden, tot spraak van ruimte. Dit moet de muurschildering evenaren; zoo zij kan, moet zij dat tooien. Het is de edelste bezigheid voor den schilder, en eene, waar Hartstocht tot maken en tot het Leven niet voldoende is, maar waar de Bezinning, de lang gemedene, de langverstootene, wake na waak moet houden; meten moet, passen, bedenken, vereenvou digen, veralgemeenen, verzulveren, en toch rijkelijk van vuur brandende houden. Wie bezitten wij in Holland, daar-voor? Wie in dit Amsterdamsch district? van de individualiteit naar de kunstmatige oorspronkelijkheid zich hebben gekeerd en steeds meer en meer zich afwenden van de natuur, bron van alle kunst en voedster van alle leven. Maar het eigen gevoel van den schilder vult de natuur aan; uit zijn werk spreekt niet slechts de copieerlust des dagelijkschen levens" maar een versymboliseering van het leven, een gevoelsvol, droomvol en dikwijls zeer poëtisch fantazeeren op het schema van de realiteit: men gedenke bijv. zijn Droomen", De Koude Tuin" of Weder Lente".... Een uiterst verfijnd palet staat hem ten dienste, 't Is een kwijnen van coloriet een zacht sterven van tinten, een mat getemperd zijn van verven in eenvoudige en toch durvende harmonie, dan weer een rulschen en gloeien en opklanken van fellere kladden daar naast : een samenzingén van zeer geraf fineerde kleuren, zeer bescheiden, zeer onderscheiden en steeds zeer decoratief. Deze tentoonstelling veropenbaart te Am sterdam waar, buiten de schitterende prestatie van Rik Wouters, nog niet veel eigenaardig en innig-deugdelijk werk van Vlamingen bekend gemaakt is twee zeer voorname vertegenwoordigers van de jongere richting in Vlaanderen. Ik durf verhopen dat een milde bijval hun talent en hunnen durf zal bekronen. ANDRÉDE RIDDER * * nm inuiiiiiimiMiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Toorop werkte hier, Roland Holst en Derkinderen. Er is in deze drie verschil. Toorop is ree tot alles. Hij assimileert en maakt persoonlijk. Hij luistert naar andrer drang en wil zijn deel er aan hebben, en zijn deel er van maken. Hij deed dit in veel versierenden arbeid; hij uitte zich in wat als wandschildering zeker zelden mag. Derkinderen is de bedachtzame, de nietovervloeiende van kracht. In hem is het wikken-en-wegen, het fijne bezinnen en het niet-loslaten op scherpe wijze te vinden. Zijn Roomsche souvenirs vergulden soms en om-dpomen soms wat hij maakt. Holst is de bedenkende. Hij is niet minder systematisch dan Derkinderen en toch zeer gevoelig voor invloeden, als Toorop dat is. Hij is betoomde vlotheid eerder dan eenvoudig-geworden diepzinnigheid. Wat maakten deze drie schilders,die als voor naamste figuren, op dit oogenblik, te beschou wen! zijn van de wandschildering in Holland ? Wat konden zij maken? Ten eerste is dan te erkennen, dat, even zeer als het bouwsel, de muurschildering een algemeene formuleering veronderstelt van de voornaamste geestelijke functies in het leven eener natie, in het leven eener gemeenschap. Zonder dat, kan zij moeilijk algemeen zijn in hare persoonlijkheid, zonder dat zijn hare symbolen niet van wijde draagkracht. Deze formuleering is natuurlijk niet aan wezig. Er is in dezen tijd, die schoon is van het zoeken en van het verlangen, maar tevens daardoor onrustig, geen algemeene, innerlijke norm, waarop zoo goed als alles te betrek ken is. De muurschildering moet, mét het gebouw, den invloed daarvan onmiddellijk ondervinden. Zij wordt daardoor in hare typeeringen of te enkel tijdelijk, of te per soonlijk, of zij moet, schamele, die zij is, gaan borgen bij zuiverder gerichte tijdperken. Dit gebeurt. (Wordt vervolgd). PLASSCHAERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl