Historisch Archief 1877-1940
12
DE'AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Mei '16. - No. 2030
naamde open hypotheek-leening gevormd,
die onder de noodige waarborgen uitge
breid kon worden, al naarmate nieuwe
lijnen aangelegd of bezittingen verkregen
werden, maar die alle tegenwoordige en
toekomstige bezittingen tot onderpand had,
dan zouden de tegenwoordige moeielijkheden
vermoedelijk voorkomen zijn. Ofschoon nog
geene juist gedefinieerde planhen vaststaan,
schijnt men de reorganisatie thans in die
richting te willen sturen,- nml. de thans
uitstaande ruim 20 grootere en kleinere
leeningen der maatschappij te fundeeren in
eene groote leening, die het geheele systeem
met het rollend materieel, het belang bij
stations-inrichtingen enz. omvat en boven
dien ruimte overlaat om toekomstige uit
breidingen te financieren. Een op zich zelf
gezond en juist denkbeeld, dat in de uit
voering nog -tal van moeielijkheden kan
opleveren, maar die met eenig beleid te
overkomen zijn.
De groote moeielijkheid bestaat nml. in
het vinden van een juistën maatstaf om de
onder eene zoodanige hypotheek uittegeven
nieuwe obligatiën naar recht en billijkheid
onder de houders van de diverse tegen
woordige leeningen te verdeèlen. Reeds is
bekend, dat -eene commissie van experts
aan het werk gesteld is, om uit de-boeken
en staten der laatste jaren nauwkeurig het
opbrengstvermogen der verschillende
divisiën na te gaan en dat opbrengstvermogen
te doen dienen als maatstaf voor de ver
deeling der eventueele nieuwe waarden.
Oppervlakkig schijnt dit een zeer een
voudige en billijke grondslag maar in de
practijk is het lang zoo eenvoudig niet.
Want evenals bij elke groote zaak, geldt
ook voor een spoorweg, dat de waarde van
? elk onderdeel niet alleen bepaald kan wor
den uit wat het direct opbrengt, maar dat
ook in aanmerking moet genomen worden
wat het voor het geheele samenstel
praesteert. De uitvoering van het denkbeeld zal
daarom tot heel wat loven en bieden
tusschen de verschillende comitë's waarvan
er reeds tien in New-York en twee in
Amsterdam 'bestaan aanleiding geven.
Maar dat men ten slotte niet tot een
vergeiyk zal komen is haast niet denkbaar, in
aanmerking nemende, dat boven de afzon
derlijke belangen van de houders der schuld
brieven der verschillende leeningen, het
?groote gemeenschappelijke belang staat om
de .bezitting zoo spoedig mogelijk uit den
tijdelijken toestand van insolventie te doen
geraken. En dit geldt vooral, waar men
hier zooals uit de boven aangehaalde
cijfers blijkt met eene onderneming te
doen heeft, die in den loop der jaren nage
noeg onafgebroken in opbrengstvermogen
vooruitgegaan is en, op slechts zeer enkele
uitzonderingen na, steeds meer dan vol
doende opgebracht Jieeft om hare vaste
lasten te dekken.
J. D. SANTILHANO
nliiiiimiini
VRAQENRUBRIEK
voor
Algemeene Wetenswaardigheden
Men gelieve de vragen voor deze rubriek in te
zenden aan het Redactiebureau, met op den omslag
het motto -Leekenspiegel", en onder opgave van
naam en adres (die als vertrouwelijk zullen worden
beschouwd.)
C. M te H. Weet u een goed middel ter
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIJIIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIUIIIIIMIIlimlIIIIMIUIIIIIII
ANDERS
door BENSKI
(met teekeningen voor de Amster
dammer" van Henri v. d. Velde)
2 Januari. Voor de somma van vijftig
gulden, smaands heb ik ergens bij een oude
weduwe een klein slaapvertrek gehuurd.
Een zitkamer is er niet bij; ik mag van
haar hulskamer net zooveel gebruik maken
als mij belieft". Het gezelschap van de
oude dame krijg ik dus op den koop toe,
want ik zal zelfs met haar samen de maal
tijden nuttigen. Wat een verandering, zoo
in eens t De gedachte aan de lange winter
avonden die nu komen, met haar alleen,
beklemt me.
9 Jan. Ik ben nu precies een week bij
de weduwe in huik 't Is avond en ik verveel
't Is avond.
me weer. 't Is me niet mogelijk om te lezen.
Buiten zal het wel koud zijn. De regen kletst
tegen de ruiten e^i het dakwater gorgelt uit
de goot door de nauwe, lekke pijp het huis
langs omlaag. Hier binnen is het stil. Een
drukkende stilte. Het gezang van de gedeukte
ketel doet me af en toe bijna indommelen.
Een vage etenslucht hangt in de kamer.
Tegenover mij zit de oude weduwe met
haar ijzeren bril op de bits
scherpe, magere neus, te
lezen. Ze leest in Worstelen
en Overwinnen." Vreemd
boek voor iemand als zij me
lijkt te zijn. Zou ze nog
worstelen? Me dunkt van
niet. Op haar leeftijd. En
zou ze o verwonnen hebben?
Misschien. Op haar manier
misschien. Want ze laat niets
over haar kant gaan. Ze is
pp kribbige manier wat ze
i's: een nijdas.
10 Jan. Ja, de oude dame
is bepaald boosaardig. Ze
nijdigt bijna den geheelen
verdelging van zwarte torren die in grooten
getale voorkomen in mijn kelder?
Het eenvoudigste middel is dat u een egel
in uw kelder ziet te krijgen. Deze
insekteneter zal wel met bekwamen spoed zorgen
dat het-kortstondige leven der ongewenschte
bezoekers nog meer verkort wordt. Meer
malen zijn ook proeven genomen met het
dooden van kevers door de dampen van
chloroform, ether of zwavelkoolstof.
Een werkje over de verdelging van in
secten is: Schadelijke insecten en de mid
delen ter bestrijding door O. Kalsbeek.
1905. ?0.90.
De Ned. Visschersvloot en het
Mijnengevaar
Naar aanleiding van het artikel van den
heer Dirkzwager over mijnengevaar *) zij
het mij vergund eenige technische opmer
kingen te maken.
Waar ik gedurende een jaar belast was
met het onschadelijk maken van aange
spoelde mijnen en het tot zinken brengen
van drijvende mijnen kan ik wellicht eenige
dienst doen ter algemeene veiligheid der
visscherij..
De heer Dirkzwager spreekt in zijn artikel
over drijvende" mijnen. Er moet terdege
onderscheid gemaakt worden tusschen (door
storm) losgeslagen en daardoor drijvende
verankerde" mijnen en drijvende" mijnen.
Van de eerste soorten zijn mij alle typen,
die door Frankrijk, Engeland en
Duitschland gebruikt worden en hier aangetroffen,
bekend.
Al' deze mijnen zijn voorzien van een
inrichting, die het springen bij aanvaring
onmogelijk maakt, zoodra ze niet meer vast
zijn aan hun anker en dus drijven.
Hoewel deze losgeslagen mijnen met zwaar
weer beukende pp onze kusten geworpen
worden, en dikwijls uren lang
opdebazaltsteenen-glooiïng der dijken bij West Kapelle
en elders geramd worden, en met vallend
tij blijven liggen is het mij niet bekend dat
een dier mijnen daarbij gesprongen is.
Het lijkt mij dus zeer onwaarschijnlijk dat
dergelijke mijnen bij gewone aandrijving
tegen een visschersvaartuig wél zouden
afgaan.
Het tweede type mijn, de z.g. drijvende
mijn, is van veel kleiner afmeting en drijft
inderdaad. Volgens de Internationale Over
eenkomsten moeten deze mijnen echter n
uur nadat ze geworpen zijn, gedesactiveerd
zijn. En hoewel men zich in dezen oorlog
heel weinig aantrekt van de bepalingen,
lijkt het me met het oog op eigen veiligheid
vooral in de Noordzee met zijn sterke
getijstroom, niet waarschijnlijk dat een der
oorlogvoerende zich hieraan niet zou houden.
Belangrijker nog voor mijn betoog is het
dat gedurende den ganschen duur van den
oorlog nog nooit een dergelijke mijn is aan
gespoeld. 't Voornaamste doel dezer
mijnen is dan ook om geworpen te worden
door vluchtende achtervolgde schepen.
We kunnen dus deze mijnen verder buiten
bespreking houden.
De talrijke ongelukken op zee der
visschersvloot is dan ook m.i. te wijten aan
de gropte onverzichtigheid waarmee leeken
met mijnen plegen om te gaan.
Er zijn hier voorbeelden van te over bij
de marinemenschen, die belast zijn met het
mijnen opruimen. Het zou me te ver
voeren alle voorbeelden of ook maareenige
ervan aan te halen.
en tegen Tinus, haar papegaai met zijn kale
achterlijf. En ik geloof dat ze nog eindigen
zal met op mij ook haar kwade luimen bot
te vieren, als ik maar lang genoeg bij haar
in huis blijf. Want van middag verviel zij
al in een onvriendelijken toon tegen me. Ze
herstelde zich nog bijtijds. Zal ik erger
voorkomen? Of zal ik het oude mensch
haar gang maar laten gaan ? Ik weet 't niet.
Wat kan 't me ook schelen. Maar toch
hindert me die twijfel.
12 Jan. Ik heb de oude weduwe haar gang
laten gaan, en nu heb ik daarspijt van. 't Is
of ze die gemoedelijkheid van mijn kant als
zwakheid uitlegt. Ze gaat me op alles be
knibbelen en geeft me te weinig suiker in
de thee en de koffie. Gelukkig neemt haar
onvriendelijkheid niet toe ten opzichte van
de hit en-van de papegaai. Maar, wat gaan
me die eigenlijk aan ? Ik begrijp niet hoe
die twee me nu zoo op eens in de gedachte
komen.
13 Jan. Ik geloof dat de kleine meid zich
de vinnigheden van de weduwe erg aantrekt.
Als ze een standje gehad heeft hoor ik haar
den geheelen verderen dag niet meer. Anders
neuriet ze onder het werk, zacht, n of
ander monotoon volksdeuntje. Ik zal haar
een dubbeltje geven, morgen. Om haar voel
ik soms een sentimenteele bedroefdheid in
me omhoog komen. Net als wanneer Tinus
Daghit.
dag door, tegen het kleine, bleeke dagmeisje
En als zij zich heeft omgedraaid
zijn kop en zijn kale achterlijf intrekt, tel
kens wanneer de spichtige oude dame hem
heeft afgesnauwd. Hoe kom ik aan deze
belangstelling voor vreemden ? Ellendige
sentimentaliteit! De papegaai trekt zich
bovendien van de standjes niet eens zooveel
aan. Wel reageert hij sterk op de uitvallen
Maar indien men een gevonden mijn
aanvat f bij de beugel of spriet die er op
bevestigd zit; f bij het eind staaldraad dat
er nog aan hangt, moet niemand verwon
derd zijn als die mijn springt. Hij doet zijn
plicht dan.
Immers de beugel of spriet is de
afvuurbeweging en het trekken aan de kabel ver
oorzaakt hetzelfde als toen de mijn nog
verankerd was.
Er komen visschers binnen met mijnen.
aan boord l!
Van alle ongelukken die voorkwamen zijn
de meeste met allen omgekomen." Gegevens
hoe precies 't ongeluk geschiedde zijn dus
daarom niet aanwezig.
Maar nog eens is uit ondervinding mijn
oordeel dat de oorzaak in verreweg de
meeste gevallen te wijten is aan onvoor
zichtigheid.
Blijf van een mijn af l Zit hij in de netten
verward, snijdt hem voorzichtig er uit los,
zonder de mijn of het kabeltouw aan te
raken .en laat hem drijven.
. Behalve dat onze Marine wel geen paar
honderd matrozen, misschien duizend, be
schikbaar zal hebben om aan boord der
visscherschepen mijnen in den grond te
schieten, is dit een werk dat beter door
oordeelkundige menschen geschiedt, wijl o.a.
het springen van een mijn door een ge
weerschot niet onmogelijk is.
Ik heb allerminst een artikel tégen dat
van den heer Dirkzwager te schrijven, maar
alleen eenig technisch licht willen werpen
op deze zoo belangrijke kwestie.
_ EEN ZEE-OFFICIER
*) Nummer van 15 April 1916.
** *
Lente
's-Gravenhage, 11 Mei 1916
Aan de redactie van
de Amsterdammer"
Weekblad voor Nederland.
Mijne Heeren.
Naar aanleiding van de geheel onjuiste
en lasterlijke publicaties in uw blad omtrent
het nieuwe tijdschrift Lente", verzoek ik
u het volgende onder de aandacht van uwe
lezers te willen brengen:
Het tijdschrift Lente", dat alleen bedoelt
te voorzien in de behoefte aan een artistiek
orgaan met gedeeltelijk
humoristischsatirieken tekst wordt uitgegeven door
dezelfde vennootschap, welke De Toekomst"
exploiteert. Alle medewerkers zijn vooraf
van dit feit in kennis gesteld. Hun allen is
verzekerd, dat Lente" geen tendenz ten
gunste van eenige buitenlandsche mogend
heid aan den dag zal leggen, en er is dus
niemand misleid.
De redactie van De Toekomst" heeft
niets te maken met die van Lente", even
min als uwe redactie zich zal bemoeien
met de overige uitgaven der firma van
Holkema en Warendorf.
Het misbaar, dat er over de verschijning
van Lente" is gemaakt, toont hoezeer vele
Nederlanders tegenwoordig van de kook
zijn. Ik tart een ieder in het eerste en de
volgende nurnmtrs van Lente" aan te
wijzen, waar nu eigenlijk de Duitsche
propaganda" tfchullt. Wie de moeite wil
nemen Lente" aandachtig door te zien zal
tot de overtuiging komen, dat een aantal
lijders aan oorlogspsychose zich wederom...
neen, laten we niet zeggen belachelijk heb
ben gemaakt, want als alle zieken verdienen
ook dezen ons medelijden.
Misschien kan de lezing van Lente" hun
de zoozeer gewenschte genezing brengen.
U bij voorbaat dankend voor de plaatsing,
verblijve met verschuldigde gevoelens,
Uw dw.
LOUIS HOOOSTEDEN,
Redacteur van Lente"
* *
*
De omslag van Lente is getooid met een
der weduwe aan zijn adres. Maar dan kijkt
hij haar met zijn ronde, geele oogen hard
en koud aan. En als ze zich heeft omge
draaid rekt hij plotseling zijn krommen hals
uit. Dat beduidt een bespotting achter haar
rug. Het moet een bewijs van onverschillig
heid beteekenen, zoo iets van wat kan 't
mij bommen." Ik moet er telkens weer om
lachen, of ik wil of niet.
20 Jan. 't Dagmeisje ziet er sedert het
dubbeltje opgewekter uit. Met den dag krijg
ik meer pleizier in den papegaai. Ik verbeeld
me dat hij anders tegen me doet als hij
met mij alleen is, dan op tijden dat de
weduwe ook in de kamer is. Hij kan haar
niet uitstaan. Zoodra zij de kamer uit is
worden zijn geele oogen warm bruin. De
haat is dan uit zijn ronde kijkgaten ver
dwenen en zijn houding wordt een gansch
gemoedelijke. Soms denk ik dat hij op ns
zal gaan praten. Maar dat is niet waar
schijnlijk. Een vogel die al zoo lang bij
menschen is en nooit een woord gezegd
heeft zal 't zwijgen zómaar niet verleeren.
Ik zal ook geen moeite doen hem op dit
stuk te veranderen.
21 Jan. Tinus heeft tegen . me geknikt,
gisteren, en vandaag wér. Ik ben nooit
lang met hem alleen. Hoe 't komt weet ik
niet, maar de gedachte dat hij van plan is
iets te zeggen laat me niet los. Ik heb
het meisje nog een dubbeltje gegeven.
22 Jan. De weduwe heeft me verteld dat
Tinus een nare vogel is. Zij heeft nooit van
hem gehouden. Het was maar zoo'n lief
hebberij van haar man zaliger, zei ze. Ik
heb haar gevraagd waarom zij het aardige
dier dan niet mocht. Ze heeft me koud aan
gekeken en heeft alleen maar geïnformeerd
of ik nog thee beliefde. Over haar over
leden echtgenoot hoef ik niet te spreken.
Dat is al vele malen gebleken.
23 Jan. Ik heb Tinus den geheelen dag
niet gesproken. Geen oogenblik ben ik met
hem alleen geweest. Vanavond zat hij in
de schaduw van de roode lampekap, ver
weg, in een hoek. Van uit zijn kooi keek
hij naar ons. Het was of hij beurtelings
onvriendelijk naar de weduwe en dan
weer, minder onaardig, mijn kant uit tuurde.
Hij was onrustig. Ik had het plan iets tegen
hem te zegeen zoodra de oude dame even
de kamer uit was. Want als ik 't doe
wanneer zij er bij is reageert Tinus er
toch niet op. Maar zij is niet weg geweest.
Om tien uur heeft de vogel een doek over
zijn kooi gekregen. Daarbinnen zit hij nu
misschien wel te mokken over zijn ver
loren dag.
24 Jan. De oude weduwe heeft mij tot
m'n verbazing verteld dat Tinus best spre
ken kan, maar dat hij 't koppig verdraait.
Amerika en Nederland
Sussex en Tubantia
Ingezonden teekening voor de Amsterdammer" van een Tubantia-passagier
flIIIIMrtrfflfltinillllllllllllMMIIHIIllllMMIIIIIIIMMMMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
geheel noodelopze Nederlandsche vlag.
De onderneming, die de Lente" uitgeeft,
is opgericht met geen ander doel, dan om
eerst De Toekomst, en eventueel ook andere
Duitsche agitatiegeschriften uit te geven.
De redacteur van Lente" heeft tot dus
verre aan De Toekomst gewerkt.
Alles zit in n huis.
Al deze redenen bijeen blijven het waar
schijnlijk maken, dat men hier met een nieuw
Duitsch agitatiemiddel te doen heeft; alleen
ditmaal minder dik er opgelegd, omdat het
met De Toekomst te grof liep.
Het eerste nummer begint ook met dit
vermoeden te bevestigen, al zou de
argelooze lezer het niet aanstonds zien. Na de
ergerlijke wijze, waarop De Toekomst, zaken
als de Berkelstroom heeft trachten goed te
praten, gaat Lente" het smeuiger doen, en
b.v. den ernst van de Tubantia zaak ver
bloemen door er 'n flauw grapje van te
maken, nl.: door te zeggen, dat een ...
walvisch het gedaan heeft. Evenzoo zal het a.s.
nummer waarschijnlijk een poging doen om
de ellendige onthullingen omtrent De Toe
komst, terug te brengen tot een persoonlijken
heibel tusschen twee professoren.
Aldus schijnt deze nieuwe toeleg vrij
doorzichtig.
Intusschen weten de betrokkenen nu, dat
zij gesignaleerd zijn, en zij moeten verder
maar doen, wat niemand toch hun verbie
den kan.
Blijkt het ons in den loop des tijds, dat
wij ons hebben vergist, dan zullen wij dit
erkennen. RED.)
't Zal niet om te dragen zijn...
't Zal niet om te dragen zijn
Die bruisende vreugde, als schuimende wijn
Die laaiende gloed van den vreugdebrand
In het vrijgevochtene Belgenland,
Als de vijand over de grens gezet
En eer en vrijheid zijn gered,
Als het kanonvuur is verstomd,
En als de Koning, de Koning komt!
't Zal niet om te dragen zijn
't Naamlooze wee, de schrijnende pijn
Te midden van het ruischende feestgedruisch
Om wie niet keerde in het ouderhuis
Om wie er ontbreekt in den heldenstoet
Als de Koning, de Koning zijn intocht doet...
Om de jongens die gebleven zijn,
O God! 't Zal niet te dragen zijn.
R. THAROD
Want vroeger sprak hij wél, toen haar man
zaliger nog leefde. Zou hij bedroefd zijn
over het heengaan van' zijn meester, en
daarom zoo zwijgen?" heb ik haar gevraagd.
De weduwe vertelt
Zij heeft alleen maar haar schouders opge
haald en, met een ijskoude blik mij recht in
de oogen ziende, gezegd: Ik weet 't niet
hoor, meneer. Als u 't 'm 's vroeg." Ik waagde
nog te veronderstellen dat Tinus vroeger
natuurlijk ook tegen haar veel sprak. Ze
heeft me nóg eens een blik toegezonden, nu
met medelijden er in, en is toen gaan kopjes
wasschen. Den verderen avond hebben wij
gezwegen.
25 Jan. Tinus inspireert me allerlei ver
zinsels aangaande zijn overleden meester.
Hij moet een braaf mensch geweest zijn.
Heel anders dan de weduwe. Ik zou graag
wat meer van hem weten. Ik heb medelijden
met hem. Nota bene, en hij is dood. Ja, ik
voel wat voor den man. Maar de weduwe
zwijgt stug, wanneer ik naar hem informeer.
Als Tinus nu maar een nkel woord sprak
zou ik zeker een denkbeeld krijgen aangaande
het wezen van zijn vroegeren baas. Maar ook
hij zwijgt.
29 Jan. Van morgen heeft Tinus een zacht,
fluitend geluid doen hooren. Bijna op het
zelfde oogenblik kwam de weduwe de kamer
binnen en ik heb het haar terstond verteld.
Dom! Ze heeft den vogel aan zijn ver
stand gebracht dat hij 'm achter de mouw
had. De papegaai heeft zijn kop toen in den
nek geplant. Zijn oogen waren geeler dan
ooit, k toen hij mij aankeek. Hij verwijt
me nu dat ik hem verraden heb. En hij
heeft gelijk.
13 Maart. Sedert den dag waarover ik
het laatst schreef is de verwijdering tusschen
Tinus en mij niet geminderd. De kleine
meid is erg vriendelijk tegen me, maar wat
geeft me dat? De blik vol geele onver
schilligheid die Tinus mij telkens toezendt,
als ik hem tracht te paaien.'.is wel zonder
haat of gramschap, maar zijn koelheid stelt
me iedere keer opnieuw te leur. Ja, voor
den duivel, ik ben er heelemaal door ont
stemd ! Als de papegaai' zoo blijft doen zal
hij mij bovendien nooit iets vertellen van
zijn oude meester. En deze drie, de vroegere
echtgenoot van de oude weduwe, Tinus en
de kleine meid, zijn nu eenmaal voor mij
de vriendelijke verschijningen in dit onvrien
delijke huis.
25 Juni. 't Is zomer. Ik zit van af het
balkon van mijn nieuwe achterkamertje in
't logement De Druif" naar 't groen der
boomen te turen. De oude weduwe is dood.
Ze is plotseling overleden. Haar huishouden
is opgebroken, de meubelen zijn verkocht
en het huis wordt nu door andere lieden
bewoond. Het kleine meisje is, zonder mij
goeden dag te hebben gezegd, naar haar
familie op het land teruggekeerd. De eenigste
die uit het gezelschap van toen nog bij mij
bleef is Tinus. Ja, de oude dame had gelijk:
Tinus kan werkelijk spreken. Den dag na
haar overlijden reeds heeft hij mij 's morgens
in het woonvertrek verwelkomd met een
ernstig: Ben jij 't, ongeluk?" En sedert
Ben jij 't ongeluk
dien vraagt hij dat den ganschen dag door.
Soms vraagt hij het op somberen doch
sonoren toon, zooals papagaaien dat alleen
kunnen; maar vaak ook roept hij het luid
keels; ongeduldig, zoodat ze het beneden
kunnen hooren. Als ik terugdenk aan
mijn vroeger verblijf, daarginds bij de oude
weduwe, gelden mijn herinneringen meestal
het kleine meisje, Tinus en diens vroegeren
meester. 't Is alles toch heel anders dan
ik 't me toen inbeeldde...
* * «