De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 20 mei pagina 2

20 mei 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Mei '16. No. 2030 l' Ir zQn optreden te-onbeslist, eensklaps tusschen twee stoelen in ie zitten kwam! Man sou on einem Königswott nicht deuteln oder rütteln", en zoo willen wij ons niet in beschouwingen verdiepen, waar om de^ Koningin den Minister op dezen feestdag juist vereerd heeft met de spreuk, waarmede Willem de Zwijger in 1568 den veldtocht pndernam en de teerling wierp: nunc aut nunquam: nu of nooit. tn deze woorden trilt het hoogtepunt van wilskracht, durf en besluitvaardigheid. Moei lijk zal men beweren, dat deze kenschet send zijn voor het karakter van't Ministerie Cort van der Linden. Hier zou eerder pas sen het: Saevis tranquülus in undis: onbe wogen te midden der beroeringen. Of het Asqulthiaansche: wait and see. Ligt ereene waarschuwing in, dat het schip van staat toch door,de grootste moeilijkheden alleen tnet de krachtig, grijpende hand en de meest mogelijk1 opgewekte energie, heen komen kan? Doch eindigen wij voor heden liever nog~ maats met den oprechten wensch, dat de schipper stage, zijn koers vol te houden, en het .vaartuig te sturen om de bran dingen en woelingen heen, zoodat het op timisme het wint, en degenen, die meenen, dat 't zómoet gaan, ook aan 't eind gelijk houden. v. H. iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiii IIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIII In zake De Toekomst" Hetgeen De Toekomst heeft geantwoord op de door ons medegedeelde feiten, geeft weinig aanleiding tot verdere opmerkingen. De brieven zijn volledig erkend geworden, en de beschouwingen, welke in De Toe komst bovendien ter harer rechtvaardiging heeft ten beste gegeven, wege ieder maar voor zichzelf af. Niet velen zullen nog blind blijven voor bet schadelijke en onbehoorlijke bedrijf van deze Toekomst-gtoep, die intusschen met hare werkzaamheid voortgaat, en onder geregeld contact met het Duitsche gezant schap te Den Haag (ook dit zal niet kunnen worden ontkend!) in Nederlandsche kringen anti-Nederlandsche agitatie en propaganda voert. In geregeld contact met het Duitsche gezantschap te Den Haag schrijft de heer Valter zijne stukken, om Nederland's eischen in zaken als van Artemts, Tubantla, Berkelstroom te ondermijnen, en in voortdurende aanraking met het Duitsche gezantschap tracht de heer Sleeswijk de Nederlandsche publieke opinie te bewerken. Wat twee bijzondere omstandigheden betreft, heeft De Toekomst gemeend op onze mededeelingen een tegenspraak te mogen geven, die evenwel niet behoeft te worden aanvaard. ? In de eerste plaats, waar wij zeiden: dat adreslijsten van Toekomstmannen die naar Nederlandsch-Indië werden gestuurd, na overleg te Berlijn, uit Berlijn werden op gegeven. ' . Het is daarom noodig, afdruk te geven van de hierbijgaande brieven, die vanwege de redactie van De Toekomst geschreven en verzonden .zijn: Den Haag, 8 November 1915. WelEdelGeb. Heer Frits J. J. v. d. Kolk, Budapesterstrasze 14, Berlln. WelEdelGeb. Heer, In aansluiting met het onderhoud, hetwelk een onzer redactieleden de, eer had met U te mogen voeren, zijn wij zoo vrij U hierbij te doen geworden het adresboek voor Nederland en Ned. Indië en verzoeken wij U beleefd ons Ingevolge Uwe bereidwillige toezegging daarin de adressen te willen merken, welke naar Uwe meening voor het zenden van nummers van De Toekomst" in aanmerking komen. Wij zeggen U voor de door U te nemen moeite hartelijk dank en verblijven, in af wachting van Uw spoedige berichten, steeds gaarne Het schijnt, door velen te worden geloofd, dat de oorlog het jaar 1916 niet zal over leven ; maar kan ook met overtuigende rede nen worden aangetoond, dat de mogelijkheid van een nieuwen winterveldtocht als uitge sloten moet worden beschouwd ? Uit de woorden van de diplomaten der voornaamste oorlogvoerende rijken valt de kans op een spoedigen vrede niet af te lezen. Het zijn vooral een passage uit het ant woord der Duitsche regeering op de Amerikaansche nota, en een gesprek van den ver tegenwoordiger der Daily News met Sir Edward Grey, waaruit men gevolgtrekkingen heeft willen maken over de meerdere of min dere bereidheid van Duitschland en Enge land om vredesonderhandelingen te beginnen. In de nota, op 4 Mei 1.1. namens de Duitsche regeering aan den gezant der Vereenigde Staten overhandigd, leest men o. a. dit: In het bewustzijn van hare kracht heeft de Duitsche regeering zich veroorloofd tweemaal in de laatste maanden haar be reidwilligheid tot een vrede, waarbij Duitschland's levensbelangen worden gewaarborgd, openlijk voor de heele wereld kond te doen. Zij heeft daarmede wiHen te kennen geven, dat het aan haar niet ligt, dat den volkeren van Europa nog langer de vrede wordt onthouden". Ook sommige Nederlandsche couranten hebben in deze woorden aanleiding gevon den om aan hare lezers te betoogen, dat Duitschland niet aansprakelijk mag wprden gesteld voor het verlengen van den oorlog. Het heeft immers reeds eenige malen zich bereid verklaard, vredesvoorstellen in over weging te nemen! Inderdaad, zoo is het. Duitschland heeft reeds eenige malen te kennen gegeven, dat het vrede wil sluiten zoo de Entente zich overwonnen verklaart en de voorwaarden Den Haag, U December 1915. WelEdelGeb. Heer F. J. J. v. d. Kolk, Budapesterstrasze 14, Berlln. WelEdelGeb. Heer, Het is ons aangenaam hierdoor de goede ontvangst te kunnen erkennen van hef door U gezonden adresboek en vertrouwen wij, dat een toelichtend schrijven ons binnen enkele dagen zal bereiken. Wij zeggen U ten zeerste dank voor de door U genomen moeite en verklaren ons gaarne tot wederdienst bereid. Doet het niet reeds genoegzaam vreemd aan, dat hier het dikke adresboek voor Nederland en Nederlandsch-Indië naar Ber lijn moest worden heen en weer verhuizen, om daa> te laten aanteekenen, aan welke Nederlanders in eene Nederlandsche kolonie het Nederlandsche" weekblad De Toekomst gezonden moest worden-? ' Als er niets achter zit, zijn er in ons eigen land toch wel in de eerste plaats ruimschoots inlichtingen en aanwijzingen omtrent adressen in Nederlandsch-Indië te verkrijgen, en behoeft men in oorlogstijd daarvoor niet te Berlijn gaan aankloppen. Maar hieraan kan bovendien worden toege voegd, dat dit overleg met Berlijn samen hangt met een der bezoeken, door den heer Sleeswijk te Berlijn gebracht, en waarbij eenige regeeringsbureaux in de Wilhelmstrasze niet verontachtzaamd schij nen te zijn! Er is toen door hem van de autotoriteiten eene toezegging verkregen van eenige honderden bij wijze van subsidie te betalen abonnementen op De Toekomst, welke geregeld als proefnummers naar Nederl.-Indië moesten worden verzonden om daar te worden verspreid. De adressen zouden worden opgegeven. Voor 't overige heeft men aan een tusschenpersoon te denken. Ook tracht men tegen te spreken, dat voor meubileering van De Toekomstbuteaux, van uit het Duitsche gezantschap te den Haag gezorgd zou zijn. De nauwkeurige toedracht van de zaak is evenwel toch zoo: De Toekomst is ontstaan uit het dagblad De Toestand, een dagblad kort na 't begin van den oorlog te Den Haag door den uit Brussel overgekomen heer Reichman op gericht, met het erkende doel, in Nederland ten gunste van Duitschland journalistieke actie te voeren. Het dagblad werd dan ook grootendeels bekostigd door het Duitsche gezantschap, dat + ? 2500.?per maand daarvoor schijnt te hebben betaald. Toen het evenwel niet opnam, werd besloten, on der leiding van den heer Reichmann, tot een nu echt-Nederlandsch" en door Nederlan ders geredigeerd weekblad over te gaan, waarvoor ook Nederlandsch kapitaal gezocht zou worden. Dit werd De Toekomst, eerst onder redactie van prof. Valckenier Kips, die in dezen waarschijnlijk als inderdaad over tuigd pan-germaan is opgetreden, en ook reeds, anonym, in De roestend geschreven had. Reeds in die dagen (Maart 1915) werd door een Vaz Diaz-bericht van dezen over gang melding gemaakt; wurde der bedauerliche Fehler gemocht, den Zusammenhang mit dem Toestand bekannt zugeben",zooa\s in de correspondentie van den Nederlandschen redacteur opgemerkt wordt. Ook de kantoreninstallatie van De Toestand is op De Toekomst overgegaan, en daarbij ook de geheele meubileering, die door het Duitsche gezantschap te Den Haag is be taald geworden. Zoo zelfs, dat dit gezant schap eenigen tijd later, toen zij ze zelve weer noodig hadden, de meeste meubelen teruggenomen heeft. Men ziet dus, wat men aan die tegen spraken heeft. Ten overvloede nog een ding. In het antwoord van De Toekomst komt ten slotte een vulgaire poging voor, het eigen wangedrag te verlichten, door anderen te beschimpen. Men laat drukken; ik heb met eenen Duitschen regeeringsraad contact gehad, maar de heer Van Hamel staat in relatie met een Entente spionneabende." iiijiiiiiiiiiijfijiiiiiDMiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiifiDHiiiiiHiiHiiiimfM wil ondergaan, die Duitschland als nood zakelijke waarborgen voor zijne levenbelangen beschouwt. Welke die voorwaarden zijn, heeft Bethmann Hollweg in zijne laatste Rijksdagrede aangeduid, althans voor zoo verre zij het Duitsche Rijk betreffen; ook Duitschland's bondgenooten zullen er het een en ander aan hebben toe te voegen. In 't kort gezegd, komt de vrede, dien Beth mann Hollweg aanbood, hierop neer, dat Duitschland voortaan zijne militaire en eco nomische macht zal kunnen laten gelden van de Schelde tot de Duna, van de Noord zee tot aan den Bosporus. Bij de militaire positie, die Duitschland en zijne bondgenooten op dit oogenblik in nemen, passen deze voorwaarden misschien; maar de Entente koestert klaarblijkelijk nog altijd de hoop, dat zij of de militaire positie in haar voordeel zal kunnen veranderen, f, zoo dit haar niet mocht gelukken, althans de meerdere zal zijn in uithoudingsvermo gen. Tot vrede is zij niet minder geneigd dan de Duitsche regeering; ook zij heeft reeds eenige malen" te kennen gegeven, op welke voorwaarden zij een eind aan den oorlog wil maken; ook zij kan zeggen, dat het aan haar niet ligt", zoo Europa nog langer geteisterd zal worden. Uit het onderhoud, eenige dagen geleden door Sir Edward Grey aan een redacteur van de Daily News toegestaan, is opnieuw gebleken, dat Engeland voor alsnog zich niet gewonnen zal geven. Hier en daar heeft men uit Grey's woorden willen afleiden, dat de Entente de voor waarden van Bethmann Hollweg nie.t meer zoo absoluut verwerpt; met name heeft men er de aandacht op gevestigd, dat de Engelsche minister van buitenlandsche zaken heelemaal heeft gezwegen over Rusland, en daaruit de clonclusie getrokken, dat hij de Duitsche voorwaarden, voor zooverre deze het Oosten betreffen (Polen en Koerland), niet als geheel onaannemelijk beschouwt. "' Wie echter hierin een toenadering van Engeland tot de eischen van Duitschland willen zien, verheugen zich te spoedig. Toen Bethmann Hollweg in zijn laatste Rijksdagrede de vredesvoorwaarden aanduidde, heeft hij zich natuurlijk alleen beperkt tot de waarborgen", die het Duitsche Rijk lórmarnint-Tabletten vernietigen de bacteriën in| mond en keel en Beschermen tegen Besmetting. Deze vorm van verweer herinnert levendig aan sommige knaagdieren welke, wanneer zij in het nauw gedreven zijn, als uiterste middel een stinkend vocht uit het achter lijf afscheiden. Het zal nauwelijks nog noodig zijn, hierop de navolgende ver zekering te geven, uit de beste bron: dat de heer Van Hamel er zich steeds van onthou den heeft en onthouden zal met welke oorlog voerende partij ook, relaties als de bedoelde, of iets wat daarop lijkt, te onderhouden. Maar wanneer personen, wie ook, met welke men overigens niets luitstaande heeft, onge vraagd zakelijke en controleerbare gegevens komen voorleggen (zooals die Toekomstbrieven), waardoor anti-Nederlandsche knoeierijen aan den dag worden gebracht, zou dan iemand (en dit moet net zoo gelden wanneer het de andere oorlogvoerende partij mocht betreffen!), zich door zulke insinueerende verdachtmakingen er van laten weerhouden, die gegevens in ontvangst te nemen en er verder naar bevind" over te beschikken? . v. H. iiiiiiiiiiinmii iiiiiiiiiiiiMiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Uitvoerbelasting; Geen . Uitvoerverbod Onze stadgenoot, prof. dr. H. Burger zoekt in dit artikel een middel, om tegemoet te ko men aan de klacht over de duurte der voe dingsmiddelen. Opvallend, bij de voortdurende stijging der levensmiddelen, is het feit, dat deze stijging niet alleen de levensbehoeften be treft, die van buiten worden ingevoerd, maar ook de voortbrengselen van onze eigen land bouw en veeteelt. In gewone lijden gaan deze in groote hoeveelheid naar het buiten land. Op dien uitvoer berust voor een niet onbelangrijk deel onze volkswelvaart. Maar ook thans nog, bij de waarlijk verontrustende prijsverhooging van alle levensbehoeften, gaan geregeld onze landbouwproducten over de grenzen. Het is wel begrijpelijk, dat het groote publiek de duurte eenerzijds, den uitvoer anderzijds samenkoppelt tot een ongehoorde bevoorrechting van den boeren stand, ten nadeele van het overige volk. Sluit de grens voor al te duur wordende levensmiddelen! ziedaar een schijnbaar alles zins gerechtvaardigde en logische eisch. Toch is de zaak niet zoo eenvoudig, dat zij door bloote vergelijking van de aanwezige voorraden en de bestaande behoeften zou kunnen worden opgelost. Sluiting van de grens heeft niet noodzakelijkerwijs prijs verlaging ten gevolge; de ervaring heeft het reeds genoegzaam aangetoond. De politiek der uitvoerverboden tracht rekening te houden met alle mogelijkheden der voort brenging, maar is daartoe bij lange niet in staat. Zij werkt uit den aard met schokken, en komt, zoowel bij uitvaardiging als bij opheffing, ^teeds te laat. Een product, welk ook, waarvan meer wordt voortgebracht dan voor binnenlandsch gebruik noodig is, wordt door een uitvoerverbod nooit voldoende beheerncht. Zulk een verbod maakt niet, dat de voortbrenger zijn prijs verlaagt; wel dat hij den voorraad oplegt, tot deze zógroot is geworden, dat de grens open moet. Dan stroomt, gelokt door den hoogen prijs van het buitenland, alles weg, veel te veel, en de prijs hier is even hoog als die daarginds. Dit spel van sluiten en openen heeft niet kunnen beletten, dat de levensmiddelen hier te lande steeds duurder zijn geworden. Wordt er mee voortgegaan, dan zal ook deze stijging voortgaan, zoo lang de oorlog duurt; wie weet nog hoe lang daarna! Wat deze politiek te bedenkelijker maakt, is het feit, dat van de behaalde reusachtige winsten zoo goed als niets is terecht ge komen in onze berooide schatkist. De hooge prijs van onze landbouwvoortbrengselen wenscht te verkrijgen; hij sprak niet over de eischen, die ostenrijk-Hongarije en Tuikije en Boelgarije zullen stellen; zoomin als men uit zijn zwijgen daarover de con clusie mag trekken, dat Duitschland bij den vrede zijn bondgenooten in den steek wil laten, zoomin geeft het zwijgen van Grey over Rusland recht tot de gevolgtrekking, dat Engeland zich er bij de vredesonder handelingen niet om zal bekommeren, of Rusland misschien het gelag moet betalen. Bovendien vergeten zij, die in de woorden van Grey een concessie aan de Duitsche eischen ten opzichte van Polen en Koerland willen zien, dat hij uitdrukkelijk heeft gezegd: wij zullen vasthouden aan de overeen komst, die wij geteekend hebben, om slechts vrede te sluiten in overeenstemming met onze bondgenooten." Op 5 September 1914 werd die overeenkomst gesloten tusschen Engeland, Frankrijk en Rusland; den 19en October d.a.v. voegde ook Japan zich daarbij; op 30 November 1915 heeft ook de Italiaansche regeering bekend gemaakt, dat zij zich erbij had aangesloten. Deze conventie van Londen veronderstelt een gemeenschappelijk overleg over de voorwaarden van den vrede en sluit dus uit, dat met de belangen van Rusland geen rekening zou worden gehou den. Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat Rusland zelf thans reeds bereid zou zijn, Polen en Koerland af te staan; tot zulk een belangrijke concessie zal het zich ook door zijne bondgenooten voorloopig niet laten overhalen. Eindelijk is het ook hierom onwaar schijnlijk, dat het zwijgen van Grey over Rusland moet worden opgevat als een aan duiding, dat Engeland zich niet zal ver zetten tegen een expansie van het Duitsche Rijk in oostelijke richting, omdat juist kort geleden is bekend gemaakt, dat Engeland en Rusland het eens zijn geworden over verschillende quaesties in Azië; de band tusschen de beide rijken is dus aangehaald, in plaats van losser geworden. De corres pondent van de Morning Post te St. Peters burg wees er nog dezer dagen op, dat de Russen bij hun opmarsch naar Bagdad de grens hadden overschreden, die vroeger was vastgesteld als limiet van de Russische in vloedssfeer in Perzië, en dat dit geschied wordt niet alleen betaald door het buiten land, maar voor een goed deel ook door ons eigen volk. Gaat thans de regeering millioenen bijpassen aan dien duren prijs, dan dringt de vraag zich op, of niet een andere leyensmiddelenpolitiek aan het volk goed kooper voedsel, aan den Staat een aanzienlijk deel der oorlogswinst zou kunnen brengen. Naar mijn sterke overtuiging is dit wel degelijk het geval. Inderdaad is er een middel, dat de heide tegenstrijdige momenten hooge buitenlandsche prijs; binnenlandsche behoefte op bevredigende wijs kan samen binden. Een middel, dat tevens voor den Staat een voortdurend vloeiende bron van inkomsten opent. Dit middel heet: uitvoer belasting. De waarde van onze landbouw- en veeteeltproducten het mogen groenten, vleesch, kaas, eieren, paarden zijn wordt thans bepaald door het buitenland. De groote behoefte aldaar doet ongekende prijzen be dingen. Een uitvoerbelasting, ongeveer gelijk aan het verschil tusschen den prijs in het buitenland en den prijs, die in dezen tijd voor het binnenland billijk wordt geacht, zal maken, dat onze producenten geregelden aftrek vinden tegen goede prijzen. Allereerst zal aan de binnenlandsche behoefte worden voldaan; wat verder beschikbaar is, gaat naar het buitenland. Van dit laatste gedeelte trekt de Staat een zóruim aandeel, dat het, ware deze politiek gedurende den geheelen oorlog gevolgd, zonder twijfel millioenen zou hebben opgeleverd. Twee voorbeelden : Kaas en boter. Laat de eenheidsprijs van melk in gewone tijden 8 cent bedragen; laat thans hier een prijs van 10 cent billijk worden geacht. Nemen wij aan, dat de boer en de fabriek met zulk een prijs goede zaken zouden maken. Nemen wij voorts aan, dat het bui tenland voor kaas en boter prijzen biedt, die na aftrek der vervoerkosten gelijk staan met 12 cent per eenheid melk. Nu is het duidelijk, dat de prijs van de melk niet tien, maar twaalf cent zal bedragen. Wilde men den prijs kunstmatig drukken, dan zou het gevolg zijn, dat alle melk, voor zoo ver doenlijk, werd omgezet in boter en kaas. Uitvoerverbod van deze artikelen zou niet baten: de boeren weten wel, dat het verbod niet zal worden gehandhaafd, wanneer reus achtige hoeveelheden van deze waren zich bij de grenzen gaan opstapelen. Een uitvoerbelasting van 2 cent per melkeenheid zou een natuurlijke reguleering tot stand brengen tusschen binnenlandschen verkoop en export. Eerst als aan de binnenlandsche behoefte aan zuivel was voldaan, zou het buitenland van boter en kaas worden voorzien. De boer zou bij voortduring een voorspoedigen tijd beleven, zij het ook zonder reuzenwinsten; de Staat had een zeer welkome inkomst te boeken. Tweede voorbeeld: Stel, dat voor een koe, paard of welk ander dier, waarvoor de gemiddelde prijs in gewonen tijd ? 300. bedraagt, thans buiten de kosten van vervoer in het buitenland ?600.?wordt geboden. Stel, wij hebben overvloed van zulke dieren en kunnen door teelt hun ge tal nog aanzienlijk doen toenemen. Sluiting van de grens is wel de meest ongewenschte maatregel, dien men zich kan denken. Vrije uitvoer is al niet beter. Zou nu een uitvoer belasting van ? 200.?per stuk niet een voortreffelijke reguleering scheppen tusschen den prijs daar g nds en den prijs hier? De laatste ? 100.- meer dan in gewone tijden verzekert den boer een winstgevend bedrijf. De belasting - ?200.?per stuk wordt door het buitenland betaald en brengt in de schatkist een bedrag, dat ik niet vermag te schatten, maar dat zér hoog moet zijn. De genoemde cijfers zijn geheel wille keurig en uitsluitend als voorbeeld geno men. Ik acht mij allerminst bevoegd over eenige detailregeling mee te praten. De regeling echter moet te treffen zijn. Een regeling, waarbij de regeering de bevoegd heid verkrijgt, voor elk product het bedrag der belasting telkenmale naar de omstan digheden te wijzigen. Zulke wijzigingen zouden allerminst gelijkstaan met de sto rende schokken, veroorzaakt door sluiting en opening der grenzen, bij het thans heeruffnffrftiiifimiiiiiimiiiiiniumiiu/imitiiiiiimttiiiiimjiiiiiiiimiiiim was met goedvinden, ja op verzoek van de Engelsche regeering, die de hulp der Russen in Mesopotamië noodig heeft. De berichten over de oorlogsgebeurtenissen waren in de laatste week niet zeer belangrijk; maareen uitzondering moet worden gemaakt voor de tijdingen omtrent het oprukken van de Russen in de richting van de Tigris, zoowel naarMosul als naar Bagdad. Men mag daaruit aflei den, dat door Engeland en Rusland met elkaar overleg is gepleegd over de krijgsverrichtingen in Mesopotamië en dat Rusland, bij het slagen daarvan, een uitweg door Perzië naar den Indischen Oceaan voor zich heeft bedongen. Hoe dit zij, er is thans allermint aanleiding om aan de rede van Grey een voor Rusland onwelwillende uitlegging te geven. Hij heeft de kans op vrede niet vergroot, door stilzwijgend te kennen geven, dat de Duitsche eischen ten opzichte van Rusland wel konden worden ingewilligd; hij heeft evenmin hoop gegeven op het naderen van den vrede, door iets te laten vallen van de door Engeland gestelde eischen. De belofte van Asquith, dat België en Servië zullen worden hersteld, is door hem hernieuwd; en hij heeft tevens den eisch gehandhaafd, dat het Pruisische militarisme moet worden gebroken. Reeds Asquith heeft vroeger een nadere uitlegging van dien eisch gegeven, en be twist, dat Engeland daarmede zou bedoelen een ontbinding van het Duitsche Rijk. Ook Grey heeft dit thans gedaan; maar zoomin als het ons uit de woorden van Asquith dui delijk is geworden, op welke wijze het Pruisische militarisme kan worden vernie tigd, zoomin hebben wij dit uit de woorden van Grey begrepen. Engeland en zijne bondgenooten, zoo zeide hij, vechten tegen het Duitsche denk beeld, dat een telkens terugkeerende oorlog gezond en wenschelijk is, dat een gevestigde vrede tot ontbinding en tot ontaarding leidt en de beste eigenschappen van den mensch doodt; wij gelooven, dat de geschillen tus schen de volken met andere middelen be slecht moeten worden dan door oorlog. Daargelaten of Engeland en zijne bond genooten altijd deze leer in de practijk hebben gehuldigd, zou het Duitsche volk, Een mensch tot zich-zelve" (Bij zijn theelich tje Glimlachend in zijn z a k-s p i e g e 11 j e) Je ben een heel gewone snuiter, Je doet geen kwaad en nimmer goed; Je^ liegt, wanneer de waarheid ergert, Je stelt je aan wanneer je moet! Je voelt je niets meer dan een ander, Al ben je nooit bedroefd geweest; Je gist zoowat.dat je moet sterven, Je vindt het Leven dus een ? eest l Je houdt maar matig van je zelve, Je vindt je leelijk op je tijd; Je valt je naasten dus niet lastig Met eischende genegenheid! Je hebt een hekel aan je eigen Omdat jij je al jaren kent. Je hebt een hekel aan de menschen... Omdat je zelf zoo goed niet bent. Jij spreekt dus kwaad en vit op allen, Die niet in je gezelschap zijn... Maar als ze aan je tafel zitten Doe jij ze met je vleien pijn. Wanneer je hoort van dieverijen; Van echtbreuk, dronkenschap en kwaad, Dan voel jij je, als 't moest wezen, Daar ook wel even toe in staat! * Wanneer je leest van kwaje zaken... Dan vindt jij dat zoo erg nog niet. Je deedt misschien precies het zelfde Als men er je de kans toe liet! Wanneer een boef je wordt veroordeeld Dan zeg je: wacht, doorgaat er een!" Dan denk je lachend bij je eigen: Wat rol ik daar weer goed doorheen!" U is zoo slecht als ieder ander En u bekent 't, als 't moet... Maar niemand wil uw biecht gelooven Omdat u nooit iets leelijks doet! schend stelsel. Débedragen zouden wisse len ; maar onder alle omstandigheden zou den : 1°. de voortbrengselen van onzen grond hier te lande goedkooper zijn dan in het buitenland; 2°. het verschil tusschen beide prijzen ten bate komen van 'slands Schatkist. Het denkbeeld van een uitvoerbelasting is allerminst nieuw. Voor normale tijden is het onbruikbaar. Op onvoldoende gron den echter is het thans afgewezen. Nu het waardeverschil van onze producten binnenen buitenslands zóabnormaal groot is, schijnt mij deze belasting-het eenige groote middel tot bestrijding van de duurte en tevens tot billijke bestemming van oorlogs winsten. Voor dezen mijn stap op voor mij onge woon terrein bied ik alle mogelijke veront schuldigingen aan. Gaarne zal ik verder zwijgen, wanneer deskundigen en gezag hebbers de vraag der uitvoerbelasting nog eens ernstig en, kon het zijn, met spoed ter hand willen nemen. H. BURGER fiimifiiiiiimfffiiimuiiiffiffimiimiiifmtmifmifffmiififiififiiiiimiiif zoo het in dezen oorlog wordt overwonnen, plotseling van karakter veranderen? Men kan de ziel van een volk niet dooden door buitenlandsch despotisme of hardheid", heeft Grey zelf gezegd. Hij schijnt dan ook te meenen, dat het Pruisisch militarisme zal worden vernietigd, niet door het wapenge weld van de geallieerden, maar door het Duitsche volk zelf; hij gelooft aan een her nieuwing van dat volk door de Duitsche democratie. Het is mogelijk, hoewel verre van zeker dat een aan Duitschland toe gebrachte groote nederlaag ook een einde zou maken aan de staatkundige en maat schappelijke overheersching van de Pruisi sche- jonkers-kaste; maar wij zouden be twijfelen, of een democratisch geregeerd Duitsch volk geheel andere eigenschappen zou toonen dan het tegenwoordige. Maar aan wie dan ook de taak ten deel zal vallen om het Russisch militarisme te vernietigen, of de bondgenooten dit zullen doen, dan wel het Duitsche volk zelf, het zal eerst kunnen gebeuren als Duitschland in dezen oorlog is overwonnen. Dat dit spoedig zal geschieden, daarnaar ziet het thans nog niet uit. Indien deze oorlog moet worden voortgezet, totdat Bethmann Hollweg aan de Entente den vrede kan dicteeren of totdat Grey de Duitsche democratie van hare ketenen heeft bevrijd, zal in 1916 nog geen vredesfeest worden gevierd. Tenzij n der strijders in hét iiarnas" sterft tenzij n der beide partijen, schoon niet verslagen, door uitputting bezwijkt. Uit de woorden der diplomaten zou men niet afleiden, dat dit oogenblik reeds nabij is. Maar allen, die hopen op een spoedig einde van dezen oorlog, mogen bedenken, dat de uitputting eerst zal worden erkend op den dag, waarop men zich tot onder handelen bereid verklaart. 17 Mei 1916. G. W. KERNKAMP * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl