Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Mei '16. No. 2030
l'
Ir
zQn optreden te-onbeslist, eensklaps tusschen
twee stoelen in ie zitten kwam!
Man sou on einem Königswott nicht
deuteln oder rütteln", en zoo willen wij
ons niet in beschouwingen verdiepen, waar
om de^ Koningin den Minister op dezen
feestdag juist vereerd heeft met de spreuk,
waarmede Willem de Zwijger in 1568 den
veldtocht pndernam en de teerling wierp:
nunc aut nunquam: nu of nooit.
tn deze woorden trilt het hoogtepunt van
wilskracht, durf en besluitvaardigheid. Moei
lijk zal men beweren, dat deze kenschet
send zijn voor het karakter van't Ministerie
Cort van der Linden. Hier zou eerder pas
sen het: Saevis tranquülus in undis: onbe
wogen te midden der beroeringen. Of het
Asqulthiaansche: wait and see. Ligt ereene
waarschuwing in, dat het schip van staat
toch door,de grootste moeilijkheden alleen
tnet de krachtig, grijpende hand en de meest
mogelijk1 opgewekte energie, heen komen
kan?
Doch eindigen wij voor heden liever
nog~ maats met den oprechten wensch, dat de
schipper stage, zijn koers vol te houden,
en het .vaartuig te sturen om de bran
dingen en woelingen heen, zoodat het op
timisme het wint, en degenen, die meenen,
dat 't zómoet gaan, ook aan 't eind gelijk
houden.
v. H.
iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIII
In zake De Toekomst"
Hetgeen De Toekomst heeft geantwoord
op de door ons medegedeelde feiten, geeft
weinig aanleiding tot verdere opmerkingen.
De brieven zijn volledig erkend geworden,
en de beschouwingen, welke in De Toe
komst bovendien ter harer rechtvaardiging
heeft ten beste gegeven, wege ieder maar
voor zichzelf af.
Niet velen zullen nog blind blijven voor
bet schadelijke en onbehoorlijke bedrijf van
deze Toekomst-gtoep, die intusschen met
hare werkzaamheid voortgaat, en onder
geregeld contact met het Duitsche gezant
schap te Den Haag (ook dit zal niet kunnen
worden ontkend!) in Nederlandsche kringen
anti-Nederlandsche agitatie en propaganda
voert. In geregeld contact met het Duitsche
gezantschap te Den Haag schrijft de heer
Valter zijne stukken, om Nederland's eischen
in zaken als van Artemts, Tubantla,
Berkelstroom te ondermijnen, en in voortdurende
aanraking met het Duitsche gezantschap
tracht de heer Sleeswijk de Nederlandsche
publieke opinie te bewerken.
Wat twee bijzondere omstandigheden
betreft, heeft De Toekomst gemeend op onze
mededeelingen een tegenspraak te mogen
geven, die evenwel niet behoeft te worden
aanvaard. ?
In de eerste plaats, waar wij zeiden: dat
adreslijsten van Toekomstmannen die naar
Nederlandsch-Indië werden gestuurd, na
overleg te Berlijn, uit Berlijn werden op
gegeven. '
. Het is daarom noodig, afdruk te geven van
de hierbijgaande brieven, die vanwege de
redactie van De Toekomst geschreven en
verzonden .zijn:
Den Haag, 8 November 1915.
WelEdelGeb. Heer Frits J. J. v. d. Kolk,
Budapesterstrasze 14, Berlln.
WelEdelGeb. Heer,
In aansluiting met het onderhoud, hetwelk
een onzer redactieleden de, eer had met U te
mogen voeren, zijn wij zoo vrij U hierbij te
doen geworden het adresboek voor Nederland
en Ned. Indië en verzoeken wij U beleefd
ons Ingevolge Uwe bereidwillige toezegging
daarin de adressen te willen merken, welke
naar Uwe meening voor het zenden van
nummers van De Toekomst" in aanmerking
komen.
Wij zeggen U voor de door U te nemen
moeite hartelijk dank en verblijven, in af
wachting van Uw spoedige berichten, steeds
gaarne
Het schijnt, door velen te worden geloofd,
dat de oorlog het jaar 1916 niet zal over
leven ; maar kan ook met overtuigende rede
nen worden aangetoond, dat de mogelijkheid
van een nieuwen winterveldtocht als uitge
sloten moet worden beschouwd ?
Uit de woorden van de diplomaten der
voornaamste oorlogvoerende rijken valt de
kans op een spoedigen vrede niet af te lezen.
Het zijn vooral een passage uit het ant
woord der Duitsche regeering op de
Amerikaansche nota, en een gesprek van den ver
tegenwoordiger der Daily News met Sir
Edward Grey, waaruit men gevolgtrekkingen
heeft willen maken over de meerdere of min
dere bereidheid van Duitschland en Enge
land om vredesonderhandelingen te beginnen.
In de nota, op 4 Mei 1.1. namens de
Duitsche regeering aan den gezant der
Vereenigde Staten overhandigd, leest men
o. a. dit:
In het bewustzijn van hare kracht heeft
de Duitsche regeering zich veroorloofd
tweemaal in de laatste maanden haar be
reidwilligheid tot een vrede, waarbij
Duitschland's levensbelangen worden gewaarborgd,
openlijk voor de heele wereld kond te doen.
Zij heeft daarmede wiHen te kennen geven,
dat het aan haar niet ligt, dat den volkeren
van Europa nog langer de vrede wordt
onthouden".
Ook sommige Nederlandsche couranten
hebben in deze woorden aanleiding gevon
den om aan hare lezers te betoogen, dat
Duitschland niet aansprakelijk mag wprden
gesteld voor het verlengen van den oorlog.
Het heeft immers reeds eenige malen zich
bereid verklaard, vredesvoorstellen in over
weging te nemen!
Inderdaad, zoo is het. Duitschland heeft
reeds eenige malen te kennen gegeven, dat
het vrede wil sluiten zoo de Entente zich
overwonnen verklaart en de voorwaarden
Den Haag, U December 1915.
WelEdelGeb. Heer F. J. J. v. d. Kolk,
Budapesterstrasze 14, Berlln.
WelEdelGeb. Heer,
Het is ons aangenaam hierdoor de goede
ontvangst te kunnen erkennen van hef door
U gezonden adresboek en vertrouwen wij,
dat een toelichtend schrijven ons binnen enkele
dagen zal bereiken.
Wij zeggen U ten zeerste dank voor de
door U genomen moeite en verklaren ons
gaarne tot wederdienst bereid.
Doet het niet reeds genoegzaam vreemd
aan, dat hier het dikke adresboek voor
Nederland en Nederlandsch-Indië naar Ber
lijn moest worden heen en weer verhuizen,
om daa> te laten aanteekenen, aan welke
Nederlanders in eene Nederlandsche kolonie
het Nederlandsche" weekblad De Toekomst
gezonden moest worden-?
' Als er niets achter zit, zijn er in ons
eigen land toch wel in de eerste plaats
ruimschoots inlichtingen en aanwijzingen
omtrent adressen in Nederlandsch-Indië te
verkrijgen, en behoeft men in oorlogstijd
daarvoor niet te Berlijn gaan aankloppen.
Maar hieraan kan bovendien worden toege
voegd, dat dit overleg met Berlijn samen
hangt met een der bezoeken, door den
heer Sleeswijk te Berlijn gebracht, en
waarbij eenige regeeringsbureaux in de
Wilhelmstrasze niet verontachtzaamd schij
nen te zijn! Er is toen door hem van de
autotoriteiten eene toezegging verkregen van
eenige honderden bij wijze van subsidie te
betalen abonnementen op De Toekomst,
welke geregeld als proefnummers naar
Nederl.-Indië moesten worden verzonden
om daar te worden verspreid. De adressen
zouden worden opgegeven.
Voor 't overige heeft men aan een
tusschenpersoon te denken.
Ook tracht men tegen te spreken, dat
voor meubileering van De Toekomstbuteaux,
van uit het Duitsche gezantschap te den
Haag gezorgd zou zijn.
De nauwkeurige toedracht van de zaak
is evenwel toch zoo:
De Toekomst is ontstaan uit het dagblad
De Toestand, een dagblad kort na 't begin
van den oorlog te Den Haag door den
uit Brussel overgekomen heer Reichman op
gericht, met het erkende doel, in Nederland
ten gunste van Duitschland journalistieke
actie te voeren. Het dagblad werd dan ook
grootendeels bekostigd door het Duitsche
gezantschap, dat + ? 2500.?per maand
daarvoor schijnt te hebben betaald. Toen
het evenwel niet opnam, werd besloten, on
der leiding van den heer Reichmann, tot een
nu echt-Nederlandsch" en door Nederlan
ders geredigeerd weekblad over te gaan,
waarvoor ook Nederlandsch kapitaal gezocht
zou worden. Dit werd De Toekomst, eerst
onder redactie van prof. Valckenier Kips, die
in dezen waarschijnlijk als inderdaad over
tuigd pan-germaan is opgetreden, en ook
reeds, anonym, in De roestend geschreven had.
Reeds in die dagen (Maart 1915) werd
door een Vaz Diaz-bericht van dezen over
gang melding gemaakt; wurde der
bedauerliche Fehler gemocht, den Zusammenhang
mit dem Toestand bekannt zugeben",zooa\s
in de correspondentie van den
Nederlandschen redacteur opgemerkt wordt.
Ook de kantoreninstallatie van De Toestand
is op De Toekomst overgegaan, en daarbij
ook de geheele meubileering, die door het
Duitsche gezantschap te Den Haag is be
taald geworden. Zoo zelfs, dat dit gezant
schap eenigen tijd later, toen zij ze zelve
weer noodig hadden, de meeste meubelen
teruggenomen heeft.
Men ziet dus, wat men aan die tegen
spraken heeft.
Ten overvloede nog een ding.
In het antwoord van De Toekomst komt
ten slotte een vulgaire poging voor, het
eigen wangedrag te verlichten, door anderen
te beschimpen. Men laat drukken; ik heb
met eenen Duitschen regeeringsraad contact
gehad, maar de heer Van Hamel staat
in relatie met een Entente spionneabende."
iiijiiiiiiiiiijfijiiiiiDMiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiifiDHiiiiiHiiHiiiimfM
wil ondergaan, die Duitschland als nood
zakelijke waarborgen voor zijne
levenbelangen beschouwt. Welke die voorwaarden
zijn, heeft Bethmann Hollweg in zijne laatste
Rijksdagrede aangeduid, althans voor zoo
verre zij het Duitsche Rijk betreffen; ook
Duitschland's bondgenooten zullen er het
een en ander aan hebben toe te voegen. In
't kort gezegd, komt de vrede, dien Beth
mann Hollweg aanbood, hierop neer, dat
Duitschland voortaan zijne militaire en eco
nomische macht zal kunnen laten gelden
van de Schelde tot de Duna, van de Noord
zee tot aan den Bosporus.
Bij de militaire positie, die Duitschland
en zijne bondgenooten op dit oogenblik in
nemen, passen deze voorwaarden misschien;
maar de Entente koestert klaarblijkelijk nog
altijd de hoop, dat zij of de militaire positie
in haar voordeel zal kunnen veranderen, f,
zoo dit haar niet mocht gelukken, althans
de meerdere zal zijn in uithoudingsvermo
gen. Tot vrede is zij niet minder geneigd
dan de Duitsche regeering; ook zij heeft
reeds eenige malen" te kennen gegeven, op
welke voorwaarden zij een eind aan den
oorlog wil maken; ook zij kan zeggen, dat
het aan haar niet ligt", zoo Europa nog
langer geteisterd zal worden.
Uit het onderhoud, eenige dagen geleden
door Sir Edward Grey aan een redacteur
van de Daily News toegestaan, is opnieuw
gebleken, dat Engeland voor alsnog zich
niet gewonnen zal geven.
Hier en daar heeft men uit Grey's woorden
willen afleiden, dat de Entente de voor
waarden van Bethmann Hollweg nie.t meer
zoo absoluut verwerpt; met name heeft
men er de aandacht op gevestigd, dat de
Engelsche minister van buitenlandsche zaken
heelemaal heeft gezwegen over Rusland, en
daaruit de clonclusie getrokken, dat hij de
Duitsche voorwaarden, voor zooverre deze
het Oosten betreffen (Polen en Koerland),
niet als geheel onaannemelijk beschouwt.
"' Wie echter hierin een toenadering van
Engeland tot de eischen van Duitschland
willen zien, verheugen zich te spoedig. Toen
Bethmann Hollweg in zijn laatste
Rijksdagrede de vredesvoorwaarden aanduidde, heeft
hij zich natuurlijk alleen beperkt tot
de waarborgen", die het Duitsche Rijk
lórmarnint-Tabletten
vernietigen de bacteriën in|
mond en keel en Beschermen
tegen Besmetting.
Deze vorm van verweer herinnert levendig
aan sommige knaagdieren welke, wanneer
zij in het nauw gedreven zijn, als uiterste
middel een stinkend vocht uit het achter
lijf afscheiden. Het zal nauwelijks nog
noodig zijn, hierop de navolgende ver
zekering te geven, uit de beste bron: dat de
heer Van Hamel er zich steeds van onthou
den heeft en onthouden zal met welke oorlog
voerende partij ook, relaties als de bedoelde,
of iets wat daarop lijkt, te onderhouden.
Maar wanneer personen, wie ook, met welke
men overigens niets luitstaande heeft, onge
vraagd zakelijke en controleerbare gegevens
komen voorleggen (zooals die
Toekomstbrieven), waardoor anti-Nederlandsche
knoeierijen aan den dag worden gebracht, zou
dan iemand (en dit moet net zoo gelden
wanneer het de andere oorlogvoerende partij
mocht betreffen!), zich door zulke
insinueerende verdachtmakingen er van laten
weerhouden, die gegevens in ontvangst te
nemen en er verder naar bevind" over te
beschikken? . v. H.
iiiiiiiiiiinmii iiiiiiiiiiiiMiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Uitvoerbelasting; Geen
. Uitvoerverbod
Onze stadgenoot, prof. dr. H. Burger zoekt
in dit artikel een middel, om tegemoet te ko
men aan de klacht over de duurte der voe
dingsmiddelen.
Opvallend, bij de voortdurende stijging
der levensmiddelen, is het feit, dat deze
stijging niet alleen de levensbehoeften be
treft, die van buiten worden ingevoerd, maar
ook de voortbrengselen van onze eigen land
bouw en veeteelt. In gewone lijden gaan
deze in groote hoeveelheid naar het buiten
land. Op dien uitvoer berust voor een niet
onbelangrijk deel onze volkswelvaart. Maar
ook thans nog, bij de waarlijk verontrustende
prijsverhooging van alle levensbehoeften,
gaan geregeld onze landbouwproducten over
de grenzen. Het is wel begrijpelijk, dat het
groote publiek de duurte eenerzijds, den
uitvoer anderzijds samenkoppelt tot een
ongehoorde bevoorrechting van den boeren
stand, ten nadeele van het overige volk.
Sluit de grens voor al te duur wordende
levensmiddelen! ziedaar een schijnbaar alles
zins gerechtvaardigde en logische eisch.
Toch is de zaak niet zoo eenvoudig, dat
zij door bloote vergelijking van de aanwezige
voorraden en de bestaande behoeften zou
kunnen worden opgelost. Sluiting van de
grens heeft niet noodzakelijkerwijs prijs
verlaging ten gevolge; de ervaring heeft het
reeds genoegzaam aangetoond. De politiek
der uitvoerverboden tracht rekening te
houden met alle mogelijkheden der voort
brenging, maar is daartoe bij lange niet in
staat. Zij werkt uit den aard met schokken,
en komt, zoowel bij uitvaardiging als bij
opheffing, ^teeds te laat. Een product, welk
ook, waarvan meer wordt voortgebracht dan
voor binnenlandsch gebruik noodig is, wordt
door een uitvoerverbod nooit voldoende
beheerncht. Zulk een verbod maakt niet, dat
de voortbrenger zijn prijs verlaagt; wel dat
hij den voorraad oplegt, tot deze zógroot
is geworden, dat de grens open moet. Dan
stroomt, gelokt door den hoogen prijs van
het buitenland, alles weg, veel te veel, en
de prijs hier is even hoog als die daarginds.
Dit spel van sluiten en openen heeft niet
kunnen beletten, dat de levensmiddelen hier
te lande steeds duurder zijn geworden.
Wordt er mee voortgegaan, dan zal ook deze
stijging voortgaan, zoo lang de oorlog duurt;
wie weet nog hoe lang daarna!
Wat deze politiek te bedenkelijker maakt,
is het feit, dat van de behaalde reusachtige
winsten zoo goed als niets is terecht ge
komen in onze berooide schatkist. De hooge
prijs van onze landbouwvoortbrengselen
wenscht te verkrijgen; hij sprak niet over
de eischen, die ostenrijk-Hongarije en
Tuikije en Boelgarije zullen stellen; zoomin
als men uit zijn zwijgen daarover de con
clusie mag trekken, dat Duitschland bij den
vrede zijn bondgenooten in den steek wil
laten, zoomin geeft het zwijgen van Grey
over Rusland recht tot de gevolgtrekking,
dat Engeland zich er bij de vredesonder
handelingen niet om zal bekommeren, of
Rusland misschien het gelag moet betalen.
Bovendien vergeten zij, die in de woorden
van Grey een concessie aan de Duitsche
eischen ten opzichte van Polen en Koerland
willen zien, dat hij uitdrukkelijk heeft gezegd:
wij zullen vasthouden aan de overeen
komst, die wij geteekend hebben, om slechts
vrede te sluiten in overeenstemming met
onze bondgenooten." Op 5 September 1914
werd die overeenkomst gesloten tusschen
Engeland, Frankrijk en Rusland; den 19en
October d.a.v. voegde ook Japan zich daarbij;
op 30 November 1915 heeft ook de
Italiaansche regeering bekend gemaakt, dat zij zich
erbij had aangesloten. Deze conventie van
Londen veronderstelt een gemeenschappelijk
overleg over de voorwaarden van den vrede
en sluit dus uit, dat met de belangen van
Rusland geen rekening zou worden gehou
den. Er is geen enkele reden om aan te
nemen, dat Rusland zelf thans reeds bereid
zou zijn, Polen en Koerland af te staan;
tot zulk een belangrijke concessie zal het
zich ook door zijne bondgenooten
voorloopig niet laten overhalen.
Eindelijk is het ook hierom onwaar
schijnlijk, dat het zwijgen van Grey over
Rusland moet worden opgevat als een aan
duiding, dat Engeland zich niet zal ver
zetten tegen een expansie van het Duitsche
Rijk in oostelijke richting, omdat juist kort
geleden is bekend gemaakt, dat Engeland
en Rusland het eens zijn geworden over
verschillende quaesties in Azië; de band
tusschen de beide rijken is dus aangehaald,
in plaats van losser geworden. De corres
pondent van de Morning Post te St. Peters
burg wees er nog dezer dagen op, dat de
Russen bij hun opmarsch naar Bagdad de
grens hadden overschreden, die vroeger was
vastgesteld als limiet van de Russische in
vloedssfeer in Perzië, en dat dit geschied
wordt niet alleen betaald door het buiten
land, maar voor een goed deel ook door ons
eigen volk. Gaat thans de regeering
millioenen bijpassen aan dien duren prijs, dan
dringt de vraag zich op, of niet een andere
leyensmiddelenpolitiek aan het volk goed
kooper voedsel, aan den Staat een aanzienlijk
deel der oorlogswinst zou kunnen brengen.
Naar mijn sterke overtuiging is dit wel
degelijk het geval. Inderdaad is er een middel,
dat de heide tegenstrijdige momenten
hooge buitenlandsche prijs; binnenlandsche
behoefte op bevredigende wijs kan samen
binden. Een middel, dat tevens voor den
Staat een voortdurend vloeiende bron van
inkomsten opent. Dit middel heet: uitvoer
belasting.
De waarde van onze landbouw- en
veeteeltproducten het mogen groenten,
vleesch, kaas, eieren, paarden zijn wordt
thans bepaald door het buitenland. De groote
behoefte aldaar doet ongekende prijzen be
dingen. Een uitvoerbelasting, ongeveer gelijk
aan het verschil tusschen den prijs in het
buitenland en den prijs, die in dezen tijd
voor het binnenland billijk wordt geacht,
zal maken, dat onze producenten geregelden
aftrek vinden tegen goede prijzen. Allereerst
zal aan de binnenlandsche behoefte worden
voldaan; wat verder beschikbaar is, gaat
naar het buitenland. Van dit laatste gedeelte
trekt de Staat een zóruim aandeel, dat
het, ware deze politiek gedurende den
geheelen oorlog gevolgd, zonder twijfel
millioenen zou hebben opgeleverd.
Twee voorbeelden : Kaas en boter.
Laat de eenheidsprijs van melk in gewone
tijden 8 cent bedragen; laat thans hier een
prijs van 10 cent billijk worden geacht.
Nemen wij aan, dat de boer en de fabriek
met zulk een prijs goede zaken zouden
maken. Nemen wij voorts aan, dat het bui
tenland voor kaas en boter prijzen biedt,
die na aftrek der vervoerkosten gelijk
staan met 12 cent per eenheid melk. Nu is
het duidelijk, dat de prijs van de melk niet
tien, maar twaalf cent zal bedragen. Wilde
men den prijs kunstmatig drukken, dan zou
het gevolg zijn, dat alle melk, voor zoo ver
doenlijk, werd omgezet in boter en kaas.
Uitvoerverbod van deze artikelen zou niet
baten: de boeren weten wel, dat het verbod
niet zal worden gehandhaafd, wanneer reus
achtige hoeveelheden van deze waren zich
bij de grenzen gaan opstapelen. Een
uitvoerbelasting van 2 cent per melkeenheid zou
een natuurlijke reguleering tot stand brengen
tusschen binnenlandschen verkoop en export.
Eerst als aan de binnenlandsche behoefte
aan zuivel was voldaan, zou het buitenland
van boter en kaas worden voorzien. De
boer zou bij voortduring een voorspoedigen
tijd beleven, zij het ook zonder
reuzenwinsten; de Staat had een zeer welkome
inkomst te boeken.
Tweede voorbeeld: Stel, dat voor een
koe, paard of welk ander dier, waarvoor de
gemiddelde prijs in gewonen tijd ? 300.
bedraagt, thans buiten de kosten van
vervoer in het buitenland ?600.?wordt
geboden. Stel, wij hebben overvloed van
zulke dieren en kunnen door teelt hun ge
tal nog aanzienlijk doen toenemen. Sluiting
van de grens is wel de meest ongewenschte
maatregel, dien men zich kan denken. Vrije
uitvoer is al niet beter. Zou nu een uitvoer
belasting van ? 200.?per stuk niet een
voortreffelijke reguleering scheppen tusschen
den prijs daar g nds en den prijs hier? De
laatste ? 100.- meer dan in gewone
tijden verzekert den boer een winstgevend
bedrijf. De belasting - ?200.?per stuk
wordt door het buitenland betaald en brengt
in de schatkist een bedrag, dat ik niet
vermag te schatten, maar dat zér hoog
moet zijn.
De genoemde cijfers zijn geheel wille
keurig en uitsluitend als voorbeeld geno
men. Ik acht mij allerminst bevoegd over
eenige detailregeling mee te praten. De
regeling echter moet te treffen zijn. Een
regeling, waarbij de regeering de bevoegd
heid verkrijgt, voor elk product het bedrag
der belasting telkenmale naar de omstan
digheden te wijzigen. Zulke wijzigingen
zouden allerminst gelijkstaan met de sto
rende schokken, veroorzaakt door sluiting
en opening der grenzen, bij het thans
heeruffnffrftiiifimiiiiiimiiiiiniumiiu/imitiiiiiimttiiiiimjiiiiiiiimiiiim
was met goedvinden, ja op verzoek van de
Engelsche regeering, die de hulp der Russen
in Mesopotamië noodig heeft. De berichten
over de oorlogsgebeurtenissen waren in de
laatste week niet zeer belangrijk; maareen
uitzondering moet worden gemaakt voor de
tijdingen omtrent het oprukken van de Russen
in de richting van de Tigris, zoowel
naarMosul als naar Bagdad. Men mag daaruit aflei
den, dat door Engeland en Rusland met elkaar
overleg is gepleegd over de
krijgsverrichtingen in Mesopotamië en dat Rusland, bij
het slagen daarvan, een uitweg door Perzië
naar den Indischen Oceaan voor zich heeft
bedongen. Hoe dit zij, er is thans allermint
aanleiding om aan de rede van Grey een
voor Rusland onwelwillende uitlegging te
geven.
Hij heeft de kans op vrede niet vergroot,
door stilzwijgend te kennen geven, dat de
Duitsche eischen ten opzichte van Rusland
wel konden worden ingewilligd; hij heeft
evenmin hoop gegeven op het naderen van
den vrede, door iets te laten vallen van de
door Engeland gestelde eischen. De belofte
van Asquith, dat België en Servië zullen
worden hersteld, is door hem hernieuwd;
en hij heeft tevens den eisch gehandhaafd,
dat het Pruisische militarisme moet worden
gebroken.
Reeds Asquith heeft vroeger een nadere
uitlegging van dien eisch gegeven, en be
twist, dat Engeland daarmede zou bedoelen
een ontbinding van het Duitsche Rijk. Ook
Grey heeft dit thans gedaan; maar zoomin
als het ons uit de woorden van Asquith dui
delijk is geworden, op welke wijze het
Pruisische militarisme kan worden vernie
tigd, zoomin hebben wij dit uit de woorden
van Grey begrepen.
Engeland en zijne bondgenooten, zoo
zeide hij, vechten tegen het Duitsche denk
beeld, dat een telkens terugkeerende oorlog
gezond en wenschelijk is, dat een gevestigde
vrede tot ontbinding en tot ontaarding leidt
en de beste eigenschappen van den mensch
doodt; wij gelooven, dat de geschillen tus
schen de volken met andere middelen be
slecht moeten worden dan door oorlog.
Daargelaten of Engeland en zijne bond
genooten altijd deze leer in de practijk
hebben gehuldigd, zou het Duitsche volk,
Een mensch tot zich-zelve"
(Bij zijn theelich tje
Glimlachend in zijn
z a k-s p i e g e 11 j e)
Je ben een heel gewone snuiter,
Je doet geen kwaad en nimmer goed;
Je^ liegt, wanneer de waarheid ergert,
Je stelt je aan wanneer je moet!
Je voelt je niets meer dan een ander,
Al ben je nooit bedroefd geweest;
Je gist zoowat.dat je moet sterven,
Je vindt het Leven dus een ? eest l
Je houdt maar matig van je zelve,
Je vindt je leelijk op je tijd;
Je valt je naasten dus niet lastig
Met eischende genegenheid!
Je hebt een hekel aan je eigen
Omdat jij je al jaren kent.
Je hebt een hekel aan de menschen...
Omdat je zelf zoo goed niet bent.
Jij spreekt dus kwaad en vit op allen,
Die niet in je gezelschap zijn...
Maar als ze aan je tafel zitten
Doe jij ze met je vleien pijn.
Wanneer je hoort van dieverijen;
Van echtbreuk, dronkenschap en kwaad,
Dan voel jij je, als 't moest wezen,
Daar ook wel even toe in staat! *
Wanneer je leest van kwaje zaken...
Dan vindt jij dat zoo erg nog niet.
Je deedt misschien precies het zelfde
Als men er je de kans toe liet!
Wanneer een boef je wordt veroordeeld
Dan zeg je: wacht, doorgaat er een!"
Dan denk je lachend bij je eigen:
Wat rol ik daar weer goed doorheen!"
U is zoo slecht als ieder ander
En u bekent 't, als 't moet...
Maar niemand wil uw biecht gelooven
Omdat u nooit iets leelijks doet!
schend stelsel. Débedragen zouden wisse
len ; maar onder alle omstandigheden zou
den : 1°. de voortbrengselen van onzen grond
hier te lande goedkooper zijn dan in het
buitenland; 2°. het verschil tusschen beide
prijzen ten bate komen van 'slands Schatkist.
Het denkbeeld van een uitvoerbelasting
is allerminst nieuw. Voor normale tijden
is het onbruikbaar. Op onvoldoende gron
den echter is het thans afgewezen. Nu het
waardeverschil van onze producten
binnenen buitenslands zóabnormaal groot is,
schijnt mij deze belasting-het eenige groote
middel tot bestrijding van de duurte en
tevens tot billijke bestemming van oorlogs
winsten.
Voor dezen mijn stap op voor mij onge
woon terrein bied ik alle mogelijke veront
schuldigingen aan. Gaarne zal ik verder
zwijgen, wanneer deskundigen en gezag
hebbers de vraag der uitvoerbelasting nog
eens ernstig en, kon het zijn, met spoed
ter hand willen nemen.
H. BURGER
fiimifiiiiiimfffiiimuiiiffiffimiimiiifmtmifmifffmiififiififiiiiimiiif
zoo het in dezen oorlog wordt overwonnen,
plotseling van karakter veranderen? Men
kan de ziel van een volk niet dooden door
buitenlandsch despotisme of hardheid", heeft
Grey zelf gezegd. Hij schijnt dan ook te
meenen, dat het Pruisisch militarisme zal
worden vernietigd, niet door het wapenge
weld van de geallieerden, maar door het
Duitsche volk zelf; hij gelooft aan een her
nieuwing van dat volk door de Duitsche
democratie. Het is mogelijk, hoewel verre
van zeker dat een aan Duitschland toe
gebrachte groote nederlaag ook een einde
zou maken aan de staatkundige en maat
schappelijke overheersching van de Pruisi
sche- jonkers-kaste; maar wij zouden be
twijfelen, of een democratisch geregeerd
Duitsch volk geheel andere eigenschappen
zou toonen dan het tegenwoordige.
Maar aan wie dan ook de taak ten deel
zal vallen om het Russisch militarisme te
vernietigen, of de bondgenooten dit zullen
doen, dan wel het Duitsche volk zelf, het
zal eerst kunnen gebeuren als Duitschland
in dezen oorlog is overwonnen.
Dat dit spoedig zal geschieden, daarnaar
ziet het thans nog niet uit. Indien deze
oorlog moet worden voortgezet, totdat
Bethmann Hollweg aan de Entente den
vrede kan dicteeren of totdat Grey de
Duitsche democratie van hare ketenen heeft
bevrijd, zal in 1916 nog geen vredesfeest
worden gevierd.
Tenzij n der strijders in hét iiarnas"
sterft tenzij n der beide partijen, schoon
niet verslagen, door uitputting bezwijkt.
Uit de woorden der diplomaten zou men
niet afleiden, dat dit oogenblik reeds nabij
is. Maar allen, die hopen op een spoedig
einde van dezen oorlog, mogen bedenken,
dat de uitputting eerst zal worden erkend
op den dag, waarop men zich tot onder
handelen bereid verklaart.
17 Mei 1916.
G. W. KERNKAMP
* * *